Plan: | Bestemmingsplan VU medisch centrum (en omgeving) |
---|---|
Plannummer: | K1002BPGST |
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.K1002BPGST-OH01 |
In een milieueffectrapportage worden niet alleen de effecten van de voorgenomen activiteit, maar ook die van redelijkerwijze te beschouwen alternatieven en varianten onderzocht. Deze effecten worden beoordeeld aan de hand van een referentiesituatie.
Referentiesituatie
Voor de VU en VUmc gelden dat diverse activiteiten reeds zijn vastgelegd in een onherroepelijk ruimtelijk plan en behoren daarmee tot de referentiesituatie. Daarnaast geldt dat in het vigerende bestemmingsplan nog veel ruimte voor de ontwikkeling van zowel de VU als het VUmc mogelijk is. Voor de activiteiten die niet meer onder dit bestemmingsplan passen is deze m.e.r.-procedure opgestart.
In dit MER zijn de effecten van de voorgenomen plannen vergeleken met de referentiesituatie. Met de referentiesituatie wordt bedoeld: de huidige situatie en de autonome ontwikkeling samengenomen. De autonome ontwikkeling bestaat uit de reeds onherroepelijk vastgestelde (ruimtelijke) plannen voor het gebied. Hierdoor ontstaat een beeld van het plangebied in de toekomst, zonder uitvoering van de voorgenomen plannen.
De referentiesituatie heeft betrekking op het jaar 2020. De voorgenomen ontwikkelingen worden echter gefaseerd gerealiseerd, waarbij ook na 2020 nog realisatie van plannen zal plaatsvinden. In dit MER is uitgegaan van de volledige realisatie van alle plannen in 2020. Echter enkele onderdelen van de plannen voor de VU lopen tot 2030. Door deze ontwikkelingen nu reeds in 2020 te projecteren wordt in dit MER een worst-case benadering gehanteerd. Voor de plannen van VUmc wordt er vanuit gegaan dat deze wel geheel voor 2020 gerealiseerd zullen worden.
Voor een meer uitgebreide beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van het MER.
Voorgenomen activiteit
In paragraaf 5.2 van dit hoofdstuk is reeds kort ingegaan op de voorgenomen activiteit, welke ook geleid heeft tot de m.e.r.-plicht. Voor een meer uitgebreide beschrijving daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.2 van het MER.
Alternatieven en optimalisatie
In een MER moeten alle 'redelijkerwijs te beschouwen' alternatieven aan de orde komen. In het geval van de ontwikkelingen van VU en VUmc is gekeken naar de plannen, zoals die zijn opgenomen in het Stedenbouwkundig Masterplan VUmc en de Campusvisie en Kader VU-kwartier 2010-2020. Hierin liggen de hoofdlijnen van de ruimtelijke structuur (infrastructuur, plaats en functie van gebouwen, verdeling openbare ruimte en gebouwen) reeds vast. Er is dus geen alternatieve locatie onderzocht.
Naast het alternatief dat de voorgenomen activiteiten bij VU/VUmc mogelijk maakt is in het MER ook een alternatief beschouwd met een ophoging met 15% van het programma. Voor het VU/VUmc worden daarmee de volgende alternatieven vergeleken:
Beide alternatieven worden vergeleken met de referentiesituatie.
In paragraaf 3.3 van het MER wordt meer uitgebreid ingegaan op de verschillende alternatieven.
In deze m.e.r. is gekeken naar optimalisatiemogelijkheden voor diverse milieuthema's. In de startnotitie voor dit MER is aangekondigd dat, naast de drie alternatieven, een aantal varianten in het MER aan de orde zouden komen. Het gaat om varianten rond drie thema's:
Tijdens het opstellen van het MER is er voor gekozen om deze varianten niet op voorhand uit te werken, maar de resultaten van het effectenonderzoek te gebruiken om na te gaan of het mogelijk en zinvol is varianten te ontwikkelen en te onderzoeken. De varianten hebben daarmee meer het karakter van mogelijke optimalisaties gekregen.
