Plan: | Het Spiegel-Bensdorp 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0381.BP2015B002010-va01 |
Centraal in Bussum staat de markante bebouwing van de voormalige cacao- en chocoladefabriek Bensdorp. Na het sluiten van deze fabriek ontstonden al snel ideeën voor herontwikkeling van het Bensdorpterrein. In 2005 is door de toenmalige gemeenteraad van Bussum een Nota van uitgangspunten vastgesteld voor de locatie. De locatie maakt onderdeel uit van een grotere gebiedsontwikkeling "Spoorzone-Zuid". Aan de oostzijde van het spoor is die grotendeels gerealiseerd.
Na het vaststellen van de Nota van Uitgangspunten hebben de eigenaren van het terrein een bouwaanvraag met ruimtelijke onderbouwing ingediend voor het doorlopen van een vrijstellingsprocedure. In verband met de economische ontwikkeling is de aanvraag in 2012 weer ingetrokken omdat de plannen niet meer haalbaar waren.
Daarmee was het idee van herontwikkelen echter niet van tafel. In de afgelopen jaren zijn de plannen bekeken en gewijzigd om, in het licht van de veranderde (markt)omstandigheden, alsnog tot een haalbaar plan voor dit gebied te komen. Daartoe heeft de gemeenteraad in 2013 een 'Ambitiedocument Bensdorp' vastgesteld (bijlage 1). Dit ambitiedocument past binnen het principe 'Gebiedsontwikkeling 2.0', een nieuwe aanpak die de gemeente Bussum hanteert bij ruimtelijke ontwikkelingen. Deze aanpak, waarin de eindgebruiker centraal staat, wordt verder gekenmerkt door flexibiliteit, inbreng van toekomstige gebruikers, een fasegewijze ontwikkeling waar tijdelijk gebruik van gebouwen onderdeel van kan zijn. Gebiedsontwikkeling 2.0 vraagt ook om flexibele bestemmingsplannen. Dat sluit ook aan op de nieuwe rol van de gemeente: zij stuurt op hoofdlijnen door het benoemen van ambities en het vaststellen van globale kaders en doorloopt een transparant proces.
Aan de hand van dit Ambitiedocument en in de geest van de aanpak Gebiedsontwikkeling 2.0 is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Dit heeft een flexibel karakter. Op basis van dit bestemmingsplan kunnen omgevingsvergunningen voor het bouwen worden getoetst. De verdere plannen dienen dus uitgewerkt te worden binnen de planologische kaders van dit bestemmingsplan. Vanzelfsprekend blijft de doelstelling uit het ambitiedocument daarin leidend.
Het Bensdorpterrein ligt in de kern Bussum, direct ten westen van het centrum. Het ligt aan de westzijde van het spoortracé Amsterdam – Hilversum. Dit vormt tevens de begrenzing met het centrum. Het Bensdorpterrein ligt in de woonwijk 'Het Spiegel'. Aan de noordzijde wordt het Bensdorpterrein begrensd door de Herenstraat en aan de westzijde door de Nieuwe Spiegelstraat. Het Geitenweitje begrenst de zuidzijde van het gebied. In figuur 1.1 is de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Bing maps)
Voor het betreffende gebied is het bestemmingsplan 'Het Spiegel-Bensdorp' sinds 2013 van kracht. In dit vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf', 'Kantoor', 'Groen', 'Verkeer - Railverkeer' en 'Tuin'. Omdat in het plan is aangegeven dat het gebied een herontwikkelingslocatie betreft ligt er, met uitzondering van de gronden bestemd voor 'Groen' (het zogenaamde Geitenweitje), een wijzigingsbevoegdheid voor het mogelijk maken van kantoren en bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2. Omdat voorliggend plan een vertaling is van het ambitiedocument dat uitgaat van een gemengd programma zal van deze wijzigingsbevoegdheid geen gebruik worden gemaakt
Hoofdstuk 2 omvat een omschrijving van het plangebied en de beoogde herontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader van Rijk, provincie, regio en gemeente. Hoofdstuk 4 bevat de verschillende sectorale aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling behandeld. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan bod.
Omgeving plangebied
Het Bensdorpterrein ligt aan de rand van de wijk Het Spiegel en bestaat uit de voormalige fabriek, bijbehorende kantoren en parkeerplaatsen. De wijk Het Spiegel is te typeren als een 19e-eeuwse villawijk (ten noorden van de Spiegeldwarsstraat) en deels als dicht bebouwd dorpsgebied. Het Bensdorpterrein is gesitueerd in het dorpsgebied dat een fijnmazige verkavelingsstructuur met kleinschalige, bebouwing op kleine percelen kent. De bebouwing staat op geringe afstand van elkaar of is aaneengebouwd. In de omgeving varieert de bebouwing in hoogte. Langs de Nieuwe Spiegelstraat staan vrijstaande en aaneengeschakelde huizen van één tot twee lagen met kap maar ook kantoorbebouwing in vijf lagen. Langs de Herenstraat heeft de bebouwing voornamelijk twee lagen en een kap. Het Bensdorpterrein is door de tamelijk hoge en omvangrijke bedrijfsbebouwing een afwijkend en dominerend element in de directe omgeving.
Figuur 2.1 Situatie voor 2007
Het plangebied
Het Bensdorpterrein bestaat uit een geheel van aaneengeschakelde gebouwen, opgericht in verschillende tijden. Het plangebied onderscheidt zich van het omliggende woongebied door de schaal, het gebruik en de ommuring van het fabriekscomplex. De uitstraling van de huidige bebouwing is matig te noemen. Dit wordt vooral veroorzaakt door de verouderde indruk en de vele verbouwingen, aan- en uitbouwen die in de loop van de tijd zijn verricht. De schoonheid van de vroegste bebouwing ligt veelal verscholen achter later aangebrachte aanbouwen. Aan de noordzijde van het terrein ligt het kantoor met de voormalige winkel van het Bensdorpterrein. Het gebouw op de hoek van de Nieuwe Spiegelstraat en de Herenstraat is in gebruik bij diverse bedrijven. De renovatie is een goed voorbeeld van herbestemmen van cultureel erfgoed. Dit heeft een positief effect op de omgeving.
Figuur 2.2 Huidige situatie gebouw E gezien vanaf de spoorzijde
Kenmerkend voor de fabriekskavel is schaal, gebruik en gedeeltelijke ommuring. De stenen schoorsteen, die een markant onderdeel was van het complex, is in een najaarsstorm in 2007 omgewaaid.
Figuur 2.3 De omgewaaide schoorsteen
Ambitiedocument Bensdorp (2013)
De gemeente Bussum werkt bij nieuwe ontwikkelingen volgens de aanpak Gebiedsontwikkeling 2.0. Één van de kenmerken van deze aanpak is dat zij in een vroeg stadium ambities en globale kaders vastlegt. Deze kaders geven in de planvorming duidelijkheid aan initiatiefnemers. In een later stadium toetst zij aan deze kaders.
In september 2013 heeft de gemeenteraad voor het Bensdorpterrein een ambitiedocument vastgesteld (bijlage 1). In het ambitiedocument is de doelstelling van het project als volgt omschreven; "een multifunctionele invulling geven aan het Bensdorpterrein passend bij de behoeften van Bussum, met respect voor het historische gebruik en karakter van de locatie."
Deze doelstelling is vertaald in de volgende uitgangspunten:
Deze uitgangspunten zijn uitgeschreven in ambities. Flexibiliteit en inbreng van de toekomstige gebruikers staan centraal bij het tot stand komen van het programma voor de herontwikkeling. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vertaling van bovenstaande ambities.
Een gemengd milieu
Één van de ambities voor het Bensdorpterrein is het realiseren van een gemengd milieu: wonen en werken, waarvan ook culturele werkgelegenheid deel uitmaakt. Voor de woningen geldt dat deze gerealiseerd worden voor verschillende doelgroepen. Het Bensdorpterrein moet voorzien in een mix van diverse woningtypologieën (appartementen en grondgebonden woningen). De locatie leent zich ook goed voor woon- werk ateliers.
Naast het wonen zal er ook ruimte zijn voor maatschappelijke, culturele en recreatieve functies. Voor de invulling van deze bedrijfsruimte kan onder meer gedacht worden aan een filmhuis, een muziekschool, een sportschool/fitness, horeca en kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid. De activiteiten in deze kleinschalige en ambachtelijke bedrijven vallen maximaal binnen categorie 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten van de VNG. Daarmee ontstaan geen conflicten met de woningen in het gebied én met de bestaande woningen in de wijk Het Spiegel. Ook is er ruimte voor cultuurgerichte productie, zoals architectenbureaus, mediabedrijven of uitgeverijen. De mix van functies kan leiden tot interessante kruisbestuivingen.
Een acceptabele verkeersafwikkeling
Bij het plan wordt uitgegaan van maximale flexibiliteit voor wat betreft de invulling en zijn uitsluitend voor de functies met een grote verkeersaantrekkende werking maximale oppervlaktes opgenomen. Dit sluit aan bij de uitgangspunten van het ambitiedocument; maximale flexibiliteit met borging van een acceptabale verkeer- en parkeersituatie.
Figuur 2.4 Maquette met een impressie van het ontwerp voor de herontwikkeling
Voorwaarde bij het invullen van de commerciële functies in combinatie met ander functies zoals bedrijven en woningen, is dat de omvang (mede) bepaald wordt door het maximum aantal parkeerplaatsen dat in het plangebied gerealiseerd kan worden. Hiervoor dient te worden getoetst aan de in de bestemmingsregeling opgenomen parkeerkengetallen in relatie tot de beschikbare parkeerplaatsen in het plangebied. Zolang daaraan kan worden voldaan kan de beoogde functie binnen het plan worden gerealiseerd. Wat meespeelt bij deze toetsing is dat de realisatie van één functie niet leidt tot het onmogelijk maken van een andere functie vanwege een tekort aan parkeergelegenheid binnen het plangebied. Om die reden zijn aan de functies met de grootste verkeersaantrekkende werking kaders gesteld.
