direct naar inhoud van 4.3 Cultuurhistorie, archeologie en monumenten
Plan: Legmeerpolder
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0362.11-VG02

4.3 Cultuurhistorie, archeologie en monumenten

4.3.1 Algemeen

Archeologische vindplaatsen, historische landschappen en monumentale gebouwen vertellen over het verleden en vormen samen onze cultuurhistorie. Cultuurhistorische waarden zijn heel belangrijk voor het karakter en de herkenbaarheid van een stad, een dorp of een gebied.

Het meewegen van cultuurhistorie speelt een steeds belangrijkere rol bij de inrichting van de ruimte. In de Nota Belvedere (1999) schetst het Rijk het belang van cultuurhistorische waarden en de wijze waarop deze waarden kunnen bijdragen aan het landschap van de toekomst. In nieuwe ruimtelijke plannen moet voortaan getoetst worden wat de effecten zijn op de cultuurhistorische waarden. Door cultuurhistorische waarden te betrekken bij de inrichting van onze ruimte, wordt de band met het verleden en de identiteit van dorp, stad of streek versterkt. Dat kan heel concreet en kleinschalig gebeuren, met het markeren van funderingen van voormalige historische bebouwing in de bestrating van een plein. Maar cultuurhistorie is ook in te passen in ruimtelijke ontwerpen. Bijvoorbeeld door een archeologische vindplaats als groenlocatie te bestemmen, of door historische waterlopen en verkavelingspatronen als uitgangspunt te nemen voor de plattegrond van een nieuwbouwlocatie.

Historische bouwkunde of bouwhistorie richt zich op verschillende aspecten van de gebouwde omgeving. Enerzijds is het onderzoek gericht op stedenbouwkundige structuren en ontwikkelingen die zich daarin hebben voorgedaan. Hierbij zijn aspecten als het stratenpatroon, de aanleg van bolwerken, de uitbreidingswijken in de 19e en 20e eeuw van belang. Een ander deel van het bouwhistorisch onderzoek is gericht op de geschiedenis van een gebouw of zelfs van onderdelen van gebouwen.

De historische geografie bestudeert de ontwikkeling van het ruimtegebruik. De historische geografische structuren bestaan onder meer uit kavelpatronen, wegen- en waterlopen en dijken. Historisch(e) geografische structuren en patronen vertellen samen met de archeologie, bouwhistorie en historische stedenbouw, het verhaal van onze geschiedenis en maken onderdeel uit van de kwaliteit van de leefomgeving.

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (september 2007) heeft voor de Nederlandse gemeenten vergaande implicaties, met name ten aanzien van de zorg voor het archeologisch erfgoed. De afgelopen 15 jaar is op nationaal en provinciaal niveau beleid ontwikkeld om tot een zorgvuldige omgang met dit archeologisch erfgoed te komen. Behoud van archeologische waarden in situ bij ruimtelijke ontwikkelingen is daarbij het uitgangspunt. Voor gemeenten is daarbij een primaire verantwoordelijkheid toebedeeld in de uitvoering van dit beleid. Samenhangend met hun specifieke verantwoordelijkheid voor de inrichting van het grondgebied liggen op gemeentelijk niveau immers de meest praktische mogelijkheden om de kwaliteit van de leefomgeving te handhaven of te versterken. Het ontwikkelen van een eigen gemeentelijk archeologiebeleid is derhalve noodzakelijk.

