Plan: | Naast Vendelseweg 74 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.NVendelseweg74-vg01 |
In de jaren 80 had Bouwbedrijf Van Driesten uit Harskamp gronden aan de Vendelseweg in bezit, waarop in 1987 de woningen aan de Vendelseweg 74 t/m 96 door dit bouwbedrijf zijn gebouwd. De groenstrook naast nummer 74 is nog altijd in bezit van Van Driesten. In het verleden is vaker gesproken over mogelijke ontwikkelingen op deze locatie, maar de plannen hebben nooit geleid tot een ontwikkeling. Gelet op het woningtekort en daardoor de grote vraag naar woningen, is er sinds 2019 op verzoek van aanvrager opnieuw nagedacht over de invulling van deze strook grond. De realisatie van maximaal drie rijwoningen wordt hier als passend beschouwd. De hier geldende bestemming 'Groen' laat woningbouw echter niet toe. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom vereist om aan het plan mee te werken.
Het plangebied ligt naast de woning op de Vendelseweg 74, tegenover restaurant 'Vendel' en vormt de verbinding tussen de Vendelseweg en de Holleweg. Achter het plangebied ligt de algemene begraafplaats 'De Munnikenhof'.
Afbeelding 1: Ligging plangebied binnen Veenendaal
Afbeelding 2: Ligging plangebied op luchtfoto (2020)
Op de betreffende locatie is 'Woongebieden 2018' het geldende bestemmingsplan. Ook de plannen 'Correctieve Herziening Woongebieden 2018' en 'Parapluplan 2020' zijn hier van toepassing.
De geldende bestemming is 'Groen' met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Hoog'. Verder ligt het plangebied binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Het bouwen van een of meerdere woningen is in strijd met de geldende bestemming. Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen voor deze locatie worden herzien overeenkomstig artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afbeelding 3: Ligging plangebied binnen bestemmingsplankaart
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
De beoogde locatie ligt in de wijk Noordwest in Veenendaal en is momenteel in gebruik als groenstrook (gras). De directe omgeving bestaat uit overwegend woongebied met aan de noordzijde een algemene begraafplaats en aan de zuidzijde, aan de overkant van de weg, een restaurant.
De beoogde nieuwbouw ligt met de voorgevels aan de Vendelseweg. Aan de oostzijde ligt een ontsluitingsweg voor de woningen aan de Vendelseweg en Holleweg. Ook de nieuwe woningen worden via deze weg ontsloten.
Afbeelding 4: Schuine luchtfoto van het plangebied (2020)
Het plangebied bestaat uit twee kadastrale percelen (G 1353 en 1354). Deze percelen zijn in totaal 763 m² groot. Een deel hiervan wordt echter sinds jaar en dag gebruikt als openbare (ontsluitings)weg. Deze weg is in 1986 opnieuw aangelegd. Op basis van artikel 4, lid 1 van de Wegenwet behoort het verharde gedeelte tot openbaar gebied en wordt dit gedeelte niet betrokken bij de plannen. De hier geldende verkeersbestemming blijft ongewijzigd en ook de functie (ontsluitingsweg) blijft ongewijzigd. De oppervlakte van het plangebied/ de groenstrook bedraagt circa 680 m².
Het beoogde bouwplan gaat uit van de bouw van drie rijwoningen. De nieuwe woningen worden gesitueerd in dezelfde voorgevelrooilijn als de naastgelegen woningen aan de Vendelseweg, waarbij voor de eindwoning geldt dat er aan de voorgevel een accent voor de voorgevel zal komen. Op het achtererf kunnen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de vergunningsvrije- en bestemmingsregels die gelden voor alle woningen binnen het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018'.
De woningen worden aan de achterkant ontsloten via de bestaande ontsluitingsweg.In het plangebied worden 5 parkeerplaatsen aangelegd. Deze zullen deels voor openbaar gebruik beschikbaar worden gesteld. Daarnaast wordt een opstellocatie voor 15 kliko's aangelegd. Ook is er gedacht aan groen. Conform een gemeentelijk goed gekeurd inrichtingsplan wordt groen aangelegd op het hoekpunt Vendelseweg-Holleweg (Bijlage 1). Om dit te kunnen realiseren is een aanpassing van het openbaar gebied vereist. Onder Milieu- en omgevingsaspecten wordt dit verder toegelicht en onderbouwd.
