direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Industrielaan 2-8
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Industrielaan 2-8 in Veenendaal staat een tankstation en verouderde bedrijfsbebouwing. De ontwikkelaar van deze gronden is voornemens om deze bedrijfslocatie aan de Industrielaan 2-8 te herontwikkelen naar een aantrekkelijk woongebied met ruimte voor betaalbare appartementen. In totaal zullen er 112 woningen gerealiseerd worden verdeeld over twee appartementgebouwen.

De locatie kent in het vigerende bestemmingsplan "Woongebieden 2018" de bestemming Bedrijf. De beoogde ontwikkeling is hiermee niet in overeenstemming. Om de woningbouw planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Industrielaan 2-8 in Veenendaal. Dit is gelegen in het gebied genaamd Stationskwartier, deelgebied D. Deelgebied D van het Stationskwartier wordt begrensd door de Kerkewijk, Industrielaan, Zuivelstraat en Parallelweg. Op minder dan 200 meter van het plangebied ligt het station Veenendaal Centrum.

Figuur 1.1 geeft een indruk van de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01_0001.png"

Figuur 1.1: Topografische kaart met aanduiding plangebied

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

De vigerende situatie is vastgelegd in het bestemmingsplan "Woongebieden 2018". Op 20 september 2018 heeft de gemeenteraad van Veenendaal dit bestemmingsplan vastgesteld. Op 19 december 2019 is een correctieve herziening vastgesteld. De wijzigingen in deze herziening hebben geen invloed op de de bestemmingen aan de Industrielaan 2-8.

Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf' en kent een maximale bouwhoogte van 6 tot en met 12 meter. Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in de milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bedrijven met een hogere milieucategorie of specifieke bedrijven worden nader aangeduid op de kaart. In dit geval is er ter plekke van de Industrielaan 6 een tankstation (zonder lpg) toegestaan.

Voorts ligt het plangebied binnen een gebiedsaanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied. Deze gronden zijn aangeduid ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Voor diverse werkzaamheden is een omgevingsvergunning benodigd.

Van de verbeelding van het bestemmingsplan "Woongebieden 2018" is in figuur 1.2 een uitsnede opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Woongebieden 2018" met aanduiding plangebied

Het bouwplan voor woningbouw is strijdig met de vigerende bestemming "Bedrijf". Om voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: toelichting, regels en verbeelding. De regels vormen tezamen met de verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft weliswaar geen juridische status, maar dient ter motivering en verduidelijking van hetgeen in de verbeelding en regels is geregeld.

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de bestaande situatie en de ruimtelijke en functionele structuur (Hoofdstuk 2). Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van de verschillende relevante beleidskaders (Hoofdstuk 3). In Hoofdstuk 4 is het voorgenomen plan omschreven. In Hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem, archeologie en andere relevante aspecten. Waarna in Hoofdstuk 6 een toelichting op de juridische planopzet wordt gegeven. In Hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financieel - economische uitvoerbaarheid en in Hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is centraal gelegen in de kern Veenendaal nabij het station Veenendaal Centrum. Hierin ligt het plangebied in deelgebied D van het Stationskwartier, dat wordt begrensd door de Kerkewijk, Industrielaan, Zuivelstraat en de Parallelweg. Het Stationskwartier betrof oorspronkelijk een gemengd gebied waar wonen, bedrijven en scholen gemengd voorkwamen. Eind 2011 is door de gemeenteraad van Veenendaal het Ruimtelijke en programmatische kaders deelgebied D (Stationskwartier) vastgesteld. Dit document voorziet in de mogelijkheid te transformeren naar een hoofdzakelijke woonfunctie. Deze transformatie is momenteel nog volop gaande. Onderhavige ontwikkeling aan de Industrielaan 2-8 maakt hier onderdeel van uit. Figuur 2.1 geeft een beeld van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01_0003.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto met aanduiding plangebied

Het plangebied wordt aan de oostzijde begrend door Industrielaan 10. Dit terrein betreft fase 1 van de ontwikkeling van deelgebied D van het Stationskwartier, waarvoor reeds een bestemmingsplan is opgesteld. Dit plan heeft 36 appartementen mogelijk gemaakt. Deze oorspronkelijke bebouwing is inmiddels ook al gesloopt, zoals te zien op figuur 2.1. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het appartementencomplexen Spoorstaete en Gravenborgh. Ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de Industrielaan, staan een woonzorgcomplex en een appartementenflat. Ten zuiden van het plangebied zijn diverse bedrijven gevestigd. Er zijn reeds plannen om ook dat gedeelte van deelgebied D van het Stationskwartier te ontwikkelen naar overwegend woongebied. In het stedenbouwkundige plan uit 2011 is ook voor deze gronden een transformatie naar wonen voorzien.