4.3.2 Archeologiebeleid Amstelveen

Voor de gemeente Amstelveen is op 26 november 2008 de archeologische beleidsadvieskaart (vindplaatsen- en verwachtingenkaart) en de Erfgoedverordening van Amstelveen vastgesteld (de erfgoedverordening is op 15 september 2010 opnieuw gewijzigd vastgesteld). De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart is voornamelijk gebaseerd op een analyse van landschappelijke kenmerken van bekende nederzettingslocaties in het grondgebied van de Gemeente Amstelveen. Op basis van deze analyse en door toepassing van archeologische expertise aangaande de landschappelijke ligging van (pre-)historische nederzettingen in het algemeen, is het mogelijk gebieden te begrenzen waarvan archeologische informatie ontbreekt, maar wel vindplaatsen worden verwacht. Bij het opstellen van de voorspelling wordt met name gekeken naar geo(morfo)logische, bodemkundige en hydrologische karakteristieken van verschillende gebiedsdelen in combinatie met de al bekende archeologische vindplaatsen. Gebieden worden op de kaart aangemerkt als zones die inzicht verschaffen in de verwachte kwantiteit (en kwaliteit) aan archeologische vindplaatsen. Er wordt onderscheid gemaakt in zones met een hoge, een middelhoge, een lage en in sommige gevallen een zeer lage verwachting.

Op basis van de geologische en bodemkundige opbouw van de gemeente kan een duidelijk onderscheid worden gemaakt in:

  • De bebouwde kom van Amstelveen en het Amsterdamse Bos, waar geen bodemkundige of geomorfologische informatie voorhanden is. De bebouwde kom is, op basis van historische kaarten, wel verder onder te verdelen in onverveend en verveend gebied.
  • De veengebieden: het onverveende deel van Buitendijkse Buitenverdertse Polder, het onverveende bovenland langs de Amstel, de oeverlanden bij de Poel en de Ouderkerkerlaan of het Groote Loopveld.
  • De droogmakerijen ofwel de uitgeveende gebieden als de Schinkelpolder, de Kleine Noordpolder, de Rietwijkeroordpolder, de Buitendijkse Buitenveldertse polder, de Middelpolder onder Amstelveen, de Bovenkerkerpolder en de Legmeerpolder.


Voor de verwachtingenkaart is op basis van de archeologische gegevens een onderscheid gemaakt in de volgende archeologische perioden:

  • Midden en Laat Neolithicum
  • Middeleeuwen en Nieuwe tijd

Daarnaast is op het Actueel Hoogtebestand Nederland een krekensysteem zichtbaar, dat heel goed bewoonbaar zou kunnen zijn geweest.

Betekenissen archeologische verwachting Midden en Laat-Neolithicum:

  • 1. hoge archeologische verwachting

Alle zichtbare kreeksystemen binnen de droogmakerijen hebben een hoge archeologische verwachting gekregen. In deze gebieden is de te verwachten dichtheid aan archeologische vindplaatsen het hoogst.

  • 2. lage archeologische verwachting

De komgebieden tussen de kreekruggen hebben een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum. Dit wil niet zeggen dat er geen vindplaatsen aanwezig zijn, maar wel dat de verwachte dichtheid laag is. De Legmeerpolder heeft ook een lage verwachting gekregen. Hier zijn, mede door het vergraven bodemprofiel geen kreeksystemen meer zichtbaar.

  • 3. onbekende archeologische verwachting

Voor de veengebieden waar zich in de ondergrond kreekruggen kunnen bevinden, geldt een onbekende archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Midden en Laat-Neolithicum. Hoewel deze kreekruggen en de daarin aanwezige archeologische resten in potentie niet of nauwelijks verstoord zijn en dus goede intacte vindplaatsen kunnen bevatten, is niet exact bekend waar deze kreekruggen zich bevinden. Er staan wel kreekruggen aangegeven op de archeologische verwachtingskaart.

Betekenissen archeologische verwachting Middeleeuwen en nieuwe tijd:

  • 1. hoge archeologische verwachting

De historische kern van Amstelveen en de oeverwal van de Amstel hebben een hoge archeologische verwachting voor bewoning uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarnaast zijn zones aangegeven langs primaire kades waar historische bebouwing heeft plaatsgevonden. Door de continuïteit van bewoning in bijvoorbeeld de historische kern van Amstelveen tot aan de Nieuwe tijd zijn waarschijnlijk veel sporen van bewoning uit de Late Middeleeuwen door latere bewoning en bebouwing verstoord.