Relatie met ontwikkelingen in de omgeving
Er is een samenhang tussen de ontwikkelingen bij VU/VUmc en die bij de Flanken (waarvoor eveneens een m.e.r.-procedure is doorlopen). Vanwege die samenhang is voor beide m.e.r.-procedures een gezamenlijk deel B opgesteld met de thema's verkeer en vervoer, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en water. In deel B wordt middels diverse modelvarianten de impact van VU/VUmc en de Flanken op de diverse thema's in samenhang geanalyseerd.
De referentiesituatie en de alternatieven zijn met elkaar vergeleken en beoordeeld op diverse milieu aspecten en criteria. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van een zevenpuntsschaal:
Figuur 6: Beoordelingsschaal
De tabel met de effectvergelijking geeft aan dat op diverse milieuaspecten en criteria de alternatieven niet verschillen van de referentiesituatie (score neutraal) en dat op een aantal criteria de milieueffecten van de alternatieven weliswaar verschillen van die in de referentiesituatie, maar onderling geen verschil in effectbeoordeling laten zien.
Figuur 7: effectbeoordeling
Voor de criteria waarvoor een verschil optreedt ten opzichte van de referentiesituatie wordt hieronder een onderbouwing van de beoordeling gegeven. Voor de overige milieuaspecten en criteria is er geen verschil tussen de alternatieven en de referentiesituatie en/ of tussen de alternatieven onderling. Voor een volledige beschrijving wordt verwezen naar het MER.
Verkeer en vervoer
De automobiliteit op en rondom de Zuidas is reeds groot. De verdere ontwikkeling van beide plangebieden leidt tot nieuwe verplaatsingen: personen die van en naar het plangebied reizen. Bij de ontwikkeling van VU/VUmc neemt het aantal verplaatsingen per auto slechts in zeer beperkte mate toe. De score voor automobiliteit is daarom neutraal gescoord. Wel dient opgemerkt te worden dat de De Boelelaan ter hoogte van de VU wel zwaarder wordt belast (circa 2.000 motorvoertuigen per etmaal extra). Op dit stuk tracé wordt bij 'optimalisaties' nader ingegaan. Voor de modal split geldt een licht positieve beoordeling. Deze komt voort uit de procentuele afname van het aandeel autoverplaatsingen ten gunste van het gebruik van het openbaar vervoer bij een verdere ontwikkeling van VU/VUmc. Een groter aandeel van de verplaatsingen vindt bij een verdere intensivering plaats per fiets of openbaar vervoer.
Op de reeds zware belasting van de A10 in de referentiesituatie heeft de ontwikkeling van VU/VUmc slechts een zeer beperkte impact. Voor beide alternatieven is daarmee sprake van een neutrale score.
De toename van de verkeersintensiteiten op het wegennet in het plan- en studiegebied is over het geheel genomen zeer beperkt. Dit wordt verklaard doordat de ontwikkeling plaatsvindt in een gebied met reeds een grote dichtheid en dus ook in de autonome situatie al veel verplaatsingen kent. Het programma van VU/VUmc valt in deze omgeving dus relatief enigszins weg. Een tweede factor is dat de toename van het aantal verplaatsingen vooral in het aandeel OV gaat zitten en niet in het autoverkeer.
De ontwikkeling van het plangebied leidt tot een (beperkte) toename van de belasting van het wegennet door autoverkeer. Het aantal verkeersongevallen (en dus ook het aantal slachtoffers) zal daarmee in zeer beperkte mate toenemen. Het effect van de ontwikkeling op de verkeersveiligheid is vooral gerelateerd aan de toename van fietsers en voetgangers (omdat dit in het stedelijk gebied de meest kwetsbare groepen zijn).