Naast de bereikbaarheid per auto kan het terrein ook gemakkelijk worden bereikt per fiets en te voet, gezien de ligging centraal in Bussum. Het zal dus ook aantrekkelijk moeten zijn om hier per fiets of lopend heen te komen. Dit wordt gestimuleerd door goede wandel- en fietsverbindingen en voldoende en goed bereikbare fietstallingen voor de nieuwe functies. Daarnaast wordt extra aandacht gegeven aan de inrichting van een aantrekkelijke looproute vanaf het centrum (Mariënburg) naar het Bensdorpterrein, met name wanneer gekozen wordt voor een route langs het spoor.
Betekenis aan de industriële identiteit
De oude ruimtelijke structuur van het Bensdorpterrein wordt gekenmerkt door de intensieve en grootschalige bebouwing van het fabrieksterrein. In de plannen moeten deze kenmerken behouden blijven en zullen een aantal objecten met cultuurhistorische waarden moeten worden gerenoveerd.
De overige gebouwen kunnen worden vervangen door nieuwbouw. De volumes mogen onderling verschillen in afmeting, hoogte en positionering. Door een combinatie van oude en nieuwe gebouwen ontstaat een ensemble met daartussen ruimte voor een aantrekkelijke verblijfsruimte. Langs het spoor kan een (ontsluitings)route worden gecreëerd. Gewenst is een bebouwingsstructuur die zorgt voor meer openheid dan voorheen het geval was. Het ooit ontoegankelijke terrein moet een aaneenschakeling worden van semi-openbare pleinen/hoven met een verschillend karakter en weer onderdeel worden van Bussum.
De diversiteit van bouwhoogtes van de verschillende gebouwen is uitgangspunt. De bestaande fabrieksgebouwhoogtes variëren van 22 m tot circa 35 m hoogte, gemeten vanaf de binnenstraat. De overige bestaande gebouwen (loodsen, kantoor en winkel) variëren tussen de 5 m en de 15 m. Op de locaties waar voorheen de hogere bebouwing van het Bensdorpterrein stond, kan nieuwbouw worden geplaatst. Langs het spoor is de nieuwbouw even hoog of lager dan bouwdeel E (zie afbeelding 2.2). Dit gebouw is 25 meter hoog. De nieuwbouw langs de Nieuwe Spiegelstraat heeft een goot- en bouwhoogte die gelijk of lager is dan het pand op de kop van het plangebied, op de hoek van de Nieuwe Spiegelstraat en de Herenstraat.
De nieuwe bebouwing zal variëren in bouwhoogtes van 9 m tot 25 m ten opzichte van de 5 m tot 35 m van de hoogte van de te behouden bebouwing. De te slopen fabriekshal aan de zuidzijde van het plangebied grenzend aan het Geitenweitje, kan vervangen worden door kavels voor woningen. Hiermee wordt een overgang gecreëerd tussen de meer op het centrum gericht bebouwing en de woonbebouwing van Het Spiegel.
Andere onderdelen van het complex, zoals het restant van de schoorsteen of de oude fabrieksmuur aan de Spiegelstraat, kunnen een plek krijgen in de openbare ruimte.
Figuur 2.5 Impressie toekomstige situatie
Qua uitstraling zal voor alle nieuwbouw aansluiting moeten worden gezocht met de bestaande en te behouden "industriële" bebouwing van het Bensdorpterrein. Hierbij zijn de volgende kenmerken van de oude bebouwing bepalend: eenduidig gebruik van baksteen als materiaal, de sterke verticale geleding van de gevels en variatie in de openingen in de metselwerkvlakken. De uitstraling naar de omgeving van het Bensdorpterrein moet formeel zijn. Daarnaast moet het complex ook een informele kant krijgen. Hier kan afgeweken worden van de verticale geleding en juist meer gebruikgemaakt van variatie in gevelvlakken. Op deze manier zal de nieuwe bebouwing goed aansluiten op de bestaande gebouwen. Het zicht op de gevels van de oude fabriek moet worden gerespecteerd.
De nieuwe gebouwen moeten een samenhangende architectuur krijgen die weliswaar verwijst, maar ook contrasteert met de oude gebouwen. Door variaties ontstaat een contrast tussen de buitenzijde van het Bensdorpterrein en het binnengebied. De divers gebouwen krijgen een individuele uitstraling middels variatie in gevels, daken, bouwhoogten en detailleringen. De ruimtelijke samenhang en architectonische binding worden gewaarborgd door o.a. historiserende verschijningsvormen, subtiele draaiingen en de verspringingen van de gevellijnen, tevens door voorgestelde eenheid in het materiaal- en kleurgebruik.
Het sociale karakter
Door de stedenbouwkundige opzet in combinatie met de verschillende functies zal op het Bensdorpterrein een prettig woon- werk en verblijfsgebied ontstaan. Het plan dient te voorzien in voldoende lichttoetreding in de panden en in het openbaar toegankelijke verblijfsgebied. Mede door de functionele (culturele) invulling ontstaat er dan een levendige plek waar ontmoet, ontspannen en gespeeld kan worden. De levendigheid binnen het plangebied wordt met name gecreëerd door de speelse wisselwerking tussen de functies in de plint en het aangrenzende openbare verblijfsgebied. De verschillende functies en het gebruik van het verblijfsgebied ondersteunen en versterken elkaar. Het Bensdorpterrein wordt een gebied dat voor iedere Bussenaar toegankelijk en aantrekkelijk zal zijn.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. De belangrijkste doelen hierin zijn: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daarmee streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor dit bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie en vooral de gemeente.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 4.3 van deze toelichting.
Structuurvisie 2040
De Provinciale Structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld en op 23 mei 2011 is de 1e herziening vastgesteld. In de Structuurvisie geeft de provincie aan welke doelen zij zich in de periode tot 2040 stelt. Hoofddoel is dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.
In de periode 2010-2030 streeft de provincie ernaar om de ruimte in dorpen optimaal te benutten en het landschap zo veel mogelijk open te houden. De provincie ontwikkelt een provinciale en regionale monitor om behoeften op de woningmarkt te peilen.
Voor de periode 2010-2030 is berekend dat er een woningbouwbehoefte is van 384.000 woningen. Voor de periode 2010-2040 is een bandbreedte aangehouden van 493.00 tot 1.000.000. Voor het merendeel zal deze behoefte worden opgevangen in de metropoolregio Amsterdam. Maar ook Noord-Holland-Zuid, waar Bussum onderdeel van is, zal ca. 165.000 woningen in de periode tot 2040 kunnen realiseren.
De nieuwe woningen liggen binnen bestaand bebouwd gebied, en dragen dus bij aan de realisatie van het provinciaal beleid. De Structuurvisie is juridisch vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
Provinciale Ruimtelijke Verordening (2014)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) is op 3 februari 2014 opnieuw vastgesteld als Provinciaal Ruimtelijke Verordening. In de PRV is geen nieuw beleid vastgesteld ten opzichte van de PVRS. In de PRV wordt voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:
de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;
Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van detailhandel (artikel 5), en het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG, artikel 9 en 11) van belang.
Zo mag een bestemmingsplan op basis van de regels in artikel 5 niet voorzien in meer dan 1.500 m² winkelvloeroppervlak buiten bestaande winkelgebieden. Met het bestemmingsplan wordt maximaal 500 m² detailhandel toegevoegd waarmee het aantal vierkante meter nieuwe detailhandel ruimschoots onder deze grens blijft.
In artikel 9 is beschreven dat het bestaand bebouwd gebied bestaat uit de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern. De locatie valt dus binnen het bestaand bebouwd gebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met deze regels.
In artikel 11 is aangegeven dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in de transformatie van een bedrijventerrein een verantwoording geeft over de wijze waarop in het verlies aan bedrijventerrein wordt voorzien. Dit geldt zowel voor wat betreft oppervlakte als beschikbaarheid van voldoende terrein voor specifieke milieubelastende bedrijfssoorten. In de monitor Bedrijventerreinen Noord-Holland 2010 is de locatie Bensdorpterrein aangewezen als locatie geschikt voor herprofilering. Dit omdat het terrein ruimtelijk is verouderd en ongunstig is gelegen voor een bedrijventerrein waardoor conflicten ontstaan tussen de verschillende gebruiksfuncties. Om die reden hebben er de afgelopen jaren ook geen bedrijfsactiviteiten op het terrein plaatsgevonden. Het terrein komt daarom in aanmerking voor transformatie van bedrijventerrein naar wonen gecombineerd met werken. Het verlies aan oppervlak bedrijventerrein (ca 1 hectare) wordt gecompenseerd op andere bestaande bedrijventerreinen in de regio. Vanuit de provincie is subsidie verleend voor de herontwikkeling van het Bensdorpterrein.
Provinciale woonvisie
De provincie heeft ook een woonvisie opgesteld voor de periode 2010-2020. Hierin wordt onderschreven dat er in de regio Noord-Holland-Zuid de druk op de woningmarkt hoog blijft en dat bouwruimte schaars is. De woningbouwopgave zal voornamelijk binnenstedelijk moeten plaats vinden.
Vanuit de woonvisie zijn er Regionale Actieprogramma's opgesteld. Zo ook voor de Gooi en Vechtstreek. Deze heeft betrekking op de periode 2011-2015. In het actieprogramma zijn gecorrigeerde cijfers opgenomen voor de woningbouwbehoefte in de Gooi en Vechtstreek voor 2010-2019. De gemeente Bussum heeft voor deze periode een uitbreiding van de woningvoorraad nodig van 670 woningen. De herontwikkeling van het Bensdorpterrein draagt hier aan bij.