De Industrielaan betreft een hoofdontsluitingsweg voor de kern van Veenendaal en is aangesloten op de Rondweg Oost.

2.2 Functionele structuur

Door de herziening van het vigerende bestemmingsplan komt de bedrijfsbestemming te vervallen. De toegevoegde bestemming 'Wonen' past binnen de karakteristiek van de omgeving. Daarnaast past de herziening van het bestemmingsplan binnen de transformatie die voor dit gebied beoogd is.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking heeft, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

Onderhavig plan voor het bouwen van woningen in bebouwd gebied past binnen deze strategie.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, Natuurnetwerk Nederland, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), Erfgoederen van uitzonderiljke universele waarde en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

3.1.3 Waterbeleid

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In Hoofdstuk 5 wordt nader op het aspect 'water' ingegaan.

3.1.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in Hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied

Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z'n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01_0004.png"

Figuur 3.1: Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht)

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.

3.2.3 Herijking PRS/PRV

Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.

In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.

Daarnaast is er in de PRV opgenomen dat stiltegebieden als provinciaal ruimtelijk belang worden gerekend, maar doorvertaald moeten worden in de gemeentelijke plannen.

3.2.4 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. Op dit moment omvat het programma in totaal 26 projecten (zie tabel 3.1), waarvan er 11 door overheden worden opgepakt. overheidsprojecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01_0005.png"

Tabel 3.1: Uitvoeringsprogramma Triple Helix FoodValley

De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

3.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema's. Juist binnen deze thema's liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.
3.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit: Het versterken, zichtbaar en beleefbaar maken van de cultuurhistorische elementen en structuren
  • 2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters: De kracht van Veenendaal is niet zozeer gelegen in de samenhang tussen, maar in de diversiteit van de gebieden.
  • 3. Heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. Brandpunten in de stad;
  • 5. Groene stad;
  • 6. Aantrekkelijke woonwijken;
  • 7. Goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. Bereikbare economische gebieden;
  • 9. Een fietsende stad;
  • 10. Goed openbaar vervoer.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart (figuur 3.2). Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01_0006.png"

Figuur 3.2: Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).

De kenmerken van de verschillende gebieden versterken en werken aan onderscheid tussen gebieden en de herkenbaarheid van elk gebied. Niet de samenhang is de kracht van Veenendaal, maar de diversiteit van gebieden. Binnen elke zone zijn grotere en kleinere gebieden te onderscheiden die elk een eigen karakter hebben. Denk hierbij aan kleinschalige (her)ontwikkeling met woningbouw, buurtwinkelcentra, groenzones en voorzieningenclusters. In de structuurvisie zijn uitgangspunten gesteld hoe deze kenmerken versterkt kunnen worden:

  • Versterken van de identiteit van de verschillende stedelijke zones;
  • Kenmerkende structuren en elementen in de zones herkenbaar maken en versterken;
  • Vormgeving en functies in elk van de verschillende zones op elkaar afstemmen;
  • De onderscheidende kwaliteiten van de zones verder ontwikkelen;
  • Specifieke milieukwaliteitsprofielen hanteren voor de kwaliteit van de leefomgeving in de verschillende gebieden;
  • De karakters van de verschillende zones zichtbaar maken vanaf de doorgaande wegen.
3.4.3 Woonvisie Veenendaal 2014-2019

Op 28 mei 2015 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2014-2019 vastgesteld. In deze Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt:

"We streven naar een aantrekkelijke leefstad met een daarbij passende woningvoorraad. Daarbij hoort een actieve gemeente die blijft inspelen op de dynamiek en behoeften van haar woningmarkt. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich vooral uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus. De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod."

Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering vooral op de drie speerpunten van deze Woonvisie:

  • 1. Dynamische Woonmilieus

Doel is meer inwoners van buiten Veenendaal te huisvesten. Eén en ander te bereiken door het promoten van het gevarieerde woningaanbod, de groene omgeving en de goede voorzieningen.

  • 2. Huishoudens met een zorgvraag

Doel is de wijken aantrekkelijk te houden door (zorg)voorzieningen en een gevarieerd woningaanbod, waaronder huisvesting voor ouderen.

  • 3. Huishoudens met lagere inkomens

Doel is voldoende betaalbare sociale woningen beschikbaar te hebben. Bevordering van de doorstroming is daarvoor een belangrijke maatregel. Ook het bevorderen van de realisering van meer vrije sector huurwoningen en het stimuleren van het kopen van woningen is daarin een belangrijke activiteit.

Het stedelijk programma van de gemeente Veenendaal zal geheel via inbreiding gerealiseerd moeten worden. Het Stationsgebied wordt in de Woonvisie genoemd als een van de inbreidingslocaties waar woningen gerealiseerd kunnen worden. In deelgebied D worden 122 woningen voorzien.

Plantoetsing:

Het bestemmingsplan Industrielaan 2-8 valt in het herontwikkelingsgebied Stationskwartier Noord deelgebied D. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de vastgelegd is dat voor de ontwikkeling van het gehele gebied wordt voorzien in 30% starterswoningen. Met voorliggend plan worden 112 woningen mogelijk gemaakt. Aan de Industrielaan 10 zijn reeds 36 woningen mogelijk gemaakt. Er worden dan in totaal ook meer woningen mogelijk gemaakt dan de voorziene 122 woningen. Echter, na 6 jaar na dato kan gesteld worden dat de behoefte naar nieuwe woningen sterk is toegenomen. Het doel is om inbreidingslocaties goed te benutten.

Verlenging termijn woonvisie 2014-2019 tot vaststelling Omgevingsvisie

De woonvisie Veenendaal 2014-2019 is officieel tot 2019 van toepassing. Omdat naar verwachting per 2021 de omgevingswet naar intrede doet wordt de Woonvisie niet meer aangepast maar wordt dit onderdeel opgenomen in de Omgevingsvisie waar op dit moment aan gewerkt wordt. De omgevingsvisie is nog niet vastgesteld door de gemeenteraad. Daarom is er voor gekozen de huidige woonvisie van toepassing te laten verklaren tot de omgevingsvisie wordt vastgesteld. De gemeenteraad van de gemeente Veenendaal heeft de verlenging van de woonvisie in de gemeenteraadsvergadering van 20 februari 2020 vastgesteld.

3.4.4 Waterplan Veenendaal 2006

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering. Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.

Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2017 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2017-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.

In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

3.4.5 Groenstructuurplan

Het groenstructuurplan (2003) van de gemeente Veenendaal richt zich op de hoofdgroenstructuur van de gemeente, en staat onder meer verwoord dat groen moet worden gecompenseerd als het wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen. Het groenstructuurplan heeft 5 verschillende doelen:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. Met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. De gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. Groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. Accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

3.4.6 Milieukwaliteitsplan 2017

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:

  • 1. Een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 2. Een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • 3. Gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • 4. Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • 5. Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • 6. Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:

  • Integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • Het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • Maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • Het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • Meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.
3.4.7 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.
3.4.8 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. Elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z'n eigen parkeeroplossing.
  • 2. Een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • 3. Het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
  • 4. Er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leefbaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
  • 5. Indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.

In bestemmingsplannen worden de parkeernormen vastgelegd aan de hand van een voorwaardelijke verplichting in de regels. Deze parkeernormen zijn conform het Goudappel Coffeng onderzoek. Er wordt voldaan, zie Bijlage 13

3.4.9 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.

3.4.10 Welstandsnota 2011

Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.

Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekent dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.

Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de middengebieden wordt nog wel getoetst, maar aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.

Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.