Luchtkwaliteit
De ontwikkelingen bij VU/VUmc tonen voor zowel NO2 als PM10 een zeer beperkte toename van de maximale concentratie. De concentraties liggen daarbij ruim onder de grenswaarden. Vanwege de zeer beperkte toenames scoort de ontwikkeling van VU/VUmc neutraal in beide alternatieven, waarbij de resultaten niet onderscheidend zijn tussen de alternatieven.
Geluid
Voor geluid is de A10 als dominante geluidsbron aanwezig in het gebied. Door de zeer beperkte toename van het verkeer op de A10 veranderen de geluidniveau als gevolg van de A10 niet. De toename van verkeer op het onderliggend wegennet leidt op vrijwel alle onderzochte bestaande gebouwen ook niet tot een significante stijging van de geluidbelasting als gevolg van de ontwikkeling van VU/VUmc.
De geluidbelasting in het plangebied is hoog, vooral als gevolg van het verkeer op de A10. De beide alternatieven worden daarom voor het criterium 'wegverkeerslawaai ruimtelijk niveau' sterk negatief beoordeeld (- - -).
Voor spoorweglawaai is slechts sprake van een geringe toename van de geluidbelasting. Het spoorweglawaai is ook minder prominent aanwezig dan het wegverkeerslawaai (met als hoofdbron de A10).
Ten aanzien van de geluidbelasting van de A10 geldt dat circa 24% van de personen bij VU/VUmc ernstig door geluid gehinderd worden en dat op vele plaatsen (25%) dove gevels of gebouwschermen noodzakelijk zijn (uitgaande van geluidgevoelige bestemmingen en geen schermen bij de A10). Als echter uit wordt gegaan van realisatie van het Kenniskwartier (onderdeel van de MER Zuidas - Flanken) neemt het percentage noodzakelijke dove gevels af tot 5%. Bij een realisatie van 115% van de voorgenomen activiteiten is geen sprake van een ander percentage gehinderden ten opzichte van alternatief 1, maar is wel sprake van een hoger absoluut aantal gehinderden.
Externe veiligheid
Alleen de A10 is een relevante risicobron voor de ontwikkeling van VU/VUmc. Door de ontwikkeling van VU/VUmc is sprake van een stijging van het groepsrisico. Bij alternatief 2 is deze stijging hoger dan voor alternatief 1.
Water
Voor de ontwikkeling van het plangebied is één belangrijke nieuwe waterloop voorzien: de Boelegracht ten zuiden van de A10. De werking van het oppervlaktewatersysteem is hiermee gegarandeerd en er wordt voldoende waterberging gerealiseerd om te voorkomen dat er toename van de afvoer dan wel wateroverlast ontstaat. Dit aspect verschilt niet tussen de alternatieven. De waterkwaliteit wordt niet beïnvloed door de ontwikkelingen en ook de effecten op de waterberging zijn beperkt en dus neutraal gescoord voor beide alternatieven.
Bodem
De effecten op bodem worden in beide alternatieven als neutraal beoordeeld. Er komen geen bijzondere bodems, bodembeschermingsgebieden of aardkundige waarden in het gebied voor, zodat op de bodemopbouw geen effect zal optreden. De bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling, zodat ook hiervoor beide alternatieven als neutraal worden beoordeeld.
Ecologie
Voor zoogdieren en amfibieën, vogels en vissen vindt door de voorgestelde ingrepen verstoring plaats, die als enigszins negatief wordt beoordeeld. De ingrepen hebben ook een negatief effect voor de vleermuizen. De redenen hiervoor zijn: het verdwijnen van groen en nestplaatsen voor vogels, leefgebied voor zoogdieren en amfibieën, en het beperken van foerageermogelijkheden en negatieve effecten op verblijfslocaties voor vleermuizen. Bij de herinrichting verdwijnen enkele groeiplaatsen van beschermde plantensoorten. Het plan wordt echter als neutraal beoordeeld, aangezien er mitigerende maatregelen genomen kunnen worden. Beschermde reptielen, vlinders, libellen en overige ongewervelde dieren komen (naar verwachting) niet in het gebied voor. De gunstige staat van instandhouding wordt door deze ingrepen niet negatief beïnvloed. Het verschil in effect op de natuurwaarden van de twee alternatieven is te beperkt om onderscheid te maken in de beoordeling.