Structuurvisie Naarden-Bussum (30 januari 2014)
De gemeenteraad heeft op 30 januari 2014 de 'Structuurvisie Naarden en Bussum 2040' vastgesteld, voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente Bussum. Voor het grondgebied van Naarden is de structuurvisie vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad van Naarden op 5 maart 2014.
De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter die integrale keuzes bevat voor de hoofdlijnen van beleid voor de komende periode. De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van beide gemeenten, Naarden en Bussum, en heeft als doel om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen landschap, woningbouw en werkgelegenheid, zorgvuldig af te wegen.
Voor het woningbouwprogramma zijn diverse inbreidingslocaties in de visie opgenomen. De ontwikkelingen rondom de spoorzone, waar het Bensdorpterrein onderdeel van uit maakt.
Ambitiedocument Bensdorp (2013)
In september 2013 heeft de gemeenteraad een ambitiedocument voor het Bensdorpterrein vastgesteld. In het ambitiedocument is de doelstelling van het project beschreven; een multifunctionele invulling geven aan het Bensdorpterrein passend bij de behoeften van het dorp, met respect voor het historische gebruik en karakter van het Bensdorpterrein.
Daarbij wordt onder andere ingestoken op:
Flexibiliteit en inbreng van de toekomstige gebruikers staan centraal bij het tot stand komen van de herontwikkeling.
Groennota (2005)
De Groennota behandelt de structuur, de inrichting en het beheer van het openbare groen. Het plan bestaat uit twee delen: een beleidsdeel en een beheersdeel. Het beleidsdeel richt zich naast de groeninrichting op wijzigingen en aanvullingen in de groenstructuur. De belangrijkste elementen daarin zijn de Groene As, de natuurlijke inrichting van plantsoenen aan de randen van Bussum, de bomenstructuur uit de Bomennota 2003 (herzien), (hak)houtwallen uit de Landschapsvisie en de groene particuliere gebieden. De Groennota geeft aan dat naast het gemeentelijk groen ook de groene particuliere gronden beschermd moeten worden.
Het voornemen voorziet in de aanvulling van de gemeentelijke groenstructuur. Door het openstellen van het voormalig bedrijfsterrein, waardoor een ensemble van openbare ruimtes met onder andere groen ontstaat, zorgt deze nieuwe route langs het spoor voor meer openheid en groen dan voorheen het geval was. De nieuwe inrichting sluit aan bij de gemeentelijke ambities zoals verwoord in de Groennota.
Parkeerbeleid 2013-2020 (september 2013)
In 2005 heeft de gemeente Bussum een parkeernota opgesteld. Inmiddels is het autogebruik en -bezit gestabiliseerd. Tegelijkertijd blijft de mobiliteit toenemen, met name ook het fietsbezit en -gebruik. De gemeente Bussum heeft daarom een nieuwe parkeernota 2013-2020 opgesteld. Dit beleidsstuk vervangt de parkeernota uit 2005. Een van de doelen is om het parkeerbeleid zodanig in te zetten, dat een zo goed mogelijk evenwicht tussen verschillende functies ontstaat. De gemeente wil met de parkeernota bijdragen aan een economisch sterk, leefbaar, bereikbaar en veilig dorp. Concreet doel is het optimaal benutten van de beschikbare parkeerplaatsen, het aanbieden van voldoende en kwalitatief goede parkeervoorzieningen en het onderhouden van een gezonde parkeerexploitatie. Het parkeerbeleid houdt rekening met de verschillende karakteristieken van gebieden binnen Bussum en de verschillende doelgroepen (zoals bewoners, bezoekers, werknemers). Ook wordt ingezet op het beter benutten van parkeerplaatsen onder het motto 'eerst benutten, dan bouwen'. Daarnaast heeft de gemeente parkeernormen vastgesteld voor het centrum en het overige gebied van de bebouwde kom. De parkeerbehoefte voor nieuwe ontwikkelingen dient aan deze parkeernormen getoetst te worden. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (2006)
In 2006 is het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Hierin is het beleid van de gemeente Bussum op gebied van verkeer en vervoer opgenomen. Het doel van het GVVP is het garanderen van een betrouwbare bereikbaarheid ten behoeve van het sociaal en economisch functioneren van de gemeente Bussum onder respectering van de eisen die aan leefbaarheid, milieu en verkeersveiligheid worden gesteld. Hiertoe dient de groei van de automobiliteit te worden beheerst en het gebruik van alternatieve vervoerswijzen, zoals de fiets en het openbaar vervoer, te worden gestimuleerd. Op de verkeersaspecten van de ontwikkeling wordt ingegaan in paragraaf 4.4.
Nota duurzaam bouwen
Op 3 juni 2010 heeft de gemeente de Nota duurzaam bouwen vastgesteld. Hier in zijn beleidslijnen opgenomen ter bevordering van het duurzaam bouwen in de gemeente. Hierbij wordt aangesloten op de 'duurzaam-bouwen-menukaarten' die door het CO2-servicepunt zijn opgesteld. De maatregelen die op deze menukaart vermeld staan zijn voornamelijk bouwkundig van aard. Toetsing hier aan zal plaats vinden bij toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen op basis van de door de initiatiefnemer aangeleverde informatie.
Welstandsnota 2012
De gemeente Bussum heeft haar eigen welstandsbeleid. In de Welstandsnota zijn beoordelingskaders opgenomen voor gebieden en objecten, die hun grondslag vinden in de samenhang van het bebouwingsbeeld en de historisch gegroeide structuren. Het Bensdorpterrein is als specifieke locatie opgenomen in het deelgebied Spoorzone. Hierin wordt voorgesorteerd op de herontwikkeling van het complex. Volgens de welstandsnota moet worden gestreefd naar een complex met een industriële sfeer, waarin volumes van verschillende aard naast elkaar staan en een geheel vormen met een eigen plasticiteit en schaal. De behoudenswaardige delen van het Bensdorpterrein moeten in de nieuwe situatie tot hun recht komen. Het complex moet na renovatie net zo gezichtsbepalend zijn als het voormalige industriële complex.
Horecabeleid Bussum 2013-2018 (2012)
De gemeente Bussum wil graag een leefbaar en attractief dorp zijn. Inwoners, bezoekers en ondernemers moeten zich thuis kunnen voelen in Bussum. Om dit te realiseren, dient Bussum te beschikken over een gevarieerd en kwalitatief goed voorzieningenaanbod. Binnen dat aanbod speelt horeca een belangrijke rol.
Het doel van het geactualiseerde horecabeleid is om beperkte, maar passende ruimte voor horecaondernemers te bieden, om zo min mogelijk overlast plaats te laten vinden en sprake te laten zijn van een 'gezond' uitgaansklimaat. Het horecabeleid gaat in op de volgende onderwerpen: juridisch kader, veiligheid en overlast, gezondheid, horecaregelgeving en handhaving.
Het nieuwe horecabeleid gaat uit van 5 horeca-categorieën. In voorliggend bestemmingsplan zijn daarbij horeca-activiteiten tot categorie 3 toegestaan. Dit zijn horecabedrijven (zoals een lunchroom, koffiezaak of restaurant) met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m2. Ook een afhaalcentrum en een hotel zijn binnen deze categorie mogelijk.
Het merendeel van de doelen die door het Rijk, de provincie en de regio zijn aangegeven in hun beleid is van dusdanig abstractieniveau dat deze de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staan.
Dit bestemmingsplan is opgezet vanuit het principe Gebiedsontwikkeling 2.0. Uitgangspunt is dat de gemeente in een vroegtijdig stadium kaders bepaald, waarbinnen de ontwikkeling gerealiseerd kan worden. Hiertoe is het Ambitiedocument opgesteld. Los van de ambities kunnen vanuit sectorale wetgeving kaders gesteld worden, die relevant zijn voor de (gebruiks)mogelijkheden van het Bensdorpterrein. In dit hoofdstuk wordt de ambitie van het gebied getoetst aan deze aspecten en worden eventuele kaders benoemd.
Het Bensdorpterrein zal deels ingevuld worden met woningen. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies, waarvoor, indien deze binnen de wettelijke geluidszone van een weg of spoorweg liggen, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Het gebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Brinklaan en Prinsenstraat (50 km/h) en de spoorlijn Amsterdam – Hilversum. Akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. In de nabijheid van de locatie zijn eveneens 30 km/h wegen gelegen, de Nieuwe Spiegelstraat en de Nieuwe Hilversumseweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde wegen (Brinklaan, Prinsenstraat) geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ten gevolge van de omliggende niet-gezoneerde wegen is sprake van overschrijding van de richtwaarde van 48 dB. Dit is het geval als gevolg van het verkeer op de Nieuwe Spiegelstraat en de Nieuwe Hilversumseweg. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig.
Ten gevolge van spoorweglawaai is er sprake van overschrijding van de richtwaarde van 55 dB in delen van het plangebied. Daarnaast overschrijdt de geluidsbelasting aan de direct langs het spoor gelegen gebouwen aan de oostgevel de maximale ontheffingswaarde van 68 dB. Maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zijn niet mogelijk of doelmatig. Bovendien zijn reeds raildempers toegepast op de spoorlijn, waardoor al sprake is van geluidsreducerende maatregelen. Maatregelen aan de zijde van de geluidsontvanger zijn mogelijk in de vorm van een galerij met borstwering. Ter plaatse van de gevels waar sprake is van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde, leidt een borstwering tot een reductie, waardoor de maximale ontheffingswaarde niet meer wordt overschreden. De oostgevel van de beide langs het spoor gelegen gebouwen kan daarom met te openen delen worden uitgevoerd. Waar langs deze gevel geen galerij of borstwering mogelijk is, moet een dove gevel (zonder te openen delen) gerealiseerd worden.