  • 2. middelmatige archeologische verwachting

De onverveende bovenlanden langs de Amstel krijgen een middelmatige archeologische verwachting. In deze gebieden is de te verwachten dichtheid aan archeologische vindplaatsen dus middelmatig. Mogelijk heeft in deze zones bewoning uit zowel de Late Middeleeuwen als Nieuwe tijd plaatsgevonden.

  • 3. lage archeologische verwachting

De rest van de gemeente krijgt een lage archeologische verwachting Een lage verwachting wil niet zegen dat er geen vindplaatsen aanwezig zijn, maar wel dat de verwachte dichtheid laag is.

4.3.3 Noorder Legmeerpolder

In de Middeleeuwen bestond de Legmeerpolder uit een moerasgebied. Het veenmoeras was in de voorgaande eeuwen ontstaan als gevolg van een daling van de toenmalige zeespiegel. Rond de dertiende eeuw nam de bevolking in Holland toe, mede door verbeterde landbouwtechnieken. Er ontstond een grotere vraag naar landbouwgrond. Door het omdijken van veengebieden kon de waterstand worden beheerst, kwam de veengroei tot stilstand en kon veeteelt worden bedreven. De Bovenkerkerpolder is hiervan een voorbeeld.

De groei van steden deed ook de behoefte aan brandstof toenemen. Door de ontgraving van de veenmoerassen kon in die behoefte worden voorzien. Het veen werd met behulp van boten gebaggerd tot aan de onderliggende kleibodem en op legakkers (smalle percelen) te drogen gelegd. Door het baggeren ontstond een steeds groter aaneengesloten plassengebied. De toenmalige situatie is o.a. vergelijkbaar met de zuidwest zijde van de Poel.

Vanaf de 17e eeuw zijn droogmakerijen aangelegd; met molens drooggemalen meren en plassen. Aanleiding was de behoefte aan landbouwgrond en de toegenomen bedreiging door overstromingen. De droogmakerijen liggen gemiddeld dieper dan de oude veenpolders, omdat in de oude polders het veen niet is ontgraven.

Bij Koninklijk Besluit van 21 april 1873 verkreeg ir J.M.W. Wiegel concessie tot indijking en droogmaking van het noordelijke deel van de Legmeerplassen. Als eerste werd het in 1836 verspoelde pad tussen de Kwakel en Kudelstaart hersteld, waarmee de Legmeerplassen in een noordelijk en een zuidelijk deel werden gesplitst. Dit pad was in 1866 doorgebroken en daarna zover weggeslagen dat het nog slechts aan kleine eilandjes te herkennen was. Bij de droogmaking werd het weer hersteld om dienst te doen als zuidelijke waterkering van deze droogmakerij. Later werd het verbreed en op het eind van de 19de eeuw door de genie overgenomen. Hoewel door deze dam in twee gedeelten gescheiden, vormden de Legmeerplassen met de Buitendijkse Buitenveldertse-, de Thamerbuiten-, de Uithoornse- en de Kalslagerpolders oorspronkelijk één waterschap. De Zuider Legmeerpolder ligt geheel in Aalsmeer en Uithoorn.

In 1876 werd het stoomgemaal bij de Roode Paal (aan de Amstel) gesticht, waarmee de Noorder Legmeerplas tussen 1876 en 1879 is drooggemaakt. Hiervoor is voornamelijk gebruik gemaakt van bestaande dijken en taluds, die deels zijn versterkt: de Legmeerdijk, de Noorddammerweg, de ringdijk van de Thamerbinnenpolder en de Vuurlinie (beide laatstgenoemde liggen in de gemeente Uithoorn).

Na de drooglegging werd het land voor gebruik geschikt gemaakt. Hiervoor werd een landbouwkundige en dus logische, rationele verkaveling ontworpen. Het slotenpatroon is gebaseerd op de efficiënte afvoer van het water. De polder (feitelijk de droogmakerij) werd voorzien van een centrale wegenas.

Een ander verschil met de oude polders betreft het bodemgebruik. Doordat de bodem van de droogmakerijen uit klei bestaat was de bodem geschikt voor akkerbouw. Hiervoor werd de grondwaterstand extra verlaagd. De Legmeerpolder kent dan ook vrijwel geen veeteelt. In de eerste helft van de vorige eeuw is de bodem vervolgens geschikt gemaakt voor tuinbouw.