Afbeelding 5: Schets van een mogelijke bouwmassa op deze locatie.
De locatie Vendelseweg naast 74 kenmerkt zicht door een hoekligging. In de huidige situatie is hier groen in de vorm gras aanwezig. Deze locatie maakt geen onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. Daarnaast is meedere malen onderzocht of de locatie geschikt is voor een appartementencomplex of zelfs een supermarkt. Deze verkenningen hebben niet geleid tot een ontwikkeling. Het doorzetten van het huidige straatbeeld in de vorm van 3 extra woningen met een verbijzondering van de kopsegevel aan de Holleweg/Vendelseweg zorgt voor eenheid en verbinding. De bouwhoogte voor de woningen is vastgelegd op maximaal 10 meter en een goothoogte van maximaal 6 meter conform de naastgelegen woningen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
2. duurzaam economisch groeipotentieel;
3. sterke en gezonde steden en regio's;
4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
Toetsing
De voorliggende ontwikkeling voorziet in een duurzame en toekomstbestendige inrichting van het perceel naast Vendelseweg 74, waarbij aandacht is voor klimaatadaptatie en duurzaamheid. Voorliggend plan is in lijn met het gedachtegoed van de NOVI.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de NOVI en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met een bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het Rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Toetsing
Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in het Barro.
Vanuit het Rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Toetsing
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Uit jurisprudentie1 blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.
Het plan omvat de realisatie van drie woningen en valt daarmee niet binnen de definitie van een stedelijke ontwikkeling. Een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet vereist.
Op 12 december 2016 is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht. Op 10 december 2018 is nog een partiële herziening vastgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (hierna: PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016) (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren (zie afbeelding). De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol.
Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht).
Wonen
De provincie Utrecht heeft een programma van 68.530 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost, waar Veenendaal onder valt, bedraagt 6.575 woningen, waarvan 3.750 woningen in Veenendaal zijn voorzien. In Veenendaal kan het hele programma via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie is Veenendaal-Oost. Daarnaast zijn er ook een aantal kleinere inbreidingslocaties.
Toetsing
Het bouwplan op de Vendelseweg betreft een kleinschalig bouwplan binnen de rode contour, waarbij drie woningen aan de woningvoorraad wordt toegevoegd. Gelet op de locatie is een grotere hoeveelheid niet wenselijk. Het plan is niet in strijd met de beleidsdoelen van de PRS.
Gedeputeerde Staten hebben op 17 maart 2020 besloten de ontwerpen van de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Utrecht en het bijbehorende milieueffectrapport (planMER) ter inzage te leggen. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
Toetsing
Het bouwplan draagt (in zeer beperkte mate) bij aan de doelstellingen uit de Provinciale Omgevingsvisie.
Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld herijkt en herzien en bevat regels voor gemeenten. Gemeenten moeten de regels zoals gesteld in de PRV in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Toetsing
Middels een exploitatieovereenkomst zijn zaken met betrekking tot energiebesparing en klimaatadaptatie vastgelegd, waarmee het plan voldoet aan de doelstelling van de PRV.
Tegelijkertijd met de ontwerp-Omgevingsvisie hebben Gedeputeerde Staten positief besloten over de ontwerp-Omgevingsverordening. In de ontwerp-Omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling.
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.
Toetsing
Het bouwplan betreft binnenstedelijke woningbouw en leidt niet tot een toename in knelpunten in de bereikbaarheid. Het plan is niet in strijd met de doelen uit de ontwerp-provinciale omgevingsverordening.
De Regio FoodValley is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen, Veenendaal, Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
Het Regiobestuur Foodvalley heeft voor de periode 2015-2025 ingestemd over de verdeling van het aantal woningen. De prognose is dat circa 14.500 woningen verdeeld worden over de regiogemeenten in Regio FoodValley. Deze aantallen zijn gebaseerd op prognoses. Als de werkelijkheid verandert, wijzigen de prognoses en dus ook de aantallen. De verdeling is als volgt:
Ede 4.000
Barneveld 3.500
Nijkerk 2.000
Scherpenzeel 500
Wageningen 1.600
Renswoude 50
Rhenen 350
Veenendaal 2.500
Tabel 2: Prognose woningbouw Regiobestuur Foodvalley.