Het grootste deel van de appartementen kan voldoen aan het gemeentelijk hogere waardebeleid, omdat er sprake is van een geluidsluwe zijde. Het gebouw dat langs de Nieuwe Spiegelstraat is gelegen, beschikt niet geheel over een geluidsluwe zijde, waardoor enkele appartementen geen geluidsluwe zijde hebben. Hierdoor kan formeel niet voldaan worden aan het gemeentelijk hogere waardebeleid. Aangezien de Nieuwe Spiegelstraat een 30 km/h-weg is en de geluidsbelasting aan de minst geluidsbelaste zijde 9 dB lager ligt dan aan de hoogst geluidsbelaste zijde, is er sprake van een acceptabele situatie. Ter plaatse van de zuidelijke woningen moeten aanvullende maatregelen getroffen worden om aan het gemeentelijk hogere waardebeleid te voldoen.
Ten gevolge van het spoorweglawaai dient een besluit hogere waarden te worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum.
De volgende hogere waarden moeten worden vastgesteld:
functie | hogere waarden | geluidsbron | |
Woningen | 68 dB | Railverkeerslawaai | |
Andere geluidsgevoelige functies | 68 dB | Railverkeerslawaai |
Om tot verantwoording van de ladder voor duurzame verstedelijking te komen dient te worden gekeken naar de functies die met de ontwikkeling mogelijk worden gemaakt. Er wordt een onderscheid gemaakt ten aanzien van wonen en de overige functies.
Wonen
Kwantitatieve woningbehoefte
Provinciaal en regionaal zijn er afspraken gemaakt over de woningbouwproductie. Dit is afgestemd op de verwachte woningbehoefte voor de komende periode. De totale woningbehoefte voor de regio is gekwantificeerd in het Regionaal Actieprogramma Wonen Gooi- en Vechtstreek (zie tabel 4.1). Hierin zijn afspraken gemaakt voor aantallen woningen tot in de periode tot 2019. Er wordt onderscheid gemaakt naar de behoefte van woningen in de periode 2010-2014 en 2015-2019. Voor de locatie Gewest is de periode 2015-2019 relevant.
Tabel 4.1 Uitbreiding, nieuwbouw en sloop Gooi en Vechtstreek, 2010-2019
uitbreiding | nieuwbouw | sloop | |||||||
2010-2019 | 2010-2014 | 2015-2019 | |||||||
Blaricum | 530 | 570 | 310 | 260 | 40 | ||||
Bussum | 670 | 880 | 450 | 440 | 210 | ||||
Hilversum | 820 | 2.390 | 1.050 | 1.350 | 1.580 | ||||
Huizen | 790 | 910 | 460 | 450 | 110 | ||||
Laren | 10 | 80 | 0 | 80 | 70 | ||||
Muiden | 900 | 920 | 320 | 600 | 20 | ||||
Naarden | 430 | 500 | 280 | 220 | 80 | ||||
Weesp | 690 | 780 | 360 | 420 | 90 | ||||
Wijdemeren | 230 | 320 | 110 | 210 | 100 | ||||
Totaal | 5.060 | 7.370 | 3.340 | 4.030 | 2.300 |
Bron: Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015.
Uit de tabel blijkt dat voor de periode 2015-2019 voor de gemeente Bussum uit wordt gegaan van de bouw van 440 woningen. In totaal zijn er binnen Bussum voor de periode 2016-2019 plannen voor 568 woningen (zie www.plancapaciteit.nl). Bij deze plannen wordt onderscheid gemaakt naar 'harde' en 'zachte' plannen. Bij harde plannen moet ervan uit worden gegaan dat deze ook daadwerkelijk worden gerealiseerd (vastgestelde en onherroepelijke bestemmingsplannen). De 'zachte' plannen zijn de plannen die in voorbereiding zijn of de potentiële plannen. De provincie gaat er bij deze woningaantallen vanuit dat ongeveer 1/3 van deze woningen daadwerkelijk zal worden gerealiseerd.
Voor de periode 2015-2019 maken in totaal 75 woningen onderdeel uit van harde plannen. Het Bensdorpterrein staat in deze plannen met 46 woningen aangegeven (minder dan met de herontwikkeling worden gerealiseerd). Daarnaast zijn er voor 493 woningen zachte plannen. Indien ervan wordt uitgegaan dat 1/3 van de zachte plannen daadwerkelijk wordt gerealiseerd, dan moet worden uitgegaan van zo'n 164 woningen. Voor deze analyse kan daarom worden uitgegaan van maximaal 329 woningen daadwerkelijk in de periode 2015-2019 worden gerealiseerd. Uit het Regionaal Actieprogramma blijkt dat er een behoefte is van 440 woningen in deze periode. Dat betekent dat in deze periode ruimschoots behoefte is aan de hoeveelheid woningen die mogelijk worden gemaakt.
Kwalitatieve woningbehoefte
De kwalitatieve woningbehoefte spitst zich toe op de prijs van de woningen en nultredenwoningen. In het Regionaal Actieprogramma wordt uitgegaan van 1/3 goedkoop, 1/3 middelduur en 1/3 duur. Tevens wordt uitgegaan van 55% nultredenwoningen. Deze laatste categorie heeft te maken met de toegankelijkheid van de woningen en is gericht op het mogelijk maken van levensloopbestendige woningen of woningen voor senioren.
De woningen vallen grotendeels in de categorie nultredenwoningen, waardoor aan dit vereiste wordt voldaan. Het type woningen valt voor 45% in de categorie sociale huur (goedkoop), voor de overige 50% in de categorie middelduur en voor 5 % in de categorie duur (twee vrijstaande woningen). Het totaal aantal harde plannen is nog erg klein ten opzichte van de totale woningen dat wordt gerealiseerd in de periode 2015-2019. De verhouding tussen goedkoop, middelduur en duur wordt grotendeels gehaald binnen de ontwikkeling zelf, met uitzondering van de categorie duur. Het is wel zo dat de hele ontwikkeling van Spoorzone Zuid aan elkaar is gekoppeld. In de Geweststrook wordt voorzien in middeldure woningen, waardoor de verdeling uit het RAP in deze hele zone ook wordt gehaald.
Overige stedelijke voorzieningen
Bij een herontwikkeling moet circa 4.000 m² aan overige stedelijke voorzieningen mogelijk worden gemaakt. De invulling hiervan is flexibel. Gedacht wordt aan een mix van dienstverlening, culturele voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige bedrijvigheid en horeca. Met het realiseren van deze functies wordt het centrum van Bussum versterkt. Wel zijn bepaalde functies aan maximale oppervlakten gekoppeld of zijn specifieke eisen opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat er binnen de gemeente teveel aanbod komt.
Transformatie
De herontwikkeling vindt plaats op een in onbruik geraakte bedrijfslocatie, zie paragraaf 3.2. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Daarmee is toetsing aan de derde trede van de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk. De locatie is overigens passend ontsloten, zie paragraaf 4.4.
Conclusie
Nu is aangetoond dat er behoefte is aan de te realiseren woningen en de stedelijke voorzieningen en de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied wordt voldaan aan de vereisten uit de ladder voor duurzame verstedelijking.
Autoverkeer
De locatie ligt ten oosten van de Nieuwe Spiegelstraat en ten zuiden van de Herenstraat. Direct ten oosten van de locatie ligt de spoorlijn Amsterdam-Hilversum. De locatie ligt in de woonwijk Het Spiegel. Nagenoeg alle wegen in Het Spiegel zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Via de Gooibergstraat en de Herenstraat wordt de wegenstructuur in Het Spiegel aangesloten op de Brinklaan. In beide wegen zijn spoorwegovergangen aanwezig. De Brinklaan is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h en verzorgt de externe ontsluiting van het plangebied naar het centrum van Bussum, de omliggende kernen en de rijksweg A1 (Amsterdam-Amersfoort).
De ontsluiting van het gebied voert met name via de Nieuwe Spiegelstraat. De Nieuwe Spiegelstraat is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom van Bussum met een maximumsnelheid van 30 km/h en kent eenrichtingsverkeer in noordelijke richting.
Omdat de locatie via de omliggende 30 km/h-wegen snel ontsloten is naar de hoofdverkeersstructuur van Bussum, is een goede ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer in voldoende mate gewaarborgd.
Verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie van de representatieve ontwikkeling is berekend op basis van CROW-kencijfers (publicatie 317). Daarbij is uitgegaan van de gemiddelde kencijfers voor een centrumgebied in een matig stedelijke gemeente. Daarin is de verkeersgeneratie berekend voor het beoogde programma en voor het 'worstcase'-programma dat het bestemmingsplan toestaat. In tabel 4.2 en 4.3 is deze verkeersgeneratie weergegeven.
