direct naar inhoud van Toelichting
Plan: UP 1e Melmseweg, fase 1
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Aanleiding en doel

Veense Poort Vastgoed B.V. is voornemens om op een locatie aan de 1e Melmseweg te Veenendaal woningbouw en bebouwing voor commerciële functies te realiseren. Het aantal woningen betreft in totaal ca. 256 stuks, bestaande uit zowel grondgebonden als gestapelde eenheden. De realisatie vindt gefaseerd plaats (3 fases). De eerste fase bestaat uit circa 86 woningen (hierna: plangebied), de tweede fase uit ca. 82 en de derde fase uit ca. 88 woningen. Voorliggend uitwerkingsplan is opgesteld ten behoeve van de eerste fase.

Op 23 januari 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "1e Melmseweg" vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet, na gebruikmaking van de uitwerkingsplicht, ter plaatse van fase 1 in woningbouw.

Hoofdstuk 2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de 1e Melmseweg te Veenendaal. De 1e Melmseweg betreft een ontsluitingsweg, welke begint en eindigt op de Nieuweweg. Het plangebied wordt globaal begrensd door de 1e Melmseweg aan de oostzijde, de Rondweg West aan de noordzijde en door een begraafplaats aan de zuid- en westzijde. Navolgende afbeelding geeft de globale ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0001.jpg"

Afbeelding 2.1: Globale ligging plangebied (bron: bestemmingsplan "1e Melmseweg")

Het plangebied maakt deel uit van een groter geheel, welke bestaat uit drie fases. Navolgende afbeelding geeft globaal de drie fases weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0002.jpg"

Afbeelding 2.2: Fasering (bron: (Aveco de Bondt)

2.1 Vigerend plan

Voor de in het plangebied opgenomen gronden vigeert het bestemmingsplan “1e Melmseweg”, vastgesteld door de gemeenteraad van Veenendaal op 23 januari 2014 en onherroepelijk geworden op 12 november 2014.

De gronden hebben in het vigerende plan de bestemming "Wonen - Uit te werken" met de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" en de functieaanduiding "houtwal" en de bestemming "Groen". Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding weer.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0003.jpg"

Afbeelding 2.2: Uitsnede vigerende verbeelding (bestemmingsplan "1e Melmseweg")

Gronden met de bestemming "Wonen- Uit te werken" zijn bestemd voor wonen, beroepsmatige activiteiten, tuinen en erven, wegen, straten, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen en verhardingen en speelvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' is het beleid gericht op de instandhouding van de bomen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, nutsvoorzieningen, afvalcontainers, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en eventuele voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag.

In de uitwerkingsregels is bepaald dat de bestemming "Wonen - Uit te werken" uitgewerkt wordt met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient inzicht te bestaan in de verkaveling en het functionele programma;
  • b. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat de beoogde planontwikkeling geen knelpunten oplevert voor de relevante milieuaspecten (archeologie, bodem, water, flora en fauna, akoestiek e.d.) in de directe omgeving. Dit betekent onder andere dat de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante leefmilieuaspecten;
  • c. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag niet worden overschreden;
  • d. van de onder d bedoelde bouwhoogte kan worden afgeweken ten behoeve van de realisering van architectonische of stedenbouwkundige accentuering, met dien verstande dat:
      • voor de eengezinswoningen een maximale bouwhoogte mogelijk is tot 12 m¹;
      • voor de meergezinswoningen een maximale bouwhoogte mogelijk is tot 18 m¹.
  • e. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het als zodanig aangeduide 'bouwvlak' worden gebouwd.

Gronden met de bestemming "Groen" zijn bestemd voor groen(voorziening, infrastructuur, jongeren ontmoetingsplek, nutsvoorziening, ontsluiting, pad, park, parkeerterrein, speelvoorziening, water, weg en eventuele voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag.

2.2 Planvorm

Het onderhavige bestemmingsplan betreft een uitwerkingsplan van het bestemmingsplan "1e Melmseweg". Door de bestemming "Wonen - Uit te werken" is het mogelijk in het plangebied te voorzien in woningbouw en zodoende in te spelen op de actuele woningvraag.

2.3 Huidig gebruik

Binnen het plangebied zijn twee bedrijven met bijbehorende bedrijfsbebouwing aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het relevante beleidskader is in het bestemmingsplan "1e Melmseweg" verantwoord en afgewogen. Dit beleidskader is, met uitzondering van beleid ten aanzien van duurzaamheid (Ladder van duurzame verstedelijking) en geluid (Beleidregel hogere waarden Wgh, Gemeente Veenendaal), actueel en volledig.

In dit hoofdstuk wordt uitsluitend ingegaan op het beleidskader omtrent de Ladder van duurzame verstedelijking en de toetsing van het voorliggende uitwerkingsplan aan de uitwerkingsregels zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan "1e Melmseweg". Het gemeentelijk geluidbeleid vastgelegd in de "Beleidregel hogere waarden Wgh, Gemeente Veenendaal" komt in paragraaf 5.1.1. aan bod.

Voor het overige wordt in voorliggend uitwerkingsplan volstaan met een verwijzing naar het bestemmingsplan "1e Melmseweg".

3.1 Ladder van duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • Trede 1.: Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
  • Trede 2.: Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
  • Trede 3.: Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen. In een handreiking zijn deze treden als volgt weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0004.png"

Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Toetsing aan de Ladder van duurzame verstelijking levert de volgende resultaten op:

Behoefte

Woningbouw

CBS cijfers

Per 1 juli 2014 wonen er 63.350 personen in Veenendaal en zijn er 26.120 huishoudens. Dit betekent een gemiddelde van 2,43 personen per huishouden. De verwachting van de ontwikkeling van de bevolking en het aantal huishoudens, is volgens het CBS als volgt:

  Onderwerpen   Totale bevolking   Bevolking naar leeftijd  
      0 tot 20 jaar   20 tot 65 jaar   65 jaar of ouder  
Regio's (situatie 2011)   Perioden          
Veenendaal   2013   63.100   16.800   36.600   9.700  
  2015   63.800   16.700   36.600   10.500  
  2020   65.800   16.500   36.800   12.400  
  2025   67.000   15.800   36.900   14.300  
  2030   68.300   15.800   36.500   16.000  
  2035   68.000   15.600   34.900   17.500  
  2040   68.400   15.800   34.100   18.500  

Tabel 5.1: Bevolkingsprognose Veenendaal (bron: CBS)

  Onderwerpen   Totaal   Eén-persoons huishouden   Paren   Eénouder huishouden   Overig  
             
Regio's (situatie 2011)   Perioden            
Veenendaal   2015   26.600   8.300   16.700   1.500   200  
  2020   28.100   9.100   17.300   1.500   200  
  2030   30.400   10.700   18.000   1.500   200  
  2040   30.700   11.400   17.600   1.500   200  

Tabel 5.2: Huishoudensprognose Veenendaal (bron: CBS)

Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat er in 2030 in totaal 30.400 huishoudens verwacht worden. In relatie met het aantal van 68.300 inwoners betekent dit dat in 2030 de gemiddelde omvang van een huishouden 2,25 personen bedraagt.

Voor dit aantal huishoudens is in deze periode een toename van het aantal woningen noodzakelijk van 4.280 woningen. Om minimaal deze hoeveelheid woningen te kunnen realiseren zal er, rekening houdend met gangbare factor van 70% daadwerkelijke realisatie, een plancapaciteit van 6.114 woningen moeten zijn.

Provincie

In de op 4 februari 2013 door de Provinciale Staten van Utrecht vastgestelde Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie staat vermeld dat gemeente Veenendaal de opgave heeft om 3.750 woningen in de periode 2013-2028 te realiseren. Vermeld is dat dit stedelijk programma voor Veenendaal geheel via inbreiding kan worden gerealiseerd.

Regio Foodvalley

Veenendaal is één van de deelnemende gemeenten aan het samenwerkingsverband Regio FoodValley. In 2012 is in opdracht van de Regio FoodValley door Companen een rapport gemaakt over de geplande bouwproductie in de verschillende gemeenten van de Regio FoodValley. In het in oktober 2012 uitgebrachte rapport “Inventarisatie en probleemanalyse, Eerste stap naar regionaal woningbouwprogramma?” komt naar voren dat voor de regio FoodValley als geheel, niet gesproken kan worden van een samenhangend woningmarktgebied.

Wel zien we dat gemeenten wel een sterke relatie hebben met directe buurgemeenten binnen de regio. Met name Ede heeft een relatief sterke relatie met gemeenten binnen de FoodValley, waarbij relatief veel verhuisbewegingen plaatsvinden tussen Ede, Barneveld, Veenendaal en Wageningen. De gemeenten Nijkerk en Scherpenzeel zijn daarentegen meer georiënteerd op gemeenten buiten de regio. Nijkerk is vanwege haar ligging sterk georiënteerd op Amersfoort, en Scherpenzeel op andere gemeenten binnen de provincie Utrecht.

Dit heeft geleid tot de conclusie dat het niet nodig is om uitgangspunten op te stellen voor een regionaal afstemmingsprogramma.