In de Legmeerpolder is vanaf 1960 een aantal grote ruimtelijke ingrepen gedaan, zoals de aanleg van bedrijventerreinen en later de woonwijk Westwijk. De karakteristiek van deze polder is aangetast door het verdwijnen van een groot aantal poldersloten. Hierdoor is een beeld ontstaan met percelen van wisselende breedte, maar met een overhand van brede percelen. Hierdoor is het historisch landschap aangetast.

De oprukkende bebouwing van Amstelveen Westwijk en de kassen verstikken het ruimtelijk karakter. Waar de kassen nog in de percelen liggen, trekt de nieuwbouw zich mondjesmaat nauwelijks wat aan van het polderlandschap.

Het karakter van het vroegere akkerbouwgebied in de Noorder Legmeerpolder is in de laatste tientallen jaren ook sterk gewijzigd doordat de kassencomplexen een meer industriële uitstraling hebben gekregen. Alleen het gedeelte van de Noorder Legmeerpolder ten oosten van de voormalige spoorbaan is een akkerbouwgebied met een open karakter gebleven. De nog zichtbare tegenstelling tussen enerzijds het open karakter van het gebied ten oosten van de spoorbaan Uithoorn-Amstelveen en anderzijds het gesloten karakter van het kassengebied is in belangrijke mate te danken aan het werk van de zogenaamde Kassencommissie. In de jaren vijftig dreigde in en rond Aalsmeer een ongecoördineerde ontwikkeling van kassencomplexen met alle gevolgen van dien voor het landschap. In mei 1959 werd het Structuurplan Tuinbouwgebied uitgebracht. Hierin werden gebieden aangewezen waar onbeperkt kassenbouw mogelijk was en gebieden waar kassenbouw zou moeten worden geweerd in verband met toekomstige woningbouw, of wegenaanleg of uit zuiver landschappelijke overwegingen.

Het karakter van het landelijke gebied van de Noorder Legmeerpolder wordt ook bedreigd door een groot aantal kleinschalige bedrijfjes langs de Bovenkerkerweg en Zijdelweg. Veel van de historisch waardevolle elementen zijn hier verdwenen of aangetast. Een belangrijk nog aanwezig element is de spoorlijn, die voor de ontwikkeling van het achterland een belangrijke betekenis heeft gehad.

Archeologische vindplaatsen- en verwachtingenkaart gemeente Amstelveen
Archeologische vondsten zijn te verwachten in de niet-uitgeveende gedeelten van de gemeente (Bovenlanden), de historische dijklinten, de gebieden langs de Amstel en in de Bovenkerkerpolder. Dat wil niet zeggen, dat in het plangebied van de Legmeerpolder geen enkele archeologische vondst zal worden gedaan. Dat is echter in het plangebied minder waarschijnlijk.

4.3.4 Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Holland

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland zijn de archeologische, de historisch-geografische en historisch (steden)bouwkundige elementen in kaart gebracht. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is met name de historische-geografie voor de Legmeerpolder van toepassing.

De aanleg van een netwerk van lokaalspoorlijnen is kenmerkend voor de snelle ontwikkelingen in de verkeersfunctie in het begin van de 20ste eeuw. De restanten van de spoorlijn, spoordijken, zijn nog herkenbaar in het landschap. Over het traject Bovenkerk-Amstelveen rijdt nu de museumtramlijn van en naar Amsterdam. De lokaalspoorlijn Amsterdam-Bovenkerk-Uithoorn is op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland aangemerkt als “van waarde” (CHW-code MLA041G).

Droogmakerijen zijn zeer kenmerkend voor de landschapsontwikkeling van de Noorder Legmeerpolder. De rationele en regelmatige inrichting is nog duidelijk herkenbaar, de openheid is aangetast door de vele tuinbouwkassen en de bouw van woningen.