Archeologie, cultuurhistorie en landschap
Er kunnen door de ingrepen archeologische waarden verloren gaan. Voor archeologie wordt het effect van de ingreep als enigszins negatief beoordeeld. Deze score verandert niet bij de realisatie van 15% extra programma in het gebied. Voor wat betreft de bekende archeologische vondsten geldt dat deze zijn gedocumenteerd en voor zover mogelijk zijn opgeslagen in het depot. Voor bekende archeologische vondsten scoren beide alternatieven daarom neutraal.
Voor historische geografie en historische bouwkunde geldt dat er geen effecten te verwachten zijn. Op dit thema scoort de ontwikkeling dan ook neutraal. Deze score geldt ook bij de realisatie van 15% extra programma in het gebied. Aangezien het open, agrarische landschap niet meer aanwezig is in het gebied, is het effect van de plannen hierop neutraal.
Ruimtelijke ordening en economie
De toevoeging van de woonfunctie op het terrein van de VU en de duidelijker samenhang tussen bebouwing en buitenruimte leidt naar verwachting tot een verhoogde sociale veiligheid. De twee alternatieven worden daarom beide als positief beoordeeld. Aan de barrièrewerking zal niet veel wijzigen door de uitvoering van de plannen. De scores voor beide alternatieven zijn daarom als neutraal beoordeeld.
De inzet in de visies (masterplan en campusvisie) voor zowel VU als VUmc is gericht op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de teksten uit de verschillende visies kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen activiteiten een impuls geven aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de samenhang in het gebied zullen vergroten. Daarmee wordt het effect van de realisatie van de plannen voor VU en VUmc beoordeeld als zeer positief. Het realiseren van een groter programma (+15%) zal tot een grotere verdichting leiden. Het is te verwachten dat een grotere verdichting tot een minder positief effect voor de ruimtelijke kwaliteit leidt.
Overige hinderaspecten
Voor de overige aspecten geldt dat de verschillende alternatieven niet onderscheidend zijn en dat er geen problemen ontstaan door de ontwikkeling van VU/VUmc.
Uit de samenvattende tabel blijkt dat de impact van de voorgenomen activiteiten van VU/VUmc op de diverse (milieu)thema's beperkt is. De belangrijkste effecten treden op bij verkeer (ter hoogte van de Boelelaan bij de VU), geluid, externe veiligheid en ecologie (vleermuizen). Op deze aspecten is gekeken naar mogelijke optimalisaties.
Voor enkele (milieu)thema's zijn negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen plannen van VU/VUmc geconstateerd. Om deze negatieve effecten te beperken of weg te nemen kan een aantal maatregelen worden. Het gaat om maatregelen die betrekking hebben op de verbetering van het stedelijk wegennet ter bevordering van de bereikbaarheid en maatregelen op het gebied van geluid.
Daarnaast zijn optimalisaties mogelijk. Deze worden echter niet noodzakelijk geacht ter beperking van de nadelige (milieu)gevolgen van de voorgenomen activiteit. Het betreft maatregelen die betrokken kunnen worden bij de concrete plan- en besluitvorming voor de plannen van VU/VUmc. Daarbij kan per plan en besluit worden afgewogen of de maatregelen in het bestemmingsplan kunnen en moeten worden geborgd, of dat deze bij de planuitwerking aan bod dienen te komen.