Gemeente

Er zijn in de afgelopen jaren meerdere gemeentelijke beleidsdocumenten op- en vastgesteld over de woningbehoeften. Hieronder volgt een opsomming van en toelichting op de meeste actuele en relevante documenten.

Woonvisie 2007

De woonvisie Veenendaal, Werken aan een aantrekkelijke leefstad uit 2007 voorziet zowel in het beleidskader voor de stad als in een ontwikkelingsprogramma voor de zes wijken. Volgens deze visie wil Veenendaal een aantrekkelijke jonge leefstad zijn, met herkenbaar stadslandschap en ruimte voor ondernemerschap. De gemeente wil groeien van 62.000 inwoners naar 75.000 inwoners. Het bouwprogramma van de gemeente is op basis van het woonbehoefteonderzoek uit 2006 tot stand gekomen. De bouwambitie op basis van het woonbehoefteonderzoek is volgens deze visie om in de jaren 2007-2012 3.450 woningen te realiseren.

Nota Wonen 2012

In 2012 heeft de raad besloten dat het vanwege de economische crisis niet wenselijk is voor een periode van 5 jaar een nieuwe visie op wonen vast te stellen. De woningmarkt is erg grillig gebleken en gelet daarop constateerde het gemeentebestuur de behoefte aan een jaarlijks beleidsstuk om in te spelen op de continu veranderende situatie op de woningmarkt. Om deze reden is een Nota Wonen op basis van de uitgangspunten uit de Woonvisie 2007 opgesteld. Zodra er weer sprake is van een stabiele woningmarkt, wordt er een nieuwe visie voor de langere termijn opgesteld.

In deze Nota Wonen 2012 werd -zoals gezegd- aangesloten bij de uitgangspunten van de Woonvisie 2007. Echter, gelet op de veranderde marktomstandigheden is de snelheid waarmee de uitgangspunten van de Woonvisie 2007 kunnen worden uitgevoerd, sterk afgenomen. Deze nota behelst derhalve een aanpassing van het beleid zoals volgt uit de Woonvisie 2007.

Nota Wonen 2013

Deze nota bevat met de Nota Wonen 2012 wederom een aanpassing van de Woonvisie 2007. Met de Nota Wonen 2013 wordt aangesloten bij de Nota Wonen 2012. In de nota zijn drie punten opgenomen die niet moeten gebeuren. In de eerste plaats is dat het bijbouwen van appartementen, omdat hierin al met de bestaande bouwplannen in combinatie met de bestaande voorraad en aanbod wordt voorzien.

In de tweede plaats moeten er geen dure grondgebonden woningbouwplannen bijkomen. De bestaande voorraad en de bestaande bouwplannen bieden hierin eveneens voldoende aanbod.

In de derde plaats wordt in de nota vastgesteld dat er wel degelijk sprake is van een hoge verhuisbehoefte in Veenendaal en dat gelet daarop toekomstige bouwplannen niet definitief moeten worden afgewezen. Zodra het vertrouwen op de woningmarkt is teruggekeerd, moeten nieuwe woningbouwplannen snel kunnen worden uitgevoerd.

Wonen in Veenendaal 2013

In de periode november 2013 – januari 2014 is in Veenendaal een woningbehoeftenonderzoek uitgevoerd. De gemeente Veenendaal wil namelijk graag weten hoe de woontevredenheid, verhuisgeneigdheid en woonwensen van haar inwoners eruit ziet. Hiermee kan vervolgens rekening worden gehouden bij het realiseren/aanpassen van het aanbod in Veenendaal. Het onderzoek is uitgevoerd door het onderzoeksbureau van de gemeente Ede (Strategie & Onderzoek).

De probleemstelling van het onderzoek luidde:

Hoe ziet de Veenendaalse woningbehoefte er de komende jaren uit per wijk?

Enkele belangrijke conclusies van dit onderzoek zijn:

  • Veenendalers zijn erg tevreden met hun woning. De tevredenheid is het grootst onder bewoners van de wijken Zuidoost, West, Noordwest en Noordoost, koopwoningen en vrijstaande woningen/bungalows.
  • Onder de Veenendalers die binnen de gemeente willen verhuizen zijn vooral West, Zuidoost en het Centrum geliefde wijken. Buiten Veenendaal zijn vooral de regio en het westen van Nederland in trek.
  • Verhuisgeneigden waarbij studie of werk de verhuisreden is, oriënteren zich grotendeels buiten Veenendaal. Vormt gezondheid of behoefte aan zorg de verhuisreden, dan wordt bijna altijd binnen Veenendaal gezocht.
  • In Veenendaal is vraag naar een mix van tussen- / hoekwoningen, twee-onder-éénkapwoningen, vrijstaande woningen en gestapelde woningen.
  • De woningbehoefte van senioren wijkt wel wat af van de jongere doelgroepen. Onder 55-plussers zijn vooral appartementen en seniorenwoningen in trek, relatief vaak in de huursector.

Concept-Woonvisie 2014-2019

Recent heeft het college van burgemeester en wethouder de concept Woonvisie Veenendaal 2014-2019 vastgesteld. Dit concept is inmiddels (13 mei 2014) voor consultatie aan de raadscommissie aangeboden en zal naar verwachting medio 2015 door de gemeenteraad worden vastgesteld.

Hierin wordt de behoefte aan de huidige bouwplannen bevestigd, mede gebaseerd op de prognose voor groei van het aantal inwoners van Veenendaal. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geen overcapaciteit van bouwplannen bestaat voor de lange termijn.

In deze Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt:

“De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich uitsluitend uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus.”

Als actuele uitgangspunten van het beleid zijn onder meer aangemerkt:

  • tot 2040 wordt in de provincie Utrecht geen krimp voorzien. De druk op de Utrechtse woningmarkt is dan ook nog steeds hoog;
  • door individualisering en vergrijzing neemt het aantal huishoudens ook de komende jaren sneller toe dan het aantal inwoners. Dit heeft gevolgen voor de woningbehoefte, maar ook bijvoorbeeld voor voorzieningen en mobiliteit;
  • door toepassing van hogere bebouwing is het mogelijk de beschikbare ruimte beter te benutten.

In de Woonvisie wordt verwezen naar de groeimogelijkheden voor de regio Zuid-Oost Utrecht die blijken uit de Woningmarkt Monitor van de provincie Utrecht. Zo geldt allereerst dat voor de regio Zuid-Oost sprake is van een toename van het aantal huishoudens tot 2040 van ca. 16.000. In deze monitor blijkt ook dat er nog flinke groei zit in de behoeften ten opzichte van de reeds bekende plannen.

Projectenboeken 2012, 2013 en 2014

De Projectenboeken geven jaarlijks een verantwoording van- en vooruitblik op de woningbouwprojecten in de gemeente Veenendaal. Aan de projectenboeken liggen woningbouwprognoses ten grondslag. Uit de vergelijking tussen de huishoudensprognoses en het aanbod aan nieuwe woningen blijkt dat er vanaf 2018 sprake zal zijn van een beperkt tekort aan nieuwe woningen.

Conclusie

Uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt dat er geringe cijfermatige verschillen bestaan in de prognoses voor de korte en de lange termijn. Duidelijk is wel dat er in de periode tot 2030 nog behoefte zal bestaan aan substantiële uitbreiding van het aantal woningen. Dit aantal ligt rond het getal van 4.000. In regionaal perspectief gezien is het realistisch deze behoefte binnen de grenzen van Veenendaal in te vullen. Deze behoefte kan binnen het stedelijke gebied van Veenendaal worden ingevuld. Daarnaast blijkt er geen sprake te zijn van een samenhangende regionale woningmarkt, waardoor opvang van de woningbehoefte elders in de regio geen reële optie is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan is met behulp van het stappenplan getoetst aan de ladder. Dit levert de volgende beoordeling op.

Trede 1. Bestaande regionale behoefte:

Binnen het plangebied worden ca. 86 woningen (fase 1) worden gerealiseerd. Vanwege de mix van appartementen en grondgebonden (aaneengesloten) woningen kunnen verschillende doelgroepen gebruik maken van het toekomstige woningaanbod.

Uit het voorgaande blijkt dat deze zowel kwalitatief als kwantitatief binnen de bestaande regionale en plaatselijk behoefte van ca. 4.000 woningen tot 2030 past.

Trede 2. Binnen- of buitenstedelijk:

Het plangebied betreft een inbreidingslocatie, en is gelegen in bestaand bebouwd gebied binnen de gemeente Veenendaal.

Trede 3 Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten

Met het bevestigend beantwoorden van de vraag in trede 2 is de motivering afgerond. Immers de keuze voor een locatie buiten het stedelijk gebied is niet aan de orde. Toetsing aan trede 3 is daarmee niet aan de orde.

Conclusie

De ontwikkeling ter plaatse van het plangebied voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking doordat wordt voorzien in een regionale behoefte op een inbreidingslocatie.