Tabel 4.2 Berekening verkeersgeneratie representatief programma
functie | aantal | kencijfer | per | vk-generatie | |||||
woningen - koop - appartement | 28 | 6,8 | wooneenheid | 190 | |||||
woningen - koop - vrijstaand | 2 | 7,7 | wooneenheid | 15 | |||||
woningen - sociale huur | 40 | 3,2 | wooneenheid | 128 | |||||
woningen - huur vrije sector | 18 | 5,1 | wooneenheid | 92 | |||||
gebouw A: kantoor - zonder balie | 150 | 5,2 | 100 m2 bvo | 8 | |||||
gebouw B: galerie | 622 | 3,6 | 100 m2 bvo | (obv pp x tu* 3) | 22 | ||||
gebouw C: werkplaats | 344 | 5,3 | 100 m2 bvo | 18 | |||||
gebouw D: filmhuis | 550 | 7,1 | 100 m2 bvo | 39 | |||||
gebouw E: horeca | 568 | 30 | 100 m2 bvo | (obv pp x tu* 3) | 170 | ||||
gebouw E: sportschool | 930 | 9,9 | 100 m2 bvo | 92 | |||||
gebouw F: horeca | 182 | 30 | 100 m2 bvo | (obv pp x tu* 3) | 55 | ||||
totaal | 830 |
* geen kencijfers beschikbaar. De verkeersgeneratie is berekend op basis van de turnover (=tu, aantal maal dat een parkeerplaats gebruikt wordt)
Tabel 4.3 Berekening verkeersgeneratie worstcase programma
functie | aantal | kencijfer | per | vk-generatie | |||||
woningen - koop - appartement | 28 | 6,8 | wooneenheid | 190 | |||||
woningen - koop - vrijstaand | 2 | 7,7 | wooneenheid | 15 | |||||
woningen - sociale huur | 40 | 3,2 | wooneenheid | 128 | |||||
woningen - huur vrije sector | 18 | 5,1 | wooneenheid | 92 | |||||
detailhandel | 500 | 27 | 100 m2 bvo | 135 | |||||
horeca | 900 | 30* | 100 m2 bvo | 270 | |||||
kantoren | 650 | 9,6 | 100 m2 bvo | 62 | |||||
overige functies (maatschappelijk) | 2.296 | 7,1 | 100 m2 bvo | 163 | |||||
totaal | 1.056 |
* geen kencijfers beschikbaar. De verkeersgeneratie is berekend op basis van de turnover (=tu, aantal maal dat een parkeerplaats gebruikt wordt)
Voor verkeers- en capaciteitsberekeningen is gebruik gemaakt van het verkeersmodel dat ten behoeve van het Verkeerscirculatieplan is gekalibreerd. De met het verkeersmodel berekende verkeersproductie van Bensdorp bedraagt ruim 800 mvt/etm en komt daarmee goed overeen met de verwachte verkeersproductie zoals die in tabel 4.2 is genoemd. Met behulp van het verkeersmodel is ook de verdeling van het verkeer van/naar Bensdorp over de verschillende wegen bepaald. Dit leidt tot de verkeersintensiteiten in de omliggende straten die in tabel 4.4 zijn weergegeven.
Tabel 4.4 Verkeersintensiteiten relevante wegvakken (werkdag, afgerond op 100-tallen)
2025 exclusief ontwikkeling | 2025 incl. Bensdorp | ||||
Nieuwe Spiegelstraat | 1.600 | 1.600 - 2.200* | |||
Herenstraat | |||||
- ten westen van Kloosterweg | 5.100 | 5.500 | |||
- ten oosten van Kloosterweg | 6.100 | 6.500 | |||
Nieuwe Hilversumseweg (Gooibergstraat-Nieuwe Spiegelstraat) |
3.700 | 3.900 | |||
Gooibergstraat | 3.500 | 3.700 | |||
Brinklaan | |||||
- ten noorden van Herenstraat | 5.600 | 5.600 | |||
- ten zuiden van Gooibergstraat | 11.800 | 12.000 | |||
Kerkstraat | 12.100 | 12.300 |
* afhankelijk van aantal en locaties van entrees Bensdorp (naar parkeergarages)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verkeersintensiteiten op de wegen rondom het plangebied toenemen tot maximaal circa 6.000 mvt/etmaal op de Herenstraat. Voor 30 km/h-wegen wordt doorgaans uitgegaan van 6.000 mvt/etmaal als maximale grens. Het oostelijk deel van de Herenstraat krijgt iets meer verkeer te verwerken, maar heeft in de referentiesituatie al een verkeersintensiteit die hoger ligt dan 6.000 mvt/etmaal.
Kritisch in de verkeersafwikkeling is de rotonde Herenstraat/Kerkstraat/Brinklaan. De capaciteit van de rotondes in de Herenstraat / Kerkstraat is onderzocht, waarbij de spitsuur-intensiteiten uit het verkeersmodel als basis zijn gebruikt en waarbij ook reeds rekening gehouden is met andere toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen (zoals Scapino/Nieuwe Brink, Veldweg, Mariënburg en Geweststrook). Met name de rotonde Kerkstraat-Huizerweg-Landstraat-Nieuwstraat is druk, maar het verkeer kan nog wel worden verwerkt. Op sommige momenten ontstaan wachtrijen voor de rotonde, maar deze lossen ook weer snel op. De verkeersafwikkeling is daarmee acceptabel. De verschillen tussen de situatie met en zonder Bensdorp zijn bovendien gering.
De omliggende wegenstructuur kan het verkeer goed opvangen, zoals beoogd in het Ambitiedocument 'Bensdorp'. Er zullen geen knelpunten in de verkeersafwikkeling ontstaan.
Verkeersveiligheid
Een goede verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid naar de omliggende 50 km/h-wegen (Brinklaan, Prinsenstraat) is gewaarborgd door de aanwezigheid van de rotonde Brinklaan/Herenstraat/Kerkstraat. Rotondes kunnen relatief grote hoeveelheden verkeer afwikkelen. Langs rotondes en gebiedsontsluitingswegen zijn fietsvoorzieningen en trottoirs aanwezig, waardoor een goede verkeersveiligheid voor langzaam verkeer gewaarborgd is. Een aandachtspunt zijn de spoorwegovergangen ter plaatse van de locatie. De ontsluiting van het plangebied vindt echter primair op de Nieuwe Spiegelstraat plaats, waardoor de verkeersveiligheid op dat punt gewaarborgd is. Bovendien wordt het verkeer gespreid over twee overwegen (Gooibergstraat, Herenstraat), waardoor er geen grote piekbelasting zal optreden.
Verder zullen de straten rondom het plangebied in het kader van de ' 2e tranche Duurzaam Veilig' ingericht worden, door middel van het project Beerensteinerlaan e.o..
Er is sprake van een goede verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling.
Langzaam verkeer
Op de Nieuwe Spiegelstraat, de Herenstraat en de Iepenlaan wordt gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer gemengd afgewikkeld. Deze gemengde afwikkeling is conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig voor erftoegangswegen. Bovendien geldt het eenrichtingsverkeer alleen voor gemotoriseerd verkeer en kunnen fietsers wel in beide richtingen gebruikmaken van de Nieuwe Spiegelstraat en de Iepenlaan. De Nieuwe Spiegelstraat beschikt aan de gehele westzijde over trottoirs. Extern fietsverkeer kan gebruikmaken van het netwerk van erftoegangswegen binnen Het Spiegel en via de spoorwegovergangen in de Herenstraat en de Gooibergstraat de Brinklaan en de Kerkstraat bereiken. Op deze wegen wordt fietsverkeer conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig op vrijliggende fietspaden afgewikkeld. Verder wordt op het Bensdorpterrein een looproute gecreëerd. Ook wordt de ontsluiting voor langzaam verkeer meegenomen in de reconstructie van de Nieuwe Spiegelstraat en kunnen de looproutes bij uitwerking van het plan/omgevingsvergunning worden geoptimaliseerd.
Gezien de aanwezigheid van vrijliggende fietspaden langs de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen in de nabijheid van de locatie is de ontsluiting voor langzaam verkeer goed te noemen. Op de erftoegangswegen rondom de locatie wordt fietsverkeer gemengd met autoverkeer afgewikkeld. De wegen voldoen aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig.
Openbaar vervoer
In de nabijheid van de locatie bevindt zich de bushalte Nieuwe Brink aan de Brinklaan op circa 400 m loopafstand. Deze halte wordt aangedaan door een busdienst van treinstation Naarden-Bussum via Laren en Eemnes naar het treinstation van Hilversum met een frequentie van 2x per uur per richting. Ten zuiden van de locatie ligt op circa 800 m loopafstand treinstation Bussum Zuid. Dit station wordt aangedaan door busdienst Hilversum-Huizen met een frequentie van 2x per uur per richting en door Sprinters richting Amsterdam, Schiphol, Utrecht en Amersfoort. Verder ligt op circa 1 km fiets-/loopafstand treinstation Naarden-Bussum. Op de stations zijn fietskluizen, OV-fietsen en parkeerplaatsen aanwezig.
De ontsluiting per openbaar vervoer is redelijk te noemen.
Parkeren
Uitgangspunt en doel
De ontwikkeling van het Bensdorpterrein wordt getoetst aan het huidige Parkeerbeleid 2013 – 2020 van de gemeente Bussum. Een onderdeel van dit parkeerbeleid is de nota parkeernormen Bussum 2013. Dit beleid is uitgangspunt bij de herontwikkeling van de Bensdorplocatie. Het bevat solide algemene uitgangspunten, maar biedt ook ruimte voor maatwerk. In de nota parkeernormen wordt o.a. per te realiseren functie de benodigde parkeernorm aangegeven. Ook wordt in dit beleid aandacht besteed aan fietsgebruik en –parkeren.
De belangrijkste speerpunten van het parkeerbeleid zijn:
Houdt rekening met de karakteristiek van te onderscheiden gebieden (functies, gebruikers, infrastructuur, ruimte etc.)
Houdt rekening met de parkeereigenschappen en belangen van bewoners, ondernemers, werknemers en bezoekers.
Gaat uit van 'eerst benutten, dan bouwen'. Zorgt voor betere benutting van bestaande plaatsen alvorens nieuw te bouwen.
Het doel is dat planvorming op de locatie past binnen het gemeentelijke parkeerbeleid, waaronder de nota parkeernormen.