Regionaal is afgesproken de verdeling te baseren op de Gelderse prognose 2014. De Utrechtse gemeenten gaan uit van de afspraken die zijn vastgelegd in het Utrechtse beleid. Voor het monitoren van de woningbouwaantallen wordt samengewerkt met Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley. Alle woningen die klaar zijn worden meegenomen in de woningmarktmonitor.
Regionale Woonagenda
Binnen Regio FoodValley wordt samen met de partners uit de woningbouw (waaronder Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley en woningcorporaties uit de regio) aan de regionale Woonagenda gewerkt. Deze is opgesteld en ingevuld met de diverse partners op de woningmarkt (overheden, corporaties, ontwikkelaars, makelaars, zorgpartijen, huurdersverenigingen). De woonagenda heeft tot doel om de aantrekkelijke woonomgeving van de regio te behouden en te versterken. Het is daarom van belang dat de juiste woningen voor de juiste doelgroepen worden gebouwd. Het is van belang om niet alleen te kijken naar het woningaanbod, maar voornamelijk ook naar woningvraag en de daarbij behorende woonwensen.
De vraag gaat meer bepalen wat er in de markt gebeurt. Daarom kijkt Regio FoodValley naar bevolkingsprognoses voor kwantitatieve afspraken. Er wordt gebouwd naar bevolkingsontwikkelingen binnen de regio. Naast de bevolkingsontwikkeling wordt gekeken naar de behoefte. Speerpunt van de samenwerking betreft in 2016 het voortzetten van het thema 'Kwaliteit van het wonen'. Daarbij wil de regio samen met de partners een gezamenlijk beeld vormen en komen tot afspraken over kwalitatieve aspecten van woningbouw en herstructurering in de regio.
Toetsing
Het bouwplan betreft een concreet verzoek van een bouwbedrijf om drie woningen te bouwen. Het plan is niet in strijd met de afspraken die gelden binnen de regio FoodValley.
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. Deze visie heeft als uitgangspunt de Strategische Visie Veenendaal 2040.
Als gevolg van schaarse ruimte heeft Veenendaal de nodige uitdagingen om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Kern van de visie is dat er bij iedere ontwikkeling een bewuste keuze moet worden gemaakt voor de kwaliteit van de leefomgeving om ook in de toekomst een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te blijven. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
Voor de onderwerpen bouwen en wonen is de grootste uitdaging te blijven groeien, bouwen en ontwikkelen én de kwaliteit van het leven te verbeteren. Opgaven hierbij zijn:
De gemeente Veenendaal geeft ruimte aan verzoeken en wensen voor het realiseren van diverse woonvormen en aan woningsplitsing. Inbreiding wordt mogelijk gemaakt door bijvoorbeeld een of meerdere gebouwen te realiseren tussen bestaande bebouwing, mits dit past in de omgeving.
Verder is het streven om mogelijk te maken dat er langer zelfstandig kan worden gewoond in de eigen woning.
Toetsing
Het plan aan de Vendelseweg voorziet in een optimale benutting van de ruimte, rekening houdend met de omgeving. Op het gebied van duurzaamheid (klimaatadaptatie en energiezuinigheid) worden extra eisen gesteld die middels een exploitatieovereenkomst worden geborgd. De strook gras wordt gecompenseerd middels een door de gemeente goedgekeurd inricihtingsplan. Hierop is een instandhoudingsverplichting van toepassing. Daarmee is het plan in lijn met de Omgevingsvisie.
Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
Toetsing
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. Voor de bouw van de drie woningen verdwijnt een groenstrook. Deze strook bestaat uit uitsluitend gras en betreft geen hoogwaardig groen. Het verlies van het groen wordt gecompenseerd door een door de gemeente goedgekeurd inrichtingsplan met instandhoudingsverplichting.
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.
De Welstandsnota 2017 vormt het toetsingskader voor alle aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'.
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.
Toetsing
De adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit, MooiSticht, heeft reeds een positief advies uitgebracht op het concept-bouwplan, waaruit kan worden opgemaakt dat het bouwplan voldoet aan de Welstandsnota. De uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning zal ook ter advisering aan MooiSticht worden voorgelegd en alleen bij een definitief positief advies wordt medewerking aan de aanvraag verleend. Het plan is derhalve niet in strijd met de Welstandsnota.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Omgevingswet
In het kader van de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het bevoegd gezag voor de bodemkwaliteit met ingang van 1 januari 2022 worden overgedragen van de Provincie aan de gemeente.
PFAS en andere Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS)
Met betrekking tot PFAS zijn binnen het ontwikkelingsgebied Veenendaal-oost inmiddels diverse resultaten voor PFAS in boven- en ondergrond verzameld. Tot op heden zijn ook geen grote afwijkingen aangetoond. Vooralsnog is er in de directe nabijheid geen specifieke verontreinigingsbron voor deze stoffen bekend en er is derhalve geen reden grote afwijkingen van achtergrondwaarde PFAS te verwachten. Tot nader orde is geen aanleiding af te wijken van de aanwijzingen uit het Tijdelijk Handelingskader PFAS (THK). Nieuwe ontwikkelingen rond PFAS en andere Zeer Zorgwekkende Stoffen zullen in samenhang met de landelijke ontwikkelingen en de aanwijzingen van het bevoegd gezag worden beoordeeld en opgevolgd.
Voor de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek, in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Vendelseweg, naast nummer 74 te Veenendaal (Bijlage 3).
Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, milieutechnisch gezien, geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Voor de ontwikkeling is de watertoets doorlopen (Bijlage 2). In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Met aanvrager zijn afspraken gemaakt met betrekking tot waterberging en hittestress.
Vanuit het aspect water en klimaat zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn die volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een veiligheidscontour hebben die tot het plangebied reikt. Er zijn eveneens geen inrichtingen met veiligheidsafstanden vanuit het vuurwerk- en activiteitenbesluit aanwezig binnen het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen
Het plangebied is niet gelegen aan of in de directe omgeving van vaarwegen, spoorwegen of rijkswegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Er zijn eveneeens geen buisleidingen aanwezig. De gemeentelijke routering voor transport van gevaarlijke stoffen loopt niet langs het plangebied.
Elektromagnetische straling
Er zijn geen bronnen van elektromagnetische straling (hoogspanningslijnen) aanwezig in de directe omgeving van het plan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bouwplan.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.
In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.
Op de in 2020 vastgestelde archeologische beleidskaart is het plangebied aangeduid als AWV2 (hoge verwachting). Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 50 cm beneden maaiveld en groter dan 1.000 m² vroegtijdig archeologisch onderzoek vereist is. Het plangebied is minder dan 700 m² groot, waarvan slechts een deel zal worden bebouwd.
Archeologische beleidskaart RAAP-rapport 3334 (bijlage 3) met het plangebied wit omcirkeld.
Uit bovenstaande blijkt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is, omdat op voorhand geen sprake is van aantasting van de archeologische waarden. Er kan echter niet worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan. Voor dergelijke (toevals)vondsten geldt de wettelijke meldplicht als genoemd in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Dit houdt in dat als bij uitvoering van de werkzaamheden wordt vermoed dat er sprake is van een archeologische vondst, dit moet worden gemeld bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling voor het aspect archeologie.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.
De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.
Het plangebied ligt op de rand van de “Grote Venlo”, een opgestuwde stuwwal ontstaan tijdens de laatste de ijstijd. Deze natuurlijke hoogten bestaande uit zand lag te midden van de voormalige veengronden. De naam Venlo, destijds ook wel als Veenlo aangeduid, wijst op het bestaan van bossen (loo= bos). Door het kappen en afbranden van deze bossen in de late Middeleeuwen, ontstonden op deze plekken heidevelden.
Uitsnede deelkaart 'Kenmerken landschap': Cultuurlandschappen (rood=plangebied)
Op de rechterkaart is te zien hoe de verkavelingsrichting ter plaatse van het Grote Venlo van richting veranderd.
De bijzondere wegenstructuur langs de rand van deze stuwwal is rond 1900 al aanwezig en nog steeds herkenbaar in de ligging van de huidige Vendelseweg en de Holleweg.
Een deel van natuurlijke hoogte is sinds 1930 in gebruik als begraafplaats.
Op de Cultuurhistorische waardenkaart heeft het plangebied geen specifieke aanduiding voor wat betreft bescherming van erfgoed. Uit de kaart blijkt dat de betreffende locatie tot 1960 binnen de gemeentegrens van Renswoude lag.
Uitsnede deelkaart 'Kenmerken landschap': Voormalige gemeentegrens (rood = plangebied)
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen om aan het plan mee te werken.
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven (CE) vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.
Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Veenendaal is in 2020 een vooronderzoek uitgevoerd waarbij de kans op aanweizigheid van CE is bepaald. Dit heeft geresulteerd in een CE bodembelastingkaart. Deze kaart laat een tweedimensionele afbakening zien van de primair "verdachte" gebieden, naar de situatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Onverdacht houdt niet in dat er in het betreffende gebied geen CE achtergebleven kan zijn, maar dat dit niet kan worden aangetoond aan de hand van historisch feitenmateriaal. Daarom werkt de gemeente Veenendaal binnen alle onverdachte gebieden conform het protocol "Onverwacht aantreffen van CE". Hierin is aangegeven op welke wijze dient te worden omgegaan met het aantreffen van een (vermoedelijk) CE.
Het plangebied ligt buiten verdacht gebied. Een nader onderzoek is vooraf daarom niet vereist en dit aspect vormt geen belemmering voor het beoogde bouwplan.
Vanuit het aspect conventionele explosieven zijn er geen belemmeringen om aan het plan mee te werken.
Mocht er tijdens de werkzaamheden toch een CE worden aangetroffen, dan dient te worden gehandeld overeenkomstig het protocol 'Onverwacht aantreffen van CE'.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 gebieden worden strikt beschermt. Dit geldt zowel voor directe aantasting als voor een extern effect. Aangezien het plangebied relatief dicht (<2,5 km) bij het dichtstbijzijnde natura 2000 gebied ‘Het Binnenveld’ ligt, bestaat er een reële kans dat de stikstofdepositie als gevolg van de uitvoer van het project een stikstofbijdrage heeft die hoger is dan de drempelwaarde. Gebruikelijk is om door middel van een berekening met de AERIUS-calculator aan te tonen dat de stikstofbijdrage onder de drempelwaarde blijft zodat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is. Voor deze ontwikkeling is de Aerius berekening nog uitvoert voor zowel de aanleg- als gebruiksfase. Ondertussen is alleen nog een berekening voor de gebruiksfase nodig in deze prodecure. Beide berekeningen zijn echter bijgevoegd bij dit bestemmigsnplan. Uit de op 14 januari 2021 ingediende berekening stikstofdepositie blijkt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Zie hierovoor ook de berekeningen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, Bijlage 7 Bijlage 8 en Bijlage 9. Er is geen aanvullende verplichting voor een Wnb-vergunning.
Soortbescherming
Het projectgebied betreft een strook gras midden in een woonwijk. Op voorhand kan worden uitgesloten dat door de uitvoering van dit plan strikt beschermde soorten verstoord zullen worden.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering om medewerking aan het plan te verlenen.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg en wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.
In een ruimtelijk plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterrein.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of de geluidbelasting binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De voorkeursgrenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. Voor spoorweglawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van haar eigen beleid en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
De Wet geluidhinder geldt niet voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt. In dat geval moet worden beoordeeld of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Bij het wijzigen van een bestemmingsplan naar wonen (of andere geluidgevoelige bestemming) en bouwen van woningen is toetsing aan de Wet geluidhinder verplicht. De planlocatie ligt echter niet in een zone van een gezonerde weg volgens de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting van omliggende 30 km/h wegen in beeld gebracht (Bijlage 4).
De gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek ex. artikel 110g uit de Wet geluidhinder, bedraagt maximaal 56 dB. De gecumuleerde geluidbelasting is waarschijnlijk hoger dan 53 dB (exclusief aftrek ex. art. 110g Wgh). Dit betekent dat bij gebruik van standaard bouwmaterialen het vereiste binnenniveau van 33 dB mogelijk niet gehaald kan worden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting zonder aftrek inderdaad hoger is dan 53 dB dient er een onderzoek naar de gevelwering worden uitgevoerd zodat zeker is dat het binnenniveau van 33 dB gehaald wordt. Dit onderzoek moet bij de omgevingsvergunning bouwen toegevoegd worden. Er hoeven geen hogere waarden te worden verleend.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat er een goed woon- en leefklimaat ter plekke van de Vendelseweg naast 74 gerealiseerd kan worden.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
1.1 Effect bouwplan op omliggende bedrijven
Voor het beoordelen van de milieuhinder gaan wij ervan uit dat er sprake is van een zogenaamd “gemengd gebied”. In de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” editie 2009 staat dit omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging: “Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd, eveneens als gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen”.
De richtafstanden zijn daarom met een afstandstap verlaagd ten opzichte van de in bijlage 1 van de VNG-handreiking opgenomen richtafstanden.
In de directe omgeving van het bouwplan ligt een bestemming ‘Maatschappelijk’ en een bestemming “Horeca categorie 2”. De kortste afstand tussen de gevel van de beoogde nieuwe woningen en de bestemming 'Maatschappelijk' is ongeveer 20 meter en tot de bestemming 'Horeca' is dat ongeveer 12 meter. Voor de maatschappelijke bestemming is de richtafstand 50 meter, daarom is een onderzoek naar de milieuzonering uitgevoerd om te beoordelen of de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat (Bijlage 5).
uit het onderzoek blijkt dat de milieubelastende bestemmingen in de omgeving geen hinder te verwachten is aan de milieugevoelige bestemmingen binnen het plan. Op basis van dit onderzoek blijkt dat binnen het plan en de omgeving een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Tevens blijkt dat de aanwezige milieubelastende bestemmingen door de ontwikkeling niet worden beperkt.
Uit het onderzoek in combinatie met een onderbouwing blijkt er ter plekke van de geplande woningen sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbais boven de 60 microgram per m3 uitkomen.
De gewenste ontwikkeling kan gezien worden als project wat 'niet in betekende mate' van belang is voor de luchtkwaliteit, waardoor het effect van het project op de luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden.
Andersom gezien wordt navolgend in beeld gebracht wat de luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied is. In de tabel wordt een overzicht gegeven van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) en van de waarden ter plekke van het plangebied. Daaruit blijkt dat de huidige bekende achtergrondconcentraties en de verwachte achtergrondconcentraties ruim lager zijn dan de grenswaarden.
Tabel 4.1: Grenswaarden luchtkwaliteit en waarden ter plekke van het plangebied (bron: Geoloket)
De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor fijn stof en zeer fijn stof van respectievelijk 20 µg/m3 en 10 µg/m3. Dit ligt duidelijk lager dan de wettelijke grenswaarden. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, is zal de jaargemiddelde concentratie van (zeer) fijn stof verder afnemen in de toekomst. De toekomstige concentratie van PM10 voldoet in 2030 aan de advieswaarde. De huidige en toekomstige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat.
Door de beperkte omvang van de ontwikkeling, is het 'niet in betekende mate' van belang voor het effect op de luchtkwaliteit. Ook blijkt dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit.
Om te voorzien in de veranderende mobiliteit en bij te dragen aan de ambities van Veenendaal, is er een nieuwe notitie parkeernormen opgesteld (2020). Hiermee wordt beoogd duidelijkheid te scheppen door alle parkeernormen te bundelen in één document en beter aan te sluiten bij de ontwikkelingen en trends in onze samenleving. De notitie heeft als ontwerp voor zes weken ter inzage gelegen tot en met 27 augustus en is eind 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Veenendaal.
In de parkeernormennotite 2020 wordt Veenendaal opgedeeld in vijf zones waarin verschillende parkeernormen gelden. De Vendelseweg is gelegen in zone 3. De parkeernorm voor een rijwoning bedraagt 1,1. Er zijn derhalve voor de drie woningen vijf parkeerplaatsen nodig. Deze zullen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Het plan voorziet in drie bergingen ten behoeve van fietspakeren.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie kan gebruikgemaakt worden van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Daarin wordt de de gemiddelde verkeersgeneratie van een tussen- of hoekwoning geschat op 7,1 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van matig stedelijk gebied. Met voorliggend wijzigingsplan worden er drie woningen gerealiseerd, waardoor de toekomstige verkeersgeneratie uitkomt op 21,3 mvt/etmaal. Deze geringe toename zal niet leiden tot onevenredige toename van de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied.
Het plan voldoet aan de notitie parkeernormen 2020. De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.
De ontwikkeling van woningen valt onder categorie D 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De beoogde ontwikkeling van drie woningen blijft onder de in kolom 2 genoemde drempel van meer dan 2000 woningen. Er dient een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
De vormvrije m.e.r. beoordeling is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 6).
Hierin wordt geconcludeerd dat gelet op alle kenmerken van het project ten opzichte van de referentiesituatie en de uitkomsten van de daarbij verrichte onderzoeken, kan worden uitgesloten dat het verschil tussen de milieueffecten, van de aangevraagde situatie en de milieueffecten van de referentiesituatie, belangrijke nadelige effecten voor het milieu kan hebben.
Het opstellen van een milieueffectrapport (MER) heeft geen toegevoegde waarde.
Er zijn geen belemmeringen voor het planvoornemen naar voren gekomen uit de vormvrije m.e.r. beoordeling, een MER is niet nodig.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Bestemming
Groen
Verkeer
Wonen
Dubbelbestemming
Waarde - Archeologie - Hoog
Vrijwaringszone
Vrijwaringszone - molenbiotoop
Functieaanduiding
Bouwvlak
Bouwaanduiding
Aaneengebouwd
In paragraaf 5.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels.
Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Groen - G
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Groen - G' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Dit type groen bevat bos, perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen, en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximum bouwhoogte van 5 meter gebouwd worden.
Afwijken ten behoeve van wegreconstructies
Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan.Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.
Verkeer - V
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime bouwmogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: bankjes, prullenbakken, pleinen.
Wonen - W
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.
Ter plaatse van de aanduiding [aeg] mogen alleen aaneengesloten woningen worden gebouwd;
Hoewel wonen in een vrijstaand bijgebouw niet toegestaan is, geldt er een uitzondering ten behoeve van mantelzorg. Deze is wettelijk geregeld (bijlage II van het Besluit omgevingsrecht). Hierover is daarom geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Bouwmogelijkheden
Het gedeelte van een woonperceel waarop een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd is bedekt met een bouwvlak.
Nu wordt in de bestemmingsregeling onderscheid gemaakt tussen twee zones:
Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er zijn twee uitzonderingen waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzonderingen zijn:
Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als volgt is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel:
Dit betekent ten opzichte van de oude regeling een aanmerkelijke verruiming van de mogelijkheden voor met name de grotere percelen.
Daarnaast is er een ruimere regeling opgenomen voor aanbouwen aan de zijgevel van hoofdgebouwen. Bijbehorende bouwwerken mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.
Voor aaneengebouwde woningen geldt de standaard maximum afmeting van 6 meter (goothoogte) en 10 meter (bouwhoogte). Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot 3,3 meter (goothoogte) en 5 meter (bouwhoogte).
Bij additionele voorzieningen kan worden gedacht aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.
Vrijwaringszone - molenbiotoop (gebiedsaanduiding)
Gebruiksmogelijkheden
De gronden gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'molenbiotoop', zijn primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en herstel van molen. Indien strijd ontstaat tussen het belang van molenbiotoop en de overige bestemmingen, prevaleert de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop''.
Bouwmogelijkheden
Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als molenbiotoop aangeduide gronden dat:
Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde voorwaarden afwijken via omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen (o.a. dat de vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds beperkt is). Daarbij is er een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Overgangsrecht
In hoofdstuk 4 is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat een gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop de bouw van één of meer woningen is voorgenomen. De gemeenteraad hoeft geen exploitatieplan vast te stellen als het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen grond op een andere manier verzekerd is. Het aangaan van een exploitatie- en planschadeovereenkomst voorziet in deze 'anderszins' verzekering. Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.
In het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit omgevingsrecht wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende de inzagetermijn toegezonden aan de provincie Utrecht en het Waterschap Vallei en Veluwe.
Het plan raakt geen belangen van het Rijk of andere gemeenten.
Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.
In september 2020 was een fysieke bijeenkomst gepland. Deze kon niet doorgaan door Corona. Daarom is besloten de fysieke bijeenkomst om te zetten in een informatiebrief met contact mogelijkheid. Omwonenden hebben hun kanttekeningen bij het plan kunnen ventileren en deze zijn meegenomen bij de ontwikkeling. Veelal wordt ingezoomd op parkeren en bouwverkeer. Hier wordt rekening mee gehouden in het plan. Gedurende de inzage termijn zal nog een fysieke bijeenkomst worden georganiseerd om de plannen en de verwerking van de reacties toe te lichten aan de omwonenden.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Naast Vendelseweg 74’ heeft met ingang van donderdag 18 november 2021 gedurende zes weken (tot en met woensdag 29 december 2021) ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de terinzagelegging is kennisgegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking via het Gemeenteblad en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). Er is een zienswijze ontvangen. In Bijlage 10 wordt de reactie op deze zienswijze weergegeven.