3.2 Vigerend bestemmingsplan

In het vigerend bestemmingsplan is bepaald dat burgemeester en wethouders de bestemming "Wonen - Uit te werken" uitwerken overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient inzicht te bestaan in de verkaveling en het functionele programma;
  • b. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat de beoogde planontwikkeling geen knelpunten oplevert voor de relevante milieuaspecten (archeologie, bodem, water, flora en fauna, akoestiek e.d.) in de directe omgeving. Dit betekent onder andere dat de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante leefmilieuaspecten;
  • c. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag niet worden overschreden;
  • d. van de onder d bedoelde bouwhoogte kan worden afgeweken ten behoeve van de realisering van architectonische of stedenbouwkundige accentuering, met dien verstande dat:
    • 1. voor de eengezinswoningen een maximale bouwhoogte mogelijk is tot 12 m¹;
    • 2. voor de meergezinswoningen een maximale bouwhoogte mogelijk is tot 18 m¹.
  • e. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het als zodanig aangeduide 'bouwvlak' worden gebouwd.

Ad. a: De verkaveling van het plangebied is vastgelegd in het stedenbouwkundige plan. Dit plan is opgenomen in afbeelding 4.2. Het programma van het plangebied bestaat uit zowel grondgebonden als gestapelde woningbouw.

Ad. b: In hoofdstuk 5 wordt uitvoerig ingegaan op de milieuplanologische haalbaarheid van het uitwerkingsplan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd ten aanzien van de relevante milieuaspecten is gebleken dat geen sprake is van milieuplanologische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

Ad. c en d: De bouwhoogte van de grondgebonden woningen bedraagt maximaal 10 meter en de bouwhoogte van de gestapelde woningen (appartementengebouw) aan de noordzijde van het plangebied bedraagt 15 meter. Deels voorziet het appartementengebouw in een stedenbouwkundige verbijzondering door verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte met 3 meter. Derhalve voldoen de genoemde bouwhoogten aan de bouwhoogten op grond van het bestemmingsplan "1e Melmseweg".

Ad. e: De hoofdgebouwen zijn gesitueerd in de bouwvlakken. Navolgende afbeelding geeft het stedenbouwkundige plan ten opzichte van de verbeelding weer. Met uitzondering van de galerij van het appartementengebouw zijn alle hoofdgebouwen binnen het bouwvlak uit het bestemmingsplan "1e Melmseweg" gesitueerd. De overschrijding van de galerij van het appartementengebouw wordt conform de regels van het bestemmingsplan als ondergeschikt bouwwerk aangemerkt welke tevens buiten het bouwvlak is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0005.jpg"

Afbeelding 3.2: Stedenbouwkundig plan in relatie tot de verbeelding (bron: Aveco de Bondt)

Het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan "1e Melmseweg".

3.3 Conclusie

Aangezien het bestemmingsplan "1e Melmseweg" - middels een uitwerkingsplicht - reeds voorziet in de mogelijkheid tot realisatie van woningbouw, past de beoogde ontwikkeling binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Gebiedsvisie

In het bestemmingsplan "1e Melmseweg" wordt de gemeentelijke gebiedsvisie voor het gehele te ontwikkelen gebied aan de 1e Melmseweg (alle 3 fases) uiteengezet.

4.1.1 Verkennend stedenbouwkundig plan

Aan de hand van de gebiedsvisie is een verkennend stedenbouwkundig plan opgesteld voor het gehele gebied. In het vigerend bestemmingsplan is de totstandkoming van dit stedenbouwkundige plan uitvoerig beschreven. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

Navolgende afbeelding geeft het verkennende stedenbouwkundige plan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0007.jpg"

Afbeelding 4.1: Verkennend stedenbouwkundig plan (bron: bestemmingsplan "1e Melmseweg")

4.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

In de toelichting van het vigerend bestemmingsplan is aangegeven dat het verkennende stedenbouwkundig plan ten behoeve van het uitwerkingsplan verder uitgewerkt dient te worden. Voor de uitwerking van het stedenbouwkundige plan gelden de volgende uitgangspunten:

Wonen

  • de bouwhoogte van grondgebonden woningen is bepaald op maximaal 10 meter. Hiervan kan worden afgeweken tot maximaal 12 meter ten behoeve van de realisatie van stedenbouwkundige hoogteaccenten.
  • de bouwhoogte van appartementenblokken is bepaald op 15 meter. Ook hier kan ten behoeve van architectonische stedenbouwkundige accentueringen worden afgeweken tot een maximum van 18 meter.

Verkeer

  • ontsluiting van het gehele gebied (fases 1 t/m 3) op de Nieuweweg waarbij sprake is van één ingang voor langzaam verkeer en hulpdiensten in de noordoosthoek van het plangebied en één gecombineerde in- en uitgang aan de zuidoosthoek van het plangebied. Daarnaast heeft het langzaam verkeer een ontsluiting aan de zuidzijde via het achterpad achter de woningen Nieuweweg/Holleweg en heeft het langzaam verkeer in het noordwesten een verbinding met de Rondweg-west.

Parkeren

  • de gemeentelijke parkeernorm bedraagt 1,8 parkeerplaats per woning. Voor appartementen < 60 m² geldt een norm van 1,0 parkeerplaats per appartement. Op parkeervoorzieningen welke op eigen terrein zijn gelegen zijn reductiefactoren van toepassing. Daardoor worden die parkeervoorzieningen als volgt meegerekend:
Opstelstrook   0,5 pp  
Garage zonder oprit   0,5 pp  
Carport   0,7 pp  
Garage met oprit   0,8 pp  
Garage met dubbele oprit   1,0 pp  
Stallingsgarage in wooncomplex   0,8 pp  

Tabel 4.2: Gemeentelijke parkeereis

Bij het berekenen van de parkeerbalans kan er rekenkundig per woning voor het parkeren op uit te geven terrein maximaal 1 parkeerplaats worden meegeteld. Voor iedere woning zal dus altijd tenminste 0,8 parkeerplaats in de openbare ruimte moeten worden gerealiseerd.

Groen

  • de overgang van de Rondweg West naar het woongebied wordt natuurvriendelijk ingericht.
  • bomen op de overgang naar de begraafplaats aan de zuidzijde van het plangebied en de eiken langs de Melmseweg worden ingepast.
  • fietsverbinding/aansluiting op de Rondweg West met behoud van bomen en heesters.
  • aan de zuid- en westzijde van het plangebied zal een groenzone zorgen voor afscherming ten opzichte van de begraafplaats.
  • de bestaande houtwal de langs de huidige 1e Melmseweg dient behouden te blijven.

4.3 Toetsing stedenbouwkundige randvoorwaarden

In de toelichting van het vigerend bestemmingsplan is aangegeven dat het verkennende stedenbouwkundige plan ten behoeve van het uitwerkingsplan nader wordt uitgewerkt. Navolgende afbeelding geeft het stedenbouwkundige plan weer. Rood omkaderd betreft globaal het plangebied behorende bij de eerste fase. Het is mogelijk dat de stedenbouwkundige invulling van de fases 1, 2 en 3 op onderdelen wijzigt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0008.jpg"

Afbeelding 4.3a: Stedenbouwkundig plan (bron: Timpaan, d.d. 29 januari 2015)

Navolgende afbeelding geeft illustratief de invulling van het plangebied op grond van het stedenbouwkundige plan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0009.jpg"

Afbeelding 4.3b: Illustratieve invulling stedenbouwkundige plan eerste fase (bron: Timpaan)

Het stedenbouwkundig plan voor de eerste fase wijkt deels af van het verkennende stedenbouwkundige plan. Dit betreft het woongebied direct ten westen van de 1e Melmseweg en ten oosten van de nog te realiseren ontsluitingsweg. De bouwvlakken zijn ten opzichte van het verkennende stedenbouwkundige plan met een kwartslag gedraaid.

In het verkennende stedenbouwkundige plan is uitgegaan van de drie oorspronkelijke kavels die in dezelfde noord zuid richting lopen als de Nieuweweg. De situering van de bouwvlakken is niet bepalend ten aanzien van het behoud van de historische verkavelingsstructuur. De historische verkavelingsstructuur wordt immers benadrukt door de bebouwingsstructuur, de wegenloop en het groen. De gedraaide bouwvlakken zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend.

Het uitgewerkte stedenbouwkundige plan voor de eerste fase is getoetst aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden, zoals deze zijn weergegeven in paragraaf 4.3. Hieruit is het navolgende gebleken.

Wonen

De bouwhoogte van de grondgebonden woningen bedraagt circa 8,5 meter. De bouwhoogte van het appartementengebouw aan de zijde van de Rondweg West bedraagt 15 meter met hoogteaccenten van 18 meter.

De bouwmassa langs de rondweg sluit aan op de schaal van de Rondweg West. De hoogteaccenten dragen bij aan verbijzondering van de noordelijke bebouwing binnen het plangebied. Achter deze bebouwing krijgt de bebouwing een kleinere schaal die past bij de 1e Melmseweg en de Nieuweweg.

De bouwhoogten voldoen aan de stedenbouwkundige randvoorwaarde.