Oog voor de buurt
Vanuit de buurt wordt aangegeven dat er parkeerdruk wordt ervaren in het aangrenzende rondom de Bensdorplocatie. De gemeente heeft hier oog voor. Daarom heeft zij opdracht gegeven om een parkeeronderzoek uit te voeren in de zuidelijke spoorzone, waarbij de parkeerdruk en oorzaken van parkeeroverlast in de omgeving nader worden onderzocht. Dit onderzoek kan aanleiding geven tot aanpassingen in het parkeerregime in de wijk. De resultaten van het onderzoek worden betrokken bij de herontwikkeling van Bensdorp.
Daarnaast is de inzet om op de locatie maatregelen te treffen om fiets- en openbaar vervoer gebruik te stimuleren en innovatieve oplossingen in te zetten zoals autodelen. Dit om het autogebruik van en naar de locatie te ontmoedigen door andere vormen van vervoer juist aan te moedigen. Dit sluit ook aan bij het gemeentelijk parkeerbeleid.
Toetsing
Uiterlijk bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moet door de initiatiefnemer worden aangetoond dat in het definitieve plan voldaan wordt aan de uitgangspunten van het gemeentelijke parkeerbeleid 2013-2020 waaronder de nota parkeernormen Bussum 2013.
Fietsparkeren
Tevens moet het plangebied voorzien in voldoende fietsparkeerplaatsen. Hiertoe heeft de gemeente Bussum parkeernormen opgenomen in het parkeerbeleid en verwijst als aanvulling naar CROW-publicatie 317. Een indicatieve berekening leidt tot een parkeerbehoefte van circa 500 parkeerplaatsen, waarvan 264 parkeerplaatsen voor woningen. Deze zullen (deels) inpandig worden opgelost. Verder is in de kelder tussen gebouw B en F voldoende ruimte om de parkeerbehoefte voor fietsparkeren op te lossen. De berekening van de fietsparkeerplaatsen is opgenomen in Bijlage 3.
De aspecten verkeer en parkeren staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Bij de ontwikkeling van woningen of andere gevoelige bestemmingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusies
Op de locatie van het Bensdorpterrein zijn naast woningen licht milieuhinderlijke functies als kantoren, culturele voorzieningen en lichte horeca beoogd. Dit zijn functies die maximaal in categorie 2 van de VNG-lijst vallen. In een gemengd gebied zijn deze voorzieningen direct naast onder of boven woningen toegestaan. De eisen uit het Bouwbesluit voorkomen in dit geval relevante milieuhinder. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Beleidsvisie externe veiligheid
De regio Gooi en Vechtstreek heeft te maken met risico's ten gevolge van het gebruiken, produceren of transporteren van gevaarlijke stoffen. De risico's die deze gevaarlijke stoffen met zich brengen zijn niet altijd te verenigen met het belang van de bescherming van de woon- en werkomgeving van de mensen in de Gooi en Vechtstreek. Om ervoor te zorgen dat de ambities van de gemeenten in Gooi en Vechtstreek op het gebied van de ruimtelijke ontwikkelingen en het belang van het gebruik van gevaarlijke stoffen niet met elkaar in botsing komen, is de Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. De beleidsvisie geeft een kader voor de gemeenten en de brandweer van Gooi en Vechtstreek voor het omgaan met de bestaande en de eventuele toekomstige risico's in de Gooi en Vechtstreek.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn en dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het water of door buisleidingen.
Direct ten oosten van het plangebied vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Weesp-Hilversum. Door het vervoer van de stofcategorie D4, zeer giftige vloeistoffen, is het invloedsgebied van de spoorlijn meer dan 4.000 m. Het plangebied grenst direct aan de spoorlijn en ligt dus volledig binnen het invloedsgebied. Omdat het toevoegen van het Bensdorpterrein met nieuwe functies zoals beoogd in het Ambitiedocument een toename in personendichtheden tot gevolg kan hebben, is een berekening van het groepsrisico uitgevoerd (bijlage 4).
Uit de berekeningen blijkt dat de PR 10-6 risicocontour ten gevolge van het traject Weesp – Hilversum op maximaal 4 meter van het spoor is gelegen. De afstand van het plangebied tot aan het spoor bedraagt circa 7 meter. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering. Het groepsrisico ten gevolge van het spoortraject bedraagt in de huidige situatie maximaal 0,176 maal de oriëntatiewaarde. Dit groepsrisico neemt met maximaal 0,086 toe tot een waarde van 0,262 maal de oriëntatiewaarde ten gevolge van de ontwikkeling. Daarmee is de ontwikkeling van invloed op de hoogte van het groepsrisico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. De invloed is echter beperkt. Omdat het plangebied is gelegen binnen de 200 m zone van de spoorlijn is een verantwoording van het groepsrisico nodig.
Bij de risicoberekening is uitgegaan van een representatief programma met in totaal 83 woningen en een combinatie van overige functies als horeca, cultuur en bedrijvigheid. Vanwege de flexibiliteit maakt dit bestemmingsplan een groter aantal woningen mogelijk, aanvullend aan de overige functies. Dit kan zorgen voor een extra toename in het groepsrisico. Omdat het groepsrisico in de huidige en reeds berekende toekomstige situatie nog laag is, zal het realiseren van meer woningen echter in geen geval leiden tot een overschrijding van de oriënterende waarde.
Het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn is ter plaatse 30 m. Het plangebied ligt deels binnen het PAG. Op grond van het Bouwbesluit 2012 gelden aanvullende bouwtechnische maatregelen wanneer binnen het PAG gebouwd wordt, gericht op vergroting van de zelfredzaamheid. Voor het bouwen binnen het PAG is ook een verantwoording nodig.
In de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente zijn een aantal uitgangspunten opgenomen die van belang zijn voor voorliggende bestemmingsplan vanwege de ligging van het plangebied binnen het PAG en het invloedsgebied van het spoor. Het gaat hierbij om het volgende:
Voorliggende bestemmingsplan maakt kwetsbare objecten (woningen) mogelijk binnen het plasbrandaandachtsgebied van het spoor. Met dit plan wordt dus afgeweken van de Beleidsvisie externe veiligheid. Om de risicosituatie in het plangebied toch aanvaardbaar te maken, worden verregaande maatregelen getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in het plangebied te vergroten en de risico's te reduceren. Dit is gedaan in nauw overleg met de brandweer. Op basis hiervan kan worden afgeweken van het beleid van de gemeente. Hierover wordt de raad expliciet geïnformeerd. In het plangebied is het groepsrisico hoger van 10% van de oriënterende waarde. Daarom worden beperkt kwetsbare objecten met verminderd redzame personen uitgesloten. Hieronder worden in dit kader verstaan voorzieningen voor kinderen (<6 jaar, zoals kinderdagverblijven), ouderen en zorg.
Verantwoording groepsrisico en bouwen binnen PAG
Hierboven is reeds aangegeven dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Weesp-Hilversum en binnen het PAG. Omdat door de ontwikkeling de personendichtheid binnen het invloedsgebied toeneemt en gebouwd wordt binnen het PAG is een verantwoording van het groepsrisico en bouwen binnen PAG nodig. Deze verantwoording is hieronder opgenomen. Over deze verantwoording wordt advies gevraagd aan de Regionale Brandweer Gooi en Vechtstreek.
Berekening en beoordeling groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen is voor de huidige en een representatieve invullling van het Bensdorpterrein berekend. Een beknopte omschrijving van de resultaten is hierboven opgenomen. De totale onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 4.
De invulling van het Bensdorpterrein kan een toename van het groepsrisico ten gevolg hebben. Deze toename is maximaal 0,086 tot een waarde van 0,262 maal de oriëntatiewaarde. Daarmee is de invloed op de hoogte van het groepsrisico zeer beperkt. Het groepsrisio blijft, ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling onder de oriënterende waarde.
Maatgevende scenario
De maatgevende scenario's voor de spoorlijn zijn:
Effecten scenario
BLEVE
De effecten van een koude BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Hittestraling is in combinatie met de blootstellingsduur bepalend voor het slachtoffer- en het schadebeeld.
Vrijkomen giftig gas
Het effect van het vrijkomen van giftige vloeistof of gas is dat er een giftige gaswolk kan ontstaan waarbij, afhankelijk van de aard en hoeveelheid van de stof, bij een aantal personen binnen het plangebied letaal letsel optreedt ten gevolge van blootstelling aan de gaswolk. De effectafstand is afhankelijk van de aard en hoeveelheid van de getransporteerde stof en van de windrichting.
Plasbrand
Het effect van een plasbrand is warmtestraling als gevolg van de brand. De effectafstand voor doden en onherstelbare schade en branden kan 40 m bedragen. De omvang van het effect wordt beïnvloed door het oppervlak van de plasbrand.
Maatregelen beperken risico's
Er is een aantal bronmaatregelen mogelijk met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor die een positieve invloed hebben op het groepsrisico:
De invloed van de gemeente om bronmaatregelen aan het spoor te (laten) treffen is beperkt. Voor het toepassen van bronmaatregelen is toestemming en medewerking van ProRail vereist. Op regionaal niveau wordt gestreefd naar afspraken met de betrokken partijen over bronmaatregelen om de risico's rond het spoor te verkleinen.
Maatregelen beperken effecten
Aangezien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico en het PAG van het spoor worden verschillende maatregelen getroffen om de effecten van een eventuele calamiteit te kunnen beperken. Het gaat hierbij om het volgende:
De Brandweer heeft aangegeven het principe van de maatregelen met de vluchtroutes en een klein te openen raam acceptabel te vinden.
Ook voor de parkeergarage kan een aantal maatregelen doorgevoerd worden om een acceptabel veiligheidsniveau te behalen. Dit zijn ten minste:
Verder worden binnen het plasbrandaandachtsgebied functies waar niet-zelfredzame personen kunnen verblijven uitgesloten.