Verkeer en vervoer
Wat betreft het aspect verkeer en vervoer is uit de verkeersanalyse gebleken dat de De Boelelaan door de voorgenomen activiteiten bij VU/VUmc het meest wordt belast. De oversteekbaarheid van deze weg kan nog verbeterd worden. Mogelijke maatregelen daarvoor zijn, afkomstig uit het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier (waar VU/VUmc onderdeel van uit maakt), vrijliggende fietspaden van 2.5 meter, ruime dimensionering van de oversteekvoorziening bij het kruispunt De Boelelaan - Buitenveldertselaan en een extra brede solitaire oversteekvoorziening ter hoogte van de universiteit. Naast de hoofdinfrastructuur is ook een trottoir gedimensioneerd van 6 meter breed. Door realisatie van deze maatregelen zal de verkeersveiligheid voor fietsers en voetgangers bij de De Boelelaan verbeteren.
Geluid
Voor geluid is een aantal maatregelen mogelijk. Bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het plaatsen van geluidschermen langs de A10, omdat dit de grootste geluidbron is voor het gebied. Bij de implementatie van een scherm van 8 meter zou het percentage geluidgehinderden sterk worden teruggebracht en het percentage dove gevels eveneens. In het geluidonderzoek zijn ook diverse optimaliseringmogelijkheden in het plangebied beschreven om geluidhinder tegen te gaan:
Externe veiligheid
In de te nemen ruimtelijke besluiten die betrekking hebben op het invloedsgebied langs de A10 zal steeds de stijging van het groepsrisico (externe veiligheid) dienen te worden verantwoord, conform de Circulaire Risiconormering transport gevaarlijke stoffen. De beschikbaarheid van voldoendebluswater, de zelfredzaamheid van personen, de aanwezigheid van goede vluchtwegen en de bereikbaarheid voor hulpdiensten zullen telkens in die verantwoording dienen te worden betrokken. Hiervoor is altijd maatwerk noodzakelijk. De hierna beschreven maatregelen betreffen optimalisaties:
Ecologie
De binnen het plangebied aanwezige dieren kunnen op diverse manieren beschermd of gecompenseerd worden:
Vleermuizen:
Vogels:
Vissen:
Duurzaamheid
De implementatie van de plannen voor de duurzame ontwikkeling van VU/VUmc zal er toe leiden dat de VU en VUmc meer dan nu het geval is een duurzaam gebied wordt, met een laag gebruik van fossiele brandstoffen (en emissie van CO2). In de overkoepelende visie op duurzaamheid bij VU/VUmc is het de ambitie is dat gebouwen zeer energiezuinig zullen worden gebouwd in het gebruik van (fossiele) energie voor verwarming en koeling. Als dit bij de uitvoering van de plannen gerealiseerd kan worden resteert met name verkeer en vervoer als gebruiker van fossiele brandstoffen.
In lijn met mogelijke optimalisaties, zoals gesteld bij verkeer en vervoer, kan de duurzaamheid van het gebied vergroot worden door een toename van het gebruik van de fiets.
Effecten buiten het plangebied
Het onderzoek naar de milieugevolgen van de ontwikkeling van VU/VUmc maakt duidelijk dat in het studiegebied buiten het eigenlijke plangebied weinig effecten zullen optreden.
Voor de beschrijving van de effecten voor VU/VUmc is een aantal nog niet uitgevoerde projecten als uitgangspunt genomen en zijn andere mogelijk uit te voeren projecten niet meegenomen. Door middel van een aantal gevoeligheidsanalyses is in beeld gebracht welke impact deze keuzes hebben op de effectbeoordelingen.
Alternatief: 100% realisatie VU/VUmc en 100% ontwikkeling Flanken
In dit MER zijn voor VU/VUmc twee alternatieven onderzocht. Bij deze twee alternatieven is geen sprake van de ontwikkeling van de Flanken. Voor de thema's die in dit deel A beschreven staan komt uit de analyse per thema dat de verdere ontwikkeling van de Flanken geen impact heeft op de effectbeoordeling. Voor de thema's die in deel B beschreven staan: verkeer en vervoer, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en water kan dit wel in meer of mindere mate impact op de effectbeoordeling hebben. Op de impact voor de (milieu)situatie bij VU/VUmc als gevolg van de verdere ontwikkeling van de Flanken van de Zuidas wordt hierna op ingegaan.
Verkeer en vervoer
De ontwikkeling van de Flanken hebben een veel grotere impact op de verkeersstromen dan sec de plannen voor VU/VUmc. Op het meest relevante punt voor VU/VUmc, de De Boelelaan, neemt het verkeer in totaal met 32% toe. De noodzaak om de oversteekbaarheid te verbeteren, zoals eerder is genoemd, zal hierdoor versterkt worden.
Het totaal aantal verplaatsingen neemt door de 100% ontwikkeling van de Flanken logischerwijs sterk toe. Deze toename zit voornamelijk in het aandeel OV en in mindere mate in het aandeel wegverkeer.
Luchtkwaliteit
Voor luchtkwaliteit nemen de concentraties NO2 en PM10 voor het alternatief '100% realisatie Flanken' ten opzichte van alternatief 1 significant (meer dan 1.2 µg/m3) toe. Deze significante toename zit echter niet ter hoogte van VU/VUmc. Wel is ter hoogte van VU/VUmc een lichte toename zichtbaar als gevolg van de realisatie van de Flanken. Hierbij is geen sprake van normoverschrijding.
Geluid
Voor geluid geldt dat het verschil tussen alternatief 1 en het alternatief '100% realisatie Flanken' op de bestaande gebouwen aan de De Boelelaan leidt tot een significante toename van meer dan 1.5 dB.
Voor de geluidbelasting op nieuwe gebouwen geldt bij VU/VUmc dat de alternatieven 1 en 2 zonder geluidafscherming Kenniskwartier 25% dove gevels hebben, maar bij realisatie van het Kenniskwartier (bij realisatie 100% Flanken) 'slechts' 5% dove gevels. Dit komt door de afschermende werking van het Kenniskwartier voor de gebouwen van VU/VUmc.
Externe veiligheid
Voor externe veiligheid zijn de berekende waarden voor alternatief 1 en het alternatief 100% realisatie Flanken gelijk ter hoogte van het plangebied VU/VUmc.
Water
Voor water geldt dat de ontwikkeling van de Flanken geen impact heeft op de ontwikkeling van VU/VUmc.
De nadere stedenbouwkundige uitwerking en de architectonische vormgeving van de gebouwen en de openbare ruimte zullen een wezenlijke invloed hebben op het effect van de realisatie van de plannen op het landschap. Deze uitwerkingen zijn in deze fase nog niet voor handen en zullen pas in de loop van de tijd worden gemaakt.
Om effecten op aspecten van ruimtelijke ordening en economie en overige hinderaspecten te kunnen beoordelen is een nadere uitwerking van stedenbouwkundige en architectonische plannen eveneens noodzakelijk. In de beoordeling in deze MER is ervan uitgegaan dat in deze plannen rekening gehouden wordt met sociale veiligheid, lokale bereikbaarheid, barrièrewerking, ruimtelijke kwaliteit, windhinder, schaduwwerking, lichthinder en hitte. Dit wordt in de stedenbouwkundige en architectonische uitwerkingen als aandachtspunt meegenomen.
Ten aanzien van bodem kan nog niet bepaald worden wat het definitieve grondverzet en de daarbij behorende grondbalans zal zijn. Dit wordt in de diverse bestemmingsplannen nader uitgewerkt.
In het MER is tevens een aanzet gegeven tot een evaluatieprogramma. Deze evaluatie zal zijn beslag krijgen na afronding van dit MER en na het vaststellen van de diverse ruimtelijke besluiten die voorzien in de realisering van de voorgenomen activiteit.