Verkeer

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten op de bestaande Nieuweweg. Langzaam verkeer heeft naast deze ontsluiting ook een ontsluiting via het achterpad achter de woningen Nieuweweg/Holleweg en een ontsluiting naar de Rondweg-west. De ontsluiting van de eerste fase (maar ook de daarop volgende twee fases) zullen nader gedetailleerd worden in de fase van het inrichtingsplan. Navolgende afbeelding geeft de ontsluiting van het plangebied weer.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF1-vg01_0010.jpg"
Afbeelding 4.4: Ontsluiting fase 1

Voor wat betreft het aspect verkeer wordt voldaan aan de stedenbouwkundige randvoorwaarde.

Parkeren

De gemeentelijke parkeernorm bedraagt 1,8 parkeerplaatsen per woning en 1,0 p.p. voor appartementen < 60 m2. In de eerste fase van het plangebied zijn ca. 86 woningen geprojecteerd, te weten 50 grondgebonden en ca. 36 gestapelde woningen. Daarbij is geen sprake van parkeervoorzieningen op het eigen terrein. Derhalve zijn geen reductiefactoren van toepassing. De parkeereis bedraagt daardoor ca. 155 openbare parkeerplaatsen.

Groen

Bestaand groen is waardevol voor het beeld van een nieuwe woonbuurt. Immers het groen is volwassen en levert daardoor een positieve bijdrage aan het (straat)beeld. Bomen hebben ruimte nodig - onder en boven de grond. Voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in de Inrichtingseisen Veenendaalse Openbare Ruimte (IVOR). In het stedenbouwkundig plan en bij de uitvoering zal rekening gehouden worden met de eisen uit het IVOR. Bij het inpassen van bestaande bomen is het tevens zaak om grondverbetering toe te passen en te zorgen voor een plantvak van voldoende omvang.

Langs de Rondweg West wordt het kenmerkende brede profiel en het groene karakter voortgezet. Hierdoor ontstaat een geleidelijke overgang tussen de rondweg en het plangebied. Behoud van deze waardevolle overgang is in zekere mate vastgelegd in het vigerend bestemmingsplan. Dit plan voorziet immers in een groenstrook tussen de Rondweg West en het woongebied. Door aan de zijde van de Rondweg parkeervoorzieningen te realiseren, verloopt de overgang tussen de Rondweg West en de woningen in het plangebied geleidelijk. De gewenste natuurvriendelijke inrichting van de groenstrook dient nader te worden uitgewerkt in een inrichtingsplan.

De bomen op de overgang tussen het plangebied en de begraafplaats alsmede de bomen (houtwal) langs de 1e Melmseweg blijven conform het stedenbouwkundige plan behouden op een enkele boom na (er moet een boom gekapt worden om de ontsluitingsweg te kunnen realiseren). Het vigerend bestemmingsplan voorziet ter plaatse van de houtwal langs de 1e Melmseweg middels de functieaanduiding "houtwal". Deze aanduiding is gericht op instandhouding van de houtwal.

Het bestaande groen aan de randen van het plangebied zorgt voor afscherming:

  • in het zuiden en oosten vanaf en naar de begraafplaats;
  • aan de noordzijde voor en van verkeer op de Rondweg-west.

Bomen aan de zuidzijde van het plan

De bomen aan de zuidzijde van het plangebied bestaan uit een 'rij' lindes en enkele waardevolle vleugelnoten. Deze bomen worden ingepast tussen verharding: rijbanen en parkeerplaatsen. Een zorgvuldige inpassing en voldoende ruimte boven- en ondergronds is nodig om de bomen te behouden.

De noord-zuid gerichte houtwal

In het hart van het plan staat een zogeheten 'houtwal'. Deze bestaat uit een rij bomen - voornamelijk eiken. Deze bomen moeten worden geplaatst in groenvakken. De groeiplaats zal verbeterd moeten worden en de bomen zullen boven- en ondergronds teruggesnoeid moeten worden. De nieuwe woningen moeten minimaal op een afstand van 10 meter uit het hart van de boom staan.

Bosplantsoen (noordzijde)

  • 1. De groenzone aan de noordzijde van het plangebied is de overgang naar de Rondweg-west. Er zijn twee mogelijkheden met het groen:
    Uitgangspunt is de bestaande situatie. Deze wordt omgevormd tot een nieuw wensbeeld: opgaande beplanting tot 2,50 meter hoog met daarin solitaire bomen. Dit kan bereikt worden door het verwijderen van boomvormers, zoals hazelaar en meidoorn, en uitdunnen van het aanwezige groen.
  • 2. Een nieuwe inrichting met een talud tussen fietspad/rondweg en de nieuwe noordelijke parkeerplaatsen. Het nieuwe beeld is symmetrisch van noord naar zuid: een rand van gras, opgaande heesters tot 2,50 meter en solitaire bomen en dan weer een rand van gras. Groen en gras komen op een talud.

Fietspad (in de noordwestelijke hoek)

De exacte ligging en het verloop van het noordwestelijke fietspad moeten ter plekke worden bepaald waarbij het uitganspunt is datzo min mogelijk gezonde bomen moeten worden gekapt. Waarschijnlijk is er een open ruimte nodig voor het fietspad van circa 4,5 à 5 meter. Het fietspad kan meer slingeren, buigen en dergelijke om aan te sluiten op het bestaande fietspad langs de Rondweg-west.

Schermfunctie langs begraafplaats

Aan de westzijde grenzen nieuwe achtertuinen aan de begraafplaats. Evenwijdig aan de erfgrens komt plaatselijk een achterpad. Aan de oostzijde van dit pad komen de tuinen en schuurtjes. Enkele tuinen onderbreken dit achterpad en lopen tot de grens met de begraafplaats. De bestaande groenstructuur aan de rand van de begraafplaats wordt verbreed en daarmee versterkt. De groenbuffer zorgt met het oog op de wet lijkbezorging voor de noodzakelijke privacy. Genoemde groenbuffer komt in eigendom en beheer en onderhoud van de gemeente Veenendaal. Een hekwerk vormt de overgang van de begraafplaats naar het achterpad. Deze laatste komt in eigendom, beheer en onderhoud van de bewoners. Ook aan de zuidzijde van het plangebied wordt het bestaande groen van de begraafplaats verbreed. Op de nieuwe scheiding groen/ achterpad komt het hekwerk. Het achterpad maakt deel uit van het hoekperceel en wordt door de eigenaar beheert en onderhouden.

Dit opgaand groen, het achterpad, de groenstroken en uiteraard de tot tegen de grens aanlopende tuinen komen in eigendom van de bewoners die daarmee ook het beheer krijgen.

De groene ruimte aan de zuidwestzijde van het plangebied - tussen achterpad en begraafplaats- blijft in eigendom én beheer bij de gemeente. Deze strook wordt ingeplant met opgaand groen: prunus rotonifolia.

Voor het aspect groen wordt voldaan aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden.

4.4 Conclusie

Het uitgewerkte stedenbouwkundige plan ten behoeve van het plangebied (fase 1) voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in de toelichting van het vigerend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van het plangebied beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten geluidhinder, bedrijven en milieuzonering, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels, leidingen en telecommunicatie, watertoets, bodemaspecten, duurzaamheid, ecologie, archeologie en molenbeschermingszone. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd. Deels zijn deze onderzoeken c.q. toetsen uitgevoerd in het kader van het vigerend bestemmingsplan "1e Melmseweg" en deels ten behoeve van voorliggend uitwerkingsplan.

5.1 Geluidhinder

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het onderhavig uitwerkingsplan zijn de onderwerpen industrie- en spoorweglawaai niet aan de orde, wegverkeerslawaai daarentegen wel.

5.1.1 Wegverkeerslawaai

Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt geprojecteerd in de zone langs een weg dan is de Wgh van toepassing. Op basis van artikel 77 Wgh moet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden, zodat aangetoond kan worden dat wordt voldaan aan (in eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde. Kan niet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde. Dit wordt de hogere waarde procedure genoemd. Bij vaststelling van het uitwerkingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen (artikel 76 Wgh).

In het kader van voorliggend uitwerkingsplan heeft Peutz een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai voor de realisatie van de toekomstige woningen gelegen in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de verkeerswegen A12, Grote Beer + Vendelier, Nieuweweg en Rondweg-West. Nergens wordt de maximale ontheffingswaarde in de Wet geluidhinder overschreden zodat woningbouw op de beoogde locatie in principe mogelijk is.

Wel wordt met betrekking tot de Rondweg-West en Nieuweweg ter plaatse van de bouwblokken A, B, C en D de in de gemeentelijke beleidsregel hogere waarden bepaalde maximale ontheffingswaarde van 58 dB overschreden. Het voldoen aan deze maximale ontheffingswaarde betreft een inspanningsverplichting. Opgemerkt wordt dat in een eerder stadium reeds de effecten van een geluidscherm voor de bouwblokken, alsook het vervangen het wegdek door een 'stiller' wegdektype is onderzocht. Zoals volgt uit de rekenresultaten kan geconcludeerd worden dat deze maatregelen vanuit of wel stedenbouwkundig oogpunt (geluidscherm), dan wel organisatorisch, financieel en onderhoudstechnisch oogpunt (vervangen wegdek) niet realistisch zijn. Daarnaast zal met het vervangen van het wegdek ook dan niet overal kunnen worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, zodat in aanvulling hierop ook dan nog steeds geluidreducerende maatregelen bij de woningen noodzakelijk zijn.