Zelfredzaamheid
De personen binnen het projectgebied zijn voldoende zelfredzaam om zichzelf bij een calamiteit in veiligheid te brengen. Er worden binnen het plasbrandaandachtsgebied geen functies mogelijk gemaakt die bedoeld zijn voor mensen met een beperkte zelfredzaamheid (zoals kinderdagverblijven, ziekenhuizen en bejaardentehuizen). Dergelijke functies worden in de regels uitgesloten.
Binnen het projectgebied wordt bebouwing mogelijk gemaakt in meerdere bouwlagen. Hoogbouw is over het algemeen lastiger te ontvluchten dan laagbouw. Op gebouwniveau is aandacht besteed aan de ontvluchtingsmogelijkheden. Aan de spoorzijde wordt een galerij gerealiseerd. Aan de andere zijde van de gebouwen worden tussen de balkons wenteltrappen gerealiseerd die uitkomen op de begane grond, waardoor de gebouwen goed van de risicobron af te ontvluchten zijn.
De ontsluitingswegen hebben voldoende capaciteit om het gebied te kunnen evacueren en om hulpdienstverlening het gebied in te laten komen.
De gemeente is verantwoordelijk voor de voorlichting en de alarmering van de bevolking. Er wordt, buiten de landelijke risicocommunicatie om, op dit moment geen aandacht besteed aan risicocommunicatie naar bewoners, gericht op een mogelijke calamiteit op het spoor. Er zijn ook voor de toekomst, ter bevordering van de zelfredzaamheid geen vastgestelde voornemens om bewoners van Bussum voor te lichten over mogelijke calamiteiten op het spoor.
Bereikbaarheid
De bereikbaarheid voor hulpdiensten van het plangebied is in de voorfase van de planvorming reeds besproken met de brandweer. De knelpunten die boven kwamen zijn besproken en aangepast. De bereikbaarheid van het plangebied is hierdoor nu goed te noemen.
Groter geografisch geheel
De ontwikkeling van het Bensdorpterrein leidt naar verwachting niet tot een onaanvaardbaar effect voor de omgeving. Dit blijkt mede uit de groepsrisicoberekening.
Nut en noodzaak ruimtelijke ontwikkeling
Door de gekozen invulling van het plangebied vormt het gebied met de omgeving een stedenbouwkundig en architectonisch geheel. Door herontwikkeling van het Bensdorpterrein wordt de ruimte optimaal benut en wordt er een gevarieerd programma van woningen en voorzieningen binnen de stedelijke contour mogelijk gemaakt. De integratie met andere gebiedsdelen (onder andere het Koster- en Gewestterrein) komt de ruimtelijke structuur van Bussum ten goede.
Conclusie
Gezien de rapportage van het externe veiligheidsonderzoek en deze risicoparagraaf, wordt met dit ruimtelijke plan een restrisico geaccepteerd. Conform het Basisnet in samenhang met het beleid van de provincie en het Rijk inzake externe veiligheid neemt het bestuur van de gemeente Bussum kennis van de beschreven risico's. Het bestuur accepteert hiermee de risico's voor de bevolking en bevestigt de noodzaak de maatregelen uit te voeren, zoals beschreven in de verantwoording groepsrisico.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2)1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg /m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg /m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg /m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg /m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van circa 1.000 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 2%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,19 µg/m³ en van fijn stof van 0,20 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Brinklaan (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied vindt een bestemmingswijziging plaats van Bedrijvigheid naar Wonen. Er is dus sprake van een functiewijziging waarbij rekening gehouden dient te worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. In het plangebied zijn zowel een verkennend (WARECO, AK73a.005kt.rap, d.d. 18 december 2007) als een nader bodemonderzoek (WARECO, AK73e.009ak.rap, d.d. 20 december 2007) uitgevoerd.
Doel van het verkennend onderzoek was om vast te stellen of op de onderzoekslocatie bodemverontreiniging aanwezig is, in verband met de herinrichting van het terrein. Uit het verkennend onderzoek blijkt dat met uitzondering van het analyseresultaat voor asbest de aangetroffen verontreinigingen geen aanleiding geven tot nader onderzoek of sanerende maatregelen. Omdat in alle mengmonsters asbest is aangetroffen kan, op basis van een indicatieve bepaling, niet de conclusie worden getrokken dat de grond niet verontreinigd is met deze component. Om uitsluitsel te geven over de aanwezigheid van asbestverontreinigde grond is nader onderzoek uitgevoerd.
Uit het nader bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van twee ruimtelijke eenheden asbest is aangetroffen in de grond. In de overige ruimtelijke eenheden is asbest niet in gehalten boven de detectielimiet aangetroffen. De twee ruimtelijke eenheden zijn nader onderzocht. Gezien het aangetroffen gehalte en het niet aantreffen van asbestverdachte materialen wordt verwacht dat het gemeten gehalte representatief is voor deze ruimtelijke eenheden. Op basis hiervan wordt verwacht dat geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging.
De aangetroffen verontreinigingen geven geen aanleiding tot nader onderzoek of sanerende maatregelen. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. AM Wonen B.V. heeft in 2008 onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de toekomstige bebouwing ter plaatse van het Bensdorpterrein op het watersysteem (bijlage 5). In het kader van het watertoetsproces is voor dit onderzoek wateradvies gevraagd aan de waterbeheerder. De opmerkingen hiervan zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel).
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Nieuwe Spiegelstraat te Bussum en bestaat ondermeer uit de voormalige chocoladefabriek.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap VIII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 1,4 m beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,6 m. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert van NAP +2,6 tot NAP +3,9 m.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat deels uit sloop en herbouw van bestaande panden en deels uit interne functiewijzigingen van de bestaande panden van de voormalige chocoladefabriek naar woningen, dienstverlening, horeca en cultuur.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. Het plangebied is in de huidige situatie vrijwel geheel verhard. Door de beoogde ontwikkeling neemt het verhard oppervlak dan ook niet toe. Watercompensatie is voor voorliggende plan dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Hemelwater wordt op de locatie zelf verwerkt door middel van infiltratie in de bodem. Indien blijkt dat bij hevige buien de mogelijkheid bestaat dat niet al het hemelwater direct kan worden geïnfiltreerd, wordt hiermee in de inrichting van het gebied rekening gehouden.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het Bensdorpterrein wordt aan de westzijde van het centrum van Bussum gescheiden door het spoortracé en is gelegen in de woonwijk het "Spiegel". Aan de noordzijde wordt het Bensdorpterrein begrensd door de Herenstraat en aan de westzijde door de Nieuwe Spiegelstraat. De groenvoorziening het Geitenweitje begrenst de zuidzijde van het gebied. Het Bensdorpterrein is bijna geheel verhard met op het verharde terrein gebouwen. Aan de randen bevinden zich groenstroken bestaande uit bomen en struiken.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in herontwikkeling van het voormalige fabrieksterrein.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.
Het Noord-Hollandse NNN-beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken (Nee tenzij).
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 1 km ten noordwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Naardermeer, dat tevens deel uitmaakt van het NNN. Op grotere afstand liggen de Natura 2000-gebieden Oostelijke Vechtplassen en Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Rondom Bussum zijn nog meer gebieden in het NNN gelegen.
Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: maps.noord-holland.nl)
Door het plangebied in de kern van Bussum, buiten beschermde natuurgebieden is gelegen, worden areaalverlies, verandering van de waterhuishouding, versnippering en verstoring op voorhand uitgesloten. Als gevolg van de ontwikkeling neemt de verkeersintensiteit toe. Dit kan leiden tot vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Het verkeer van en naar het plangebied wikkelt zich hoofzakelijk af in oostelijke richting, naar de snelweg. Op de snelweg verdeelt het verkeer zich snel in verschillende richtingen, waar het wordt opgenomen in de bestaande hoge verkeersintensiteiten. Dit leidt niet tot een waarneembare toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten worden uitgesloten.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
In het verleden is in het plangebied ecologisch onderzoek (Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau, 2006) uitgevoerd. In 2015 wordt het onderzoek naar vleermuizen en broedvogels met vaste nesten geactualiseerd.
Planten
Er zijn geen beschermde planten aangetroffen in het plangebied tijden het veldbezoek (Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau, 2006). Er zijn hier ook geen beschermde soorten te verwachten, omdat de voorkomende biotopen grotendeels verhard terrein zijn. Wel is er nog gekeken naar mogelijke bijzondere muurvegetaties welke zich op vooral oude muren kunnen bevinden, maar deze zijn niet aangetroffen. Er wordt niet verwacht dat deze soorten zich sinds 2006 alsnog hebben gevestigd.
Zoogdieren
Het gebied is door de aanwezige biotopen weinig geschikt voor grondgebonden zoogdieren. Mogelijk maken soorten als huisspitsmuis en veldmuis wel gebruik van het plangebied. Het plangebied is ook geschikt als vaste verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis) en dient mogelijk ook als foerageergebied en vliegroute (opgaand groen) voor vleermuizen.
Vogels
In het opgaande groen op het terrein kunnen enkele algemene soorten als heggenmus, koolmees, pimpelmees en merel hun leefgebied hebben. Mogelijk dat de gebouwen dienst doen als vaste verblijfplaats voor huiszwaluw en huismus, alhoewel geen nesten aangetroffen zijn tijdens het veldbezoek (Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau, 2006) is het toch mogelijk dat hier op dit moment nestplaatsen aanwezig zijn.
Amfibieën
Het plangebied is ongeschikt als leefgebied voor amfibieën door enerzijds het ontbreken van waterpartijen en anderzijds het goeddeels verharde karakter van het terrein. Gezien de geïsoleerde ligging van het terrein. kunnen amfibieën het terrein maar moeilijk als overwinteringsplek benutten.