De oorspronkelijke strookvormige verkaveling is sterk aangetast door een herverkaveling. De ruimtelijke en genetische samenhang met het wegen- en afwateringspatroon en de ringdijk is aanwezig. In de polder ligt de Vuurlijn van de Stelling van Amsterdam. De droogmakerij van de Noorder-legmeerpolder is “van waarde” (CHW-code MLA048G).

De drie noordoost-zuidwest lopende tochten en de haaks hierop staande hoofdtocht, die naar het gemaal in de Bovenkerkerpolder leidt, zijn ook nog herkenbaar. In het noorden is het patroon gewijzigd door de bouw van Westwijk. Het rechtlijnige patroon van afwateringsloten heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met het even rechtlijnige wegenpatroon van de Legmeerpolder. De tochten zijn “van waarde” (CHW-code MLA093G).

Kenmerkend voor de middeleeuwse ontginningsblokken zijn rechte en slingerende wegen over kaden en dijken. De rechte en slingerende ontginningsassen en de rechte zij- en achterkaden vormden vaak de basis van het wegenpatroon. De Legmeerdijk is waarschijnlijk voortgekomen uit een achterkade. De Legmeerdijk is nog duidelijk herkenbaar. Een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerij van de Noorder Legmeerpolder is duidelijk aanwezig en is “van waarde” (CHW-code MLA137G). De Bovenkerkerweg komt voort uit een ontginningsas. De weg is nog duidelijk herkenbaar. De Bovenkerkerweg maakte deel uit van de doorgaande landverbinding van Amsterdam naar Gouda. De weg heeft een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerijen van de Bovenkerkerpolder en de Noorder Legmeerpolder en is “van waarde” (CHW-code MLA138G). Ook karakteristiek zijn de polderwegen in de droogmakerijen en over de ringdijken. Het rechtlijnige en rationele wegenpatroon is kenmerkend voor de inrichting van droogmakerijen. Het oorspronkelijke wegenpatroon (een langere centrale weg, twee parallel lopende korte wegen en drie dwarswegen) zijn ondanks de verdichting van het wegennet nabij Uithoorn en in Amstelveen goed herkenbaar. Een ruimtelijke en genetische samenhang (de wording en ontwikkeling tonend) met het afwateringsstelsel is nog aanwezig. De polderwegen sluiten aan op de landwegen over de grenzen van de middeleeuwse ontginningsblokken. Dergelijke polderwegen zijn “van waarde” (CHW-code 152G).

Ringdijken, ringvaarten en afwateringssloten zijn kenmerkende elementen van de droogmakerijen. De ringdijk van de Noorder Legmeerpolder valt samen met de Legmeerdijk, de Vuurlijn en de Bovenkerkerweg. De ringdijk is dus nog goed herkenbaar. De Legmeerdijk en de Bovenkerkerweg waren bij aanleg van de droogmakerij twee bestaande wegen over dijken. De huidige Vuurlijn is een hersteld pad tussen De Kwakel en Kudelstaart/Vrouwentroost, na aanleg van de polder werd het een belangrijk onderdeel van de Stelling van Amsterdam. De ringdijk heeft een ruimtelijke samenhang met het afwateringspatroon. Ringdijken zijn niet zeldzaam. De ringdijk Noorder Legmeerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 092G).

4.3.5 Monumenten

Archeologische vindplaatsen van zeer hoge waarde kunnen krachtens de Monumentenwet 1988 als Rijksmonument of krachtens de Provinciale Monumentenverordening 2001-2004 als provinciaal monument beschermd worden. Tevens kunnen gemeenten door middel van hun eigen monumentenverordening archeologische vindplaatsen beschermen. Activiteiten die een aantasting van het wettelijke beschermde monument betekenen zijn pas mogelijk als daarvoor door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een vergunning verleend is.

In het plangebied komen geen Rijksmonumenten en ook geen provinciale monumenten voor. De gemeentelijke monumenten die in de Legmeerpolder voorkomen zijn:

Noorddammerweg 99 boerderij

Noorddammerweg 104 boerderij Adriaanhoeve