Uit de resultaten volgt dat met de geprojecteerde planopzet dusdanig geluidreducerende maatregelen kunnen worden getroffen dat voor alle woningen kan worden voldaan aan de
wettelijke verplichtintgen en eisen in de gemeentelijke beleidsregel hogere waarden ("Beleidsregels hogere waarden Wgh, Gemeente Veenendaal").

5.1.2 Conclusie

Aangezien het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van verschillende wegen is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Hieruit blijkt dat in gedeelten van het plangebied de voorkeursgrenswaarden worden overschreden. Middels het verlenen van hogere waarden kan wel voldaan worden aan het gestelde in de Wet geluidhinder. Met het toepassen van geluidreducerende maatregelen kan tevens voldaan worden aan de wettelijke verplichtingen en de gestelde eisen in de gemeentelijke beleidsregel hogere waarden.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van het uitwerkingsplan wordt getoetst aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van het vigerend bestemmingsplan "1e Melmseweg" is reeds een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de omliggende bedrijven op het plangebied en vice versa.

5.2.1 Goede ruimtelijke ordening

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze systematiek wordt milieuzonering genoemd. De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)' is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten.

De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk (bijlage 1 VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering) zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.

Het plangebied kan aangemerkt worden als 'Gemengd gebied', gelet op de menging van functies (wonen en werken) in de gebieden rondom het plangebied.

Langs de Nieuweweg zijn twee categorie 2 bedrijven aanwezig, te weten het bedrijf, 'LPG Specialist R. den Braber', aan de Nieuweweg 221 en 223 en het bedrijf W. van Os Motoren aan de Nieuweweg 225. De aan te houden richtafstanden tussen deze bedrijven en gevoelige functies bedraagt in een gemengd gebied 10 meter. De afstand tussen deze bedrijven en het plangebied bedraagt circa 75 meter. Hierdoor leiden de bedrijven niet tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden in het plangebied.

Tevens is aangrenzend aan het plangebied (ten westen) een begraafplaats aanwezig. Een begraafplaats is niet opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Op dit moment zijn de regels voor begraafplaatsen opgenomen in de Wet op de lijkbezorging. Uit de informatie van de VNG blijkt dat in artikel 6 van het Besluit op de lijkbezorging alleen minimaal 1 meter afstand tussen een graf en de erfafscheiding moet worden aangehouden (art.6). Er is geen afstandsvereiste opgenomen ten opzichte van omliggende bebouwing. In het stedenbouwkundigplan en in onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met deze minimale afstand.

Ten zuiden van het plangebied vindt grondverzet plaats. In de huidige situatie is de woning aan de 1e Melmseweg 3 het dichtstbij gelegen geluidgevoelige object en maatgevend voor de maximaal toegestane geluidbelasting. De woningen die op grond van onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, komen niet dichterbij het grondverzetterrein te liggen. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat de voorgenomen realisatie van de woningen de bedrijfsmatige activiteiten ten zuiden van het plangebied niet zullen belemmeren en dat ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat vanwege deze activiteiten aanwezig is.

5.2.2 Zonering milieuhinder

Bij het bepalen van de van de afstand tussen (bedrijfsmatige) activiteiten en gevoelige bestemmingen spelen niet alleen de richtafstanden van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering een rol, maar ook de afstanden die in het Activiteitenbesluit worden genoemd. Voor geluid gelden op een afstand van 50 meter of dichterbij wanneer binnen een afstand van 50 meter gevoelige objecten zijn gelegen bepaalde geluidsvoorschriften.

In de toelichting van het bestemmingsplan "1e Melmseweg" is aangegeven dat voor beide bedrijven aan de Nieuweweg geldt dat er geen bronnen aanwezig zijn die leiden tot een overschrijding van de normen in het plangebied. Hierdoor is akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting van deze bedrijven niet noodzakelijk. Ten noorden van het plangebied zijn voornamelijk kantoren gevestigd welke tevens niet belemmerd zijn voor woningbouw in het plangebied.

5.2.3 Conclusie

Op basis van vorenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen planontwikkeling niet leidt tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden in het plangebied en dat geen sprake is van een inperking van de feitelijke geluidsruimte van de bedrijven aan de Nieuweweg. De beoogde ontwikkeling is derhalve inpasbaar.

5.3 Luchtkwaliteit

Ten behoeve van het uitwerkingsplan wordt getoetst aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. In dit kader is een onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit noodzakelijk.

5.3.1 Wet Luchtkwaliteit

Voor ruimtelijke plannen met een mogelijk effect op de luchtkwaliteit is een toets aan de Wet luchtkwaliteit. (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) benodigd. Bestuursorganen hanteren bij het uitoefenen van de bevoegdheden de volgende voorwaarden:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden;
  • b. het project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. het project draagt "niet in betekenende mate (NIBM)" bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
  • d. het project is opgenomen binnen het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Als aan één of een combinatie van deze voorwaarden wordt voldaan zijn er in beginsel geen belemmeringen voor het uitvoeren van de bevoegdheden.

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (3% criterium) is maximaal 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Het onderhavige project is dan ook gelet op de beperkte omvang ervan aan te merken als een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Dit blijkt ook uit het onderzoek uitgevoerd op 30 april 2014 door Aveco de Bondt (zie bijlage 2).

5.3.2 Goed woon- en leefklimaat

Het aspect luchtkwaliteit dient getoetst te worden aan de Wet ruimtelijke ordening, inzake het verzekeren van de realisatie van een goed woon- en leefklimaat. Om aan te tonen dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd, dient aannemelijk te worden gemaakt dat de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) niet (dreigen te) worden overschreden. Door Aveco de Bondt is in dit kader een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat ruim wordt voldaan aan de wettelijke normen.

5.3.3 Conclusie

Op basis van de luchtkwaliteitsonderzoek kan geconcludeerd worden dat:

  • ten aanzien van luchtkwaliteit het Besluit 'niet in betekende mate' van toepassing is. Daarnaast is er geen sprake van een feitelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het te realiseren plan;
  • de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots onder de gestelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer blijft. Hiermee wordt voldaan aan een goede leef/luchtkwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners rondom en in het plangebied.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd.

Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Door Aveco de Bondt is op 14 mei 2014 een onderzoek in het kader van externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

5.4.1 Risicovolle bedrijven, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen

De wetgeving voor risicovolle bedrijven, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is niet van toepassing is op het plangebied. Wel is de Rijksweg A12 in het Basisnet Weg opgenomen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Op basis van de eindrapportage Basisnet Weg kan worden geconcludeerd dat zowel in de huidige situatie als wanneer het Basisnet is ingevoerd de A12 ter plaatse van het plangebied geen PR-10-6 contour heeft en dat het groepsrisico lager is dan 0,1x de oriëntatiewaarde. Voor de A12 geldt wel een Plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, het plangebied is op ongeveer 400 meter van de A12 gelegen.

Aangezien de A12 ter plaatse van het plangebied geen veiligheidszone heeft en de afstand van de snelweg tot het plangebied groter is dan 200 meter, kan worden vastgesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen significant effect zal hebben op het groepsrisico en dat een herberekening of verantwoording van het groepsrisico niet benodigd is.

In Veenendaal is enkel de Oostelijke Rondweg aangewezen als verplichte routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen over de in de omgeving van het plangebied gelegen gemeentelijke wegen kan derhalve worden uitgesloten.

Naast de onderzochte externe veiligheidsaspecten zijn tevens 'bedrijven-overige veiligheidswetgeving' en 'electromagnetische straling' mogelijke risicobronnen. Ten aanzien hiervan het volgende:

Elektromagnetische straling

Er zijn in de directe omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Bedrijven - Overige veiligheidswetgeving

Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een veiligheidsrisico welke onder het Bevi vallen. Propaantanks groter dan 3m3 of opslagen van vuurwerk zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Veenendaal niet bekend.

5.4.2 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen, vervoersverbindingen en/of inrichtingen zijn gelegen welke op het gebied van externe veiligheid van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.5 Kabels, leidingen en telecommunicatie

Ten behoeve van het uitwerkingsplan wordt getoetst aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. In dit kader is een onderzoek naar het aspect kabels, leidingen en telecommunicatieverbindingen noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd door Aveco de Bondt op 20 mei 2014 en opgenomen in bijlage 4.

5.5.1 Ondergrondse infrastructuur

Met name onder de 1e Melmseweg zijn een aantal kabels en leidingen gelegen. Bij de voorgenomen ontwikkeling, met name de grondwerkzaamheden, dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van bovenstaande kabels en leidingen. Voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling vormt de ligging van deze kabels en leidingen echter geen belemmering.

Bestaande kabels en leidingen die geen functie hebben in het nieuwe plan worden verwijderd. Er zullen geen ongebruikte kabels of leidingen achterblijven.