Overige soorten
Beschermde of bijzondere reptielen, vissen en insecten kunnen worden uitgesloten, gezien de biotopen in het plangebied. Dergelijke soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.5 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.5 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig bij toekomstige ontwikkelingen | |||||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | huisspitsmuis en veldmuis | nee | ||||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | geen | nee | ||||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | ||||
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ja | |||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | ja |
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet in herontwikkeling van het voormalige fabrieksterrein. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde in de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet.
Archeologie
Regelgeving en beleid
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit Verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied is in 2008 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat op een sterk versnipperd en beperkt oppervlak na het gehele onderzoeksgebied als verstoord kan worden beschouwd. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische waarden. Dit onderzoek leidt tot het advies verder geen archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en het terrein vrij te geven voor verdere ontwikkeling.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de verdere ontwikkeling.
Cultuurhistorie Bensdorp
De voormalige cacao- en chocoladefabriek van Bensdorp was sinds 1866 tot het einde van de vorige eeuw een belangrijk bedrijf in de kern Bussum. Het bebouwingsensemble houdt de herinnering aan dit rijke industrieverleden levend.
Eind 19e eeuw is het eerste gebouw (E) aan het spoor gerealiseerd. In de opvolgende jaren zijn er diverse productie- en kantoorlocaties aan toegevoegd. Als eerste de "hoek" aan gebouw E richting de Nieuwe Spiegelstaat, het gebouw aan de Nieuwe Spiegelstraat en de bijgebouwen aan het spoor. In de jaren vijftig van de vorige eeuw is het kantoor/winkel aan de Herenstraat gerealiseerd. In de jaren '80 en '90 van diezelfde eeuw is echter een groot gedeelte van de oorspronkelijke productiegebouwen gesloopt en vervangen door goedkope industriële gebouwen. Het laatste oorspronkelijke gebouw aan de spoorlijn (de helft van het 'twingebouw', gebouw E) is in 1995 gesloopt
Bij de herontwikkelingsplannen is het behouden van de kenmerkende elementen daarom een belangrijk uitgangspunt. De Rijksdienst Monumentenzorg heeft een aantal elementen uit het ensemble, waaronder de schoorsteen (die in 2007 is ingestort), het oude deel van de fabriek aan de kant van het spoor en het oude hoofdkantoor, als waardevol gecategoriseerd.
figuur 4.2 Overzicht bouwdelen (bron: Ambitiedocument)
Het Ambitiedocument is het respect voor het historische gebruik en karakter van Bensdorp in de doelstelling opgenomen. Dit document gaat uit van behoud en renovatie waardevolle oudbouw (waarvan zeker bouwdelen B, C, D en E). De industriële gebouwen uit de jaren '80 en '90 mogen worden gesloopt. Gebouw E, één van de meest karakteristieke gebouwen op het terrein, is waarschijnlijk ingewikkeld om te transformeren. Niet alleen omdat een deel van het pand is gesloopt, maar ook vanwege de ligging aan het spoor en de geluidsproblematiek. De doelstellingen uit het Ambitiedocument zijn echter verwoord in de vorm van ambities. Er kan met ruimte voor interpretatie en
creativiteit omgegaan worden met ambities, zolang de doelstellingen worden behaald. De commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK) zal hier een mogelijk initiatief op toetsen zodat de industriële identeit behouden blijft.
Conform het Ambitiedocument wordt het terrein, dat tot nu toe gesloten is, geopend en onderdeel van de stad. Daardoor wordt een deel van het industriële verleden van Bussum in ere hersteld en toegankelijk gemaakt. Hiermee wordt het weer een wezenlijk onderdeel van de stad.
Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee een wezenlijk onderdeel van de ontwikkeling het Bensdorpterrein.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat enerzijds uit de bouw van woningen en anderzijds uit de realisatie van gemengde functies als cultuur, dienstverlening en horeca. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. De gebruikte terminologie in dit bestemmingsplan is afgestemd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De indeling van de regels is hierna beknopt en artikelsgewijs aangegeven.
Het plangebied zal de komende jaren getransformeerd worden. Daarbij is geen sprake van een concreet eindbeeld; er is sprake van gebiedsontwikkeling 2.0, waarbij behoefte is aan flexibiliteit om, binnen de doelstelling van het ambitiedocument, in te kunnen spelen op kansen die zich aandienen. Hierom is gekozen voor flexibele gebruiksmogelijkheden waarbinnen het gemengde millieu tot stand kan komen. Wel zijn de bouwvlakken vrij strak om de beoogde bebouwing gelegd om zo de industriële stedenbouwkundige identiteit te borgen. Binnen het bouwvlak is vrij gelaten welke functies er gerealiseerd mogen worden zolang er aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan. Hiermee wordt een acceptabele parkeersituatie, één van de ambities, planologisch geborgd. Op de verbeelding is verder alleen een maximale bouwhoogte per bouwvlak opgenomen. Deze corresponderen met de hoogtekaders uit het Ambitiedocument.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen, moeten worden gemeten.
In het gebied wordt een gemengd milieu beoogd. Om deze ambitie planologisch te faciliteren, rust op een groot deel van het terrein de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming is een groot aantal functies mogelijk. De exacte plaats is niet vastgelegd. Functies kunnen dus schuiven.
Op de begane grond wordt zoveel mogelijk gestreefd naar de uitwisselbaarheid van de verschillende functies. Dit sluit aan bij de doelstelling uit het ambitiedocument om hier een levendig gebied te creëren. Bij het realiseren van een functie dient rekening te worden gehouden met een parkeernorm.
De volgende functies zijn toegestaan op de begane grond: culturele voorzieningen; maatschappelijke voorzieningen; sportvoorzieningen; detailhandel en dienstverlening; ambachtelijke bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten; kantoor en horecabedrijven tot en met categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten. Andere functies zijn specifiek aangeduid. Wonen op de begane grond is beperkt toegestaan. In dat geval is een grotere oppervlakte (maximaal 50% van de oppervlakte) voor beroepen en bedrijven aan huis mogelijk. Daarmee kunnen bijvoorbeeld woon-werkwoningen voor de culturele en creatieve sector gerealiseerd worden. Dit draagt bij aan de levendigheid is het gebied. Op de verdiepingen is in beginsel uitsluitend wonen toegestaan; hier geldt de reguliere regeling voor aan huis gebonden beroepen en bedrijven (maximaal 25% van de oppervlakte).
Voor de locaties waar de planologische toevoeging van woningen vanuit het oogpunt van verkeerslawaai op knelpunten stuit (zie ook 4.2) is een aanduiding opgenomen dat de bebouwing dient te worden voorzien van een dove gevel of andere maatregelen. Hiervan kan worden afgeweken indien met het nemen van maatregelen de uiterste grenswaarde niet wordt overschreden.
Voor de in 2007 ingestorte schoorsteen is een aanduiding opgenomen voor een maximale bouwhoogte van 40 m. Het bestemmingsplan biedt zo ruimte om de schoorsteen te herbouwen.
De bestemming Wonen is opgenomen voor de bouw van woningen aan de zuidzijde van het plangebied. Dit gebied maakt stedenbouwkundig deel niet zozeer deel uit van het Bensdorpterrein maar is onderdeel van de woonwijk Het Spiegel. Met deze bestemming wordt dit onderscheid benadrukt.
Erfbebouwing is, conform elders in Bussum, mogelijk tot een maximum van 50% van het zij- en achtererf, tot een oppervlak van ten hoogste 50 m² onder voorwaarde dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt blijft. Ter plaatse van zij- en achtererven die groter zijn dan 250 m² is erfbebouwing toegestaan tot een oppervlak van ten hoogste 75 m². Overigens wordt opgemerkt dat tevens het stelsel van vergunningvrij bouwen van toepassing is.
Binnen de bestemming Wonen worden mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van een beroep-aan-huis. Onder een beroep-aan-huis wordt verstaan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen wordt uitgeoefend.
Tevens wordt toegestaan dat binnen de woonbestemming onder een aantal voorwaarden kleinschalige bedrijvigheid kan worden uitgeoefend. Het betreft hier activiteiten waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend (bijvoorbeeld een assurantiekantoor of een kapper). Het gaat hier om bedrijvigheid die verenigbaar is met de woonfunctie en welke niet leidt tot aantasting van de woonkwaliteit. De activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner van de woning. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor een beroep aan huis of kleinschalige bedrijvigheid is aan een maximum gebonden (maximaal 25% van het vloeroppervlak van de woning).
Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Bestaande maten
In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Met de regeling 'bestaande maten' kan in de toekomstige situatie dezelfde afstand tot de perceelsgrens worden aangehouden als in de huidige situatie.
Overschrijding bouwgrenzen
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Ondergronds bouwen
Deze regeling bepaald waar en hoe ondergronds gebouwd mag worden. De regeling bevat enkele afwijkingsmogelijkheden ten opzicht van de basisregeling.
Plasbrandaandachtsgebied
In deze regeling is de vrijwaringszone - plasbrandaandachtsgebied opgenomen. Dit in verband met de het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. De regeling geeft aan dat geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen deze zone mogen worden gebouwd mits kan worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaarbare situatie (ten aanzien van het risico op slachtoffers).
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Werking wettelijke regelingen
In de regels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor op basis van artikel 6.12 uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van nieuwe woningen en stedelijke voorzieningen mogelijk, waardoor in principe een exploitatieplan vereist is. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan conform artikel 6.12 Wro niet noodzakelijk.
In het voortraject is het ambitiedocument voorgelegd aan en besproken met omwonenden. Recent heeft een informatieavond plaatsgevonden voor omwonenden en geïnteresseerden.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter visie ten behoeve van zienswijzen gelegd. In deze periode kunnen belanghebbenden een zienswijze op het plan indienen. Tegelijkertijd wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners.