Gonnetstraat 22-26    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

Gonnetstraat 22 en 26 (HAL) is een verloederd en verouderd, deels leegstaand bedrijvencomplex. De Gonnetbuurt is door de eeuwen heen altijd een buitenbeentje geweest. Het vormt nog steeds een abrupte overgang van een pittoresk woongebied naar een zakelijk industrieel milieu. Het gebied verkeert al geruime tijd in een neerwaartse spiraal en ondervindt de negatieve gevolgen door het ontbreken van sociale controle en onbenut potentieel.

HBB Ontwikkeling heeft zich voorgenomen het gebied te transformeren naar een vitaal en uniek woon-werkplein. Een creatieve hotspot waar mensen elkaar ontmoeten en waar wonen en werken elkaar versterken. De verzamelnaam voor dit innovatieve concept is GEN!

GEN verwijst natuurlijk naar het Haarlemse Hyper AlerGENen Laboratorium maar staat ook voor 'a new GENeration'.

Het staat onomstotelijk vast dat de maatschappij op een omslagpunt is aangekomen. Duurzaamheidsvraagstukken zijn orde van de dag en bezit wordt (weer) steeds meer gezien als gezamenlijk eigendom. Er is een neiging naar deeleconomie en de mogelijkheden doen zich nu voor. GEN staat ook voor het in één slaan van de handen van mensen en het opwaarderen van de buurt. Zowel op sociaal, cultureel als economisch gebied.

Om het complex te transformeren naar een vitaal woon-werkplein dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd.

verplicht

1.1 Bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Gonnetstraat 22-26 bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, ten slotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied     

Het plangebied van bestemmingsplan Gonnetstraat 22-26 ligt aan de noordkant van de binnenstad van Haarlem. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Phoenixstraat, aan de noord- en oostzijde door de Gonnetstraat (en de spoorlijn) en aan de zuidzijde door respectievelijk de bebouwing aan de Parklaan en Friese Varkenmarkt.

verplicht

Afbeelding: Plangebied

1.3 Aanleiding en doel tot opstellen van het bestemmingsplan     

Het projectgebied huisvest tal van kleine en grote bedrijven en een aantal woningen. Het is een mix van gemeentelijk en particulier bezit. In 2007 werd voor dit gebied door de Gemeente Haarlem het 'Ruimtelijke-functioneel plan Gonnetstraat e.o.' gelanceerd. Het plan is bedoeld om een groot gedeelte van het verrommelde gebied te transformeren en tevens aan te laten sluiten op de groene zone van de Bolwerken dat aan de andere kant van het spoor is gelegen.

Het 'Ruimtelijk-functioneel plan Gonnetstraat e.o.' betreft een uitwerking van het 'Structuurplan Haarlem 2020' en het 'Masterplan Spoorzone'. Beide bieden een raamwerk voor de ontwikkeling van nieuwe woon-, werk- en gemengde milieus.

Aan de andere kant van het Spaarne ligt de wijk Scheepsmakersdijk. De markante punten in de wijk zijn molen 'De Adriaan', de koepelgevangenis, de Drijfriemenfabriek en de Amsterdamse Poort. In dit gebied zijn veel nieuwe ontwikkelingen gaande waaronder die van het Scheepsmakerskwartier, Nieuwe Energie, de koepelgevangenis en een wandelpromenade langs het Spaarne.

HBB is voornemens het gebied te transformeren tot een eigentijds woon- en werkgebied. Om dit mogelijk te maken wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt planologisch ruimte geboden voor de ontwikkeling van een eigentijds woon- en werkgebied.

1.4 Geldende planologische regelingen     

Binnen het plangebied Gonnetstraat 22-26 geldt het volgende bestemmingsplan: bestemmingsplan Nieuwstad, vastgesteld door de gemeenteraad van Haarlem op 1 november 2012.

De gronden van Gonnetstraat 22 – 26 hebben de bestemming Bedrijf.

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Gonnetstraat 22-26 zal het bestemmingsplan Nieuwstad, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, haar rechtskracht verliezen.

Sinds 5 december 1990 zijn delen van het plangebied aangewezen als 'beschermd stadsgezicht' in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in het bestemmingsplan moet worden beschermd (op basis van artikel 36 van de Monumentenwet). De beschermende werking wordt middels een waarderingskaart in het nieuwe bestemmingsplan ingepast.

1.5 Bestemmingsplanprocedure     

Het bestemmingsplan Gonnetstraat 22-26 doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties.

Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders na bespreking in de commissie Ontwikkeling het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door eenieder zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

1.6 Leeswijzer plantoelichting     

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Door eerst in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel verklaard. Ook wordt een beschrijving gegeven van het nieuwbouwplan. In hoofdstuk 3 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue.

Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig artikel 3.1.6 Bro. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting wordt gegeven op de planregels, bedrijvenlijst, verbeelding, waarderingskaart en de regeling voor bebouwing.

In hoofdstuk 6 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid beschreven en worden de uitkomsten van overleg toegelicht. De resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn opgenomen in bijlage x. Dit deel van hoofdstuk 6 wordt geschreven na afronding van het vooroverleg en wordt daarom pas in het ontwerpbestemmingsplan toegevoegd.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE     

2.1 Korte historische schets     

Na beëindiging van de Belgische opstand in 1830 kwamen meerdere uit het zuiden afkomstige bedrijven naar Haarlem, zoals de katoenspinnerij- en weverij De Phoenix, die een plaats vond tussen de Jansweg en het Spaarne. De nieuwe bedrijven zorgden voor nieuwe werkgelegenheid, maar waren niet bevorderlijk voor de aantrekkelijkheid van het stadsbeeld. Het meest oostelijk deel, de huidige Gonnetbuurt, is altijd een buitenbeentje gebleven. De katoenfabriek Phoenix bepaalde hier lange tijd het beeld maar heeft de ontwikkeling van het oorspronkelijk beoogde orthogonale stratenpatroon in de weg gestaan. In 1891 brandde de katoenfabriek af. Het gebied is voor een lange periode braak blijven liggen en heeft sindsdien altijd een wat rommelig karakter gehad.

Het industriegebied Gonnetstraat heeft een naar verhouding, kleinschalige structuur in de Nieuwstad. Het gebied wordt afgescheiden door het Spaarne en het spoor en wordt aan de westzijde begrensd door het Ripperdapark. Hier is een abrupte overgang van een industrieel milieu naar een woonmilieu. Het stratenpatroon van het industriegebied volgt niet het oorspronkelijk beoogde orthogonale gridpatroon, maar heeft door een versnipperde ontwikkeling sinds 1935 een eigen structuur gekregen.

De huidige stedenbouwkundige structuur van de gehele Nieuwstad is hiermee een samenstelling geworden van meerdere deelstructuren die in de loop der eeuwen zijn aangelegd. Deze deelstructuren verschillen wat betreft bebouwing, schaalgrootte en functie. Met name het gebied van de Gonnetstraat heeft hierin door vorm en functie een bijzonder eigen karakter.

Door milieuzoneringen, de lastige bereikbaarheid in binnenstedelijk gebied, veranderende economische behoeften en de aanwezigheid van een specifiek voor industrie ingerichte Waarderpolder zijn bedrijven langzaam gaan inkrimpen of weggetrokken. Het kleinschalige industrieterrein detoneert in deze woonomgeving en in 2004 is het gebied aangewezen als Europanlocatie.

2.2 Beschermd stadsgezicht     

Sinds 5 december 1990 is de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als 'beschermd stadsgezicht' in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd (ex art 36 van de Monumentenwet). Het gehele plangebied valt binnen het beschermd stadsgezicht. Voor het beschermd stadsgezicht is destijds overwogen:

"dat de ontstaansgeschiedenis van Haarlem en de Haarlemmerhout op de strandwal aan het Spaarne in het stratenpatroon herkenbaar bewaard is gebleven, dat de ruimtelijke ontwikkeling grotendeels binnen de structuur en schaal van de begin 17e -eeuwse stad heeft plaatsgevonden, dat het bebouwingsbeeld in grote delen van de oude stad nog zeer samenhangend en waardevol is en dat het gebied mitsdien een beeld oplevert dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke structurele samenhang”.

De toelichting op het aanwijzingsbesluit geeft de volgende nadere typering van de te beschermen waarden die in de nabijheid van het bestemmingsplangebied liggen:

  • In de nabijheid van het station komt in 1868 het Kenaupark, in 1870 het Ripperdapark en in de jaren daarna de villabebouwing op de bolwerken tot stand. Van beide door Zocher ontworpen villaparken verschilt vooral het Kenaupark wezenlijk van opzet met de rest van de stad door de open bebouwing en de plantsoenaanleg op zichzelf. De openheid van het door Zocher in Engelse landschapsstijl aangelegde park is het grootst aan de westzijde, waar een bastion in het park begrepen is. Het Ripperdapark, duidelijk van minder allure dan het Kenaupark, is vooral van belang vanwege zijn in twee holle bouwblokken gevatte hoofdvorm en plantsoenaanleg. De plantsoenaanleg op de bastions is ten gevolge van de inbreng van L. Springer tamelijk open van karakter. (pag. 18 aanwijzingsbesluit)

Met betrekking tot het bebouwingskarakter wordt het volgende vermeld:

  • Kenmerkend voor de ruimtelijke opbouw van de stad is het aaneengesloten bouwen direct langs de straat. Alleen in het Kenaupark is dat wezenlijk anders. (pag. 19 aanwijzingsbesluit)
  • In de Nieuwstad komen overheersend langskappen voor (pag. 20 aanwijzingsbesluit).

In het plangebied is een monument aanwezig, het HAL-gebouw (zie paragraaf 2.4.1). Dit monument blijft behouden. Daarnaast geldt voor het plangebied dat er op basis van het beschermd stadsgezicht een strenger regime als het gaat om stedenbouwkundige inpassing en vormgeving. In dit kader speelt de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) een belangrijke rol. De ARK is bij de totstandkoming van dit plan geconsulteerd en heeft een positief advies afgegeven.

2.3 Ruimtelijke structuur     

Ruimtelijke structuur en openbare ruimte

Het gebied waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, is gelegen aan de noordkant van de binnenstad Haarlem. Het projectgebied wordt omsloten door de Phoenixstraat aan de westzijde, de Gonnetstraat aan de noord- en oostzijde en aan de zuidzijde door de bebouwing aan de Parklaan en Friese Varkenmarkt.

Bij de herontwikkeling van dit plangebied wordt aansluiting gezocht bij de (bestaande) bebouwingsstructuur en wegenstructuur. Het plangebied is goed ontsloten voor gemotoriseerd verkeer en voor langzaam verkeer. De wegenstructuur rond het plangebied bestaat uit een hiërarchische verkeersstructuur – via een stadsdeelontsluiting, een wijkontsluiting en verkeersluwe gebieden waarbinnen enkele secundaire ontsluitingswegen zijn opgenomen vindt het verkeer makkelijk zijn weg. De belangrijkste ontsluitingsweg is de Friese Varkenmarkt. Parkeren binnen het plangebied vindt allemaal bebouwd plaats (op de binnenterreinen).

Water- en groenstructuur

De groene gordel in Nieuwstad is een bijna ononderbroken ring van plantsoenen, parken en bomenrijen. Het spoor doorsnijdt de noordelijk gelegen Bolwerken en de zuidelijke groenstructuur, die loopt van het Kenau- naar het Ripperdapark. De overloop van het Kenaupark naar de Bolwerken is meer vloeiend terwijl het aan de oostkant gelegen Ripperdapark een afsluiting van de groenstructuur is. Het plangebied zelf maakt geen onderdeel uit van de groene zone en de belangrijke groene dragers in de groene gordel van Nieuwstad. Er zijn enkel een aantal monumentale bomen in (Gonnetstraat) en rondom (Parklaan, Kenaupark) het plangebied aanwezig. Deze bomen dienen zoveel mogelijk behouden te blijven.

Ook grenst het plangebied niet direct aan een van de watersingels (de Nieuwe Gracht en het Spaarne). De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor voornoemde watergangen.

2.4 Cultuurhistorie plangebied     

In deze paragraaf wordt aangegeven welke cultuurhistorische waarden op dit moment binnen het plangebied aanwezig zijn.

2.4.1 Gonnetstraat 26     

HAL-gebouw

Aan de Gonnetstraat 26 is het vrijstaande Haarlemse Allergenen Laboratorium (HAL)-gebouw gelegen. Dit is een gemeentelijk monument (Gonnetstraat 26, monumentnummer 59-0485 1) gebouwd in 1936 -1937 naar een ontwerp van architect A. Baart. Het werd gerealiseerd voor de Koninklijke Fabrieken van het Brocades-Stheeman & Pharmacia in een traditioneel-functionalistische bouwstijl.

Het HAL-gebouw was een broedplaats voor kleine ondernemingen en startende bedrijfjes uit de culturele en creatieve sector. Het HAL-gebouw maakt deel uit van een groter bedrijfscomplex van de toenmalige farmaceut. Behoud van het monumentale HAL gebouw staat centraal met een zorgvuldige aanhechting van vervangende nieuwbouw op het gedeeltelijke braakliggende bedrijvencomplex. Het bedrijfsgebouw onderging in de loop van de tijd enige moderne wijzigingen. Op het dak werd een (terugwijkende) bouwlaag toegevoegd. Enkele gevelopeningen kregen een moderne invulling, of werden dichtgemetseld. Aan de achterzijde van het gebouw bevinden zich enkele moderne uitbreidingen.

Muur

Op enkele plaatsen wordt de locatie begrensd door een muur. Door de plaatsing van de oorspronkelijke gebouwen aan de rooilijn ontstond een binnenterrein. Daar waar de gebouwen los van elkaar stonden werd het binnenterrein verder afgesloten door een muur.

Aan de noordwestzijde van de locatie vormt deze muur een karakteristiek onderdeel van het HAL gebouw. Hier ligt de muur op de rooilijn c.q. erfgrens, terwijl het gebouw ongeveer 2 meter terug ligt. Er is sprake van een kenmerkend contrast tussen het hoekige hoge gebouw en de lage afgeronde muur hier voorlangs.

Aan de westzijde van de locatie (aan de Phoenixstraat) vormden gebouwen op de rooilijn de verdere afscheiding van het binnenterrein. De muur aan de noordwestzijde eindigt dan ook ter plaatse van de oorspronkelijke bebouwing.

Aan de noordoostzijde van de locatie vormt de muur een verbinding tussen de beheerderswoning en het HAL gebouw als afsluiting van het binnenterrein. Een groot deel van de muur wordt bij de aansluiting op het HAL gebouw onderbroken door een poort welke toegang gaf tot het oorspronkelijke binnenterrein. De muur volgt de hoek tussen de Gonnetstraat en de Claes van Ruyvenstraat (evenals aan de noordwest zijde) met een ronding.

Beheerderswoning

Naast het HAL gebouw werd een bijgebouw gerealiseerd, waarschijnlijk een beheerderswoning. De beheerderswoning onderging in de loop der jaren diverse ingrijpende en detonerende wijzigingen. De woning maakt geen deel uit van het monument.

2.4.2 Gonnetstraat 22     

Op de hoek waar de Gonnetstraat en de Claes van Ruyvenstraat samenkomen is een royaal bedrijfspand gelegen. Dit gebouw (Gonnestraat 22) staat ook wel bekend als het 'gebouw van Duyvenbode' en zorgt voor een markante afronding van de straathoek. Dit pand kent geen monumentale status en verkeert in een slechte staat (Van Rossum, constructieve schouw, d.d. 15-12-2015). De opbouw van de 2e verdieping is niet origineel maar een latere toevoeging.

2.5 Totstandkoming planvorming Gonnetstraat 22 en 26     

Al jaren bestaan er plannen voor een integrale herontwikkeling van het gehele industriële gebied rondom de Gonnetstraat. Soms inclusief totaal gewijzigd stratenpatroon. Deze grootschalige herontwikkelingen zijn door de meest recente economische terugval allen gestrand. Door versnipperd eigendom is integrale herontwikkeling van het gehele gebied nu niet meer aan de orde. Herontwikkeling per bouwkavel, en dus automatisch met behoud van het stedenbouwkundige stratenpatroon, zal het gebied nu organisch doen transformeren.

Voor de Gonnetstraat e.o. heeft de gemeente in 2007 een ruimtelijk functioneel plan opgesteld als uitwerking van de Structuurvisie 2020 en het Masterplan Spoorzone. Uitgangspunt van dit kader is dat de benoemde doelstellingen door ondernemers wordt vormgegeven. Behoud van het monumentale HAL-gebouw staat centraal, met een zorgvuldige aanhechting van vervangende nieuwbouw op het gedeeltelijke braakliggende bedrijventerrein.

HBB Ontwikkeling B.V., is eigenaar van Gonnetstraat 26 en 22. Met de verwerving van de panden is het voor HBB mogelijk om een hoogwaardige ontwikkeling van dit gebied te realiseren. De gemeente heeft al in 2007 haar ambities voor dit gebied vastgelegd in het ruimtelijk-functioneel plan Gonnetstraat en omgeving.

In 2014 heeft de gemeente na twee quickscans een positief advies onder voorwaarden afgegeven. Daarna heeft HBB in overleg met de Stadsbouwmeester, stedenbouw en de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) de plannen aangepast en geoptimaliseerd. Er zijn bouwlagen afgehaald en ranke hoogteaccenten toegevoegd zodat het huidige plan in een gesloten bouwblokkenstructuur goed aansluit op de bestaande bebouwing.

2.5.1 Toets aan Ruimtelijk - functioneel plan     

HBB heeft een stedenbouwkundig plan ontwikkeld in lijn met de in het Ruimtelijk-functioneel plan gewenste ontwikkeling van het gebied. Het stedenbouwkundig plan van HBB omhelst:

  • Een transformatie van bedrijventerrein naar een gemengd woon-werkgebied, met een mix van commerciële bedrijfsruimten, kleinschalige horeca, atelierwoningen en appartementen, waarvan 30 procent sociale woningen c.q. betaalbare woningen;
  • Een herontwikkeling volledig op eigen terrein en binnen het bestaande stratenpatroon;
  • Behoud van het monumentale HAL- gebouw;
  • Vervanging van Gonnetstraat 22 door een vergelijkbare stedenbouwkundige ronde hoekoplossing;
  • Toevoeging van twee torens op de kavel nr. 26, waarbij de plint van het gebouw qua bouwhoogte en rooilijn aansluit op het bestaande monumentale HAL- gebouw;
  • Parkeren geschiedt op eigen (binnen)terrein en uit het zicht.

Het stedenbouwkundig plan voldoet aan de woonvisie en is ontworpen op basis van het Ruimtelijk-functioneel plan, maar is op één punt strijdig:

  • De door HBB voorstelde torens zijn 27 en 33 meter hoog en overschrijden het voorgestelde hoogteaccent van 25 meter.

Afwijking Ruimtelijk-functioneel plan:

Door iets meer hoogte toe te staan, maar in een rankere verschijningsvorm, is het mogelijk om de bebouwing beter te laten aansluiten op het bestaande HAL- gebouw en op de overige bebouwing in de Phoenixstraat en de Claes van Ruyvenstraat. Zo ontstaat er meer ruimte op het binnenterrein met een aantrekkelijker woonklimaat. Het binnenterrein wordt de “shared space” van de woon- en werkfuncties, en daarmee de verbindende factor van de beoogde doelgroep: creatieve professionals.

De hogere bebouwing op deze twee plekken leidt ook tot het gewenste afwisselende en veelzijdige woonmilieu met blokwoningen torenwoningen, appartementen en lofts. Met verlaging van de bebouwing langs de Phoenixstraat en de Claes van Ruyvenstraat ontstaat in beide straten een evenwichtiger en lichter straatprofiel.

Tot slot zijn de torens een manier om dit tot nu toe geïsoleerde gebied te verknopen met de binnenstad, doordat er een werking met hoogteaccenten ontstaat zoals ook bekend is uit de binnenstad.

De ARK en de Stadsbouwmeester hebben positief geadviseerd op het stedenbouwkundig plan en de toevoeging van de twee hoogteaccenten van resp. 27 en 33 meter hierin.

2.5.2 Cultuurhistorische aspecten     

In paragraaf 2.4 zijn de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen het plangebied aangegeven. Om het plangebied te herontwikkelen tot een hoogstedelijk gebied met een mix van woon- en werkfuncties en horeca, wordt het grootste deel van de bestaande opstallen binnen het plangebied verwijderd. Wel wordt rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Hieronder wordt aangegeven op welke manier omgegaan is met deze waarden.

HAL-gebouw

De monumentale waarden van het HAL-gebouw worden gerespecteerd en de te realiseren nieuwbouw is ontworpen met veel aandacht voor de aansluiting tussen het HAL- gebouw en de nieuwbouw.

Beheerderswoning

De beheerderwoning maakt geen deel uit van het monument en onderging dermate ingrijpende wijzigingen dat het pand niet behoudenswaardig is en plaats maakt voor vervangende nieuwbouw.

Muur

In de stedenbouwkundige opzet van het nieuwe plan wordt het HAL- gebouw als sluitsteen opgenomen in een nieuw te bouwen gesloten stedelijk bouwblok. De nieuwbouw aan de westzijde komt op de plaats van de oorspronkelijke bebouwing. Een smalle doorgang naar het nieuwe binnenterrein houdt de nieuwe bebouwing en de oorspronkelijke bebouwing net los van elkaar, maar zorgt voor behoud van het karakter van het gesloten bouwblok.

Aan de oostzijde zal nieuwbouw eenzelfde oplossing geven. Hierbij wordt vanwege het sluiten van het bouwblok de nieuwbouw om de hoek van de Claes van Ruyvenstraat naar de Gonnetstraat gebogen. De nieuwbouw wordt hierbij ter plaatse van de oorspronkelijke poort net los gehouden van het HAL- gebouw en vormt daarmee wederom toegang tot het binnenterrein. De functie van het afsluiten van het binnenterrein en de kenmerkende gebogen overgang van de Claes van Ruyvenstraat en de Gonnetstraat wordt hierbij door de nieuwbouw overgenomen.

De huidige rooilijn blijft bij de nieuwe stedenbouwkundige opzet behouden, inclusief de locatie van de toegang tot het binnenterrein. Daar waar de muur aan de noordwestzijde zijn functie blijft behouden wordt deze aan de noordoostzijde overgenomen door de nieuwe bebouwing.

Gonnetstraat 22

Gonnetstraat 22 is architectonisch interessant, maar kent geen monumentale status. Het pand verkeert in een sterk verwaarloosde staat en wordt thans tijdelijk verhuurd als opslagruimte. In het ruimtelijk-functioneel plan Gonnetstraat e.o. (2007) is al eens aangehaald dat behoud van dit gebouw geen eis is maar dat de hoekoplossing tenminste zo goed moet worden als bestaand.

De Gonnetstraat 22 wordt door de slechte bouwkundige staat en het weinig adaptieve karakter van het gebouw gesloopt. Het bijzondere karakter van dit gebouw wordt voornamelijk bepaald door de fraaie stedenbouwkundige ronde hoekoplossing als scherpe beëindiging van een vrijwel gesloten bouwblok. Dit principe evenals de verhoging op de afgeronde hoek zal in de vervangende nieuwbouw behouden blijven en versterkt worden.

2.5.3 Bouwplan     

Het bouwplan betreft de Gonnetstraat 22 (voormalige van Duivenbode – locatie) en Gonnetstraat 26 (voormalige HAL-locatie). Het bestaande gebouw Gonnetstraat 22 wordt gesloopt en in een zelfde structuur opnieuw opgebouwd. Het hoofdgebouw van de Gonnetstraat 26, een gemeentelijk monument, wordt gerenoveerd en zorgvuldig opgenomen in een nieuw stedelijk bouwblok aansluitend bij de maat en schaal van het gemeentelijk monument. Hiervoor is inmiddels een omgevingsvergunning afgegeven. Beide nieuwbouwlocaties krijgen een gemengd woon-/werkprogramma en het monument wordt een werkgebouw voor creatieve en innovatieve bedrijvigheid inclusief horecavoorziening en op het dak een lage kas voor algemeen gebruik. Bovenop de nieuwe bouwblokken verrijzen op de groen uitgevoerde daken ('het tweede maaiveld') twee hogere bouwvolumes met woningen. De binnenterreinen van de locaties voorzien in het parkeren en worden beiden afgesloten met een groen ingericht dek. In de volgende twee paragrafen wordt nader ingegaan op de stedenbouwkundige uitgangspunten van het nieuwe ontwerp en het programma.

verplicht

Afbeelding: foto van maquette bouwplan

2.6 Stedenbouwkundige uitgangspunten     

Revitaliseren van het bedrijfsterrein rond de Gonnetstaat

Het voormalige bedrijfsterrein rond de Gonnetstraat ligt nu in een dode hoek van de binnenstad. Met de herinrichting van de bolwerken en de komst van de trein heeft het praktisch lege Nieuwstad zich gedurende de 19e eeuw ontwikkeld tot een chique woongebied. De omgeving Gonnetstraat kende een heel eigenstandige ontstaansgeschiedenis. Het gebied is vanaf de vroege 19e eeuw tot wasdom gekomen als industrieterrein door ligging aan het Spaarne. Met de teloorgang van de industrie is de Gonnetstraat min of meer in isolement geraakt, min of meer verstopt achter de herenhuizen van Nieuwstad. Met het Masterplan Spoorzone en het Ruimtelijke Functioneel Plan zijn de eerste aanzetten gemaakt om de omgeving van de Gonnetstraat te revitaliseren en uit zijn isolement te halen. Enerzijds is gepoogd het gebied functioneel onderdeel te maken van de binnenstad en anderzijds het gebiedseigen karakter te behouden.

Vergroten van het binnenstedelijk milieu

Met het creëren van een binnenstedelijk milieu in de Gonnetstraat sluit de basis van het Ruimtelijk-Functioneel Plan aan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Door verdichting van bestaand stedelijk gebied blijven de groene randen van de stad in stand en het buitengebied in nabijheid van de bewoners. Toevoegen van woningen bij stationslocaties en knooppunten heeft een positief effect op het fiets- en OV-gebruik in de stad. Extra woningbouw in combinatie met functiemenging, hoogwaardige voorzieningen en goede bereikbaarheid zorgen voor een centrum stedelijk milieu. De stationsomgeving is bij uitstek een goed bereikbaar multifunctioneel gebied dat met de herontwikkeling van de omgeving Gonnetstraat uitgebreid wordt. Herontwikkeling van Gonnetstraat 22 en 26 streeft naar menging van functies en meervoudig grondgebruik. Naast woningen voorziet het programma in werkruimtes, atelierwoningen en horeca.

Behoud eigenheid Gonnetstraat

De recente ontstaansgeschiedenis van de omgeving Gonnetstraat heeft het gebied eigen karakteristieken gegeven die afwijken van de rest van Nieuwstad. Een eenvoudig stratenpatroon waarbij de bijzondere openbare ruimten zich niet in de buurt bevinden maar juist langs de randen van het gebied, zoals de Parklaan en Friese Varkenmarkt. Het eenvoudige stratenpatroon kent enkele onregelmatige hoeken die architectonisch verbijzonderd zijn, zoals het HAL-gebouw en de ronde hoek van Gonnetstraat 22. De straten in de Gonnetbuurt hebben een stenig aanblik waarin alleen de straatbomen het groen accent vertegenwoordigen. De herontwikkeling van Gonnetstraat 22 en 26 respecteert het aanwezige stratenpatroon. Het fraaie HAL-gebouw wordt gerestaureerd en de bijzondere ronde kop van nr. 22 wordt in andere vorm teruggebouwd. De bestaande straatbomen blijven behouden. Met het inrichten van een semiopenbaar binnenterrein op nr. 26 wordt extra groen aan de buurt toegevoegd.

Opheffen isolement

Het Ruimtelijk Functioneel Plan voorziet in de mogelijkheid van het toevoegen van een hoogteaccent. Het hoogteaccent benadrukt de aanwezigheid van het voormalige bedrijfsterrein in de stad. Nu nog een verwaarloosd gebied dat na transformatie een bijzonder karakter krijgt in het centrum van Haarlem. Met deze ontwikkeling worden midden in het gebied twee torens toegevoegd. De twee hoogteaccenten vormen het baken van de buurt dat van grotere afstand zichtbaar is. Hiermee wordt het hele Gonnetstraatgebied verder uit het isolement gehaald en het nieuwe woonmilieu zichtbaar gemaakt.

Toepassing van hoogbouw sluit aan bij de andere transformaties van industriële terreinen aan het Spaarne, zoals het Drosteterrein en het Scheepmakerskwartier.

Stedenbouwkundige inpassing torens

Met de locatiekeuze van beide torens is rekening gehouden met de effecten op de bestaande omgeving. Beide torens zijn midden in het Gonnetstraatgebied geplaatst, op de grootst mogelijke afstand tot de bestaande woonbebouwing en ook buiten het bouwblok tussen de Phoenixstraat en het Ripperdapark.

Beide torens staan niet in de rooilijn. Ze zijn achter de straatwand geplaatst. Zo worden eventuele valwinden gebroken door de lagere bebouwing en blijft windhinder op straat beperkt. In het bouwplan is ook veel aandacht gegaan naar de aansluiting van de hoogteaccenten op maaiveld: een levendige plint met functies en parkeren uit het zicht.

verplicht

Afbeelding impressie tweede maaiveld en hoogteaccenten (bron: Enzo architecten)

Invloed op het stadssilhouet

In een aparte analyse zijn de effecten van beide torens op de bestaande stad in beeld gebracht. En dan met name de invloed op de directe omgeving, de invloed op het beschermde stadsgezicht buiten het Gonnetstraatgebied en de invloed op het stadssilhouet. Via een fotoanalyse zijn de effecten op maat, schaal en beleving inzichtelijk gemaakt (zie bijlage 11)

Conclusies:

Door hun hoogte, omvang en positie zijn de torens vooral waarneembaar buiten de rand van de Gonnetbuurt op locaties waarbij de voorgrond leeg of open is. Zoals bijvoorbeeld over het Spaarne of over het Ripperdapark. Dit sluit aan bij de wens de aanwezigheid van het nieuwe Gonnetbuurt te accentueren. In de smalle straten en dichte gebieden vallen beide torens weg achter de bestaande bebouwing. Ook de skyline, dat wil zeggen het silhouet van de stad over grote afstand blijft nagenoeg onveranderd. De beperkte hoogte van de torens vallen op deze afstand weg ten opzichte van de grote herkenningspunten, als de Bavo of de Koepel.

Verschijningsvorm hoogteaccenten

Beide torens zijn van verre zichtbaar. De verschijningsvorm dient dan ook een verrijking van het stadssilhouet van Haarlem te zijn. Beide hoogteaccenten worden geen lompe gebouwen. Hiertoe zijn hoogte en maximale vloeroppervlak vastgelegd in het bestemmingsplan. De bijzondere eisen ten aanzien van de verschijningsvorm van hoogbouw zoals nu vastgelegd in de Hoogbouwprincipes zullen ook worden toegepast op beide torens.

Parkeren

Voor beide locaties geldt dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Parkeren is op het binnenterrein gepland. Bij Gonnetstraat 26 wordt een ondergrondse parkeergarage gemaakt. Bij Gonnetstraat 22 wordt het parkeren afgesloten met een dek die de auto's aan het zicht onttrekt en het bouwblok een leefbaar en groener binnenterrein zal geven. Het groene binnenterrein van Gonnetstraat 26 sluit aan op de 'poort' en de horeca op de begane grond van het monument. Het binnenterrein krijgt hiermee een semi-openbaar karakter voor de mix van bewoners, ondernemers en bezoekers en vormt hiermee het kloppend hart van het bouwblok.

Door de herontwikkeling van de Gonnetstraat 22 en 26 krijgt de locatie in de nabijheid van het station een impuls qua leefbaarheid en leefkwaliteit. Juist het bijzondere stedenbouwkundige karakter van de plek met zijn industriële geschiedenis biedt een kans voor verdichting, functiemenging, meervoudig grondgebruik en toevoeging van groen rondom een fraai gemeentelijk monument.

verplicht

Afbeelding: impressie binnenterrein Gonnetstraat 26 (bron: Enzo architecten)

Beschrijving stedenbouwkundige opzet Gonnetstraat 22

De Gonnetstraat 22 zal door de slechte bouwkundige staat en het weinig adaptieve karakter van het gebouw gesloopt moeten worden. Het gebouw kent geen beschermde status maar heeft wel een bijzonder karakter. Dit bijzondere karakter wordt voornamelijk bepaald door de fraaie ronde hoek oplossing als beëindiging van een vrijwel gesloten bouwblok. Dit principe evenals de verhoging op de afgeronde hoek zal in de vervangende nieuwbouw behouden blijven en versterkt worden. De nieuwbouw krijgt een mix van atelierwoningen, een commerciële bedrijfs- of horecaruimte en appartementen. De gevels in de plint krijgen in tegenstelling tot de huidige situatie een open karakter waardoor het programma in het gebouw veel meer onderdeel gaat uitmaken van de straat. Parkeren is op het binnenterrein gepland. Het parkeren wordt afgesloten met een dek welke de auto's uit het zicht onttrekt en het bouwblok een groener binnenterrein zal geven.

verplicht

verplicht

Afbeelding: impressie Gonnetstraat 22 (bron: Enzo architecten)

Beschrijving stedenbouwkundige opzet Gonnetstraat 26

Uitgangspunt voor de herontwikkeling van de Gonnetstraat 26 vormt het behoud van het fraaie HAL -gebouw, een gemeentelijk monument. Dit monument wordt zorgvuldig hersteld en ontdaan van in de loop der jaren toegevoegde detonerende elementen, zoals de grove dakopbouw. De nieuwbouw op de locatie volgt de rooilijnen van de straat en sluit op een subtiele wijze aan op het HAL -gebouw. Aan de westzijde middels een 'poort' naar het binnenterrein en aan de oostzijde buigt het bouwblok in een ronding naar het HAL -gebouw. Hiermee spiegelt het gebouw zich aan de stedenbouwkundige afronding van de Gonnetstraat 22. Het HAL -gebouw wordt zo opgenomen in een gesloten bouwblok structuur. De aansluitende nieuwbouw voegt zich in de maat en schaal van het HAL-gebouw waardoor het nieuwe bouwblok recht blijft doen aan het monument. Het opnemen van het HAL-gebouw in het gesloten stedelijk bouwblok schept een heldere scheiding tussen openbaar gebied en privéterrein. De aangrenzende straten krijgen zo een helder straatprofiel en worden begeleid door een opengevel met woon- en werkruimtes. Doordat het monument de hoekverdraaiing van het spoortalud volgt krijgt het, mede door de subtiele aansluitingen, een bijzondere plaats in het gesloten bouwblok.

Het monument biedt plek aan creatieve en innovatieve bedrijvigheid en krijgt op de begane grond een horecavoorziening. Deze horecavoorziening staat primair in dienst van de bedrijvigheid in het HAL- gebouw en de nieuwe bewoners in de buurt. Secundair kan deze voorziening een buurt overstijgende functie krijgen. In de aansluitende nieuwbouw komt een mix van bedrijvigheid en wonen in de vorm van atelierwoningen en appartementen.

Zowel het monument als de nieuwbouw krijgt een groen dak. De groene daken vormen zo een 'tweede maaiveld', een groene toevoeging aan het daklandschap van de binnenstad. Het de bedoeling dat op het tweede maaiveld buitenruimten worden gecreëerd voor de bewoners. Het monument krijgt op het 'tweede maaiveld' een kas-achtige opbouw in het groen, geheel terug liggend ten opzichte van de rooilijn. Daarvoor wordt de detonerende opbouw verwijderd.

Een toren van acht lagen met een goothoogte van circa 24 meter en een toren van tien lagen met een goothoogte van circa 30 meter. De torens zijn onderdeel van het bouwblok zodat op straatniveau de bebouwing de maat en schaal van het monument en de omliggende omgeving volgt. Deze oplossing van lage wanden en hoge torens creëert een luchtig semiopenbaar binnenterrein waarvan het HAL- gebouw de monumentale afsluiting vormt.

Torens in combinatie met straatwandbebouwing, daktuinen en binnenterrein zorgen dat het project een bijzonder en afwisselend binnenstedelijk woonmilieu wordt. De verdeling van bouwvolumes in lagere wanden en torens zorgt ervoor dat het bestaande monumentale HAL-gebouw beter tot zijn recht komt en niet wordt weggedrukt.

verplicht

Afbeelding: impressie HAL gebouw en aansluitende nieuwbouw (bron: Enzo architecten)

2.7 Beoogd bouwplan en programma     

Beoogd programma

Het uitgangspunt voor het woningbouwprogramma is dat er minimaal 30% sociale en betaalbare koop of huurwoningen gerealiseerd worden. Hierbij wordt opgemerkt dat deze uitgangspunten op basis van de Woonvisie 2012-2016 zijn gemaakt en vastgelegd in de anterieure overeenkomst, gesloten tussen ontwikkelaar en gemeente op 25 juli 2016. In voorliggend plan is de 30% sociaal/betaalbaar van Gonnetstraat 22 overgeheveld naar Gonnetstraat 26. Het beoogd programma voor de Gonnetstraat 22 en Gonnetstraat 26 (HAL-gebouw) is als volgt.

  • 15% betreft koopwoningen onder € 215.000 VON.
  • 15% betreft woningen in het sociale huursegment (tot € 710 per maand).
  • 15% betreft koopwoningen in het middeldure segment.

Beoogd programma Gonnetstraat 22

Er worden in totaal 16 woningen gerealiseerd, variërend in grootte en type woning, en er wordt een ruimte in gericht voor commerciële doeleinden en/of horeca. Specifiek gezien ziet het programma er als volgt uit:

9 atelierwoningen duur
6 appartementen duur
1 penthouse duur
1 commerciële ruimte of horeca

Voor de Gonnetstraat 22 worden 23 parkeerplaatsen beschikbaar gesteld: 14 parkeerplaatsen voor de atelierwoningen, 6 voor de appartementen, 2 voor het penthouse en 1 voor de commerciële ruimte of horeca. De wens is om op de begane grond circa 150 m2 te kunnen gebruiken als horecaruimte, of commerciële ruimte. Voor horeca wordt enkel gedacht aan een lichte vorm van horeca zoals een lunchroom of koffiezaak. Het moet echter ook mogelijk zijn om commerciële activiteiten te ontplooien. Hierbij moet gedacht worden aan vormen van dienstverlening met en zonder baliefunctie. Detailhandel is in ieder geval uitgesloten.

Beoogd programma Gonnetstraat 26 Bestaand (HAL-gebouw)

Het HAL-gebouw blijft bestaan en behoud zijn functie als verzamelgebouw voor creatieve bedrijvigheid. Op de begane grond wordt een horecavoorziening toegevoegd van circa 400 m2. Het HAL-gebouw krijgt een gemengde bestemming, waarbij creatieve bedrijvigheid gestimuleerd wordt om hier te huisvesten. Daarnaast is het mogelijk om ook kantoorruimte en dienstverlening te houden. De bedrijvigheid die hier toegestaan wordt valt onder de lichte milieucategorie (tot en met categorie B) en dit geldt tevens voor de functies die onder cultuur en ontspanning vallen. Uitgangspunt hierbij is dat de functies in een woon- werkgebied geen onevenredige milieuhinder of verkeersaantrekkende werking mogen hebben. Inmiddels is de omgevingsvergunning voor het renoveren van het HAL-gebouw afgegeven en is men begonnen met de daadwerkelijke uitvoering.

 

Beoogd programma Gonnetstraat 26 Nieuwbouw

Er worden in totaal maximaal 84 eenheden gerealiseerd. Globaal ziet het programma er als volgt uit:

15% appartementen sociale huur < € 710, - per maand
15% appartementen sociale koop < € 215.000
15% appartementen middeldure koop < € 360.000
55% appartementen en atlierwoningen dure koop > € 360.000

Voor de werkateliers en werk-/woonstudio's geldt dat de toegestane bedrijvigheid maximaal onder milieucategorie B mag vallen. Enkel lichte vormen van bedrijvigheid zijn toegestaan, die zich goed verhouden met het wonen op deze plek in dit gemengde hoogstedelijke woon-werkmilieu.

In totaal worden voor de nieuwbouw ter plaatse van de Gonnetstraat 26 circa 60 parkeerplaatsen beschikbaar gesteld. Vijf parkeerplaatsen maken onderdeel uit van het autodeelplan. Het autodeelplan geldt voor de goedkope woningen en eventueel de middeldure koopwoningen. Bij Gonnetstraat 26 wordt een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd. Bij Gonnetstraat 22 vindt het parkeren (totaal 23 stuks) plaats op maaiveld in het binnenterrein.

Daarnaast wordt bij beide locaties een binnenterrein gerealiseerd. Aan de zijde van de binnenterreinen worden balkons en/of galerijen gerealiseerd. Tot slot wordt op de hoek van de Gonnetstraat 22 en 26 en de Claes van Ruyvenstraat een horeca terras gerealiseerd. Het horecaterras krijgt ook een plekje op het binnenterrein van Gonnetstraat 26.

Plattegronden beoogd bouwplan

Het aantal bouwlagen verschilt per bouwblok en varieert van tien bouwlagen tot vier bouwlagen. In de volgende figuren zijn de belangrijkste plattegronden afgebeeld.

verplicht

Afbeelding: plattegrond begane grond (bron: Enzo architecten, 25 januari 2019)

verplicht

Afbeelding plattegrond vierde verdieping (bron: Enzo architecten, 25 januari 2019)

Openbare ruimte

De ontwikkeling vindt geheel plaats op eigen terrein en het plan kent zelf geen directe ingrepen in de openbare ruimte. Binnen het plangebied ontstaan wel semiopenbare ruimtes in de vorm van de binnenterreinen.

Toch wordt wel geïnvesteerd in de openbare ruimte rondom het plangebied. Zo wordt een terras aangelegd ten behoeve van de horeca en wordt het straatprofiel op enkele plekken voorzien van fietsbeugels. De ontwikkelaar draagt financieel bij aan de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte.

verplicht

Afbeelding 2.8 impressie openbare ruimte (bron: Enzo architecten)

verplicht

Afbeelding: impressie vogelvlucht (bron: Enzo architecten)

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen.

Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.

Op dit moment legt het Barro geen beperkingen op voor de onderhavige locatie.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.

De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voorbiodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Geen van deze nationale belangen zijn van toepassing op dit project en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente.

Voor onderhavig plan is vooral relevant de bevordering van krachtige steden. Behoud van het stedelijke draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke 'massa' en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen is van groot belang. Het plan sluit aan bij het beleid ten aanzien van het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke cultuurhistorische waarden behouden blijven. Het plan creëert tevens ruimte voor economische krachten als 'creatieve hotspots' en 'ZZP-woningen'.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In voorliggend geval betreft het een stedelijke ontwikkeling aangezien bestaande bedrijfsfuncties worden vervangen door een nieuw woon- werkgebied. Daarom dient aandacht besteed te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 4.15 wordt de ladder doorlopen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Voor de projectlocatie geldt dat gaat om de herstructurering van een verouderd stukje bedrijventerrein naar een woon-werkgebied. Het bestaande monument HAL- gebouw blijft behouden, maar de overige opstallen op zowel Gonnetstraat 22 als 26 zal gesloopt worden en vervangen door nieuwbouwwoningen en werkruimtes. Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van in totaal 96 woningen beoogd. Dit vindt plaatst binnen bestaand stedelijk gebied. De treden van de ladder voor duurzame verstedelijking dienen goed gemotiveerd te worden. Daarvoor dient beschreven te worden:

  1. dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Actuele regionale behoefte

In de Structuurvisie Noord-Holland 2014 van Provincie Noord-Holland is opgenomen dat tot 2040 tenminste een netto toevoeging aan de woningvoorraad nodig is van ruim 200.000 woningen. Dit kan worden verdeeld over ongeveer 35.000 in de periode 2010-2030 in Noord-Holland Noord, de overige woningen in de periode 2010-2040 in de Metropoolregio Amsterdam, waarbij voor zo'n 50.000 woningen nog geen afspraken zijn gemaakt (15.000 in de periode 2020-2030, en 35.000in de periode 2030-2040).

Het Regionale Actieprogramma Wonen (RAP) van de regio Zuid-Kennemerland / IJmond en de provincie Noord-Holland benoemt de gewenste woningbehoefte. In Haarlem is het gewenste woningbouwprogramma in de periode 2016 t/m 2020 het grootst in vergelijking met de andere gemeenten. Er moeten tussen de 3.306 en 4.960 woningen gerealiseerd worden. De binnenstedelijke ruimte voor deze toevoeging is aanwezig: dit woningbouwaantal is voor het grootste gedeelte al onderdeel van al bestaande plannen, veelal 'rood voor rood' (transformatie bedrijvengebieden in woongebieden).

Voorzien behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied

De nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd op een locatie waar nu al diverse bedrijven aanwezig zijn. Er is hier sprake van een binnenstedelijke herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied.

Passende ontsluiting

Aangezien er sprake is van een actuele behoefte en een herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied, is een passende ontsluiting niet van toepassing.

3.1.4 Archeologie     

De drie belangrijkste uitgangspunten van de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn:

  • het behoud van archeologische waarden in de bodem;
  • de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
  • de zorg voor het archeologische erfgoed wordt vroegtijdig geïntegreerd in de procedures van de ruimtelijke ordening.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het vinden van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem.

Het bestemmingsplan Gonnetstraat 22 – 26 ligt in een gebied dat staat vermeld op de AMK als een terrein van hoge archeologische waarde. Op de IKAW heeft het plangebied grotendeels een hoge verwachtingswaarde, dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden hoog wordt geacht. In het plangebied zijn archeologische onderzoeken, vondsten en waarnemingen geregistreerd uit de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Bij haar ruimtelijk beleid dient de gemeente rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening     

De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Het Noord-Hollandse landschap is namelijk gevarieerd, open, heeft hoge cultuurhistorische waarden en is over het algemeen goed bereikbaar vanuit de stad. Noord-Holland moet daarom aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De identiteit van de landschappen in Noord-Holland zijn daarom in 2040 versterkt met behoud door ontwikkeling en door transformatie. De afwisseling tussen stad en open landschap is duidelijk herkenbaar.

Bestaande stedelijke woonmilieus moeten waar mogelijk verder transformeren tot hoogstedelijke milieus. Bestaande werklocaties moeten waar mogelijk verder intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen blijft het landelijk gebied open en dichtbij. De hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid.

Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze zijn verankerd in de provinciale ruimtelijke verordening. De structuurvisie en de provinciale verordening vormen enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (ruimtelijke kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking.

Provinciale verordening

In deze verordening zijn regels opgenomen die de provinciale belangen beschermen. Deze regels zijn een uitwerking van de structuurvisie.

Het relevante beleidsonderwerp voor de onderhavige locatie wordt hierna behandeld.

Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling

  1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  2. Gedeputeerde staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5a sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame

Verstedelijking, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze versie van de PRV zijn eerdere regels over het aantonen nut en noodzaak (Laddertrede 1) en het benutten van binnenstedelijke mogelijkheden van de betreffende marktregio (Laddertrede 2) uit de PRV gehaald, omdat het al bij wet is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2a en 2b van het Bro.

Door het uit de PRV halen van regels die samenvallen met de Ladderregels in de Bro komt het accent in de PRV te liggen op datgene wat niet in de wet is vastgelegd. Dat zijn de regionale afspraken. Al eerder zijn in de PRV voor woningbouw regionale afspraken in de Regionale Actie Programma's (RAP's) verplicht gesteld en zijn voor detailhandel regionale visies verplicht.

Door het uit de PRV halen van regels die samenvallen met de Ladderregels in de Bro komt het accent in de PRV te liggen op datgene wat niet in de wet is vastgelegd. Dat zijn de regionale afspraken. Al eerder zijn in de PRV voor woningbouw regionale afspraken in de Regionale Actie Programma's (RAP's) verplicht gesteld en zijn voor detailhandel regionale visies verplicht.

Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) al regels stelt over 1) aantonen nut en noodzaak en 2) onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opgenomen. Daarmee komt de regionale afstemming in de PRV centraal te staan als het gaat om nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Regionale afstemming is niet in het Bro via de Ladder geregeld en blijft daarom in de PRV gehandhaafd.

In paragraaf 3.1.2 is reeds aangegeven dat het hier gaat om een stedelijke ontwikkeling.

De Ladder dient doorlopen te worden. In paragraaf 4.15 wordt hier aandacht aan besteed. Het plan is daarnaast niet in strijd met het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie en met provinciale belangen zoals verwoord in de verordening.

3.2.2 Watervisie 2021     

Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2021 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

Paragraaf 4.5 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

3.2.3 Archeologie     

Het archeologische beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland ligt vast in de Provinciale Cultuurnota. Verder geeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie informatie over onder andere archeologische verwachtingen.

Paragraaf 4.15 werkt het aspect archeologie verder uit.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurplan Haarlem 2020     

Het Structuurplan geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ambities en wensen voor de stad voor de periode 2005-2020. In de toekomst wil Haarlem de bestaande aantrekkelijkheid behouden en verder uitbreiden. Haarlem wil voor zijn inwoners een levendige en veilige stad zijn met veel aandacht voor een leefbare woonomgeving en voldoende voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen. Voor bedrijven moet Haarlem nog interessanter worden als vestigingsplaats. De strategische ligging vlakbij Schiphol, Amsterdam en IJmond, de goede bereikbaarheid over de weg en per openbaar vervoer, en de aanwezigheid van een hoogopgeleide beroepsbevolking spelen daarbij een cruciale rol.

De speerpunten van beleid zijn profilering op een duurzaam goed woonklimaat, versterking van de zakelijke dienstverlening en versterking van de culturele en toeristische wervingskracht.

Uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haarlem is dat bewust met schaarse ruimte wordt omgegaan en dat er contrasten in de stad zijn. Naast plekken waar dynamiek wordt voorgestaan (in herstructureringsgebieden, op knooppunten van openbaar vervoer en in veranderzones) zijn er ook rustige woonwijken waar plaats is voor ondersteunende wijkvoorzieningen.

In voorliggend plan staat primair het stimuleren van functiemenging in Nieuwstad voorop. Specifiek gaat het om het stimuleren van het (recreatief) gebruik van de bestaande, al dan niet toeristische, voorzieningen in de omgeving. Deze hangen samen met de verbetering van de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van het gebied, stimuleren van intensiever grondgebruik en het aanbieden van betere en meer overnachtingsmogelijkheden. Bestaande rustige woongebieden in de omgeving dienen als rustig woongebied beschermd te worden.

Nieuwstad wordt in het Structuurplan onderverdeeld in verschillende hoofdgebiedstypen met ieder een verschillende mate van dynamiek. Het gebied rondom het station is aangewezen tot een 'multifunctioneel knooppunt' én 'verandergebied spoorzone'. Hier ligt het accent op locaties die kunnen veranderen en intensiveren (denk hier aan verdichting, functiemengingen meervoudig grondgebruik). Het plan sluit aan bij het beleid ten aanzien van de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van het gebied en het stimuleren van intensiever grondgebruik.

3.3.2 Masterplan Spoorzone     

Het Masterplan Spoorzone is een uitwerking van het Ontwikkelingsplan Haarlem (OPH) en het Structuurplan Haarlem 2020 en sluit aan op het Haarlems Verkeer en Vervoerplan en het Integraal Waterplan. Voor verschillende deelgebieden binnen de spoorzone zijn destijds toekomstige programma's en visies geformuleerd, waaronder voor het Stationsplein e.o. Het door de raad vastgestelde plan is echter te ambitieus gebleken. De volgende speerpunten zijn nog wel van toepassing voor het plangebied. In het masterplan Spoorzone is voor de Gonnetstraat als ambitie aangegeven dat deze oude bedrijfslocatie herontwikkeld moet worden tot een (gemengd) binnenstedelijk gebied, met de nadruk op wonen, gericht op diverse doelgroepen waaronder ook senioren. Er wordt een intensief stedelijke ontwikkeling voorgesteld gebaseerd op de schaal van de Haarlemse binnenstad. Daarnaast is het gewenst dat ontwikkeling van binnenstedelijke (private) kantoorfuncties nabij het spoor plaatsvindt en zijn de speerpunten flexibel bouwen, functiemenging en veiligheid een belangrijk thema.

Het plan geeft invulling aan de ambitie van het Masterplan Spoorzone om de Gonnetstraat te herontwikkelen tot intensief gemengd binnenstedelijk gebied.

3.3.3 Ruimtelijk -functioneel plan Gonnetstraat e.o.     

Het Ruimtelijk – functioneel plan Gonnetstraat e.o. is op 4 december 2007 door het college van B&W vastgesteld. In dit plan wordt in kaarten en teksten de verdere uitwerking voor dit deel van Masterplan Spoorzone beschreven en is daarmee kaderstellend en richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied. In het ruimtelijk functioneel plan staan beschreven het plangebied (begrenzing), de historie, het vigerend beleid en komen analyse en visie op de ontwikkeling naar voren en wordt aangegeven welk programma (functies) er moet komen.

Voor het projectgebied wordt een menging van functies nagestreefd, waarbij de nadruk ligt op wonen. Het is van groot belang dat het Gonnetstraat gebied een wezenlijk onderdeel van de Nieuwstad gaat uitmaken met een evenwichtige menging van functies. Op stadsniveau heeft de locatie een centrale plek en het ligt in de directe invloedsfeer van het belangrijkste OV- knooppunt van Haarlem.

Uitgangspunt is dat 20-30% van het vloeroppervlak binnen deelgebied A voor werken en voorzieningen wordt gebruikt, ten opzichte van wonen. Binnen deelgebied B zal het percentage vloeroppervlak werken en voorzieningen hoger zijn vanwege de geluidsgevoelige situering aan spoorlijn en Friese Varkenmarkt. Functiemenging vindt zowel plaats op pand als op bouwblokniveau. Ook vormen waar wonen en werken in elkaar overvloeien zoals atelierwoningen zijn wenselijk.

Woonprogramma

Voor het bepalen van het woonprogramma is de ligging van het gebied en de daarbij horende doelgroepen van belang. De bijzondere omgeving nabij het royaal opgezette Ripperdapark en het te verbeteren Parklaantracé vragen om een groot aantal woningen in het hogere segment.

Typerend voor de omgeving is het grote aantal ruime grondgebonden woningen. Van belang is dat het merendeel van de nieuwbouwwoningen ook een eigen voordeur aan de straat krijgen. Maisonnettes en beneden/bovenwoningen worden in dit opzicht ook als grondgebonden beschouwd. De verhouding grondgebonden t.o.v. appartementen dient te liggen op respectievelijk 20-30% en 70-80%.

Belangrijke doelgroepen zijn stedelijk georiënteerde en cultuurgerichte (gezins-)huishoudens die op een comfortabele manier midden in de stad willen wonen. Tevens zijn huishoudens met praktijk-aan-huis en/of atelierruimte goed denkbaar op deze locatie. De optie van een eigen ruimte voor een inwonende volwassene in de woning is aantrekkelijk.

Voor beide groepen is een flexibele indeling van de plattegrond gewenst. Tevens leent de locatie zich goed voor senioren en starters gericht op stedelijk leven en goede bereikbaarheid per openbaar vervoer (nabijheid Centraal Station). De nabijheid van de Janskliniek (Jansstraat) maakt het plangebied interessant om ook te richten op bouwen voor doelgroepen die nu of in de toekomst gebruik willen maken van zorg nabij huis.

Bouwhoogten

Wat de bouwhoogten betreft is een onderscheid te maken in de hoogte van het Ripperdaparkblok (laag), het middengebied (middenhoog) en het Gonnetblok (hoog). Van west naar oost en van zuid naar noord neemt de bouwhoogte toe. In het middengebied is ruimte voor een hoogteaccent van maximaal 25 meter hoog.

Met voorliggend plan worden de uitgangspunten uit het ruimtelijk – functioneel plan nader uitgewerkt. Er wordt afgeweken van het hoogteaccent van maximaal 25 meter, door een hoogteaccent van maximaal tien bouwlagen te realiseren. Op basis van paragraaf 2.5 en 2.6 kan echter gesteld worden dat deze afwijking goed te motiveren is en nog steeds past in de uitgangspunten van het ruimtelijk – functioneel plan.

Samengevat kan gesteld worden dat door iets meer hoogte toe te staan, het mogelijk is om met hetzelfde volume de bebouwing beter te laten aansluiten op het bestaande HAL gebouw en op de overige bebouwing in de Phoenixstraat en de Claes van Ruyvenstraat. Zo ontstaat er meer ruimte op het binnenterrein met een aantrekkelijker woonklimaat. Het binnenterrein wordt de “shared space” van de woon/werk units, en daarmee de verbindende factor van de beoogde doelgroep: creatieve jonge professionals.

De hogere bebouwing op deze twee plekken leidt ook tot het gewenste afwisselende en veelzijdige woonmilieu met blokwoningen torenwoningen, appartementen en lofts. Met verlaging van de bebouwing langs de Phoenixstraat en de Claes van Ruyvenstraat ontstaat in beide straten een evenwichtiger en lichter straatprofiel.

Tot slot zijn de torens een manier om dit tot nu toe geïsoleerde gebied te verknopen met de binnenstad, doordat er een werking met hoogteaccenten ontstaat zoals ook bekend is uit de binnenstad.

3.3.4 Ruimtelijke kwaliteit     

Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK) geeft een integrale stads brede visie op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. De gemeenteraad stelde de nota op 28 juni 2012 vast. Het bestaat uit twee delen. In het eerste deel draagt Haarlem uit waar haar kracht en ambitie liggen. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit, is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken.

Relevante gouden regels voor dit bestemmingsplan zijn onder andere:

  • Kiezen voor toekomstbestendigheid. Haarlem legt de prioriteit bij toekomstbestendigheid: duurzame verstedelijking in relatie tot ruimtelijke kwaliteit.
  • Synergie tussen toekomst-, gebruiks- en belevingswaarde staat centraal in de planvorming. Bij elk ruimtelijk initiatief in de stad staat de vraag centraal hoe de mensen dit zullen ervaren.
  • Bestaande kwaliteit is het vertrekpunt. Prioriteit ligt in Haarlem bij het vasthouden aan bestaande kwaliteit.
  • De gebiedstypologie moet meegenomen worden in afwegingen. Vragen en opgaven moeten in hun onderlinge samenhang worden opgepakt op een manier waarbij de gebiedsidentiteit en gebiedskenmerken centraal staan. Dit zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en maakt afwegingsprocessen en consequenties transparant.

Het plan sluit aan op enkele hoofdpunten van het beleid van ruimtelijke kwaliteit. Met name ten aanzien van functiemenging, herbestemmen, leefbaarheid, leefkwaliteit en stimulatie daktuinen.

Nota Dak

De gemeenteraad stelde op 28 juni 2012 ook de nota Dak vast. Deze nota is een bijlage van de NRK. De nota Dak omschrijft intensief ruimtegebruik als een belangrijk thema in de hedendaagse ruimtelijke ordening. In de Nota Dak is ook vastgelegd hoe het Haarlemse dak landschap op een duurzame manier kan bijdragen aan enerzijds het behouden en vergroten van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds aan een intensiever ruimtegebruik.

Intensief ruimtegebruik: Eén van de mogelijkheden is het intensiveren van het gebruik van het dak landschap. Er wordt zo meer gebruiksruimte gerealiseerd. Voor een helder en rustig straatbeeld is het echter van belang naar eenheid te zoeken in de ingrepen op het dak. In 'straten die een overwegend eenduidig straatbeeld' hebben, zijn aan te wijzen voorbeelden (trendsetters) belangrijk om een rustig straatbeeld te behouden. In 'straten met een overwegend wisselend straatbeeld' kunnen op kleinere schaal bijvoorbeeld per ensemble of per straat trends worden aangewezen. De Nota Dak vormt dus de basis voor het werken met zogenaamde 'trends'.

Zonne-energie: In Haarlem zijn veel kansen voor de toepassing van producten om zonne-energie op te wekken. Afhankelijk van het type dak (plat of hellend) en de oriëntatie ervan, kan het rendement worden bepaald. In de Nota Dak zijn de kansen en mogelijkheden van de toepassing van zonne-energie uitgewerkt. Het plangebied is gelegen binnen het beschermd stadgezicht. In het beschermd stadsgezicht zijn er, afhankelijk van het type dak en de oriëntatie hiervan, ook kansen om op pandniveau zonne-energie toe te passen. Vanwege de hoge cultuurhistorische waarde en ruimtelijke kwaliteit is de plaatsing van elementen voor zonne-energie echter erg kwetsbaar. Bij monumenten wordt daarbij vanzelfsprekend ook gekeken of er geen historisch dakmateriaal verloren gaat. Een overweging kan dan juist zijn om losse zonnecellen wel toe te staan in plaats van geïntegreerde zonnecellen omdat deze de originele dakbedekking minder aantasten. Er moet dan wel op worden gelet dat het monumentale aanzicht en karakter van het pand niet verloren gaan. Meer kansen liggen er in de binnengebieden van de historische bouwblokken. Aan- en uitbouwen met platte afdekking komen hier veelvuldig voor. Duurzaam gebruik van de binnengebieden wordt aangemoedigd. Ingrepen aan de voorzijde worden niet zichtbaar vanaf de openbare weg geplaatst. Indien elementen zichtbaar worden geplaatst moeten ze geïntegreerd zijn in het ontwerp. Bij plaatsing in het binnengebied dient rekening te worden gehouden met de directe woonomgeving.

Windenergie: op basis van de Nota is het plangebied gelegen binnen een ongunstig windgebied en beschermd stadsgezicht. Daar waar het rendement beperkt is (in het dichtbebouwde stedelijke gebied) is ook de ruimtelijke kwaliteit het meest kwetsbaar. In de historische binnenstad van Haarlem wordt alleen meegewerkt aan kleinschalige windmolens mits de molen volledig wordt geïntegreerd in het ontwerp van een (nieuw) bouwplan. Op hoge, platte daken zonder monumentale waarde zoals een parkeergarage zijn kleinschalige windmolens eveneens denkbaar mits het gekozen type molen en de constructie waarop/waaraan deze wordt bevestigd zorgvuldig is ontworpen.

Daktuinen: Versteende gebieden, daar waar weinig stedelijk groen is, zoals in het plangebied hebben de meeste baat bij groene daken. Volgens de nota is het plangebied dan ook deel van een zone waarbinnen (niet-toegankelijke) daktuinen moeten worden gestimuleerd. De voormalige groene binnenterreinen zijn vaak dichtgezet met aanbouwen en bijgebouwen met platte daken, waardoor ze voor een groot deel versteend zijn. Door het aanleggen van groene daken op aanbouwen en bijgebouwen wordt het verlies van groene ruimte in het binnenterrein gecompenseerd. Voorliggend plan realiseert een groene binnentuin en is tevens voornemens daktuinen te realiseren.

3.3.5 Structuurvisie openbare ruimte     

Deze structuurvisie is een deelherziening van het Structuurplan Haarlem 2020 en biedt het kader voor de ruimtelijke ontwikkeling, herstructurering en het beheer en onderhoud van het publieke domein in de stad. Hoofdkeuzes uit de SOR die van invloed zijn op de herontwikkeling van de Gonnetstraat zijn zoveel mogelijk al meegenomen in dit bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de keuze voor meer verblijfskwaliteit, meer stadsnatuur, gezonde straatbomen, aandacht voor klimaatadaptatie, ruimte voor de voetganger en kwaliteit van de looproutes, ruimte voor de fiets, bevordering van duurzame mobiliteit.

3.3.6 Wonen     

De Woonvisie 2017-2020 “Doorbouwen aan een (t)huis”, vastgesteld op 17 maart 2017, actualiseert de thema's van de vorige Woonvisie 2012-2016 “Haarlem, duurzame ongedeelde woonstad” en scherpt ze aan waar nodig1. De thema's zijn betaalbaarheid, beschikbaarheid, dynamiek, nieuwbouw, wijken en verduurzamen van de woningvoorraad. Per thema worden de trends en ontwikkelingen, doelen en ambities voor de langere termijn (tot 2030) en agenda t/m 2020 beschreven.

Met de Woonvisie wordt uitvoering gegeven aan de volgende (hoofd)doelen:

  • Het toevoegen van 7.500 woningen in de periode 2016-2025;
  • Van deze 7.500 woningen worden 1.900 sociale huurwoningen gerealiseerd, waarvan 1.200 in Zuidwest, Centrum en Noord;
  • Meer en/of beter woningaanbod voor specifieke groepen zoals jongeren, ouderen, eenpersoonshuishoudens, doorstroom uit beschermd wonen en maatschappelijke opvang;
  • De verbetering van wijken door te zetten, met zoveel mogelijk behoud van het huidig aantal sociale huurwoningen;
  • Via pilots en samenwerking met diverse partijen binnen en buiten de stad de energietransitie tot stand te brengen aansluitend bij de in wording zijnde routekaart Haarlem Klimaat Neutraal.

Wonen vormt een belangrijke actor bij de duurzame stedelijke ontwikkeling in Haarlem. Ruimtelijke kwaliteit geldt als uitgangspunt en aantasting van het groen in en om de stad wordt niet geaccepteerd. In de Woonvisie zijn uiteenlopende maatregelen opgesomd die een bijdrage moeten leveren aan de doelstellingen. Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met behoud en versterking van historisch interessante woonwijken en beschermde stadsgezichten.

Haarlem is onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam. In dat verband zijn afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave in het Regionaal Actie Programma (RAP). Hieraan zal Haarlem ook moeten bijdragen. De grootste uitdaging ligt binnen de bestaande woningvoorraad. Het gaat om verduurzaming van deze voorraad en van de openbare ruimte, leefbaarheid en mobiliteit. Een kleinschaliger, meer organische aanpak past hierbij, met stapsgewijze, flexibele verbeteringen in plaats van grote masterplannen.

1 Tijdens het opstellen van de plannen en het sluiten van de anterieure overeenkomst tussen ontwikkelaar HBB en gemeente Haarlem en het vaststellen van de startnotitie was de Woonvisie Haarlem 2012 – 2016 nog van kracht. De nieuwe Woonvisie is ambtelijk wel naast voorliggend plan gehouden en vanuit de beleidsdiscipline Wonen zou het hanteren van de nieuwe Woonvisie niet tot andere conclusies hebben geleid.

Deze aanpak is bij uitstek toepasbaar binnen de ruimtelijke structuur van het plangebied Nieuwstad, omdat hier geen ruimte is voor grootschalige nieuwbouw of herstructureringsprojecten. Het behoud van de hoogwaardige stedenbouwkundige kwaliteit staat voorop.

Stadsdeel Centrum

Het centrum heeft veel dynamiek en diversiteit. Dat zorgt voor aantrekkingskracht voor bepaalde woningzoekenden, waaronder jongeren en studenten, maar van oudsher ook voor ouderen die in de hofjes wonen, en in toenemende mate ook in kwalitatieve nieuw- en verbouw op bijzondere locaties (waaronder woningen boven winkels). In het centrum vinden vanuit de aantrekkingskracht die het stadsdeel heeft op diverse locaties en vanuit particulier initiatief kleinschalige en organische inbreidingen plaats. Er is tegelijkertijd sprake van relatief weinig sociale woningbouw. Corporaties hebben, vanwege de verspreide en versnipperde ligging van hun bezit, de afgelopen jaren veel van hun bezit in dit stadsdeel aangemerkt als te verkopen delen van hun voorraad. Toename van sociale huurwoningen is vanwege het kleinschalige karakter van veel projecten ook moeilijk realiseerbaar. Toevoeging van woonzorgwoningen in het centrum kan de doorstroming in andere wijken (zoals Haarlem Zuid) bevorderen.

De komende jaren willen we op het gebied van wonen in het centrum ons richten op:

  • het zo veel mogelijk behoud van corporatiebezit;
  • voortzetting en zo mogelijk uitbreiding van Wonen boven Winkels (waaronder mogelijke short-stay voorzieningen en studenten/ jongerenhuisvesting);
  • verdere totstandkoming kleinschalige inbreiding, zoveel mogelijk in particulier opdrachtgeverschap;
  • differentiatie: uitgangspunt is 30% sociaal bij nieuwbouw.

Regionaal actieprogramma Wonen 2016 – 2020 (RAP)

Het RAP 2016 – 2020 'De regio Zuid-Kennemerland/IJmond Geeft Thuis!' heeft als doelstelling: “in 2020 beschikken de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu”. Het vorige RAP 2012 t/m 2015 werd begin 2012 vastgesteld en markeerde de officiële start van regionale samenwerking binnen de regio Zuid-Kennemerland / IJmond op het brede beleidsveld wonen. In onderstaande afbeelding is de beoogde nieuwbouw van het RAP 1 weergegeven en de werkelijke realisatie van de nieuwbouw.

verplicht

afbeelding: Tabel beoogde nieuwbouw RAP 1 en werkelijke realisatie (bron: RAP 2016 – 2020)

Uit deze afbeelding blijkt dus dat in de periode 2011 – 2015 voor Haarlem een woningbouwopgave van 2.900 woningen beoogd was. Hiervan is 69% gerealiseerd, namelijk 2.009 woningen. Er is dus een tekort aan 891 woningen in de periode 2011 – 2015.

In het RAP 2016 – 2020 is de woningbehoefte weergegeven. De woningbehoefte is afhankelijk van de verwachte ontwikkeling van het aantal (en het type) huishoudens. In 2015 heeft de provincie Noord-Holland een prognose gepubliceerd van die huishoudensontwikkeling, voor de jaren 2015 t/m 2040. In alle gemeenten wordt nog een groei van het aantal huishoudens verwacht tot 2025. Ook na 2025 groeien de meeste gemeenten in de regio nog, alleen Zandvoort laat in die periode een lichte afname van het aantal huishoudens zien.

verplicht

afbeelding: Tabel prognose huishoudensontwikkeling 2015 – 2040 (bron: RAP 2016 – 2020)

In de periode 2015 – 2025 groeit het aantal huishoudens met 11% en in de periode 2015 – 2040 groeit het aantal huishoudens met 22%. In de tabel is tevens te zien dat Haarlem de grootste groei in huishoudens doormaakt.

verplicht

afbeelding: Gewenst bouwprogramma (bron: RAP 2016 – 2020)

Daarnaast is in Haarlem het gewenste woningbouwprogramma in de periode 2016 t/m 2020 het grootst in vergelijking met de andere gemeenten. Er moeten tussen de 3.306 en 4.960 woningen gerealiseerd worden. In het RAP is ook de ontwikkelingsrichting aangegeven. Voor zowel de vrije sector als de sociale huursector geldt dat per saldo een lichte procentuele toename van de voorraad gerealiseerd dient te worden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling realiseert in totaal 93 woningen in de gemeente Haarlem. Op basis van het RAP 2016 – 2020 moeten in Haarlem in de periode 2016 t/m 2020 tussen de 3.306 en 4.960 woningen gerealiseerd worden. De voorgenomen ontwikkeling maakt het mogelijk om sociale huur of koop te realiseren. Daarnaast realiseert de voorgenomen ontwikkeling de appartementen in het duurdere segment, waar op basis van de RAP tevens vraag naar is.

3.3.7 Maatschappelijk     

In het Structuurplan Haarlem 2020 zijn gebieden aangewezen die in potentie geschikt of kansrijk zijn om (nieuwe) sociaal-maatschappelijke voorzieningen te vestigen of te clusteren. De nota Haarlem Maatschappelijk op de Kaart (2010) geeft inzicht in de ontwikkeling van aanbod en spreiding van de sociaal maatschappelijke voorzieningen. Tevens geeft het een handvat voor de ontwikkeling of bijstelling van het eigen gemeentelijk accommodatiebeleid, met aanbevelingen voor nieuwe vormen van gecombineerd gebruik of andere keuzen voor locaties en gebruik op het gebied van welzijn, onderwijs, zorg, cultuur en sport.

Vanuit diverse invalshoeken worden die met elkaar verbonden en wordt een richting gegeven voor ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Daarmee wordt een koppeling tot stand gebracht tussen sociaal en fysiek. Concrete keuzes moeten worden uitgewerkt in gebiedsvisies. De visie is een instrument om op meer planmatige wijze maatschappelijke voorzieningen plek te geven in de stad en professionele partijen (veelal uitvoerder) te verleiden en te committeren om er invulling aan te geven.

In het kader van duurzaamheid is meervoudig ruimtegebruik uitgangspunt. Zo is niet alleen maar sprake van een bouwopgave met uitbreidingsbehoefte. Kansen liggen er om de voorzieningenstructuur anders te organiseren waarbij de inzet van multifunctionele accommodaties een belangrijke rol speelt. De bevolkingssamenstelling van het centrum bestaat met name uit een klein deel opgroeiende kinderen en een klein deel ouderen. De Haarlemse bevolkingsprognose gaat uit van een in absolute aantallen beperkte groei van het aantal 75+ers.

3.3.8 Verkeer en vervoer     

Het Haarlems Verkeer en Vervoersplan (2003) (HVVP) beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer. De huidige en toekomstige hoofdstructuren voor het autoverkeer, het openbaar vervoer en de fiets worden nader toegelicht. Belangrijke pijlers zijn leefbaarheid en bereikbaarheid. Het plan beoogt het fiets- en ov-gebruik in de stad te stimuleren en het autoverkeer in de wijken zoveel mogelijk terug te dringen.

De auto

Op het Haarlemse wegennet wordt niet meer autoverkeer toegelaten dan de stad aan kan. Het wegennet wordt gecategoriseerd om binnen de stad grote stadsleefgebieden te creëren. Dit zijn gebieden waarin geen gebiedsvreemd autoverkeer wordt toegelaten. Onderscheid wordt gemaakt tussen gebiedsontsluitingsweg 70 km/h, gebiedsontsluitingsweg type A, gebiedsontsluitingsweg type B en erftoegangswegen.

Een stadsleefgebied bestaat uit een aantal verblijfsgebieden waar maximaal 30km/h gereden mag worden. Het autoverkeer dat de stadsleefgebieden in of uit wil, wordt via ontsluitingswegen type B zo direct mogelijk naar de randen van het gebied geleid. Op de buiten de stadsleefgebieden gelegen wegen van type A wordt het wijkvreemde en doorgaande verkeer afgewikkeld.

In de filosofie van het HVVP wordt fietsgebruik in de stad gestimuleerd en het autoverkeer in de wijken zoveel mogelijk teruggedrongen. De fiets en voetganger krijgen voorrang op de automobilist (behalve op gebiedsontsluitingswegen type A). Ook betekent dit geen uitbreiding van wegen in wijken en in de binnenstad. Op het maaiveld parkeren wordt in de binnenstad beperkt, parkeren in garages wordt gestimuleerd. Het HVVP gaat door op de inzet uit de nota 'Haarlem Centrum Autoluw'. Dit plan is erop gericht de kwaliteit van de binnenstad te verbeteren, door onder andere het onmogelijk maken van doorgaand verkeer door de binnenstad. Het verkeer wordt om de binnenstad heen geleid, zoveel mogelijk over de tangenten. Verder wordt ingezet op verbetering en uitbreiding van het fietsnet en realiseren van stallingen bij stations.

3.3.9 Parkeren     

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ervoor zorgen dat de bestaande behoefte aan parkeerplaatsen verandert, of dat de ruimte die nodig is om goederen te laden of lossen wijzigt. Aan een gewijzigde parkeerbehoefte als gevolg van nieuwe ontwikkelingen dient in beginsel op eigen terrein te worden voldaan. Dit draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening en voorkomt verkeers- en parkeeroverlast als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in een bepaald gebied. Op 6 juni 2013 stelde de gemeenteraad van Haarlem de “Parkeervisie” vast waarmee de gemeente inzet op een goede bereikbaarheid van Haarlem en voldoende parkeervoorzieningen. Hierbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk en het realiseren van de gewenste kwaliteit van de openbare ruimte.

Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt, wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. De functie en de locatie bepalen de parkeernormen en liggen vast in de “Beleidsregels parkeernormen”. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de parkeernormen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de “Beleidsregels parkeernormen”. Een gewijzigde parkeerbehoefte kan zowel gaan over het toevoegen van bouwactiviteiten als over het wijzigen van een functie. Het parkeerbeleid is alleen van toepassing op nieuwe ontwikkelingen. Reeds bestaande situaties zijn hiervan uitgezonderd.

Paragraaf 4.9 toont aan dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de "Beleidsregels parkeernormen".

3.3.10 Water     

Waterbeleid, waterwetgeving en waterregelgeving

Sinds 22 december 2009 is de nieuwe Waterwet van kracht. Deze nieuwe Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op basis van deze wet is in december 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld.

In het Nationaal Waterplan worden antwoorden geformuleerd op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer voor Nederland.

Waterbeheerplan Rijnland

In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna te noemen: Rijnland) zijn ambities aan en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De vier hoofddoelen zijn [1] waterveiligheid, [2] voldoende water, [3] schoon en gezond water en [4] waterketen.

Bij het doel 'waterveiligheid' wordt gestreefd naar het beschermen tegen overstromingen, gevolgbeperking en het voorbereiden op eventuele calamiteiten. Bij voldoende water wordt gestreefd naar juiste waterpeilen, instandhouding van het watersysteem, voorkomen van wateroverlast en voldoende zoetwater. Bij schoon en gezond water wordt gestreefd naar het verminderen van watervervuiling, ecologisch beheer en onderhoud, het realiseren van schone meren, plassen en natuurgebieden en schone en veilige zwemwaterlocaties. Bij het doel waterketen wordt gestreefd naar het op een doelmatige wijze verwerken van afvalwater en het verduurzamen van de verwerking van afvalwater en het optimaal hergebruiken van afvalwater.

Het Waterbeheerplan 2016 – 2021 van Rijnland is te vinden op www.rijnland.net.

Rijnlands Keur en Beleidsregels

Rijnland dient haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder adequaat te kunnen uitvoeren. De “Keur” is een verordening van de waterbeheerder met juridisch bindende regels (gebod- en verbodsbepalingen). Zo zijn werken en werkzaamheden in en bij waterkeringen (dijken, kaden, duinen) en watergangen (sloten, vaarten, plassen) zonder of in afwijking van een vergunning op grond van de Keur niet toegestaan. Ook het aanbrengen van verhard oppervlak (bebouwing, bestrating) en het onttrekken van grondwater zijn in veel gevallen vergunningsplichtig.

In de “Beleidsregels” die bij de “Keur” horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De “Keur en Beleidsregels” van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net.

Rijnlands beleid Riolering en afvalwaterzuivering

Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht.  Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Hierbij geldt de volgende toelichting. 'Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouw ontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij een de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij vooropstaat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat'.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of- als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel.

Integraal Waterplan Haarlem

De gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan Haarlem vastgesteld en in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig.

Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Het GRP is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (incl. financiën) en de visie op riolering voor de langere termijn worden beschreven. Met het GRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het GRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. Er zijn vier doelstellingen voor het GRP van toepassing, te weten:

  • het doelmatig inzamelen van het afvalwater en het hemelwater.
  • het transporteren van het rioolwater naar een geschikt lozingspunt.
  • Het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast.
  • Het beperken van vervuiling door overstorten middels aanleg van randvoorzieningen (o.a. BBB's) en afkoppelen.

Compensatieregeling

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding (wegen, gebouwen). Indien verharding in een gebied toeneemt, zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland stellen als richtlijn dat - indien gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak - minimaal 15 procent van de toename aan verharding gecompenseerd dient te worden in de vorm van oppervlaktewater.

Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van het rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt. Tevens onderschrijft het Waterplan de noodzaak op het vlak van baggeren, afkoppelen, saneren overstorten, inrichten natuurvriendelijke oevers, en afkoppelen schone verharding, en het creëren van extra open water ter compensatie van toegenomen verharding.

3.3.11 Groen     

De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Structuurplan Haarlem 2020. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen. Uitgangspunt is de versterking van de beleving van groen in Haarlem. In de omgeving van Nieuwstad is weinig sprake van voortuinen, echter is er voor binnenstedelijke begrippen veel hoogwaardig groen. Het groen maakt onderdeel uit van groene (oost-west) dwarsverbanden door heel Haarlem en zijn van ecologisch belang als schakel tussen het buitengebied en de woonomgeving.

Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van onze leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand. Vooral de oude structuur en ontwikkelingslijnen worden begeleid door bomen. De hoofdbomenstructuur van Nieuwstad is geconcentreerd langs de oevers van de waterverbindingen. Er zijn geen monumentale bomen in het plangebied aanwezig.

verplicht

Afbeelding: Hoofdbomenstructuur

3.3.12 Ecologie     

Het ecologisch beleidsplan uit 2013 heeft als doel het kwalitatief verbeteren en verhogen van de ecologische waarden en de richtlijnen uit het beleid verankeren in planprocessen en beheer- en onderhoudsprogramma's. Duurzaamheid, biodiversiteit en participatie zijn onderwerpen die een belangrijke rol spelen bij de invulling en uitvoering hiervan.

Het ecologische beleid bevat een afwegingskader bij projecten en andere ingrepen dat weergeeft waar men op moet letten bij projecten. Hierdoor is minder kans op vertraging. Ook wordt ingezet op het verbeteren van beheer en inrichting van de locaties met ecologische potentie. Dit kan alleen als beheer en inrichting zoveel mogelijk gebaseerd zijn op ecologische principes.

Binnen Haarlem zijn verschillende gebieden aangegeven als ecologische hotspots of als ecologische potentiegebieden. Deze laatste zijn waardevolle groene gebieden die zich door de juiste inrichting en beheer tot hotspots kunnen ontwikkelen. Geen van deze gebieden bevinden zich in het plangebied.

Daarnaast omvat het beleidsplan ook het ecologisch actieplan van de gemeente Haarlem met daarin de ambities voor de periode van 2013-2022 voor onder andere het afkoppelen van regenwater en het toepassen van gevelgroen. Bij nieuwe relevante ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied wordt het ecologisch beleidsplan Haarlem betrokken.

3.3.13 Archeologie     

Het gemeentelijke beleid voor de archeologische monumentenzorg richt zich er in de eerste plaats op waardevolle archeologische vindplaatsen te behouden in de bodem (in situ). De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem liggen vast in een Beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlems grondgebied gelden zijn vertaald naar de voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH).

De kaart geeft aan in welke gebieden bodem verstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningsplichtig zijn. Dit is aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een waarde stellend archeologisch rapport, het zogenaamde regime.

De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  • een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.

Paragraaf 4.10 gaat uitgebreid in op het aspect archeologie.

3.3.14 Duurzaamheid en energie     

Duurzame stedelijke ontwikkeling

De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999). Toepassen van maatregelen is afhankelijk van het stedelijk milieutype, bijvoorbeeld een grote waterberging past niet in een hoog stedelijk gebied.

In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren ondergronds), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).

De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.

Duurzaam bouwen

De gemeenteraad heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten waar de gemeente direct bij betrokken is moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. De basiskwaliteit is gebaseerd op een voortschrijdende normstelling en zal worden aangescherpt. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:

  1. Door het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.
  2. Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen.

De gemeente kan het initiatief nemen om samen met de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).

De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg en 80 andere gemeenten. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid.

Haarlem Klimaatneutraal

In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaat neutrale stad moet zijn. Voor de eigen organisatie geldt dit al vanaf 2015. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 9 oktober 2008 een plan van aanpak vastgesteld. Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nader aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt door bijvoorbeeld situering en door zonne-energie in combinatie met warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht. Deze compensatiemaatregelen kunnen ook bestaan uit investeren in andere energie maatregelen buiten het gebied.

Nieuwbouw

Bij de nieuwbouw binnen het plangebied dienen minimaal de vaste maatregelen uit de nationale pakketten duurzaam bouwen te worden uitgevoerd. Dit betreft dus zowel utiliteitsbouw, grond- weg- en waterbouw als woningbouw. Daarbij moet gedacht worden aan gunstige oriëntatie op het zuiden voor het toepassen van zonneboilers en (in de toekomst) zonnecellen, compact bouwen en afkoppelen van regenwaterafvoer. Bij voorkeur wordt nu al rekening gehouden met een mogelijke verandering van bestemming in de toekomst. Dit staat ook bekend als flexibel bouwen.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

4.1 Milieuzoneringen     

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt anderzijds de mogelijkheid om bepaalde bedrijvigheid te versterken, omdat deze zich (legaal) verder kan uitbreiden.

In de milieuzonering staat de typering van (woon) gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.

Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zoveel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen.

Categorisering van bedrijven in en rondom het projectgebied

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door specifieke kenmerken van die gebieden (waaronder aanwezige functies, bebouwingsdichtheid, ligging ten opzichte van wegen en stations e.d.). In die gebieden of zones zijn drie typen bedrijvigheid aan de orde:

  • bedrijven tot en met categorie A: deze bedrijven veroorzaken geen of nauwelijks hinder voor de omgeving. Deze bedrijven kunnen in hetzelfde pand gevestigd zijn als woningen.
  • bedrijven tot en met categorie B: dit zijn bedrijven die een lichte vorm van hinder kunnen voor de omgeving kunnen opleveren. Deze functie is goed mogelijk in een woonomgeving, maar een bouwkundige scheiding ten opzichte van woningen is daarbij dan wel vereist.
  • bedrijven tot en met categorie C: dit zijn bedrijven die een gemiddelde vorm van hinder voor de omgeving kunnen opleveren. Deze functie is onder voorwaarden goed mogelijk in een woonomgeving. Een ruimtelijke scheiding van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van woningen is daarbij vereist.

Onderzoek

Cauberg Huygen heeft in oktober 2014 een onderzoek uitgevoerd naar milieuzonering. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek (bijlage 1 Milieuzonering) integraal weergegeven.

Het plangebied is getypeerd als stedelijk centrum, waarbij vervolgens is aangesloten bij het omgevingstype 'gemengd gebied' met functiemenging.

Dit betekent dat in gebieden met functiemenging niet gewerkt wordt volgens het principe van functiescheiding.

De toelaatbaarheid van milieubelastende functies (of in casu beter: milieugevoelige functies) in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

- Categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen.

- Categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen.

- Categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

In onderstaande tabel zijn de bestaande bedrijven in en rondom het plangebied aangegeven, met de daarbij behorende milieucategorie.

verplicht

Type A

Dit zijn bedrijven die onder het zogenaamde lichte regime van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen, omdat minder milieubelastende activiteiten worden uitgevoerd. Deze bedrijven hoeven bij de oprichting of een wijziging geen melding te doen aan het bevoegd gezag. In artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden de criteria genoemd waardoor een bedrijf als bedrijf type A moet worden beschouwd. Per onderdeel van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt aangegeven of dit van toepassing is op een bedrijf type A. Voorbeelden: kantoor- en schoolgebouwen.

Type B

Dit zijn bedrijven die volledig onder het Activiteitenbesluit milieubeheer kunnen vallen. Het gaat hierbij om de bedrijven (niet zijnde type A) die onder voormalige 8.40-AMvB's vielen en een groot aantal, dat van vergunningplicht zijn overgeheveld naar de algemene regels. Per onderdeel van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt aangegeven of dit van toepassing is op een bedrijf type B. Voorbeelden: garagebedrijven, metaal bewerkende bedrijven en bepaalde zeefdrukkerijen.

Met de voorgenomen herontwikkeling worden bestaande bedrijven vervangen door een combinatie van wonen en werken. De bestemming wonen is een gevoelige bestemming in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Door de herontwikkeling worden nieuwe woningen op een kortere afstand geprojecteerd dan thans het geval is. Hierdoor kunnen bestaande bedrijven worden belemmerd in hun huidige en eventuele toekomstige bedrijfsvoering. Immers, doordat de woningen korter bij een bedrijf komen te liggen is zonder nader onderzoek niet duidelijk of aan de immissie-eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan.

Teneinde te kunnen bepalen of bestaande bedrijven in hun huidige en eventuele toekomstige bedrijfsvoering worden belemmerd door de voorgenomen herontwikkeling is per bedrijf nader onderzoek noodzakelijk. Afhankelijk van de ligging van een bestaand bedrijf ten opzichte van voorgenomen herontwikkeling afgezet tegen de ligging ten opzichte van thans planologisch toegestane en eventueel aanwezige bestaande woningen, is nader onderzoek in meer of minder gedetailleerde vorm noodzakelijk.

Opslag hout Bremer 's Houthandel B.V.

In de bestaande situatie is sprake van een onaanvaardbaar risico voor percelen die zijn gelegen naast het perceel waar de opslag plaatsvindt. Nagegaan is of en zo ja welke voorzieningen mogelijk zijn om het risico aanvaardbaar te maken.

De houtopslag is vanaf drie zijden bereikbaar, waarvan twee via openbaar terrein en één vanaf het binnenterrein van het perceel. In de nabije omgeving zijn voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig, waaronder een kanaal ten zuiden van de houtopslag, waarmee ruimschoots de benodigde capaciteit behaald kan worden. Aanvullende voorzieningen omtrent bereikbaarheid en beschikbaarheid van bluswater zijn daarom niet noodzakelijk.

Spoorwegemplacement

De Gonnetstraat ligt tegenover een deel van het spoorwegemplacement. Een spoorwegemplacement kent een milieucategorie van 4.2 met een richtafstand van 200 meter tot woningen en is aan te merken als type C inrichting. In dit kader is een geluidsonderzoek uitgevoerd om te bepalen of de woningbouw binnen dit plan mogelijk is binnen de zone van dit spoorwegemplacement. Door akoestisch adviesbureau Vobru is onderzoek uitgevoerd (rapportage raillawaai, 19 mei 2017, zie bijlage). Hiervoor is de huidige milieuvergunning van het spoorwegemplacement gebruikt.

De afstand van de woningen (toetspunten vergunning) Gonnetstraat 17, Ripperdapark 9-27 en Friese Varkensmarkt 4 en 10 tot het emplacement bedraagt circa 15 meter en zijn maatgevend in kader van de milieuwetgeving. Op de woningen is een geluidnorm vastgesteld van 45 dB(A) voor de dag- en avondperiode en 37 dB(A) voor de nachtperiode.

Het bouwplan Gonnetstraat 22-26 is gelegen op een afstand van respectievelijk 38 en 32 meter van het emplacement. De voor het spoorlawaai berekende geluidbelasting ter plaatse van het bouwplan (rekenpunt 003 en 073) bedraagt maximaal 61 dB en 62 dB. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het emplacement geen akoestisch relevante bijdrage geeft ten opzichte van het berekende spoorlawaai op de gevels van het bouwplan Gonnetstraat 22-26.

Maatregelen emplacement 

De maatregelen ter reductie van de geluidbelasting zijn weergegeven in rapport nummer nr. I2010.0163.00.R001v8 en omvatten:

  • emplacement is voegloos uitgevoerd, zodat voeggeluid geen rol speelt;
  • wissels op het emplacement zijn voorzien van sscs' en, zodat booggeluid met 90% is beperkt;rangeersnelheid is beperkt tot gemiddeld 30 km/u;
  • overdrachtsmaatregelen, schermen.

De conclusie in het rapport geeft weer dat het emplacement voldoet aan de gestelde geluidnormering ter plaatse van de maatgevende bestaande woningen en bronmaatregelen en/of verhoging scherm niet mogelijk zijn zonder ingrijpende aanpassing van de schermfundatie.

Maatregelen gesloten scherm

Ter plaatse van het bouwplan is i.v.m. zichtlocatie op het monumentale pand het aanwezige geluidscherm onderbroken. Om het effect van een gesloten scherm op het bouwplan te bepalen zijn berekeningen uitgevoerd. Hieruit wordt geconcludeerd dat het gesloten geluidscherm een reductie geeft van 1 tot maximaal 6 dB bij een rekenpunt hoogte van 1,5 tot 10,5 meter. De hoogste reductie (6 dB) vindt plaats op een rekenhoogte van 1,5 meter, waarbij opgemerkt dat ter plaatse van deze rekenpunten reeds wordt voldaan aan de voorkeurswaarde en het doortrekken van het bestaande scherm (dichten open gat) niet noodzakelijk is. Ten gevolge van het gesloten scherm ontstaat geen toename van geluidluwe gevels, omdat deze aan de geluidschaduwzijde van de gebouwen zijn gelegen.

4.2 Geluid     

In het kader van de Wet geluidhinder dient aangetoond te worden dat bij de realisatie van geluidsgevoelige objecten (woningen) aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Hiervoor is het van belang dat in eerste instantie wordt getoetst of het plangebied binnen een zone van omliggende wegen, spoor of industriegebied ligt.

Het plangebied ligt binnen de zone van diverse wegen en van een spoorlijn. In dit kader is door akoestisch adviesbureau Vobru zowel een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting door toedoen van het wegverkeer, als het railverkeer. Hieronder worden de resultaten van de onderzoeken (bijlage 2 Akoestisch onderzoek) integraal weergegeven.

Spoorlawaai

In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting inzichtelijk gemaakt vanwege spoorlawaai traject 400 ( spoorlijn Amsterdam - Haarlem) ter plaatse van de gevels van het woongebouw Gonnetstraat 22 en 26. Het bouwplan betreft een nieuwe situatie in binnenstedelijk gebied. Bij het ontwerp van het plan is zoveel als mogelijk rekening gehouden met de geluidsituatie, stedenbouwkundige uitgangspunten en voorwaarden, waarbij de twee gebouwen zo zijn gelegen dat zo min mogelijk overlast van de geluidbelasting wordt verkregen en de geluidluwe gevels zoveel als mogelijk aan de geluidschaduwkant van het gebouw zijn gelegen.

Het bouwplan voldoet aan de beleidsregels HW van de gemeente Haarlem, artikel 10, zodat een hogere waarde procedure kan worden gestart. Voor het vaststellen van een hogere waarde dienen de geluidgevoelige ruimten te voldoen aan artikel 11 van het geluidbeleid (geluidluwe gevel). Uit de rekenresultaten (tabel 4.1 en 4.2 van het rapport d.d. 19 mei 2017, zie bijlage) blijkt dat de starterappartementen in combinatie met de werkateliers voldoen aan het criterium geluidluwe gevel en een hogere waarde kan worden vastgesteld.

Ter plaatse van bepaalde rekenpunten (zie tabel 4.1 en 4.2 van het rapport d.d. 19 mei 2017, zie bijlage) is de geluidbelasting groter dan Lden 58 dB waarbij volgens het gemeentelijk beleid bepaalde woningindelingseisen van toepassing zijn. De plattegronden van Gonnetstraat 22-26 geven nog geen inzicht in de definitieve indeling van de starterappartementen en werkateliers. Bij de indeling dient rekening te worden gehouden dat:

  • Verblijfsruimten zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijde liggen.
  • Tenminste een slaapkamer moet aan de geluidluwe zijde liggen.

De bouwhoogte van de twee woongebouwen en situatie is dusdanig dat, nog afgezien van de zeer ingrijpende scherm fundatie, verhoging van het aanwezige geluidscherm langs het spoor in kader van de vergunning van het Emplacement niet noodzakelijk wordt geacht wegens het voldoen aan de vergunde geluidnormering.

Het ter plaatse van het bouwplan aanwezige open gat in het scherm geeft de hoogste geluidreductie ter plaatse van de starterappartementen en werkateliers, waarvan de berekende geluidbelasting gelijk of lager is dan de voorkeurswaarde.

Een gesloten scherm is niet van invloed op de aanwezige geluidluwe gevels, gesitueerd aan de geluidschaduwzijde van de twee gebouwen.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat aan de gestelde geluideisen (binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten 33 dB) wordt voldaan zoals genoemd in artikel 3.3 van het bouwbesluit 2012. De in bijlage 5 van het rapport (d.d. 19 mei 2017, zie bijlage) opgenomen cumulatieve geluidbelasting (spoorlawaai - wegverkeerslawaai) is het uitgangspunt voor berekening van de karakteristieke gevelwering.

Geconcludeerd kan worden dat voor de in tabel 4.1 en 4.2 weergegeven rekenpunten en achterliggende gevels door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlem een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld, met in acht name van de geluidluwe gevels en de wettelijke binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten.

Wegverkeerslawaai

In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de verkeerswegen voor Gonnetstraat 22 en 26 berekend. Het bouwplan betreft vervangende nieuwbouw in een binnenstedelijke situatie en voldoet daarmee aan de criteria, zoals genoemd in het gemeentelijk beleid HW Wet geluidhinder (artikel 10). Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.

Gonnetstraat 22

Voor het vaststellen van hogere grenswaarde voldoet het plan aan het gemeentelijk beleid HW Wet geluidhinder (artikel 10). In tabel 4.1 (uit het rapport wegverkeerslawaai, d.d. 19 mei 2017, zie bijlage) is per verkeersweg en rekenpunt de overschrijding van de voorkeurswaarde weergegeven. Voor de betreffende gevel(s) dient per verkeersweg een hogere grenswaarde te worden vastgesteld. De gevraagde ontheffing bedraagt vanwege de Gonnetstraat en de Claes van Ruyvenstraat 54 dB, vanwege de Hooimarkt 49 dB en Prinsen Bolwerk 50 dB.

De betreffende starterappartementen en werkateliers voldoen (behoudens werkateliers bouwnummer 02 t/m 09) aan het criterium geluidluwe gevel. De werkateliers op de begane grond hebben één buitengevel welke direct grenst aan Claes van Ruyvenstraat. De overige gevels grenzen aan de naastgelegen ruimten, zodat niet kan worden voldaan aan het criterium geluidluwe gevel.

Voor de werkateliers geldt dat deze, ofwel samen worden getrokken met de bovenliggende woningen (waardoor wel aan de eis van geluidluwe gevel kan worden voldaan), of als aparte werkruimte worden gebruikt (waardoor er geen sprake is van een geluidsgevoelig object). Hiermee kan dus worden voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidsbeleid.

Gonnetstraat 26

Voor het woongebouw is in tabel 4.2 (van het rapport wegverkeerslawaai, d.d. 19 mei 2017, zie bijlage) per verkeersweg en rekenpunt de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en de benodigde hogere grenswaarde weergegeven. Voor het vaststellen van een hogere grenswaarde voldoet het plan aan het gemeentelijk beleid HW Wet geluidhinder (artikel 10), met uitzondering van de werkateliers op de begane grond (bouwnummer 0.01 t/m 0.06, 008 en 009), welke zijn gelegen aan de Claes van Ruyvenstraat en Phoenixstraat. De werkateliers hebben één buitengevel welke direct grenst aan Claes van Ruyvenstraat en Phoenixstraat. De overige gevels grenzen aan de naastgelegen ruimten, zodat niet kan worden voldaan aan het criterium geluidluwe gevel. Ook hier geldt, net als bij Gonnetstraat 22, dat de werkateliers of gekoppeld worden aan de woningen, of als bedrijfsruimte worden gebruikt, waardoor aan de eisen van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidsbeleid kan worden voldaan.

De gevraagde ontheffing bedraagt maximaal vanwege de Gonnetstraat 50 dB, vanwege de Claes van Ruyvenstraat 52 dB, vanwege Phoenixstraat 53 dB en vanwege Prinsen Bolwerk 49 dB.

In overeenstemming met het Hogere Waarden beleid, artikel 13 (zie hoofdstuk 2.5) zijn geen specifieke woning indelingseisen van toepassing.

Cumulatie geluid

Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat aan de gestelde geluideisen (binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten 33 dB) wordt voldaan zoals genoemd in artikel 3.3 van het bouwbesluit 2012. De in bijlage 6 opgenomen cumulatieve geluidbelasting (spoorlawaai - wegverkeerslawaai) is het uitgangspunt voor berekening van de karakteristieke gevelwering.

Geconcludeerd kan worden dat voor de in tabel 4.1 en 4.2 weergegeven rekenpunten en achterliggende gevels door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlem een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld, met in acht name van de geluidluwe gevels en de wettelijke binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten.

In kader van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid van de gemeente Haarlem is geen belemmering aanwezig voor nieuwbouw aan de Gonnetstraat 22 en 26.

4.3 Bodemparagraaf     

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

De gemeente heeft voor haar beheergebied een bodemkwaliteitskaart en gebiedsspecifiek beleid vastgesteld (Nota bodembeheer 5-9-2013, BBV nr: STZ/MIL 2013/232071).

Algemene conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan. In het kader van het realiseren van de bouwwerken dient rekening te worden gehouden met saneringsplannen en bodemsanering.

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in bodemkwaliteitszone 1.

verplicht

Bodemkwaliteitszone 1

In deze bodemkwaliteitszone is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld matig verontreinigd met lood. Verder is de grond gemiddeld licht verontreinigd met koper, kwik, zink en PAK (teerachtige verbindingen in bijvoorbeeld koolas). Plaatselijk komen sterke verontreinigingen voor met lood en zink, matige verontreinigingen met koper en PAK en lichte verontreinigingen met cadmium, nikkel en minerale olie.

De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en PAK. In de ondergrond komen plaatselijk sterke verontreinigingen voor met lood. Koper en zink komen plaatselijk als matige verontreiniging voor. Cadmium, minerale olie, molybdeen en EOX komen plaatselijk als lichte verontreiniging voor.

In onderstaande tabel zijn de gemiddelden en de P95-waarden van de betreffende bodemkwaliteitszone weergegeven.

bodemkwaliteitszone 1

verplicht

verplicht

toelichting:

De weergegeven gehalten zijn de gehalten bij een standaardbodem met gehalte humus van 10% en gehalte lutum van 25%

- : gehalte kleiner dan achtergrondwaarde (niet verontreinigd)

Aw: gehalte groter dan achtergrondwaarde 2000 (licht verontreinigd)

t: gehalte groter dan toetsingswaarde (matig verontreinigd)

i: gehalte groter dan interventiewaarde (ernstig verontreinigd)

Onderzoeken

Voor zowel de locatie Gonnetstraat 22 als Gonnetstraat 26 zijn verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd (zie bijlage 3 Bodem). In maart 2014 is door Mos Milieu een bodemonderzoek verricht voor de Gonnetstraat 22. In juni 2014 is door Milieutechniek ZVS Eemnes BV een bodemonderzoek verricht voor de Gonnetstraat 26. Hieronder zijn de resultaten integraal overgenomen.

Gonnetstraat 22

Uit het verkennend onderzoek Gonnetstraat 22 blijkt dat de gehalten PAK en lood die worden aangetoond in de bovengrond afwijken van de waarden zoals die bekend zijn uit de bodemkwaliteitskaart. Deze resultaten wijken ook af van een verkennend bodemonderzoek uit 2010. In dat onderzoek werden lichte verontreinigingen aangetoond zoals op basis van de bodemkwaliteitskaart wordt verwacht.

Op basis van het laatste onderzoek is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de bovengrond. Met het bestaande gebruik behoeft de verontreiniging niet met spoed te worden gesaneerd. In geval van bestemmingswijzing of nieuwbouw kan de bodemkwaliteit worden verbeterd naar het achtergrondniveau van bodemkwaliteitszone 1. Hiervoor is een saneringsplan nodig in verband met de aanwezige sterke verontreiniging.

Gonnetstraat 26 e.o.

Uit het verkennend onderzoek en eerdere onderzoeken op de Gonnetstraat 26 blijkt een ernstige verontreiniging aanwezig met metalen en PAK tot 2,0 m-mv en een geval van verontreiniging met minerale olie/aromaten op het oostelijk terreindeel.

Voor de geplande ontwikkeling zal naar verwachting niet dieper worden ontgraven dan 1 m –mv. Hiervoor zal een saneringsplan moeten worden opgesteld.

Grondverzet

De gemeente Haarlem heeft voor haar beheergebied gebieds-specifiek beleid vastgesteld. Voor het toepassen van grond in bodemkwaliteitszone 1 zijn Lokale Maximale Waarden vastgesteld. In de onderstaande tabel zijn de Lokale Maximale waarden voor bodemkwaliteitszone 1 weergegeven.

Lokale Maximale Waarden bodemkwaliteitszone 1

verplicht

toelichting:

De weergegeven gehalten zijn de gehalten bij een standaardbodem met gehalte humus van 10% en gehalte lutum van 25%

Op basis van de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart is vrij grondverzet op de locatie of binnen de bodemkwaliteitszone 1 toegestaan, mits het gaat om grond van een onverdachte locatie. Uitgezonderd zijn toepassingen met onbedekte grond

Voor het in andere bodemkwaliteitszones toepassen van grond uit bodemkwaliteitszone 1 is een partijkeuring nodig.

Voor zowel de Gonnetstraat 22 als de Gonnetstraat 26 is vastgesteld dat sprake is van verdachte locaties. Voor hergebruik van vrijkomende grond van deze locaties zal deze grond voorafgaand moeten worden gekeurd.

4.4 Groenparagraaf     

4.4.1 Inleiding     

De groenparagraaf biedt inzicht in de kwaliteit en de kwantiteit van het aanwezige groen binnen het plangebied. Deze paragraaf sluit aan op het gemeentelijke beleid zoals dat is opgenomen in paragraaf 3.3.11en beschrijft niet alleen duidelijk welke effecten dit bestemmingsplan heeft op het aanwezige groen, maar gaat ook in op de kansen voor en de bescherming van groen. De aspecten water en natuurwaarden werkt deze paragraaf niet verder uit. Paragraaf 4.5 gaat dieper in op het aspect water en paragraaf 4.8 op het aspect natuurwaarden.

4.4.2 Beschrijving plangebied     

Het plangebied bestaat op dit moment uit een volledig verhard terrein met diverse opstallen. Het heeft een bedrijfsmatige en verrommelde uitstraling zonder enige vorm van groen.

4.4.3 Groen in het plangebied     

Huidige situatie

De Gonnetstraat gaat er qua groen flink op voorruit in vergelijking met de huidige situatie. Het project Gonnetstraat 22 - 26 wordt volledig uitgevoerd op eigen terrein. De onbebouwde delen van het projectgebied zijn nu volledig verhard.

Nieuwe situatie

Met het voorliggende stedenbouwkundig ontwerp wordt het projectgebied flink 'vergroend': de parkeergarages onder de binnenterreinen worden beiden afgesloten met een dek dat deels wordt beplant. Het streven was daarbij om de boom op het binnenterrein van het HAL-gebouw (Gonnetstraat 26) te behouden. Helaas is de boom door zware storm beschadigd geraakt en verwijdert. De groene binnentuin van Gonnetstraat 26 krijgt een semiopenbaar karakter. De binnentuin van Gonnetstraat 22 wordt de gezamenlijke buitenruimte van de bewoners. In het VO en DO krijgen de binnenterreinen nadere invulling.

Zowel het monumentale HAL-gebouw (Gonnetstraat 26), als de toe te voegen bouwvolumes krijgen groene daken. De beplante daken op dezelfde hoogte vormen zo een “tweede maaiveld”, een groene toevoeging aan het daklandschap in het binnenstedelijk gebied.

verplicht

De openbare ruimte rondom de kavels wordt ook betrokken bij de herontwikkeling. Dat betekent dat de omliggende bomen blijven staan en tijdens de bouw waar nodig beschermd worden. Ontwikkelaar draagt financieel bij aan de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit in de openbare ruimte.

4.5 Waterparagraaf     

4.5.1 Inleiding     

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders worden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl. De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. Deze paragraaf benoemt de waterbeheerder en diens beleid, beschrijft het huidige watersysteem en gaat in op de effecten daarop van ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het beleid over water van de diverse overheidslagen staat in hoofdstuk 3.

4.5.2 De waterbeheerder in het plangebied     

Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Waterspreekuur Rijnland

De gewenste ontwikkeling van deze locatie is op 9 maart 2016 besproken in het waterspreekuur met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Rijnland heeft aangegeven in te kunnen stemmen met deze ontwikkeling.

4.5.3 Beleid waterbeheerder     

Compensatie

In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard. In de nieuwe situatie bestaat het plangebied opnieuw uit volledige verharding, maar worden maatregelen genomen om hemelwater vertraagd af te voeren. Zo worden er daktuinen/groene daken gerealiseerd en wordt ontkoppeld. Watercompensatie is niet nodig.

Oppervlaktewater

Er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied.

Waterkwaliteit

In het project worden geen uitlogende materialen gebruikt die de waterkwaliteit aantasten.

Waterkeringen

Polderkaden of peilscheidingen vormen de scheiding tussen gebieden met een zeer beperkt waterpeilverschil. De 'waterkering' is de begrenzing tussen een gebied met een hoog waterpeil en een gebied met een lager waterpeil. In de omgeving van het plangebied zijn zogenaamde waterkeringen aanwezig langs de oevers van het Spaarne.

Waterketen

Het plangebied heeft een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolzuivering gevoerd.

Bij herstructurering van het Gonnetgebied zal bekeken moeten worden wat de meest aangewezen oplossing is voor afkoppeling van het hemelwater van het rioolsysteem (dubbel rioolsysteem, infiltratie in de bodem). In dit verband is de gemeente momenteel een afkoppelingkansenkaart aan het opstellen voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Deze kaart zal ook inzicht verschaffen in de haalbaarheid om binnen het plangebied de schone verharding van het gemengde stelsel los te koppelen. Bij het afkoppelen van verharding zullen tevens maatregelen ter voorkoming van uitloging door bouwmaterialen (met name zink en lood) genomen moeten worden. Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Haarlem het verbrede Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) vastgesteld. In dit plan zijn de ambities voor de riolering van de gemeente Haarlem verwoord. De ambities zijn o.a. om riolen van slechte kwaliteit te vervangen en de riolering tevens te verbeteren, zodat kan worden voldaan aan de wettelijk verplichte basisinspanning en het waterkwaliteitsspoor. In het plangebied dient het huidige gemengde rioolstelsel te worden verbeterd door het verruimen van een aantal riolen ter voorkoming van wateroverlast.

4.6 Luchtkwaliteit     

Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen.

Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

AMvB 'niet in betekenende mate'

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

In onderhavig geval is sprake van herstructurering van een bestaand bedrijventerrein naar gemengde locatie met wonen en werken. Er worden in totaal 93 woningen en 9 werkateliers beoogd met dit bestemmingsplan. Gelet op bovenstaande voorbeelden overschrijdt dit project daarom de 3%-grens niet. Hierdoor draagt het project niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

Goed woon- en leefklimaat

Met behulp van de NSL Monitoringstool is vastgesteld wat de huidige achtergrondconcentraties zijn ter plaatse van het plangebied. Dit om te bepalen of het realiseren van deze functie op deze specifieke plek in het kader van een goed leefklimaat te motiveren is. Uit de resultaten van Atlas Leefomgeving blijkt dat de achtergrondconcentratie zowel voor NO2 als voor PM10 onder de grenswaarden, namelijk 40 µg/m3 voorNO2, 31,2 µg/m3 voor PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5 blijft.

tabel @: achtergrondconcentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied (www.nsl-monitoring.nl, 16 december 2016)

verplicht

Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

4.7 Externe veiligheid     

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

Plaatsgebonden risico (PR):

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.

Groepsrisico (GR):

Cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Relatie met plangebied

Bij het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan (Nieuwstad, 2012) is geïnventariseerd welke risicobronnen of transportroutes gevaarlijke stoffen in de nabijheid aanwezig zijn. De resultaten hiervan zijn hieronder vermeld, aangevuld met recente gegevens ten aanzien van vervoer over spoor.

In verband met onder andere de ligging in de omgeving van het spoor Haarlem - Amsterdam Sloterdijk en de nabijgelegen bedrijven wordt de herontwikkeling van het plangebied Gonnetstraat gescand op de volgende externe veiligheidsaspecten:

- spoor;

- weg;

- buisleidingen;

- inrichtingen.

Veilig vervoer en ruimtelijke ontwikkelingen

Gemeenten moeten in hun bouwplannen rekening houden met de risico's van het vervoer. De kans op een ongeluk tijdens het vervoer van gevaarlijke stoffen ongelukken is klein, maar niet uitgesloten.

Er komen echter steeds meer woonwijken en kantoren langs routes (weg, water en spoor) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Dat vervoer neemt naar verwachting ook nog verder toe.

Gemeenten moeten het gebied en de gebouwen langs de infrastructuur zo inrichten dat mensen gemakkelijk weg kunnen komen. Ook moeten hulpdiensten hun werk kunnen doen. Overheid en bedrijfsleven hebben samen een systeem ontwikkeld: een basisnet voor autowegen (weg), vaarwegen (water) en spoorwegen (spoor). Het Basisnet geeft per traject aan wat het maximale risico is van het vervoer van gevaarlijke stoffen, waardoor de risico's voor omwonenden acceptabel zijn. Die maximaal toelaatbare risico's zijn met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Basisnet geeft duidelijkheid aan gemeenten bij plannen voor ruimtelijke ontwikkeling.

Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het Basisnet is er een nieuwe algemene maatregel van bestuur opgesteld: het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEV-T). Verder is de Regeling Basisnet opgesteld. Tot slot wordt het Bouwbesluit 2012 aangepast in verband met het bouwen in plasbrandaandachtsgebieden.

Vervoer over de weg

Naast de Rijkswegen die zijn aangewezen in het Basisnet Weg en de provinciale wegen die zijn vrijgegeven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, kan een gemeente ook wegen aanwijzen waarover (route plichtige) gevaarlijke stoffen moeten worden vervoerd. De door de gemeente Haarlem vastgestelde route is van rechtswege vervallen na reconstructie van de Oudeweg (Waarderpolder) en daarna niet opnieuw vastgesteld.

De algemene regel is wel dat degene die met een voertuig over de weg gevaarlijke stoffen vervoert, verplicht is bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Het vervoer binnen de bebouwde kom is alleen toegestaan als het voor het laden of lossen noodzakelijk is of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waar per tankwagen LPG of propaan (maatgevende stoffen) worden afgeleverd.

Basisnet SPOOR

De spoorwegtracés Amsterdam-Haarlem-Alkmaar en Amsterdam-Haarlem-Leiden maken geen deel uit van het Basisnet Spoor waarover gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. Dit betekent dat genoemde spoorwegtracés geen risicozones hebben aan weerszijden van de spoorlijn waarbinnen ruimtelijke plannen niet of slechts na het toepassen met maatregelen mogelijk zijn.

Basisnet WATER

Het Spaarne is niet aangemerkt als route voor de zeevaart of binnenvaart en maakt geen deel uit van het basisnet Water. Dit betekent dat er geen risicozones zijn waarbinnen ruimtelijke plannen niet of slechts na het treffen van maatregelen mogelijk zijn.

Buisleidingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen waarvoor in het kader van de externe veiligheid rekening mee dient te worden gehouden.

Inrichtingen

In het kader van externe veiligheid bevinden zich geen bedrijven in de omgeving van het plangebied die een risicocontour hebben. Het aan de Friese Varkenmarkt gelegen tankstation heeft geen LPG, de risicocontour voor een benzinetankstation bedraagt 10 meter, dit valt niet over het plangebied.

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de Gonnetstraat.

4.8 Natuurwaarden     

De natuurwetgeving in Nederland richt zich enerzijds op soortenbescherming en anderzijds op gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

In het kader van de natuurtoets is nagegaan of het plangebied binnen een speciale beschermingszone valt. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied. Ook is er geen relatie met Natura 2000-gebieden of de Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

Bij elke nieuwe ontwikkeling in een gebied moet in principe altijd worden getoetst of er sprake is van significante negatieve effecten op de aanwezige dier- en plantensoorten. In de Wet Natuurbescherming is bepaald dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Voor soorten die een wettelijke beschermde status genieten, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Quickscan flora en fauna

Voor zowel de Gonnetstraat 22 en 26 e.o. is in maart 2015 door Dresmé&VanderValk een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 4 Flora en fauna). Hieronder worden de resultaten van het onderzoek integraal weergegeven.

Gebiedsbescherming Gonnetstraat 22 en 26 e.o.

Het projectgebied is niet in of nabij het Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) of Natura 2000-gebied gelegen, zie onderstaand figuur. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is Kennemerland-Zuid. De afstand van het projectgebied en Kennemerland-Zuid is bijna 2,5 kilometer. Gezien de afstand en het tussengelegen gebied welke bestaat uit stedelijk gebied, kunnen effecten als gevolg van de bouwwerkzaamheden worden uitgesloten.

figuur: Natura 2000-gebieden nabij projectgebied Gonnetstraat 26 te Haarlem ( projectgebied in rood, bron: gebiedendatabase min EZ.)

verplicht

In volgend figuur is het meest nabijgelegen Natuurnetwerk Nederland (hierna NNN) weergegeven, bestaande uit de polders rondom de rivier de Liede. De tussengelegen afstand is ongeveer 2 kilometer is. Gezien de afstand kunnen negatieve effecten op de NNN worden uitgesloten.

figuur: NNN nabij projectgebied Gonnetstraat 26 te Haarlem (projectgebied in rood, bron: provincie Noord-Holland, structuurvisie 2040)

verplicht

Soortenbescherming Gonnetstraat 22 en 26 e.o.

Omdat het projectgebied geheel verhard is, geen bomen of open water aanwezig is kunnen de soortengroepen beschermde plantensoorten, grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen, insecten en overige diersoorten worden uitgesloten. In deze quickscan zijn de effecten op de soortengroepen broedvogels en vleermuizen beoordeeld.

Op basis van de quickscan kan niet uitgesloten worden dat nesten van de gierzwaluw of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Met de sloop en renovatie kunnen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en de jaarrond beschermde nesten van de gierzwaluw aangetast worden. Een nader onderzoek naar vleermuizen kan worden uitgevoerd in de periode 1 mei – 15 september en bestaat uit 2 -4 onderzoek rondes, afhankelijk van de resultaten gedurende de eerste twee onderzoek rondes. Een nader onderzoek naar vleermuizen kan gecombineerd worden met een onderzoek naar de gierzwaluw, dat kan worden uitgevoerd in de periode 1 juni – 15 juli.

Nader onderzoek vleermuis en gierzwaluw Gonnetstraat 22 en 26 e.o.

In de zomer van 2015 is voor zowel de Gonnetstraat 22 als Gonnetstraat 26 e.o. een nader vleermuis en gierzwaluw onderzoek uitgevoerd. Deze briefrapportage is in bijlage 4 Flora en fauna terug te vinden. De conclusie wordt hieronder vermeld.

In de zomer van 2015 zijn twee onderzoek rondes naar vleermuizen en de gierzwaluw uitgevoerd. Vanwege het geheel ontbreken van waarnemingen van de gierzwaluw kunnen nesten van de gierzwaluw worden uitgesloten. Een uitgebreider onderzoek naar vleermuizen en gierzwaluw is daarom niet nodig. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is voor de sloop van de panden aan de Gonnetstraat 22 en 26 niet nodig.

4.9 Verkeer en parkeren     

Ten aanzien van de herontwikkeling van de Gonnetstraat 22 en 26 e.o. dient beoordeeld te worden wat de verkeersaantrekkende werking van het project is, en of voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte die de herontwikkeling met zich meebrengt.

In dit kader is door Goudappel Coffeng in februari 2017 een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. In april 2018 heeft Goudappel een actualisatie uitgevoerd (bijlage 5 Verkeersonderzoek) op basis van een wijziging in het programma in maart 2018. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek integraal weergegeven.

Parkeerbeleid

Het parkeerbeleid van de gemeente Haarlem geeft aan dat bij nieuw- of verbouw voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. De beleidslijn is dat deze parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Met behulp van de parkeernorm van de gemeente Haarlem wordt de parkeervraag bepaald. Mochten bij een bouwplan onvoldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, zal eerst moeten worden gekeken of aanpassing van het bouwprogramma mogelijk is, wanneer dit niet mogelijk blijkt, kan de parkeereis worden afgekocht.

Uit deze beleidslijn blijkt dat ook wanneer in gereguleerd gebied niet aan de parkeereis wordt voldaan, een bouwplan onder invulling van bepaalde voorwaarden toch gerealiseerd kan worden. Deze voorwaarden zijn:

  • Huren of kopen van parkeergelegenheid binnen een straal van 500 meter van het bouwplan met een contractduur van minimaal 10 jaar en/of
  • Toepassing van vervoersmanagement en/of
  • Vrijwillig afzien van het recht op parkeervergunningen en bezoekersschijven voor de woningen en/of
  • Realiseren van alternatieve parkeergelegenheid elders of in het openbaar gebied op een beloopbare afstand ten opzichte van het bouwplan.

Dit heeft de gemeente Haarlem geconcretiseerd in de 'beleidsregel toekennen parkeervergunningen en bezoekersschijven' (nr: 2014/75438). Met deze beleidsregel maakt de gemeente Haarlem herontwikkeling van leegstaande panden in gereguleerd gebied mogelijk.

Uitgangspunten

Gezien het specifieke programma kiest HBB Groep bij het project Gonnetstraat 26 voor een duurzaam mobiliteitsconcept waarbij bewust wordt ingezet op een optimale afstemming tussen omgeving en vervoersmogelijkheden. Uitgangspunt is dat daardoor minder gebruik wordt gemaakt van de auto. Daarom zijn er ook redenen om minder parkeerplaatsen te realiseren dan conform de parkeernormering benodigd zou zijn. Deze redenen zijn:

  • Nabijheid treinstation Haarlem (minder dan 400 meter);
  • Directe nabijheid binnenstad Haarlem met al haar voorzieningen;
  • Autobezit onder starters (zeker in deze context);
  • Auto deelplan (onder binnenhof) - mobiliteitsplan;
  • Riante stallingmogelijkheden voor fietsen/ brommers / scooters.

Gegeven de ligging van de locatie en de beoogde doelgroepen biedt HBB de bewoners van de appartementen aan om één parkeerplaats op eigen terrein af te nemen. Voor de bewoners van de goedkope appartementen wordt een concept met deelauto's ontwikkeld. Dit gaat in totaal om vijf parkeerplaatsen voor het autodeelplan.

Voor Gonnetstraat 26 wordt uitgegaan van een reguliere parkeerbalans voor het toekomstige programma. Goudappel heeft voor beide locaties de parkeerbalans, verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling getoetst. De conclusies staan hieronder.

Conclusies

Op basis van het verkeersonderzoek kan worden geconcludeerd dat:

  • binnen de plannen voor Gonnetstraat 26 voldoende parkeerplaatsen zijn opgenomen om in de parkeervraag van bewoners te voorzien;
  • binnen de plannen voor Gonnetstraat 22 voldoende parkeerplaatsen zijn opgenomen om in de parkeervraag van bewoners te voorzien;
  • voor bewoners van de goedkope appartementen aan de Gonnetstraat 26 geen parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn, maar gebruik kunnen maken van een op te starten autodeelplan;
  • bezoekers van zowel Gonnetstraat 26 als Gonnetstraat 22 gebruik kunnen maken van de gereguleerde parkeerplaatsen in de directe omgeving. In de directe omgeving liggen 105 parkeerplaatsen die voornamelijk door bedrijven worden gebruikt. Uit de gehouden schouw blijkt dat overdag 50 van de 105 parkeerplaatsen bezet zijn;
  • als gevolg van de ontwikkeling van Gonnetstraat 26 een verkeerstoename van 184 motorvoertuigen per werkdag (etmaal) wordt verwacht ten opzichte van het historische programma en dat voor de ontwikkeling van Gonnetstraat 22 een beperkte verkeerstoename van 13 motorvoertuigen per etmaal wordt verwacht;
  • de verkeerstoename dermate beperkt is dat op de belangrijkste kruising voor de verkeersafwikkeling (kruispunt Gonnetstraat – Friese Varkenmarkt) geen verandering in de kruispuntafwikkeling wordt verwacht.

Het onderzoek toont aan dat ten aanzien van het specifieke programma dat ontwikkeld wordt, er voldoende ruimte en mogelijkheden zijn om aan het gemeentelijke parkeerbeleid te kunnen voldoen. Het project zorgt daarnaast niet voor een onevenredige toename van verkeer.

Fietsparkeren

Naast het realiseren van parkeerplaatsen voor gemotoriseerd verkeer, wordt in de te realiseren parkeergarage onder Gonnetstraat 26 ruimte ingericht ten behoeve van het stallen van minimaal 100 fietsen.

4.10 Archeologie     

In opdracht van Mees Ruimte & Milieu heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in maart 2015 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied Gonnetstraat 22 en 26 in Haarlem. De resultaten van het rapport (bijlage 6 Archeologisch onderzoek) zijn hieronder per deelgebied weergegeven.

Gonnetstraat 22

Het plangebied is momenteel bebouwd en bestraat en heeft een oppervlakte van circa 1.300 m2. De plannen bestaan uit het realiseren van een ensemble van appartementen en werkateliers c.q. kleine bedrijfsunits. De huidige bebouwing wordt gesloopt, waarna nieuwbouw zal plaatsvinden.

Bij bovenstaande werkzaamheden vinden bodemingrepen plaats die eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen verstoren. Zoals op basis van het bureauonderzoek al verwacht werd, bestaat de opbouw van vrijwel het gehele plangebied uit een recent ophoogpakket op een antropogeen ophogingspakket. Dit antropogeen ophogingspakket bestaat in boring 4 uit kleiig veen en in boring 3 is een zandig ophoogpakket aanwezig. In deze boringen bevindt het antropogeen ophogingspakket zich op veen met in boring 3 een laag klei ingeschakeld in het veen. Ook zijn in deze boringen onder het veen Oude Duinafzettingen aangetroffen.

Voor resten uit de Nieuwe tijd gold een hoge verwachting welke gehandhaafd blijft. De lage tot middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen wordt opgeschaald naar middelhoog, in verband met het kleiige veen met puin in boring 4. Dit kleiige veen kan al bewoond/ gebruikt zijn in de Late Middeleeuwen. De middelhoge tot hoge verwachting voor resten uit het Neolithicum tot en met de Romeinse tijd blijft gehandhaafd. Wel is de top van het zand pas aangetroffen op circa 4,00 m –Mv.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt aanbevolen om vervolgstappen uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen. Geadviseerd wordt een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uit te laten voeren. Een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) behoort conform de KNA plaats te vinden op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een seniorarcheoloog en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.

Indien blijkt dat een proefsleuvenonderzoek door de aanwezige vervuiling niet uitvoerbaar is, kan er besloten worden om te kiezen voor een archeologische begeleiding (van de graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouwwerkzaamheden, dan wel van de sanering).

Gonnetstraat 26

Het plangebied is momenteel deels bebouwd. De aanleiding voor dit onderzoek is het voornemen om op deze locatie een ensemble van appartementen en werkateliers c.q. kleine bedrijfsunits te realiseren. Het onderzoek is nodig in het kader van een bestemmingsplanwijziging, aangezien naar verwachting eventueel aanwezige archeologische resten bij toekomstige graafwerkzaamheden in het gebied zullen worden verstoord. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is daarom verplicht conform het vigerend gemeentelijk beleid.

Zoals op basis van het bureauonderzoek al verwacht werd, bestaat de opbouw van vrijwel het gehele plangebied uit een recent opgebrachte/verstoorde grond op een antropogeen ophogingspakket waarin archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen kunnen worden. Dit pakket is vanaf 0,35 à 0,8 -Mv (0,47 à 0,03 m +NAP) aangetroffen. De hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Nieuwe tijd blijft gehandhaafd.

Op basis van het aantreffen van een laag klei die mogelijk ut IJ-klei bestaat, wordt de verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen bijgesteld naar middelhoog. De middelhoge tot hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de Romeinse tijd blijft gehandhaafd. Wel is de top van het Oud Duinzand pas aangetroffen op circa 3,00 m -Mv (2,17 m -NAP).

Op basis van de onderzoeksresultaten en de ons bekende bouwplannen kan worden geconcludeerd dat bij uitvoering van de (graaf)werkzaamheden voor de nieuwbouw vermoedelijk archeologische resten zullen worden verstoord.

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming een vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen.

Indien er voor gekozen wordt om de plannen uit te voeren wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uit te laten voeren. Een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) behoort conform de KNA plaats te vinden op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.

Indien blijkt dat een proefsleuvenonderzoek door de aanwezige vervuiling niet uitvoerbaar is, kan er besloten worden om te kiezen voor een archeologische begeleiding (van de graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouwwerkzaamheden, dan wel van de sanering).

Conclusie

Voor beide locaties geldt dat geadviseerd wordt een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Het proefsleuvenonderzoek moet antwoord geven op de volgende vraag: zijn er archeologisch waardevolle resten in het plangebied aanwezig of niet? Het rapport met daarin de resultaten van het proefsleuvenonderzoek moet dus een waardestelling van de archeologische resten bevatten.

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek zal door het bureau Archeologie van de gemeente Haarlem een selectiebesluit genomen moeten worden met betrekking tot de omgang met archeologische waarden in het plangebied. Dit kan zijn: geen vervolgonderzoek noodzakelijk, een archeologische opgraving voorafgaand aan de civieltechnische werkzaamheden of het laten verrichten van de bodemverstorende werkzaamheden onder archeologische begeleiding of een combinatie van de genoemde opties. Het kan echter ook planaanpassing (behoud van de archeologische resten in de bodem [in situ]) betekenen.

Als het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek vanwege de aanwezigheid van bebouwing en oppervlakteverharding niet mogelijk is, dan dient deze plaats te vinden als deze zijn gesloopt/verwijderd. Ten aanzien van de sloop en verwijdering van de oppervlakteverharding dient dan afstemming met het bureau Archeologie van de gemeente Haarlem plaats te vinden.

4.11 Duurzaamheid en energie     

Zodra sprake is van ontwikkeling binnen het plangebied, dienen minimaal de vaste maatregelen en de kostenneutrale variabele maatregelen uit de nationale pakketten duurzaam bouwen te worden uitgevoerd. Dit betreft dus zowel utiliteitsbouw, grond- weg- en waterbouw, woningbouw als renovaties aan bestaande woningen.

Met name voor de thema's energie en water zijn keuzes uit variabele maatregelen denkbaar. Daarbij moet gedacht worden aan gunstige oriëntatie op het zuiden voor het toepassen van zonneboilers en (in de toekomst) zonnecellen, compact bouwen en afkoppelen van regenwaterafvoer. Bij voorkeur wordt nu al rekening gehouden met een mogelijke verandering van bestemming in de toekomst. Dit staat ook bekend als flexibel bouwen.

De herontwikkeling van het stukje bedrijventerrein naar een gemengd gebied met wonen en werken biedt kansen voor diverse duurzaamheidsaspecten. Naast de wettelijke eisen ten aanzien van duurzaamheid (denk aan EPC waarden uit het Bouwbesluit) is bij de planvorming voor de Gonnetstraat 22 en 26 rekening gehouden met een aantal duurzaamheidsmaatregelen. Deze maatregelen worden hieronder besproken.

HAL- gebouw

Het monumentale HAL gebouw blijft behouden en wordt gerenoveerd en verduurzaamd. Deze verduurzaming vindt plaats door toepassing van dubbele beglazing en het realiseren van een groen dak.

Nieuwbouw

Op de nieuwbouw van Gonnetstraat 26 worden groene daken gerealiseerd en/of zonnepanelen geplaatst. Hiermee ontstaat een duurzaam dakgebruik en ook functioneel gebruik door volumes op de daken. Het realiseren van groene daken zorgt voor een waterbuffering en een afkoppeling van regenwater. Ook zorgt een groen dak voor verkoeling en biedt het de mogelijkheid om een bijdrage te leveren aan de natuur in de stad in de vorm van insectenkasten, zwaluwkasten etc.

Autodeelplan

Door gebruik te maken van een autodeelplan wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de uitstoot van CO2 en een gezondere levensstijl voor de bewoners.

Woon-werkconcept

Het concept van het realiseren van kleine woonstudio's, ateliers en woon-werkwoningen is bovendien gericht op het delen van bezit zoals wasmachines en buitenruimtes.

De kleinere appartementen dragen bij aan het 'compact bouwen' waardoor minder materiaal nodig is, een lager energieverbruik gerealiseerd kan worden en minder CO2 uitsto

4.12 Vliegverkeer     

Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.

De beperkingen voor de vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.

Voor een groot deel van het plangebied gelden hoogtebeperkingen, die variëren van 100 tot 145 meter, evenals beperkingen ten aanzien van vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik. In het plangebied bevinden zich echter geen vogel aantrekkende bestemmingen of vogel aantrekkende gebruiken. Evenmin komen in het plangebied bouwwerken of gebouwen voor, of worden deze mogelijk gemaakt, die de maximale bouwhoogte van 100 tot 145 meter benaderen.

Het plangebied valt buiten de in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen zone waarbinnen geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) zijn toegestaan. Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de bepalingen uit het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

4.13 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. De planologisch relevante leidingen. De ligging van de leiding is globaal vastgelegd op provinciale risicokaarten. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.

Er liggen geen hoofdgasleidingen of landelijke/ regionale leidingstroken in of nabij het plangebied die planologisch relevant zijn.

4.14 MER-beoordeling     

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Indien deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten kunnen worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Een stedelijk ontwikkelingsproject als de realisatie van 96 woningen is vermeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. onder D 11.2.

Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Omdat er geen 2000 of meer woningen worden gerealiseerd, is er geen m.e.r.-beoordeling nodig.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag.

Het bevoegd gezag heeft hierover een besluit genomen en geoordeeld dat geen significante milieueffecten te verwachten zijn (besluitnr 2019/05503).

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.

De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:

  1. Kenmerken van de projecten.
  2. Plaats van de projecten.
  3. Kenmerken van het potentiële effect.

1. Kenmerken van de projecten

Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van 93 woningen, 9 bedrijfsruimtes (werkateliers) en horecavoorzieningen beoogd, waarbij een grote woondifferentiatie is aangehouden tussen grondgebonden woningen, kleine studio's, reguliere appartementen en een penthouse. Deze woningen komen in de plaats van de huidige bedrijfsbestemmingen.

2. Plaats van de projecten

Het plangebied ligt in het centrum van Haarlem, ten oosten van het station en op ruime afstand van de ecologische hoofdstructuur of Natura2000 gebieden.

3. Kenmerken van het potentiële effect

Het project zorgt voor een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking ten opzichte van het historische programma van bedrijvigheid (98 motorvoertuigen per etmaal extra) en zorgt daarmee ook niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Tevens zorgt dit plan, zoals aangegeven in de diverse afzonderlijke paragraven, niet voor significante milieueffecten op het gebied van geluid, bodem, natuur of externe veiligheid. Door bedrijfsbestemmingen door woningbouw te vervangen is geen sprake van significant negatieve effecten op het milieu waardoor geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.15 Windhinder     

De beoordeling van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar, is in Nederland vastgelegd in de norm NEN 8100. Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is, kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100. Hierin wordt onder meer beschreven in welke situaties windklimaatonderzoek nodig is. Voor gebouwen met een hoogte vanaf 30 meter wordt nader onderzoek met CFD of windtunnelsimulatie noodzakelijk geacht.

Relatie met voorliggend plan.

Gezien de geplande bouwhoogte van 33 meter, wordt het uitvoeren van een windklimaatonderzoek als noodzakelijk beschouwd. In opdracht van HBB Ontwikkeling B.V. is door Peutz met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) een indicatief onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de geplande bebouwing aan de Gonnetstraat te Haarlem (H 5842-1-RA, 3 februari 2017). Het onderzoek is als bijlage toegevoegd.

Voor het vervaardigen van het CFD-model is onder meer gebruik gemaakt van een door de architect aangeleverd 3D AutoCAD-model. In totaal is een gebied gemodelleerd is van circa 500 bij 500 meter.

Het doel van het onderzoek was het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing. Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving.

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Rond het project wordt een gunstig windklimaat verwacht. In het gehele gebied rond het bouwplan is het te verwachten windklimaat, beoordeeld als doorloopgebied, goed.
  • Beoordeeld als slentergebied is het windklimaat op de meeste plaatsen goed. Uitzondering hierop is het gebied op de Claes van Ruyvenstraat tussen de twee geplande nieuwbouwdelen waar een voor slentergebied matig windklimaat verwacht wordt. Indien er belangrijke entrees of winkels in dit gebied liggen, wordt geadviseerd het windklimaat hier te optimaliseren door bijvoorbeeld het plaatsen van begroeiing.
  • Op basis van de berekeningen is er geen overschrijding van het criterium voor windgevaar te verwachten.

Geconcludeerd kan worden dat het te verwachten windklimaat rond het plan gunstig is. Ten aanzien van het windklimaat op de Claes van Ruyvenstraat kan opgemerkt worden dat hier geen winkels geprojecteerd zijn: detailhandel is uitgesloten in deze ontwikkeling. Enkel de entrees van de woningen zijn hier te vinden. In de nadere uitwerking wordt het eventueel plaatsen van begroeiing verder onderzocht.

4.16 Trillingshinder     

In opdracht van HBB ontwikkelingen zijn door M+P raadgevend adviseurs trillingsmetingen uitgevoerd ter plaatse van de bestaande panden aan de Gonnetstraat 22-26 te Haarlem. HBB is van plan hier nieuwbouw te realiseren waarbij de bestaande fabrieksgebouwen vervangen worden door woningen. De bestaande GEN hal blijft gehandhaafd.

Van 21 tot en met 28 november zijn metingen verricht op de 2e verdieping van een bestaand kantoor dat deel uit maakt van de te slopen fabriek. Deze metingen zijn gebruikt om een indicatie te krijgen van de mogelijke hinder vanwege de passage van treinen.

Om de trillingswaarden te kunnen beoordelen zijn de richtwaarden gebruikt van de SBR richtlijn B “hinder voor personen in gebouwen”. De metingen zijn uitgewerkt conform de statistische methode zoals deze ook in de Beleidsregel trillingshinder spoor wordt toegepast.

De resultaten van het rapport (bijlage 9 Trillingshinder) zijn hieronder vermeld.

Uit metingen ter plaatse van de bestaande bebouwing is gebleken dat er trillingen worden gemeten ten gevolge van de passage van treinen. Het betreft dan vooral goederentreinen. Tijdens de meetperiode zijn circa 28 passages gemeten met verhoogde trillingsniveaus. Dit komt neer op gemiddeld 2 tot 4 goederentreinen per dag. Op basis van de metingen is er een kans dat 40% van de goederentreinen een overschrijding geeft van de grenswaarde A2. Het betreft met name goederentreinen die gedurende de nacht passeren. Concreet komt het er op neer dat 2 op de 5 goederentreinen in de nachtperiode een overschrijding geeft. Ter info: tijdens de meetperiode zijn er 's nachts in totaal twee goedererentreinen geregistreerd.

Voor trillingen gelden geen wettelijke grenswaarden. Daarentegen zijn de SBR richtlijn en de BTS wel algemeen geaccepteerd en is hier ook jurisprudentie over. In dat kader wordt beoordeeld of het hier voorgestelde plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

Voor de studio's nabij de hoek Claes van Ruyvenstraat/Gonnetstraat is er kans op overschrijding van de streefwaarde. Wij bevelen aan om hier rekening mee te houden. Dit is mogelijk door onder andere de bebouwing stijf en massief uit te voeren. Dit betekent dat er massieve vloeren worden toegepast en dat de binnengevels en dragende wanden steenachtig worden uitgevoerd. Hiermee wordt het in resonantie komen van de vloeren tijdens de passage van een goederentrein beperkt. Deze maatregelen kunnen in een later stadium verder worden uitgewerkt.

Conclusie

Met deze maatregelen is de kans op hinder klein en geeft daarom geen beperkingen voor de voorgenomen woonbebouwing.

4.17 Bezonning     

Door Prevent Adviesgroep is op 19 december 2018 een bezonningsonderzoek opgeleverd. In deze bezonningsstudie wordt de schaduwwerking van de mogelijkheden op basis van het planologisch regime inzichtelijk gemaakt.Hierbij wordt getoetst of deze voldoet aan de 'lichte TNO-norm' en/of 'strenge TNO-norm'. In het onderzoek zijn twee uitgangspunten beoordeeld. Dit is de bestaande situatie en het nieuwe ontwerp. De resultaten van het rapport (bijlage 8 Bezonningstudie) zijn hieronder vermeld.

verplicht

Afbeelding: planlocatie met de omliggende bebouwing 

Gebouw 1

De schaduwwerking van het plan op gebouw 1 betreft het effect op de oostgevel van het gebouw. Deze oostgevel heeft vanaf circa 14:00 uur geen direct zonlicht meer op de gevel door haar eigen schaduw waardoor het behalen van de strenge TNO eis al redelijk lastig is. In de huidige situatie voldoet dit gebouw aan de 'lichte TNO' eisen en aan de 'strenge' eisen. Door de nieuwbouw wordt de bezonning op dit gebouw verminderd en worden de strenge eisen niet meer behaald. Echter dit gebouw heeft geen woonbestemming, maar een bestemming voor bedrijf, hiervoor zijn geen eisen geformuleerd door TNO. De lichte eisen zouden wel behaald worden na nieuwbouw van dit plan.

Gebouw 2

Gebouw 2 ligt ten noordwesten van het plan, daardoor ligt dit in de schaduwlijn van het gebouw. In de huidige situatie voldoet dit gebouw aan de 'lichte TNO' eisen en aan de 'strenge' eisen. Door de nieuwbouw wordt de bezonning op dit gebouw verminderd en worden de strenge eisen niet meer behaald. Echter dit gebouw heeft geen woonbestemming, maar een bestemming voor bedrijf, hiervoor zijn geen eisen geformuleerd door TNO. De lichte eisen zouden wel behaald worden na nieuwbouw van dit plan.

Gebouw 3

Gebouw 3 ligt ten noordoosten van het plan, direct achter gebouw 2. Zoals te zien in de resulaten vindt er geen beschaduwing plaats van de huidige bebouwing. Evenmin in de nieuwe situatie zal er geen schaduw van dit nieuwe plan op dit gebouw komen. Dit gebouw wordt hierdoor niet meegenomen in de algemene conclusie.

Overige

De omliggende gebouwen hebben beperkt schaduwwerking van de bestaande bebouwing. Het nieuwe plan heeft een verslechterde schaduwwerking op de omgeving van gebouw 1 en 2. Echter de TNO normen heeft betrekking op gebouwen met de bestemming wonen, deze gebouwen hebben de bestemming bedrijf, waardoor dit geen beperking zou mogen vormen. De optredende effecten op de bezonning op de omliggende woningen van het nieuwe ontwerp kunnen worden getoetst aan de hand van de twee TNO-normen voor bezonning. Deze twee normen zijn:

De 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in midden vensterbank binnenkant raam. De bezonningsuren van de omliggende woningen voldoen aan deze norm.

De 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari - 22 november (10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

De bezonningsuren van de omliggende woningen voldoen aan deze norm. Met uitzondering op de omliggende bedrijven, deze voldoen niet aan deze norm.

Conclusie

Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.18 Hoogbouweffecten     

Deze paragraaf bevat een samenvatting van de onderzoeken naar de effecten op de omgeving van de hoogbouwplannen waarin deze ontwikkeling voorziet. Het gaat hierbij effecten op de aanwezige cultuurhistorische waarden, de stedenbouwkundige inpassing en de technische omgevingsaspecten. Tevens is een samenvatting van de adviezen van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit en de Stadsbouwmeester opgenomen.

  1. Cultuurhistorie

Hoofdstuk 2 van de toelichting voorziet in een beschrijving van de geplande ontwikkeling. Er is een beschrijving opgenomen van de historische ontwikkeling van het gebied en de aanwezige cultuurhistorische waarden in en rond het plangebied. In bijlage 14 van der toelichting is een cultuuhistorische effectrapportage (CHER) opgenomen. De conclusie luidt als volgt.

De voorgestane ontwikkeling heeft met betrekking tot cultuurhistorie op verschillende schaalniveaus effect op de omgeving. De ontwikkeling is zorgvuldig ingepast op de locatie zelf en in de direct omgeving. De ontwikkeling sluit niet aan op de ruimtelijk/historische karakteristiek van het Ripperdapark en de Nieuwstad. Voor veel plekken blijft dit negatieve effect beperkt omdat de ontwikkeling van enige afstand door de tussenliggende bebouwing beperkt zichtbaar zal zijn.

  1. Stedenbouwkundige inpassing

Door hun hoogte, omvang en positie zijn de torens vooral waarneembaar buiten de rand van het Gonnetstraatgebied op locaties waarbij de voorgrond leeg of open is. Zoals bijvoorbeeld over het Spaarne of over het Ripperdapark. Dit sluit aan bij de wens de aanwezigheid van het nieuwe Gonnetbuurt te accentueren. In de smalle straten en dichte gebieden vallen beide torens weg achter de bestaande bebouwing. Ook de skyline, dat wil zeggen het silhouet van de stad over grote afstand blijft nagenoeg onveranderd (zie fotostudie bijlage 11). De beperkte hoogte van de torens vallen op deze afstand weg ten opzichte van de grote herkenningspunten, als de Bavo of de Koepel.

  1. Technische omgevingsaspecten

Het stedenbouwkundig ontwerp is beoordeeld op windhinder, bezonning, hoogtebeperkingen in verband met Schiphol en effecten op privacy.

Windhinder

  • Op basis van het onderzoek (zie par 4.15) wordt rond het project een gunstig windklimaat verwacht. In het gehele gebied rond het bouwplan is het te verwachten windklimaat, beoordeeld als doorloopgebied, goed.
  • Beoordeeld als slentergebied is het windklimaat op de meeste plaatsen goed. Uitzondering hierop is het gebied op de Claes van Ruyvenstraat tussen de twee geplande nieuwbouwdelen waar een voor slentergebied matig windklimaat verwacht wordt. Indien er belangrijke entrees of winkels in dit gebied liggen, wordt geadviseerd het windklimaat hier te optimaliseren door bijvoorbeeld het plaatsen van begroeiing.
  • Op basis van de berekeningen is er geen overschrijding van het criterium voor windgevaar te verwachten.

Bezonning

Het onderzoek naar de effecten op de bezonning (zie par.4.16) laat zien dat de onderzochte bedrijfsbebouwing voldoet aan de lichte TNO-norm. De bezonningsuren van de omliggende woningen voldoen zowel aan de lichte als aan de zware TNO-norm.

Privacy

Vanuit de hoogbouw zal uitzicht bestaan op de tuinen, ramen en dakkapellen van omliggende woningen. Deze woningen zijn gelegen aan de westzijde van het plangebied, aan het Ripperdapark. Het betreft stedelijk gebied. In een binnenstedelijke omgeving mogen in beginsel andere eisen worden gesteld aan onder meer de afstanden tot woningen en de daaraan gerelateerde mate van privacy en uitzicht dan in een minder dicht bebouwde omgeving.

De afstand tot de dichtstbijzijnde woningen en de dichtstbijzijnde toren bedraagt minimaal 45 m en is dus zeer ruim. De afname van privacy is daarmee niet onevenredig nadelig.

Hoogtebeperkingen in verband met Schiphol

op grond van het Luchthavenindelingbesluit gelden voor een groot deel van het plangebied hoogtebeperkingen, die variëren van 100 tot 145 meter (zie par. 4.12). De maximale bouwhoogte bedraagt 33 meter en blijft daarmee ruimschoots onder de gestelde hoogtebeperkingen.

Geconcludeerd kan worden, dat de ontwikkeling geen onaanvaardbare effecten heeft op de technische omgevingsaspecten. De technische omgevingsefffecten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied. Het advies op dit onderdeel is daarmee positief.

  1. Beoordeling door de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit

De ARK concludeert ten aanzien van de hoogteaccenten, dat door hun terugliggende situering op de plint en lange slanke vormgeving, sprake is van een zorgvuldige hoogteopbouw die het oorspronkelijke hoogteaccent van het HAL-gebouw respecteert en ook anderszins naar het zich laat aanzien, geen hinderlijke onderbreking vormen van te handhaven karakteristieke zichtlijnen (zie bijlage 12).

  1. Beoordeling door de stadsbouwmeester

De stadsbouwmeester stelt, dat ten aanzien van de afwijkende hoogteaccenten een zorgvuldige afweging is gemaakt. “Een historische stad kenmerkt zich onder andere door diversiteit in functies maar ook door diversiteit in hoogte. Hoogteaccenten maken de stad leesbaar, mits op de juiste locaties en met bijzondere ruimtelijke kwaliteit. In het nu voorliggende bestemmingsplan Gonnetstraat 22-26 vallen de hoogteaccenten binnen de zichtlijn van 'Noordkop', langs 'de Pionier 'aan de Spaarndamseweg, tot de Sint Bavokerk. Als zodanig versterken, begeleiden zij deze zichtlijn en voldoen aan bovengenoemde stelling betreffende de leesbaarheid van de stad. Bovendien verankeren de hoogteaccenten deze voormalige industrielocatie in de stadsplattegrond. Het advies is aldus POSITIEF” (zie bijlage 13).

  1. Conclusie

Het geheel van onderzoeken en adviezen is overwegend positief met een beperkt nadelig cultuurhistorisch effect qua aansluiting op de ruimtelijk/historische karakteristiek van de Nieuwstad. Daarmee leidt de integrale beoordeling van de hoogbouweffecten tot een positief resultaat.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN     

5.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels van het bestemmingsplan vallen conform de SVBP 2012 in 4 hoofdstukken uiteen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.



Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen zijn op grond van de SVBP dwingend voorgeschreven

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak. Lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. De verbeelding van een bestemming bestaat dus nooit uit een lijn of een punt. De bestemmingen worden gescheiden door bestemmingsgrenzen.

5.2.2.1 Bestemmingen     

De volgende bestemmingen zijn aan de gronden in het plangebied toegekend.

Gemengd 2 en 5

De bestemming 'Gemengd' is bedoeld voor gebouwen en terreinen waar een menging van wonen en werken aanwezig of gewenst is. Het verschil tussen beide bestemming is, dat binnen Gemengd - 5 in het geheel niet gewoond mag worden. In Gemengd -2 mag wel gewoond worden met uitzondering van de aanduiding wonen-uitgesloten. Dit houdt verband met de geluidsbelasting op de gebouwen.

Tuin 1

De op de verbeelding voor 'Tuin 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Binnen deze bestemming zijn slechts tuinen en verhardingen toegestaan. Onder voorwaarden kunnen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden toegestaan zoals meeontworpen valbeschermingen en pergola's. Binnen de bestemming worden ook specifiek functies toegestaan met een aanduiding, zoals een horecaterras en parkeervoorzieningen.

Verkeer

In het plangebied komt een heel klein stukje openbare weg voor met de bestemming verkeer. Binnen de bestemming is een terras mogelijk gemaakt met een aanduiding.

5.2.2.2 Dubbelbestemmingen     

Artikel 7 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden krijgen bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Het bestemmingsplan houdt rekening met de (voorlopige) Archeologische Beleidskaart Haarlem. In het plangebied komt de categorie 2 voor.

Categorie 2

In de gebieden die tot deze categorie behoren geldt een hoge archeologische verwachting. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 50 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegekend.

Artikel 8 Waarde - Beschermd stadsgezicht (dubbelbestemming)

De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' ligt over het gehele plangebied. Deze dubbelbestemming valt samen met het op grond van de Monumentenwet aangewezen gebied van het Beschermd Stadsgezicht Haarlem. Het doel van het bestemmingsplan is de essentiële waarden van dit Beschermd Stadsgezicht te beschermen. De waarden van het beschermde stadsgezicht zijn in het bestemmingsplan in vrijwel alle bestemmingen vastgelegd.

Ten behoeve van de bescherming van het beschermd stadsgezicht zijn bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Behoud, bescherming en waar mogelijk versterking van het straat- en bebouwingsbeeld.
  • Instandhouding en/of herstel van de monumenten en beeldbepalende gebouwen. Deze zijn op de verbeelding respectievelijk aangegeven als orde 1 (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten).

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn de bouwregels voor alle bestemmingen opgenomen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden die in alle gevallen opgeld doen, tenzij dit in de specifieke gebruiksregels expliciet alsnog wordt toegestaan.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.

Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.

Artikel 13 Overige regels

Dit artikel legt een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. De normen voor parkeren, stallen, laden en lossen zelf liggen namelijk niet vast in dit bestemmingsplan, maar in gemeentelijke beleidsregels. Die beleidsregels geven aan wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor parkeren, stallen, laden en lossen. Uitgegaan wordt altijd van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Lid 13.1.3 geeft ook aan wat als strijdig gebruik van gronden en bouwwerken is aangemerkt. Strijdig gebruik is het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor parkeren, stallen, laden en lossen overeenkomstig het gemeentelijke beleid.

Tot slot bepaalt lid 13.1.4 dat er afgeweken kan worden onder de voorwaarden zoals die zijn genoemd in de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. Ook hiervoor geldt dat uitgegaan dient te worden van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.

Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet.Ook bouwwerken die basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.

Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.



Artikel 15 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Bijlage 1 bij de regels Zoneringslijst

De Zoneringslijst is opgenomen in bijlage 1 van de regels en geeft – voor zover passend binnen de bestemming – op basis van de hindercategorie aan welk type activiteiten zijn toegestaan. Activiteiten die niet in de lijst omschreven staan kunnen – voor zover passend binnen de bestemming – worden beoordeeld op basis van de hinder die ze (kunnen) veroorzaken. Vanuit milieuoverwegingen (zoals lawaai en stank) zowel als vanuit ruimtelijke overwegingen (een bedrijf met een vloeroppervlak van 90 m2 ziet er geheel anders uit dan een bedrijf met een vloeroppervlak van 350 m2) is het wenselijk niet alle werkfuncties toe te laten. Daarom is als bijlage achter de regels een zogeheten Zoneringslijst opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. In deze bijlage wordt uiteengezet hoe de lijst is samengesteld en hoe de toetsing aan de Zoneringslijst verloopt. Naast deze planologische toetsing vindt ook altijd een toetsing plaats in het kader van de Wet milieubeheer (onder meer het verlenen van een milieuvergunning) wanneer een nieuw bedrijf (de wet spreekt over een inrichting) gevestigd wordt.

Milieuzonering is het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. De in het gebied voorkomende activiteiten zijn overeenkomstig het huidige gebruik en bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor bestaande werkfuncties die een hogere milieucategorie hebben dan het bestemmingsplan toelaat worden geen uitbreidingsmogelijkheden geboden. De milieuhinder van de bedrijfsfuncties moet passen binnen de voor het gebied geldende categorieën van de zoneringslijst. Bedrijven met een hogere milieuhindercategorie zijn slechts toegestaan waar dat nader is aangeduid op de verbeelding.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Met dit bestemmingsplan wordt beoogd het vigerende juridisch-planologisch kader te herzien naar aanleiding van wens om het plangebied te transformeren naar een woon-werkgebied. Door woningen te kunnen realiseren is hier sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Daarom is het opstellen van een exploitatieplan noodzakelijk, tenzij de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd is.

Tussen gemeente en ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten waarin ingegaan wordt op het kostenverhaal. Hiermee zijn de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Communicatie

Met het project Gonnetstraat 22 – 26 wordt uitvoering gegeven aan het Ruimtelijk-functioneel plan Gonnetstraat e.o.

Op 4 december 2007 is het Ruimtelijk-functioneel plan Gonnetstraat e.o. door het college vastgesteld. Het doel van het Ruimtelijk-functioneel plan is de herontwikkeling van het Gonnetgebied van een rommelig bedrijventerrein tot een wezenlijk onderdeel van de Nieuwstad met een evenwichtige menging van functies.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een communicatietraject vormgegeven en in uitvoering gebracht.

Bewoners, ondernemers en in de buurt gevestigde instellingen zijn tijdens het proces van voorbereiding van de herontwikkeling op diverse momenten geïnformeerd en geraadpleegd.

De volgende activiteiten zijn ondernomen in het kader van communicatie:

verplicht

In de tussenliggende periode is divers overleg gevoerd met de direct omwonenden zoals Kenamju, Bremer's Houthandel, school de Kring, de locatie van Michiel Hensen, etc.

Communicatietraject

In 2014 zijn de eerste verkennende contacten gelegd met diverse personen/ bedrijven die wonen en/of werken op of rond de ontwikkelingslocatie.

Op 12 oktober 2015 is een informatieavond georganiseerd voor de buurt waarbij omwonenden werden geïnformeerd over de plannen en waar men in gesprek kon gaan met de architecten, gemeente en ontwikkelaar.

Daarnaast is door middel van enquête formulieren zoveel mogelijk informatie opgehaald en kon men persoonsgegevens achterlaten. De reacties naar aanleiding van deze informatieavond waren positief met hier en daar kritische kanttekeningen ten aanzien van de hoogbouw. Tijdens deze avond is veel bruikbare informatie opgehaald. Bijvoorbeeld t.a.v. de materialiseren van de hoogbouw, inrit parkeergarage, inrichting van het binnenterrein en het tweede maaiveld.

Ook tijdens de Winter Meet-up van het Wie Maakt Haarlem platform (cross-disciplinair platform van en voor de nieuwe generatie Haarlems ruimtelijke professionals) begin 2016 is veel nuttige informatie opgehaald. Na de presentaties en toelichting van HER Architecten en ENZO Architectuur & Interieur werden drie discussiegebieden (binnenterreinen, tweede maaiveld en de openbare ruimte van de Gonnetstraat) voorgesteld met als thema 'biodiversiteit'. De aanwezigen werden over 6 groepjes verdeeld waarna elk team een discussiegebied verkoos om vervolgens te bedenken op welke wijze biodiversiteit kan worden geïntegreerd. Daarna kreeg elk team 1 minuut de tijd om een visie te pitchen waarna het team met de meeste stemmen tot winnaar werd uitgeroepen. Een en ander heeft geresulteerd in zes interessante opvattingen over hoe omgegaan kan worden met biodiversiteit in de drie gepresenteerde gebieden. HBB Ontwikkeling heeft alle ideeën in ontvangst genomen en op onderdelen inpasbaar gemaakt. Zo is zichtbaar water en nog meer groen in het plangebied opgenomen en is een duurzaam gebruik van het dak-landschap als uitgangspunt meegenomen.

In mei 2016 heeft de commissie Ontwikkeling van gemeente Haarlem een bezoek gebracht aan de projectlocatie. De aanwezige commissieleden waren positief over de voorgenomen ontwikkeling. Het meervoudig grondgebruik, het sociale programma, de functiemenging en de toevoeging van groen in een moderne en hoogstedelijke setting werd als zeer welkom ervaren. Een kritische kanttekening werd gezet bij de kwaliteit van de hoogteaccenten. Deze moet hoog van kwaliteit zijn om verrijking van het stadssilhouet te borgen.

In juni 2016 is het plan door de twee architecten (Enzo en Her architecten) gepresenteerd aan de wijkraad Binnenstad. Het plan is positief ontvangen. De wijkraad heeft daarnaast aangegeven dat zij graag zien dat het plan met de omwonenden wordt besproken. Hier is in 2017 invulling aan gegeven. De wijkraad is daarnaast uitgenodigd voor de informatieavond in maart 2017.

Er zijn diverse gesprekken gevoerd met de Bond Heemschut en de Historische Vereniging Haerlem. Alhoewel zeer positief over het programma, de uitstraling, de kansen voor het gebied is met name de Bond Heemschut een fel tegenstander van de hoogbouw. De kritiek richt zich voornamelijk op mogelijke precedentwerking voor het centrum gebied.

Naar aanleiding van de informatieavond in maart 2017 zijn diverse gesprekken gevoerd met een aantal omwonenden van het Ripperdapark die zich met name zorgen maken over de hoogteaccenten (omwille van privacy), de parkeer- en verkeersdruk en andere ontwikkelingen in de buurt. Alhoewel men positief heeft gereageerd op het programma, de uitstraling en de kansen voor het gebied, ziet men de hoogteaccenten liever verdwijnen of lager uitgevoerd. HBB en de gemeente Haarlem hebben aangegeven geen concessies te kunnen doen aan de hoogteaccenten voor deze ontwikkeling. Wel is toegezegd dat de gemeente met omwonenden rond de tafel wil gaan om eventuele overige ontwikkelingen in de buurt te bespreken alsmede de invloed op het openbaar gebied. Hierbij wordt ook de Bond Heemschut en de Historische Vereniging Haerlem betrokken zodat de precedentwerking kan worden meegenomen in de afwegingen en keuzes voor de toekomst.

6.2.1 Wettelijk vooroverleg     

De gewenste ontwikkeling van deze locatie is op 9 maart 2016 besproken in het waterspreekuur met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Rijnland heeft aangegeven in te kunnen stemmen met deze ontwikkeling.

6.2.2 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Bij het vaststellingsbesluit is een samenvatting van de ingekomen zienswijzen, samen met de beantwoording van het gemeentebestuur opgenomen.

6.3 Handhaving     

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aan-huis-verbonden-beroep:     

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.2 Aanbouw en uitbouw:     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanlegvergunning:     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 Achtergevelrooilijn:     

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.7 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 Archeologisch deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.9 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 Archeologisch rapport:     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.11 Archeologisch waardevol gebied:     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.12 Archeologische waarde:     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.13 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.15 Bed & breakfast:     

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie.

1.16 Bedrijf:     

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.17 Begane grond:     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.18 Begeleid wonen:     

vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

1.19 Beschermd stads- of dorpsgezicht:     

stads- of dorpsgezicht dat door het daartoe bevoegde gezag, ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen.

1.20 Bestaande (situatie)     

onder “bestaande” goot- of bouwhoogte, kap- en dakvorm, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte wordt verstaan de goot-/bouwhoogte, kap- en dakvorm, nokrichting, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens bestaat of rechtens mag bestaan.

1.21 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.23 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 Bevoegd gezag:     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.25 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.26 Bijgebouw:     

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.27 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.28 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.29 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.30 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.32 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.33 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.34 Bruto vloeroppervlak (bvo):     

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.35 Cultuurhistorische waarde:     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.36 Dakhelling:     

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.37 Dakkapel:     

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.38 Dakopbouw:     

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.39 Dakterras:     

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.40 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.41 Dienstverlening:     

het verlenen van diensten in de vorm van publieksgerichte en niet-publieksgerichte dienstverlening.

1.42 Ensemble:     

twee of meer gebouwen die samen een bouwkundige eenheid vormen, waarbij de suggestie wordt gewekt dat het één gebouw betreft.

1.43 Gastouderopvang     

gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.44 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 Grondgebonden agrarisch bedrijf:     

een agrarisch bedrijf waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.

1.46 Historisch woonschip     

een vaartuig met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, met een historisch karakter en een historische uitstraling, dat uitsluitend of in hoofdsdzaak wordt gebruikt als woning.

1.47 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.48 Horeca 1:     

horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.49 Horeca 2:     

horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.50 Horeca 3:     

horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals (eet)cafés en bars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.51 Horeca 4:     

horecabedrijven die hoofdzakelijk logies per nacht verstrekken met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken en het houden van bijeenkomsten/vergaderingen/congressen.

1.52 Horeca 5:     

horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken verstrekken en gericht zijn op dansen en beluisteren van muziek, zoals dancings en discotheken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.53 Intensieve veehouderij:     

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond ter plaatse als productiemiddel.

1.54 Kamerverhuurbedrijf:     

het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.

1.55 Kampeermiddel:     

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, camper of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen voor recreatief nachtverblijf.

1.56 Kantoor:     

een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.

1.57 Kap     

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.58 Kas:     

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.

1.59 Kiosk:     

klein gebouw in de openbare ruimte waar goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt.

1.60 Kunstwerk:     

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.61 Lessenaarsdak:     

een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild die onder een zekere helling is aangebracht.

1.62 Natuurwaarden:     

de aan een landschap toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende geologische, bodemkundige, biologische en ecologische elementen.

1.63 Niet-publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.

1.64 Nieuwbouw:     

nieuwbouw betreft bouwwerken jonger dan 50 jaar.

1.65 Oeverlijn     

de scheidingslijn tussen water en land.

1.66 Onderdoorgang/overbouwing:     

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.67 Orde 1 bouwwerken:     

orde 1 betreft bouwwerken die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988, de provinciale of gemeentelijke Monumentenverordening.

1.68 Orde 2 bouwwerken:     

orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.

1.69 Orde 3 bouwwerken:     

orde 3 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben.

1.70 Peil:     

  1. voor een bestaand bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bestaand bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang;
  3. voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.71 Perifere detailhandel:     

detailhandel die moeilijk inpasbaar is in bestaande winkelgebieden vanwege de volumineuze aard en de bevoorrading ( zoals auto's, boten, caravans, tuincentra artikelen, bouwmarkt, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en woninginrichting).

1.72 Plan:     

het bestemmingsplan Gonnetstraat 22-26 met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP1120008-va01 van de gemeente Haarlem.

1.73 Plat dak:     

een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.74 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.75 Publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten met rechtstreeks contact met het publiek in de vorm van zakelijke, consumentverzorgende, openbare en (para)medische dienstverlening inclusief ondergeschikte nevenfuncties.

1.76 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.77 Seriebouw:     

twee of meer gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd.

1.78 Sloopvergunning:     

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid , onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.79 Standplaats:     

een plaats in de openbare ruimte waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel:

  1. bedrijfsmatig goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt;
  2. voorlichting wordt gegeven al dan niet met promotionele activiteiten.

1.80 Trend:     

binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg indentieke dakopbouwen, kapvormen of dakkapellen (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn).

1.81 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.82 Verkooppunt van motorbrandstoffen:     

een inrichting waar door middel van een of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd.

1.83 Verkoopvloeroppervlakte:     

het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.

1.84 Voorgevelrooilijn:     

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.85 Voorzieningen van openbaar nut:     

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.(vergunningvrij op grond van Besluit omgevingsrecht bijlage II)

1.86 Waterberging:     

een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.

1.87 Wet:     

de Wet ruimtelijke ordening.

1.88 Windmolen:     

inrichting bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.

1.89 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

1.90 Zorgwoning:     

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze van meten     

 

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd - 2     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.1.1 Begane grond     
  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast;
  2. wonen is uitgesloten ter plaatse van de aanduiding 'wonen - uitgesloten';
  3. dienstverlening;
  4. bedrijf t/m categorie b;
  5. atelier, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool;
  6. alsmede horeca van categorie 1 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  7. alsmede horeca t/m categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2, waarbij het totaal bvo ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2 binnen de bestemming Gemengd 5 en Gemengd - 2 maximaal 400 m2 'bedraagt;
  8. alsmede een in-uitrit uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit parkeergarage';
  9. alsmede parkeren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  10. bij de bestemming behorende dakterrassen en groenvoorzieningen.
3.1.2 Overige verdiepingen     
  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast;
  2. dienstverlening;
  3. bedrijf t/m categorie b;
  4. alsmede ondergronds parkeren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage'.

3.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Gemengd 2' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 8 en 10.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 11 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk.

Artikel 4 Gemengd - 5     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

4.1.1 Begane grond     
  1. dienstverlening;
  2. bedrijf t/m categorie b;
  3. atelier, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool;
  4. alsmede horeca t/m categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2, waarbij het totaal bvo ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2 binnen de bestemming Gemengd 5 en Gemengd - 2 maximaal 400 m2 'bedraagt;
  5. alsmede een in-uitrit uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit parkeergarage';
  6. alsmede parkeren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  7. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen.
4.1.2 Overige verdiepingen     
  1. dienstverlening;
  2. bedrijf t/m categorie b.

4.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Gemengd - 5' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 8 en 10.

4.3 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van een bedrijf dat:

  1. niet in de zoneringslijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar dat naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.

Artikel 5 Tuin - 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. alsmede terras ter plaatse van de aanduiding 'terras' voor horeca t/m categorie 2;
  3. alsmede inpandig parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'.

5.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Tuin - 1' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 8 en 10.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 11 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen;
    2. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 6 Verkeer     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 

  1. straten en wegen
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. alsmede terras voor horeca t/m categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'terras' ;
  5. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

6.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen geen bouwwerken worden opgericht.

Artikel 7 Waarde - Archeologie     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen.

  1. Indien uit een waardestellend archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden worden verstoord door het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kunnen aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 7.2 sub 1 de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 7.2 sub 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

7.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 sub 1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.

  1. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 7.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 7.4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 7.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Artikel 8 Waarde - Beschermd stadsgezicht     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

8.2 Bouwregels     

In aanvulling, en met voorrang op de algemene bouwregels van artikel 10 gelden voor bouwwerken de volgende regels:

bouwvlak / voorgevelrooilijn / gevelindeling

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;
  3. voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht;
  4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen 'orde 1 dient de monumentale bebouwing gehandhaafd te blijven.

8.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvormvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels     

Tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald gelden voor het bouwen de volgende regels:

10.1 Bouwregels     

bouwhoogte / ondergronds bouwwerk

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogte te worden gebouwd;
  2. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen;

hoogteaccent - lessenaarsdak

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte, maximum bebouwingspercentage' is een hoogteaccent toegestaan, indien:
    1. er wordt afgedekt met een lessenaarsdak;
    2. de dakhelling minimaal 15 en maximaal 40 graden bedraagt;
    3. het dakvlak is gericht naar openbaar gebied (Phoenixstraat respectievelijk Claes van Ruyvenstraat) evenwijdig aan het bouwvlak;
    4. binnen de aangegeven maximum bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage wordt gebouwd (inclusief balkons), waarbij het bebouwingspercentage geldt vanaf 13 m;
    5. balkons de maximum oppervlakte van balkons niet meer dan 45 m² per verdieping bedraagt.

balkons

  1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - balkon zijn balkons toegestaan;

dakterras

  1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - dakterras is een dakterras toegestaan; indien:
    1. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
    2. privacyschermen niet hoger zijn dan 1,5 m;
    3. voorzien van een afscheiding met een maximum hoogte van 1,2 m;
    4. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.

erfafscheiding

  1. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen.

10.2 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 en toestaan dat de maximale bouwhoogte wordt overschreden ten behoeve van pergola's tot een maximum hoogte van 3 m.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels     

11.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
    2. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
    3. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.

  1. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 1, sub a tot en met c voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    5. cultuurhistorische waarden.

Artikel 13 Overige regels     

13.1 Parkeren, laden en lossen     

13.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Beleidsregels parkeernormen 2015'.

13.1.2 Beleidsregels     

Het bevoegd gezag past de in sublid 13.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

13.1.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 13.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 13.1.2.

13.1.4 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 13.1.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in sublid 13.1.2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden hervatten gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Gonnetstraat 22-26.

Bijlagen bij de regels     

Bijlage 1 Zoneringslijst     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is milieuzonering een standaardinstrument voor de ruimtelijke ordening. Milieuzonering is bedoeld om indicatief te beoordelen in hoeverre de woon-, werk- en recreatieve functies, of (indirect) verkeer, belemmeringen voor elkaar opleveren. Het doel is deze eventuele hinder of belemmeringen te voorkomen in nieuwe situaties en te verhelpen of te beperken in bestaande situaties.

Toepassing milieuzonering

Om de afweging of een bestemming ergens wel of niet past te kunnen maken biedt milieuzonering handvatten (een gebiedstypering en een bedrijvenlijst). Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones zoals het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in november 2002 vaststelde als onderdeel van de nota Milieuzonering. Deze nota is in 2008 geactualiseerd, waarbij de indeling in gebieden of zones uit 2002 is behouden.

Gebiedstypering

Het toenemend intensief en doelmatig ruimtegebruik vraagt om een integrale benadering van de kwaliteit van de leefomgeving. Door te weten waar theoretisch welke bedrijfsactiviteiten en welke duurzaamheidmaatregelen mogelijk zijn, wordt het ruimtelijk plannen eenvoudiger. Zodoende is één integrale kaart en typeringsomschrijving ontwikkeld. In de praktijk bevat het plangebied van een bestemmingsplan meestal meer gebiedstypen en is ieder plangebied weer uniek. Dit is van groot belang voor de ruimtelijke indeling van verschillende functies. In de gebiedstypologie is vrijwel het gehele grondgebied van de gemeente Haarlem terug te vinden. De hoofdgroepen wonen, werken en natuur & recreatie geven de belangrijkste functie binnen een gebiedstype weer (de tabel typeert op hoofdlijnen. De verfijning vindt plaats op bestemmingsplanniveau).

Typologie Omschrijving Maximaal toegestane bedrijfscategorie
A Wonen
Overwegend laagbouw in een lage dichtheid Dichtheid < 40 w/ha B
Overwegend laagbouw in een hoge dichtheid Dichtheid = 40 w/ha B
Flatwijk = 50% van het aantal woningen zijn flatwoningen B
Stedelijke centra Historisch centrum en moderne stadswinkelcentra C
B Werken
Corridors/ Gemengd gebied Hoofdfunctie is werken. Bedrijven zijn gemengd met woningen. Werkfuncties langs stadsstructuurwegen. C
Bedrijvigheid Bedrijven geconcentreerd in een gebied 3 of 4
C Natuur en recreatie
Stadsnatuur Alle stedelijke parken en plantsoenen n.v.t.
Dagrecreatie Recreatie gericht op ontspanning voor minder dan een dag Recreatiegebonden
Buitengebied/ natuurontwikkeling Landelijke gebied met en zonder woningen B (gebiedsgebonden)

Ad A Wonen

Voor de drie eerstgenoemde woontypologieën zijn in principe categorie B bedrijven altijd toegestaan. Wel kan via het bestemmingsplan besloten worden om in afzonderlijke wijkdelen of straten slechts categorie A bedrijven toe te staan. Feitelijke juridische vastlegging van een dergelijke milieuzonering vindt plaats in bestemmingsplannen. Daarom blijft het onderscheid tussen categorie A en B bestaan. Tot de vierde woontypologie 'stedelijke centra' wordt de vergrote binnenstad gerekend.

Ad B Werken

Wat betreft de typering 'corridors/gemengd gebied' geldt dat corridors doorgaande routes/verkeersassen met openbaar vervoer zijn, die een verbinding vormen met het centrum (of centrum Schalkwijk) met nadruk op de werkfunctie. Hiertoe wordt de direct nabij gelegen bebouwing links en rechts gerekend. Categorie C bedrijven zijn hier toegestaan. De typering van het achterliggende gebied en de bijbehorende toegestane bedrijfscategorieën zijn bepalend voor de toegestane milieuhinder aan de achterzijde van bebouwing in een corridor. In het bestemmingsplan zullen de details nader worden bepaald. Tussen woonwijken en corridors kan nog een tussenvorm herkend worden, wijkontsluitingswegen, die om reden van vereenvoudiging niet apart is getypeerd. Langs deze wegen overheerst de woonfunctie, maar de verkeersintensiteit is relatief hoog en ook hier rijdt vaak openbaar vervoer. Categorie C bedrijven zijn niet ondenkbaar langs wijkontsluitingswegen, maar het aantal dient duidelijk lager te liggen dan in corridors.

Ad C Natuur en recreatie

Onder 'stadsnatuur' worden naast openbare parken ook begraafplaatsen gerekend. Onder 'dagrecreatie' wordt naast groengebied buiten de stad ook sport gerekend. In deze gebiedstypen kunnen gebiedsgebonden activiteiten worden toegestaan en kan eventueel horeca ook een plek krijgen. Voor het 'buiten-/ natuurontwikkelingsgebied' geldt dat gebiedsgebonden bedrijfsactiviteiten tot categorie B zijn toegestaan. In sommige gevallen zal categorie C toelaatbaar zijn, afhankelijk van de nabijheid van gevoelige bestemmingen en de verkeersaantrekkende werking.

Bedrijvenlijst

De door bedrijven veroorzaakte mate van hinder is weergegeven in een categorie indeling. Daarbij geldt hoe lager het categoriecijfer des te minder hinder een bedrijf oplevert. De categorieën A en B zijn in principe in de hele stad Haarlem toegestaan. Voor een specifieke locatie (zoals een woonwijk in lage dichtheid) kan bepaald worden dat alleen een categorie A of geen bedrijvigheid is toegestaan. Bedrijven van categorie C dienen per definitie nader beoordeeld te worden op de daadwerkelijke hinder (in relatie tot de geplande locatie). Dit geldt voor alle nieuwe bestemmingsplannen.

Steeds meer bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer en zijn niet meer vergunningsplichtig. Er zijn dus minder bedrijven waaraan specifieke eisen kunnen worden gesteld via een vergunning. Voor een deel wordt dit ondervangen met de preventieve werking van het instrument milieuzonering. Daarmee is milieuzonering een belangrijk instrument. De bedrijvenlijst (milieuzoneringslijst) garandeert deze preventieve werking voldoende.

Zoneringslijst - Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging
SBI-

code
OMSCHRIJVING Categorie
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW  
014 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
014 - algemeen (o.a. loonbedrijven), b.o. < 500m² B
014 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B
0142 KI-stations B
15    
15 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN  
151 Slachterijen en overige vleesverwerking:  
151 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B
1552 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B
1581 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 7.500 kg meel/week B
1584 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:  
1584 - Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B
1584 - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B
1593 t/m 1595 Vervaardiging van wijn, cider e.d. B
17    
17 VERVAARDIGING VAN TEXTIEL  
174, 175 Vervaardiging van textielwaren B
176, 177 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B
18    
18 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT  
181 Vervaardiging kleding van leer B
20    
20 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.  
203, 204, 205 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² B
205 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B
22    
22 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA  
221 Uitgeverijen (kantoren) A
2222.6 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B
2223 Grafische afwerking A
2223 Binderijen B
2224 Grafische reproduktie en zetten B
2225 Overige grafische aktiviteiten B
223 Reproduktiebedrijven opgenomen media A
24    
24 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN  
2442 Farmaceutische produktenfabrieken:  
2442 - verbandmiddelenfabrieken B
26    
26 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN  
2615 Glasbewerkingsbedrijven B
262, 263 Aardewerkfabrieken:  
262, 263 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B
267 Natuursteenbewerkingsbedrijven:  
267 - zonder breken, zeven en drogen p.o. < 2.000 m² B
2681 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B
28    
28 VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)  
281 - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 B
284 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 B
2852 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 B
287 Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 B
30  
30 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS  
30 Kantoormachines- en computerfabrieken B
33    
33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN  
33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. B
36    
36 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.  
361 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 A
362 Fabricage van munten, sieraden e.d. B
363 Muziekinstrumentenfabrieken B
3661.1 Sociale werkvoorziening B
40    
40 PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER  
40 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:  
40 - < 10 MVA B
40 Gasdistributiebedrijven:  
40 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. cat. A A
40 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C B
40 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:  
40 - blokverwarming B
41    
41 WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER  
41 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:  
41 - < 1 MW B
45    
45 BOUWNIJVERHEID  
45 Aannemersbedrijven met werkplaats, b.o. < 1.000 m2 B
50    
50 HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS  
501, 502, 504 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B
5020.4 Autobeklederijen A
5020.5 Autowasserijen B
503, 504 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B
51    
51 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING  
511 Handelsbemiddeling (kantoren) A
5134 Grth in dranken C
5135 Grth in tabaksprodukten C
5136 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 Grth in overige consumentenartikelen C
5148.7 Grth in vuurwerk en munitie:  
5148.7 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton B
5153 Grth in hout en bouwmaterialen:  
5153 - algemeen C
5153 - indien b.o. < 2.000 m² B
5153.4 zand en grind:  
5153.4 - indien b.o. =< 200 m² B
5154 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:  
5154 - algemeen C
5154 - indien b.o. =<2.000 m² B
5156 Grth in overige intermediaire goederen C
5162 Grth in machines en apparaten, exclusief machines voor de bouwnijverheid C
517 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. C
52    
52 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN  
527 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) A
55    
55 LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING  
5552 Cateringbedrijven B
60    
60 VERVOER OVER LAND  
6022 Taxibedrijven B
6024 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. =< 1.000 m² C
603 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B
61, 62    
63 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER  
6321 Autoparkeerterreinen, parkeergarages C

64 POST EN TELECOMMUNICATIE  
641 Post- en koeriersdiensten C
642 Telecommunicatiebedrijven A

70 VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED  
70 Verhuur van en handel in onroerend goed A
71    
71 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN  
711 Personenautoverhuurbedrijven B
712 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) C
713 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
714 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. C
72    
72 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE  
72 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. A
72 Switchhouses B

7481.3 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. A

90 MILIEUDIENSTVERLENING
9001 rioolgemalen B