5.5.2 Bovengrondse infrastructuur

In het plangebied is geen bovengrondse infrastructuur, in de vorm van gsm, umts of andersoortige verbindingen aanwezig die een belemmering zou kunnen vormen voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

5.5.3 Conclusie

In en in de omgeving van het plangebied zijn geen kabels, leidingen en/of telecommunicatieverbindingen gelegen die de uitvoerbaarheid belemmeren van de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.

Bestaande kabels en leidingen die geen functie meer hebben in het nieuwe plan worden verwijderd. Er zullen geen ongebruikte kabels of leidingen achterblijven.

5.6 Watertoets

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In de waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

5.6.1 Vigerend bestemmingsplan

Voor wat betreft het aspect "Waterhuishouding" heeft ten tijde van het opstellen van het vigerend bestemmingsplan voor het gehele gebied (fase 1 t/m 3) reeds overleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe. Het overleg heeft plaatsgevonden in het kader van de Watertoets en het vooroverleg.

Thans is er op natuurlijke wijze sprake van infiltratie van hemelwater in de bodem. Door de planontwikkeling verandert deze situatie. Bij het zoeken van de oplossing voor de "waterhuishouding na realisatie van het bouwplan" moet met name ook rekening gehouden worden met:

  • de nabij ligging van de begraafplaats (vervuiling van het grondwater);
  • de hoge grondwaterstand in het nabije plan Gelderse Blom.

De uitbreiding van het verhard oppervlak moet in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal plaatsvinden. Voorkomen moet worden dat er door toename van het verhard oppervlak en de daarmee gepaard gaande versnelde afvoer van regenwater er in of buiten het plangebied wateroverlast ontstaat. De oplossingsrichting zal in beginsel gezocht worden in berging in het (regenwater)rioolstelsel. Gekeken wordt nog of (een deel) van de benodigde berging kan worden gecreëerd in het graven van extra oppervlaktewater direct buiten het plangebied en/of middels infiltratie in het gebied zelf.

In samenspraak met het waterschap en de gemeente Veenendaal zal het riolerings-/ waterhuishoudingsplan verder vorm worden gegeven.

5.6.2 Conclusie

Waterberging wordt in beginsel gezocht in het regenwater rioolstelsel. Berging door het vergroten van bestaand oppervlakte water direct buiten het plangebied en/of infiltratie bieden wellicht aanvullend een oplossing. Waterschap en gemeente zullen beide hun goedkeuring op de plannen moeten geven.

5.7 Bodemaspecten

Bij het opstellen of de uitwerking van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

5.7.1 Vigerend bestemmingsplan

In het kader van het vigerend bestemmingsplan zijn voor het gehele gebied (fases 1 t/m 3) een groot aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Al deze bodemonderzoek hebben uiteindelijk geresulteerd in een saneringsplan (Ingenieursbureau Land, d.d. 17 maart 2006, rapportnr. R03-75423-APA). Op het saneringsplan is 3 juli 2006 beschikt door de provincie Utrecht (beschikkingnummer: 2006WEM002729i). Kortheidshalve wordt verwezen naar het bestemmingsplan "1e Melmseweg".

Ten gevolge de marktsituatie heeft de uitvoering van de saneringswerkzaamheden
nog niet plaatsgevonden. Hierdoor is het eerdere besluit op de aanpak van de sanering niet meer geldig. In het kader van de Wet Bodembescherming dient een nieuw besluit te worden opgenomen op een saneringsplan ten behoeve van de uitvoering van de saneringswerkzaamheden ter plaatse van het gehele gebied (fases 1 t/m 3).

Derhalve is door Ingenieursbureau Land (kenmerk R01-76809-JGN, d.d. 15 juli 2014) een saneringsplan opgesteld voor de integrale aanpak van de verontreinigingen in het gehele gebied (fases 1 t/m 3). Dit saneringsplan is opgenomen in bijlage 5.

5.7.2 Saneringsplan

Doelstelling van de saneringswerkzaamheden is het plangebied geschikt maken voor woningbouw. Uit de in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is het volgende gebleken:

  • De bovengrond is plaatselijk licht tot sterk verontreinigd met zware metalen, minerale olie, PAK en EOX (slechts licht verhoogd);
  • De ondergrond is plaatselijk licht tot matig verontreinigd met minerale olie.
  • De ophoog- en verhardingslagen binnen het plangebied zijn licht tot sterk verontreinigd met zware metalen, minerale olie en PAK, tevens is het EOXgehalte incidenteel licht verhoogd;
  • Het grondwater is plaatselijk licht tot sterk verontreinigd met chroom, koper nikkel, zink en minerale olie;
  • Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest ter plaatse van het noordelijke deel van de voormalige autosloperij (perceel1052 en 1053).

De bodem zal zodanig worden gesaneerd dat de kwaliteit van de bodem voldoet aan de gestelde eisen voor de herinrichting van het plangebied. Als terugsaneerwaarde wordt hiervoor in principe de maximale waarde “Wonen” gehanteerd.

5.7.3 Conclusie

Voor de verontreinigingen ter plaatse van het plangebied geldt dat sanering noodzakelijk is om de bestemmingen te kunnen verwezenlijken. Sanering tot de maximale waarde "Wonen" maakt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Op 11 december 2014 heeft het bevoegd gezag ingestemd met het saneringsplan. De beschikking van de provincie Utrecht is als bijlage 6 bijgevoegd. Het aspect bodem belemmerd de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet.

5.8 Duurzaamheid

Voor een duurzame leefomgeving hoort bij elke ontwikkeling in een plangebied de thema's energie, intensief ruimtegebruik, ruimte voor natuur en water, duurzame bedrijvigheid, duurzaam bouwen, parkmanagement en mobiliteitsmanagement aan de orde te komen.

Borging van het aspect "duurzaamheid" in een bestemmingsplan is niet zonder meer mogelijk. Een bestemmingsplan mag immers uitsluitend bepalingen bevatten in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

5.8.1 Energie

Bij nieuwe ontwikkelingen streeft de gemeente ernaar dat 20% van de benodigde energie binnen het project zelf wordt opgewekt. Aangezien het gebied niet valt in een grondwaterbeschermingsgebied zijn er goede mogelijkheden voor open en gesloten bodemenergiesystemen. In de gebieden waar sprake is van een hoge concentratie aan zware metalen, kan het nodig zijn om tijdens de aanleg van het systeem en de periodieke doorspoeling extra maatregelen te nemen. Dit gaat in overleg met de provincie en het Waterschap.

Anno 2013 zijn er geen bedrijven en/of particulieren in het plangebied die gebruik maken van een open bodemenergiesysteem. Open bodemenergiesystemen zijn te vinden in het landelijk register (www.lgronline.nl). Er is niet bekend of er gesloten bodemenergiesystemen aanwezig zijn in het plangebied. Op termijn zullen nieuwe gesloten bodemenergiesystemen ook in dit register worden geregistreerd.

Grootschalige opwekking van windenergie lijkt binnen het plangebied geen optie vanwege de benodigde afstanden. Hiervoor is in het uitwerkingsplan dan ook geen ruimte voor gereserveerd.

Naast bodemenergie zijn zonnepanelen, zonneboilers en biomassaketels ook een goed alternatief om energie duurzaam op te wekken in het plangebied.

5.8.2 Duurzaam bouwen

De gemeente vindt het belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijn stof of energiewinning
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer
  • Toepassen van duurzaam hout
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting

Navolgend is weergegeven op welke wijze in de voorgenomen ontwikkeling is omgegaan met duurzaam bouwen.

Algemeen

De energievraag van de woningen zal zeer laag zijn in verband met de lage EPC van de woningen. De isolatiewaarde van de 'schil' is erg hoog, en door middel van tijdige controles worden lekken in de schil gecorrigeerd. Zonnepanelen op daken zorgen voor een lagere energiebehoefte vanuit het net.

Intensief ruimtegebruik

Het ruimtegebruik binnen de nieuwe wijk zal zeer intensief zijn. Met ca. 48 woningen per hectare en ca. 168 woningen in totaal in fase 1 en 2 samen(met 1,8 parkeerplaats per woning) is er ook nog ruimte voor bestaand groen en nieuw groen.

Ruimte voor natuur en water

Water kwam niet voor in dit plangebied en zal niet worden toegevoegd. Echter zal er ruimte gecreëerd worden rondom de bestaande waardevolle bomen, en zal er een groen speelveld worden gemaakt in het midden van het plan.

Duurzaam bouwen

EPC

Binnen het plan is de wens uitgesproken woningen te bouwen met een EPC die 20% (maximaal) onder de landelijke eis gaat scoren.

Bouwproces

De detaillering die op tekening staat zal worden nagegaan op fouten, voornamelijk op de isolatie. De aansluitingen tijdens de bouw zullen worden gecontroleerd en waar nodig verbeterd. Na oplevering zal het complete gebouw getest worden op luchtdichtheid en op isolatielekken.

Systemen binnen de gebouwen

Naast het deugdelijk bouwen van de schil, en het luchtdicht maken van de kanalen in de vloeren kan het zijn dat door ligging (Noord - Zuid) of positie ten opzichte van andere gebouwen de EPC nog een extra impuls nodig heeft om de lage score te halen. Door middel van eventuele extra maatregelen zoals bijvoorbeeld een zonneboiler op het dak is het behalen van een lagere EPC dan de landelijke eis zeer goed mogelijk. Echter heeft het toevoegen van meerdere installaties niet de voorkeur van zowel ontwikkelaar als belegger, vanwege hoge kosten met betrekking tot onderhoud. Het plaatsen van zonnepanelen op de daken die een goede positie ten opzichte van de zon hebben verdient de voorkeur.

5.8.3 Conclusie

Bij de verwezenlijking van de bestemming en dus de realisatie van de woningen met bijbehorende voorzieningen zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid.

5.9 Ecologie

De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 -gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming. De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door
Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst.

Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en Faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

Om te onderzoeken of door de voorgenomen ontwikkeling sprake is van aantasting van beschermde flora en fauna is door De Groene Ruimte een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 7 oktober 2014). Dit onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er verschillende beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Onder meer de huismus, Gewone dwergvleermuis en de steenmarter hebben vaste verblijfsplaatsen in het plangebied die niet zonder meer verstoord mogen worden.

Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is benodigd. Deze ontheffing is 23 januari 2015 aangevraagd en door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op 4 maart 2015 verleend. De ontheffing is als bijlage 8 bijgevoegd.

Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur en/of een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft Binnenveld aan de zuidoost zijde van Veenendaal op een afstand van ca. 3 km. Gelet op de afstand tot een Natura 2000-gebied en het feit dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van de EHS, worden negatieve effecten op het gebied van gebiedsbescherming uitgesloten.

5.10 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Voor een eerste indicatie wordt gebruik gemaakt van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK).

Nader archeologisch onderzoek is nodig, indien er bodemingrepen plaatsvinden in ongeroerde grond op plaatsen met een (middel)hoge verwachtingswaarde volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden of op plaatsen met een vastgestelde archeologische waarde volgens de Archeologische Monumentenkaart.

5.10.1 Bureauonderzoek

Uit de toelichting van het vigerend bestemmingsplan blijkt dat een bureauonderzoek is uitgevoerd naar de te verwachten archeologische waarden in het plangebied. Hieruit is gebleken dat:

  • In het gebied geen terreinen liggen met een vastgestelde archeologische waarde volgens de Archeologische Monumentenkaart.
  • Uit het plangebied of directe omgeving zijn geen archeologische vondsten bekend volgens Archis, de landelijke database van vondsten en vindplaatsen.
  • Het gebied ligt geheel in een zone met een lage archeologische verwachting volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden

Op basis van de bestaande informatie wordt geconcludeerd dat er geen bekende archeologische waarden in het plangebied zijn.

De verwachtingswaarde op de IKAW heeft vooral betrekking op vindplaatsen ouder dan de Late Middeleeuwen. Voor uitspraken over een verwachting voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en jonger dient aanvullend (historisch) onderzoek te worden uitgevoerd. Op historische kaarten is in het gebied bebouwing te zien die mogelijk verband houdt met het buurtschap De Melm. Mogelijk bevinden zich in het plangebied dan ook sporen van historische bebouwing.

In het plangebied bevindt zich een bijzonder landschappelijk/geomorfologisch fenomeen. Het betreft een lage stuwwal al dan niet bedekt met dekzand (geomorfologische kaart blad 32 Amersfoort, code 4k8). Omdat het, zover bekend, het enige fenomeen van dit type in Utrecht is, is de archeologische betekenis op voorhand moeilijk te bepalen.

5.10.2 Aanvullend onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan "1e Melmseweg" is een aanvullend onderzoek (karterend booronderzoek) uitgevoerd om zodoende vast te stellen in hoeverre nog sporen van archeologische relicten in het plangebied verwacht mogen worden. Kortheidshalve wordt verwezen naar voornoemd bestemmingsplan.

In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Daarnaast is de bodem in vrijwel het hele plangebied vergraven tot in de C-horizont. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen archeologische vindplaatsen binnen het plangebied aanwezig zijn.

5.10.3 Conclusies

Binnen het plangebied worden geen archeologische resten verwacht. De voorgenomen ontwikkeling van het gebied vormt daarom geen bedreiging voor archeologische waarden binnen het plangebied. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 14 januari 2009 ingestemd met de uitkomsten van het archeologisch onderzoek en besloten dat nader onderzoek niet benodigd is.

Indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53): "Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister." Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke vondst bij de gemeente worden gemeld.

5.11 Molenbeschermingszone

Molens worden in toenemende mate in hun voortbestaan bedreigd als gevolg van aantasting van de molenomgeving door bebouwing of begroeiing. Deze obstakels belemmeren de windvang van molens. Zonder voldoende wind kan de molen niet draaien. De omgeving van de molen vraagt dus om onderhoud en aandacht. Het gaat vaak om bedreigingen als stads- en dorpsuitbreidingen, inbreidingen, verhogingen in bebouwing, parkaanleg en laanbeplanting en hoge beplantingen.

Elke nieuwe ontwikkeling kan een bedreiging vormen voor de molen. Daarom dient bij het opstellen van plannen (en bij bouwactiviteiten) rekening te worden gehouden met de molenomgeving.

Een deel van de molenbeschermingszone van de molen aan de Nieuweweg 107 (8-kantige stellingmolen 'De Vriendschap') valt over een deel van het plangebied.

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de plankaart als molenbiotoop aangeduide gronden dat binnen de straal van 400 m¹, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het onderste punt van de verticaal staande wieken van de molen. Voor de bebouwing zal dat geen probleem opleveren. De kortste afstand van het middelpunt van de molen tot het bouwvlak is 347,5 meter. Met een hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van 7,60 m1 komt de maximale hoogte op de kortste afstand van de molen uit op: 7,6 + 347,5/30 =7,6 + 11,58 = 19,18 meter. De bebouwing bestaat hier uit grondgebonden woningen met een maximale hoogte van 10 m.

5.11.1 Conclusie

De molenbeschermingszone van de molen aan de Nieuweweg is deels gelegen over het plangebied. Om de vrije windvang voor de molen te garanderen, wordt een functieaanduiding opgenomen in de regels conform de aanduiding in het vigerend bestemmingsplan "1e Melmseweg". Hierdoor wordt de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet belemmerd.

5.12 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, een beheersverordening of een ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn, door het uitvoeren van een cultuurhistorische inventarisatie en waardering.

Naast een weergave van de rijks- en gemeentelijke monumenten is vastgelegd dat ook waardevolle elementen meegewogen dienen te worden. Deze elementen kunnen onder meer bestaan uit structuren, objecten en patronen die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van de omgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in reeds via een monumentenlijst of verordening beschermde waarden en (nog) niet beschermde waarden.

Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

Cultuurhistorische waardenkaart en bouwhistorische waardenkaart

In 2010 is door het bureau Vestigia de "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" opgesteld. Op kaart 1 (Cultuurhistorische Kenmerkenkaart) en de daarbij behorende bijlage 1 (Catalogus Cultuurhistorische kenmerkenkaart) zijn de cultuurhistorische kenmerken geïnventariseerd van de gemeente Veenendaal. Daarnaast wordt door het bureau Helsdingen momenteel een bouwhistorische waardenkaart voor de gemeente Veenendaal opgesteld. Op deze waardenkaart worden te verwachten bouwhistorische waarden voor bebouwing ouder dan 1940 opgenomen. Eventueel aanwezige bouwhistorische waarden jonger dan 1940 zijn in dit onderzoek niet meegenomen.

Naast cultuurhistorische waarden bevinden zich binnen de gemeente Veenendaal zowel gemeentelijke als rijksmonumenten.

Monumenten en cultuurhistorische waarden

Binnen het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke- en/of rijksmonumenten. Aan de Nieuweweg staan enkele monumenten, waaronder (voormalige) molen De Vriendschap en een blok arbeiderswoningen. Deze monumenten bevinden zich echter op enige afstand van het plangebied. De panden Nieuweweg 169, 171, 172 en 178 zijn, op basis van de Bouwhistorische waardenkaart aangeduid als bouwhistorisch waardevol.

Historische ontwikkeling plangebied

De historische en ruimtelijke ontwikkeling van Veenendaal is terug te voeren op de (veen)ontginningen van het gebied. De ontginningen vonden plaats vanaf ca. de 15e eeuw. Het verbeteren van de waterstaatkundige situatie van het gebied speelde daarbij een belangrijke rol. Ten gunste daarvan werden verschillende ontwateringkanalen gegraven. De loop van deze kanalen en griften is nog steeds te herkennen in het huidige stratenpatroon van Veenendaal.

De Nieuweweg, ten oosten van het plangebied, was een van deze griften. De loop van de Nieuweweg is nagenoeg ongewijzigd en in het huidige straatpatroon goed te herkennen. Alleen ter hoogte van de 1e Melmseweg en de kruising van de Rondweg-west en Grote Beer is de historische loop van de Nieuweweg onderbroken. Op basis van historische kaarten is te bepalen dat de historische bebouwing aan de Nieuweweg dateert uit de periode 1832-1910.

Het gebied direct ten zuiden van het plangebied wordt op historische kaarten aangeduid als 'Het Vendel'. Het Vendel is een zandheuvel, vroeger Grote Venlo genaamd. Van oorsprong was het de bedoeling dat deze heuvel het centrum van Veenendaal zou worden, maar uiteindelijk kwam Veenendal ten zuidoosten van deze zandheuvel tot ontwikkeling. Op 'Het Vendel' is tegenwoordig de gemeentelijke begraafplaats gevestigd.

Ten noorden van de zandheuvel 'Het Vendel' is op historische kaarten de verkaveling af te lezen. Alleen ten noorden van de rijkssnelweg A12 is de verkaveling nog ongewijzigd te herkennen. Daarentegen is rond de 1e Melmseweg de verkaveling opgenomen in het huidige straatpatroon.

Het oude lint van de Nieuweweg

De Nieuweweg is een historisch lint. Door de aanleg van de Grote Beer en de Rondweg West is de eigenlijke lintstructuur van de Nieuweweg vervaagd. Nieuwe ontwikkelingen langs de Nieuweweg bieden mogelijkheden de oorspronkelijke bebouwingsstructuur te versterken c.q. te verbeteren. De kruising van de Nieuweweg en de Grote Beer is een plek welke bijzondere aandacht vraagt. Hier kruist een oud lint één van de belangrijkste wegen van Veenendaal. De Grote Beer behoeft, evenals de Rondweg West, bebouwing van enige omvang. Terwijl langs de Nieuweweg juist kleinschalige bebouwing gewenst is. Bij de uitwerking van de volgende fases zal dit aspect de nadere aandacht krijgen.

Achterzijde Nieuweweg

De percelen van de woningen aan de Nieuweweg (nrs. 207 t/m 229) zijn diep. De diepe percelen zorgen voor een minder sterke relatie tussen het plangebied en de Nieuweweg. Wanneer op de achterste strook van de percelen nieuwe woningen worden gebouwd, met de ontsluiting in het plangebied, kan de relatie tussen de Nieuweweg en het plangebied worden versterkt.

Conclusie cultuurhistorische waarde plangebied

Hoewel het plangebied zich in de directe omgeving van de Nieuweweg en 'Het Vendel' bevindt, zijn er geen cultuurhistorische elementen (meer) aan te treffen die hierop teruggaan. Daarentegen is de historische verkaveling van het gebied ter plaatse van het plangebied nog te herkennen. Hieraan wordt een hoge cultuurhistorische waarde toegekend. Met name de Nieuweweg herinnert nog aan het oude verkavelingspatroon en wegenstructuur. Door de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied wordt de realatie met de Nieuweweg versterkt.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen vorm voor het bestemmingsplan. Ook worden de achterliggende gedachten bij de juridische regeling aangegeven.

6.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

6.1.1 Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).

De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het uitwerkingsplan.

6.1.2 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

6.1.3 Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het uitwerkingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen.

In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.1.4 Digitalisering

De SVBP is een landelijke standaard en vanaf 1 januari 2010 verplicht geworden. De basis werd gelegd in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. In de Wro is de verplichting opgenomen dat voor het maken, beschikbaar stellen en gebruiken van digitale plannen de RO standaarden en regels van toepassing zijn. De standaarden zijn wettelijk verankerd door middel van een Ministeriële regeling als uitvoeringsregeling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De inwerkingtreding van de digitale paragraaf van de Wro (Ministeriële regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening) geldt vanaf 1 januari 2010. Dit betekent dat nieuwe bestemmingsplannen (en uitwerkingsplannen) die na 1 januari 2010 in procedure worden gebracht, digitaal beschikbaar moeten worden gesteld.

Het voorliggende uitwerkingsplan is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting.

6.1.5 Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, is de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo) geworden. De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Ditzelfde geldt voor de term 'bijbehorende bouwwerken' die de aan- en uitbouwen en bijgebouwen vervangt.

6.2 Opbouw planregels

De juridische regeling bestaat uit 4 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk, de inleidende regels, geeft de definities van de begrippen die voor het begrip en de uitleg van het plan van belang zijn. Tevens is de wijze van meten aangegeven.

Het tweede hoofdstuk, de bestemmingsregels, gaat in op de bestemmingen, het gebruik van gronden en bouwwerken en de bouwregels.

Het derde hoofdstuk gaat in op algemene regels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn.

Het laatste hoofdstuk, de overgangs- en slotregels, heeft betrekking op het overgangsrecht- en de slotbepaling.

6.3 Planvorm

Het bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridisch kader waarbinnen de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt. Door het moederplan (bestemmingsplan "1e Melmseweg") uit te werken, ontstaat een uitwerkingsplan waarbinnen woningbouw mogelijk is. Een uitwerkingsplan staat gelijk aan een (regulier) bestemmingsplan.

Het uitwerkingsplan voorziet in gedetailleerde bestemmingen, op grond waarvan de beoogde ontwikkeling gerealiseerd kan worden. Het betreft de bestemmingen 'Groen - 1', 'Verkeer' en 'Wonen'.

Met behulp van de verbeelding en het bijbehorende renvooi is direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de planregels is aangegeven waarvoor deze gronden mogen worden gebruikt en wat er op deze gronden mag worden gebouwd.

6.4 Bestemmingsregeling

Binnen het plangebied wordt nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt met overwegend een woonfunctie. Een aantal regelingen behoeft daarbij nadere toelichting.

Artikel 3 Groen - 1 (G)

Gebruiksmogelijkheden

De bestemming Groen – 1 is bedoeld voor die gronden die als park of plantsoen ingevuld zijn of worden en van zodanige waarde zijn dat deze niet “vergrijsd” mogen worden met functies als wegen en parkeerplaats. Bijbehorende voorzieningen zoals parkmeubilair (banken, afvalbakken, verlichting, etc.) (on)verharde (wandel)paden en bruggen zijn wel binnen deze bestemming toegestaan.

De gronden die op de plankaart aangewezen als 'Groen - 1' zijn bedoeld voor:

  • 1. de aanleg en instandhouding van op de ligging van het plangebied en de inpassing in de omgeving afgestemde beplanting;
  • 2. de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
  • 3. de instandhouding van bestaande houtwallen;
  • 4. de instandhouding van waardevol groen;
  • 5. de instandhouding van waardevolle bomen;

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden. Wel is het mogelijk binnen deze bestemming passende (en noodzakelijke) bouwwerken geen gebouw zijnde te realiseren, De maximale hoogte van deze bouwwerken bedraagt 6 meter.

Artikel 4 Verkeer (V)

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor (ontsluitings)wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.

Artikel 5 Wonen (W)

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m2. Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via een omgevingsvergunning toegestaan. Binnen het plangebied zijn aaneengesloten woningen en patiowoningen toegestaan.

Ook maakt dit bestemmingsplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsbevoegdheid via een omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.

Verder verdient binnen deze bestemming het thema 'parkeren' bijzondere aandacht. Op 18 november 2014 heeft de Eerste Kamer de ‘Reparatiewet Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2014’ aangenomen. De Reparatiewet BZK is voor het grootste deel op 29 november 2014 in werking getreden(Stb. 2014, 458). In die wet worden de bepalingen van de Woningwet geschrapt die de grondslag vormen voor het opnemen van stedenbouwkundige voorschriften in de Bouwverordening. Dit was al de bedoeling van de wetgever bij de invoering van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008. Een van deze voorschriften is, kort gezegd, de verplichting van voldoende parkeergelegenheid. Parkeren dient dus voortaan in het bestemmingplan geregeld te worden. In onderhavig plan is hier invulling aan gegeven via een voorwaardelijke verplichting binnen de bestemming.

Bouwmogelijkheden

In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:

  • het bouwvlak;
  • het erf en;
  • tuin.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:

  • 1. de erkerregeling;
  • 2. de afwijkende bebouwingsregeling, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan maximaal 50 m²;
  • 3. buiten het bouwvlak en de bouw van bijgebouwen niet tot gevolg hebben dat meer dan 50% van het totale erf wordt bebouwd.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels 

Aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'
Het beleid is erop gericht om binnen de op de plankaart aangeduide 'vrijwaringszone - molenbiotoop', het belang van de molen aan de Nieuweweg 107 veilig te stellen.

Hoofdstuk 7 Financiële uitvoerbaarheid

Met de ontwikkelaar is een contract getekend, een anterieure exploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 6.24 Wro. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zal worden gedragen door de initiatiefnemer. Om de overeengekomen grondopbrengsten en exploitatiebijdragen 'te verzekeren" heeft de gemeente gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan 1e Melmseweg een exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12 Wro, vastgesteld. Met toepassing van beide instrumenten is de financieel-economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak en overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het ontwerp-uitwerkingsplan is op 30 april 2015 toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente. Er zijn geen reacties op het ontwerp-uitwerkingsplan ontvangen:

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerp-uitwerkingsplan heeft voor een ieder gedurende 6 weken van 30 april 2015.tot en met 10 juni 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.