3.4.11 Ruimtelijke en programmatische kaders deelgebied D (Stationskwartier)

Op 15 december 2011 heeft de raad van de gemeente Veenendaal ruimtelijke en programmatische kaders voor deelgebied D van het Stationskwartier vastgesteld.

Stationskwartier deelgebied D betreffen de percelen tussen de Industrielaan, Zuivelstraat, de Parallelweg en de Kerkewijk. Grote delen van dit gebied zijn aan vernieuwing toe. Met de mogelijke herontwikkeling van deelgebied D wordt een positieve impuls gegeven aan een toekomstbestendige woningvoorraad en leefmilieu. Het Stationskwartier, dat nu een industrieel karakter kent, dient aan te sluiten op de stedelijke structuur van Veenendaal. Deelgebied D heeft daarbij een sleutelpositie: een unieke en kansrijke locatie voor een variatie aan doelgroepen.

De opzet van deelgebied D dient aan te sluiten op de visie en plannen voor het Stationskwartier als geheel, namelijk stedelijk met dorpskarakter. Dat betekent voor deelgebied D enerzijds compacte bebouwing en anderzijds hoogwaardige openbare ruimte. Het uitgangspunt is een heterogeen en dynamisch woongebied met een hoge mate van ruimtelijke en typologische diversiteit. Het is de bedoeling parkeeroplossingen te integreren binnen de bouwblokken.

De nieuwe bebouwing kan afwisselend 6 tot 8 bouwlagen krijgen. Voorts dient het Stationskwartier een aantrekkelijke en fijnmazige structuur te krijgen met een variatie aan plekken en ruimtes die een verband met elkaar hebben. Het programma dient uit te gaan van een gemengd gebied met een accent op wonen. Het wonen is gericht op alle doelgroepen.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om twee appartementencomplexen te realiseren met in totaal ruimte voor 112 woningen. Naast de basis van 112 woningen worden parkeerplaatsen en de groeninrichting geborgd in dit bestemmingsplan.

De ontwikkeling is afgestemd op de door de raad van de gemeente Veenendaal vastgestelde ruimtelijke en programmatische kaders. De 112 appartementen worden verdeeld over 5 tot 7 bouwlagen. Hierbij zal er op de onderste bouwlaag met name ruimte zijn voor parkeren. Deze parkeerplaatsen worden geïntegreerd opgenomen in het ontwerp, buiten het zicht.

De nieuwe bebouwing is gesitueerd tussen het wooncomplex Spoortstaete en het nieuw te bouwen wooncomplex aan de Industrielaan 10. De architectuur en situering van de twee appartementengebouwen komen overeen met de nieuwbouw aan de Industrielaan 10. Het past in het bouwritme om de plannen stapsgewijs te ontwikkelen, mede zodat de woningen niet allemaal tegelijk te koop komen te staan. Naar verwachting volgen er na deze fase nog enkele fasen, voor de ontwikkeling van het zuidwestelijke gedeelte van Stationskwartier deelgebied D.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij onder meer om de aspecten bodem, water, externe veiligheid, archeologie, ecologie, geluid, luchtkwaliteit en milieuzonering. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd en is dat er geen belemmeringen meer zijn.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijzigingen. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op de daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstig bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van een ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De noodzaak om te saneren wordt voor het project bepaald door de bouwplannen/herinrichting. Met andere woorden: de urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit bodemkwaliteit.

5.1.2 Planspecifiek

Verdachte locaties

Op 14 juni 2019 heeft er een locatiebezoek plaatsgevonden om de resultaten uit het historisch onderzoek te verifiëren, Bijlage 1. Ter plaatse van het tankstation zijn meerdere peilbuizen aangetroffen.

Ter plaatse van Industrielaan 6 zijn de volgende verdachte deellocaties aangetroffen / bevestigd:

  • Olietank;
  • Mobiele olietank;
  • Opslag chemicaliën;
  • Opslag ruitenwisservloeistof;
  • Olie-/benzineafscheider;
  • Vul- en ontluchtingspunten;
  • Bandenopslag;
  • Voormalige kolenhandel.

Inpandig is een beton en grindbetonvloer aanwezig.

Ter plaatse van de Industrielaan 8-8a zijn geen verdachte deellocaties aangetroffen. Inpandig is een beton- en tegelvloer aanwezig.

Uitpandig zijn verhardingen van klinkers, tegels en vloeistofdichte verharding aanwezig.

Bodemopbouw en geohydrologie

De gegevens zijn ontleend aan de Grondwaterkaart van Nederland van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO (DINO-loket).

De locatie bevindt zich op een hoogte van circa NAP +7 en bestaat tot een diepte van 5 m-mv hoofdzakelijk uit midden en fijn zand, met weinig zandige klei van de formatie van Boxtel. Tussen 5 en 11 m-mv bevindt zich goed doorlatende laag met grof tot midden zand van de Formaties van Woudenberg en Drenthe. Tussen 11 en 34 m-mv is een laag met stuwde afzettingen met grof tot midden zand. Op een diepte van 35 bevindt zich een kleine slecht doorlatende laag van een meter dik met zandige klei van de Formatie van Waalre.

De grondwaterstroming van het freatisch grondwater is naar alle waarschijnlijkheid zuidelijk gericht door het nabijgelegen Valleikanaal. De grondwaterstroming kan verder worden beïnvloed door plaatselijke drainage en overige oppervlaktewateren.

Conclusie historisch onderzoek en locatiebezoek

Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat de locatie verdacht is met betrekking tot het voorkomen van diverse mogelijke en reeds aangetroffen bodemverontreinigingen. De verdachte (voormalige) bedrijfsactiviteiten die gerelateerd zijn aan het huidige en voormalige gebruik van de locatie, bevinden zich binnen de onderzoekslocatie en zullen derhalve worden meegenomen in het verkennend en actualiserend bodemonderzoek.

Op de onderzoekslocatie zijn geen bestaande watergangen aanwezig die in het kader van de transactie en/of bestemmingsplanwijziging onderzocht dienen te worden.

Conclusie bodemonderzoek

Op 14 mei 2020 zijn door Verhoeven Milieutechniek B.V. een verkennend en actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd voor de onderzoekslocatie Industrielaan 8-10 in Veenendaal. Voor de onderzoekslocatie werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot de aanwezigheid van verontreiningen met diverse parameters. Het onderzoek wijst uit dat de gehalten onder de interventiewaarde blijft maar de index van 0,5 overschreidt. Om zeker te zijn dat de grondwaterkwaliteit voldoende is vastgelegd is een actualiserend bodemonderzoek opgesteld, zie Bijlage 2 voor het onderzoek .

Aanvullend grondwateronderzoek

Op 6 oktober 2020 is door Verhoeven Milieutechniek B.V. een aanvullend grondwateronderzoek uitgevoerd voor de locatie Industreilaan 2-8 in Veenendaal. De aanleiding voor dit aanvullende onderzoek is gevormd door de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken op de locatie aan de Industrielaan 2-8 in het kader van de voorgenomen ontwikkeling en de beoordeling van de Omgevingsdienst regio Utrecht (OdrU). Het aanvullend grondwateronderzoek, zie Bijlage 3, heeft tot doel het verifiëren van de grondwaterverontreiniging met minerale olie inpandige ter plaatse van peilbuis PB18 die deel uit maakt van de bestaande verontreiniging aan de Kerkewijk 87 (Spoorstaete), welke perceelsoverschreidend is.

Conclusie aanvullend grondwateronderzoek

Door middel van het aanvullend grondwateronderzoek en de voorgaande bodemonderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie gelegen aan de Industrielaan 2-9 in Veenendaal afdoende vastgelegd en geactualiseerd ten behoeve van de mogelijke toekomstige herontwikkeling op de locatie.

De aangetroffen verontreiniging met minerale olie ter plaatse van peilbuis PB 18 is middels voorliggend aanvullend onderzoek niet bevestigd. Wel is wederom grondwaterverontreiniging met mineralie olie aangetroffen in peilbuis V5, die binnen de interventiewaarde-contour van deze grondwaterverontreiniging is gesitueerd. Hierdoor is bevestigd dat sprake is van een perceelsoverschrijdende grondwaterverontreiniging.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren voor de mogelijke toekomstige ontwikkeling op deze locatie, uiteraard rekening houdend met de aanbeveling om rekening te houden met sanerende maatregelen.

5.1.3 Conclusie

Op basis van het "historisch onderzoek en het locatiebezoek", het "actualiserend bodemonderzoek" en het "aanvullend grondwateronderzoek" kan geconcludeerd worden dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren zijn tegen een mogelijke herontwikkeling op de locatie Industrielaan 2-8. Bij de herontwikkeling van de locatie zal rekening gehouden moeten worden met sanerende maatregelen.

5.2 Water

5.2.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, het wateradvies van de waterbeheerder, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten', Bijlage 4. Hieronder wordt dit toegelicht.

5.2.2 Watertoets

Ten behoeve van de ontwikkelingen is een watertoets uitgevoerd voor het plangebied Industrielaan 2-10 (Bijlage 4). Uit deze toets blijkt dat er geen belangrijke oppervlaktewateren zijn gelegen in het plangebied. Voorts neemt de verharding af in het plangebied. Tot slot zal er een gescheiden stelsel aangelegd worden voor een goede afvoer van het water.

Voor het plan is tevens de digitale watertoets doorlopen. De beoordeling is als volgt: “In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.” Vanuit het aspect water zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan, doordat de verharding afneemt, een gescheiden stelsel wordt aangelegd en er geen belangrijk oppervlaktewater in het plangebied is gelegen.

5.3 Externe Veiligheid

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare externe veiligheidsrisico's. Belangrijk hierbij is dat een ruimtelijke scheiding wordt aangehouden (zonering) tussen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen. Hiervoor is het noodzakelijk dat te verlenen besluiten over bouw- en milieuvergunningen en bestemmingsplannen onderling goed op elkaar zijn afgestemd. Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid).

De risicobronnen in en om het plangebied zijn geïnventariseerd door SPA WNP ingenieurs op 1 oktober 2019, zie Bijlage 5. Daaruit blijkt het volgende:

  • in de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig;
  • er bevinden zich geen relevante buisleidingen, waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, in of nabij het plangebied;
  • er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de direct omgeving plaats. Over de N233 De Klomp - Ochten worden de gevaarlijke stoffen LF1, LF2 en GF3 vervoerd. De weg is niet opgenomen in het basisnet. De N233 ligt op meer dan 1 km van de locatie. Het plangebied ligt hiermee ver buiten het invloedsgebied van de weg, 355 meter bij GF3. De A12 ligt op ca. 2,5 km afstand en speelt daarmee geen enkele rol van betekenis voor het plangebied;
  • Op ca. 65 meter ten zuiden van het plangebied, ca. 80 meter tot aan eerste bebouwingsmogelijkheid, ligt de spoorlijn Utrecht- Rhenen. Deze spoorlijn is niet opgenomen in de risicokaart en op grond daarvan kan gesteld worden dat er momenteel geen relevant vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het bestaande vervoer over het spoor levert ten aanzien van externe veiligheid geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van het plangebied;
  • Veenendaal is ook gelegen aan de spoorlijn Utrecht - Arnhem (baanvak Ede Wageningen). Deze lijn ligt aan de andere zijde van de A12 op bijna 3 km afstand waardoor het plangebied ver buiten het invloedsgebied ligt.

Uit de inventarisering van de risicobronnen blijkt dat op grond van de beschikbare informatie en huidige wet- en regelgeving het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplevert voor de ontwikkeling van het plangebied.

5.4 Archeologie

In de regels van het bestemmingsplan is conform de Erfgoedwet een regeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het gaat hier om het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal", nr. V564, definitief 25 februari 2010, dat is opgesteld door Vestiga BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.

In dit rapport zijn de archeologiebehandelingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen-/beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.

In gebieden met een archeologische verwachting krijgt de bescherming van de archeologische waarden gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan. In de regels voor bodemverstorende activiteiten worden dan voorschriften voor de omgevingsvergunning opgenomen. In dat kader kan van initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld. Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit het verleden veilig te stellen door middel van:

  • technische aanpassingen, zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde gehoudenwaardige resten die verstoord zullen worden te documenteren en veilig te stellen;
  • de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01_0007.png"

Figuur 5.1: Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart met het plangebied rood omlijnd

Op bovenstaande uitsnede van de Archeologische Maatregelenkaart van de gemeente Veenendaal (Vestiga 2010) is de projectlocatie deels gelegen in een gebied aangeduid als categorie 5, lage verwachting en deels in een gebied aangeduid als categorie 6, geen verwachting. Mede gelet op het feit dat het project niet MER-plichtig is, geldt geen onderzoeksplicht. Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische vondsten gedaan worden, dan wordt dit gemeld aan de gemeente Veenendaal en wordt er passend mee omgegaan.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.5 Ecologie

5.5.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is gericht op:

  • het beschermen en ontwikkelen van de natuur, mede vanwege de intrinsieke waarde en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit;
  • het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur ter vervulling van maatschappelijke functies;
  • het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen, vanwege hun bijdrage aan de biologische diversiteit en hun cultuurhistorische betekenis, mede ter vervulling van maatschappelijke functies.

De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincies. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Zorgplicht

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hiervoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Gebiedsbescherming

Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit. Het is krachtens de Wet natuurbescherming verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2).

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

5.5.2 Planspecifiek

Soortenbescherming

Om na te gaan of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de aanwezige natuurwaarden, is een ecologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 6). De quickscan heeft betrekking op Industrielaan 2-10. In enkele gebouwen zijn mogelijk jaarrond beschermde verblijfplaatsen van de vleermuis aanwezig. Daarnaast wordt aanvullend onderzoek geadviseerd naar steenmarters. Tot slot mogen de sloopwerkzaamheden niet worden uitgevoerd tijdens het broedseizoen, tenzij het zeker is dat er binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden geen actieve nesten van vogels aanwezig zijn. Met de sloop zal daar rekening mee worden gehouden.

In oktober 2019 is vervolgonderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en steenmarters (Bijlage 7). Met dat onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied geen essentiële functie heeft voor vleermuizen of steenmarters. Negatieve effecten op jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen, of op andere samenhangende essentiële functies, kunnen worden uitgesloten. Overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot vleermuizen en steenmarters kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Gebiedsbescherming

Rondom Veenendaal liggen diverse gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (figuur 4.2). Al deze beschermde natuurgebieden liggen op meer dan een kilometer afstand van het plangebied, waardoor op voorhand kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het natuurnetwerk Nederland. Een uitzondering hierop is de stikstofdepositie op de beschermde Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Binnenveld, dat op ruim een kilometer ten oosten van het plangebied is gelegen. De overige beschermde gebieden in de directe omgeving zijn enkel onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en betreffen geen Natura 2000-gebied. Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01_0008.png"

Figuur 5.2: Kaart met de beschermde natuurgebieden in de directe omgeving van het plangebied weergegeven

Er vinden geen activiteiten in een Natura 2000-gebied plaats. Echter, door de aard van de activiteiten en door de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied 'Binnenveld' en overige Natura 2000-gebieden is getoetst of eventuele nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000-gebieden, en dan specifiek het Natura 2000-gebied 'Binnenveld', op voorhand zijn uit te sluiten. Daarom is door SPA WNP in november 2019 een stikstofdepositieberekening gedaan met de AERIUS-calculator (zie Bijlage 8). Hierbij is rekening gehouden met de nog komende ontwikkelingen. Voor de gebruiksfase is een berekening gemaakt van de nieuwe situatie waarbij Industrielaan 2 t/m 10 helemaal zijn ontwikkeld met drie appartementgebouwen. Voor de aanlegfase is onderscheid gemaakt in drie fasen. Fase 1 (de sloop en nieuwbouw aan de Industrielaan 10) is momenteel aan de gang. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op fase 2 en 3. Uit de AERIUS berekeningen volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar, mits de sloop- en bouwwerkzaamheden van alle fasen worden verspreid over drie jaren en voldaan wordt aan de uitgangspunten die genomen zijn in de stikstofdepositieberekening.

De uitgangswaarden die zijn genomen voor de te gebruiken machines en de duur van de bouw vallen binnen een te verwachten patroon. Middels de gedane berekeningen is dan ook aangetoond dat het ontwikkelplan haalbaar is. In de omgevingsvergunning voor de bouw van het complex zullen voorwaarden opgenomen moeten worden conform de gehanteerde aantallen waarop de aeriusberekening is berekend. Er is geen aanvullende verplichting voor een Wnb vergunning.

5.5.3 Conclusie

Uit de quickscan flora en fauna en uit de stikstofdepositieberekening is gebleken dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op beschermde soorten of gebieden. Het bestemmingsplan is in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar. Het aspect ecologie vormt hierdoor geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.6 Geluid

5.6.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Op basis van artikel 77 van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor nieuwe geluidsgevoelige functies binnen een geluidszone.

Geluidszones 

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

De gemeente Veenendaal heeft aanvullend op de wettelijke regeling de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.6.2 Planspecifiek

Door SPA WNP is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 9). Daaruit blijkt het volgende.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Industrielaan en de Kerkewijk. Voor de Zuivelstraat en 't Holle Goed geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidszone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. Dit omdat:

  • de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing de belangen van het realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door de geluidsbelasting;
  • bij het realiseren van de appartementen deze geluidsbelasting meegenomen kan worden bij de beoordeling van de geluidwering in het kader van een goed woonklimaat.

De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidsbelasting.

Spoorweglawaai

Volgens de Wet geluidhinder bevindt zich langs ieder spoor een zone. De breedte van de zone gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf, varieert van 100m tot 1200m, en is afhankelijk van de geluidemissie van de spoorlijn (zie artikel 1.3a van het Besluit geluidhinder).

De spoorlijn Veenendaal-Rhenen, ten zuiden van het bouwplan heeft een zone van 100 meter. Het beoogde bouwplan ligt hier ruim buiten (op circa 140 meter).

Resultaten onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal:

  • 49 dB, ten gevolge van de Kerkewijk. Bij vijf woningen is de geluidbelasting hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar ruim lager dan de maximale ontheffing van 63 dB uit de Wet geluidhinder.
  • 62 dB, ten gevolge van de Industrielaan. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffing van 63 dB uit de Wet geluidhinder. Wel is de geluidbelasting bij de nieuwe woningen die direct aan de Industrielaan zijn gelegen, hoger dan de inspanningsverplichting voor de maximale ontheffingswaarde van 58 dB uit het gemeentelijke geluidbeleid.
  • 46 dB, ten gevolge van de 30 km/uur wegen (Zuivelstraat en Ambachtsstraat). Dit is lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen.
  • 49 dB, ten gevolge van de spoorlijn Veenendaal - Rhenen. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 55 dB uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor railverkeer.

Na de toepassing van de maatregelen (gesloten balustrades en absorberende onderzijden van de balkons), wordt voldaan aan alle voorwaarden, die de gemeente Veenendaal stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw, uitgezonderd de inspanningsverplichtingen van maximaal 58 dB en het volumebeleid. Gezien de situatie (hoge geluidbelastingen, spui-mogelijkheden, gewenste bouwplan) is het niet mogelijk om aan deze inspanningsverplichtingen van maximaal 58 dB en het volumebeleid te voldoen. Wel zijn (gebouw oriëntatie) en zullen (gesloten balustrades) er veel maatregelen getroffen om een goed woonen leefklimaat te realiseren. Naast de hiervoor genoemde maatregelen, worden er twee gezamenlijke buitenruimten gerealiseerd boven op de parkeerdekken. De westelijke gezamenlijke buitenruimte zal geheel en de oostelijke gezamenlijke buitenruimte zal grotendeels geluidluw zijn.

5.6.3 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de woonbestemming kan worden gerealiseerd. Daarbij horen wel randvoorwaarden om te kunnen voldoen aan de wettelijke kaders voor geluid. In de regels van dit bestemmingsplan wordt geborgd dat elke woning komt te beschikken over ten minste één geluidluwe gevel en - als de woning beschikt over een buitenruimte - dat ten minste één buitenruimte is gelegen aan de geluidsluwe zijde. Daarnaast wordt er tegelijkertijd met de procedure van het bestemmingsplan een Hogere waarde procedure doorlopen.

5.7 Trillinghinder

5.7.1 Wettelijk kader

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan, kan het belangrijk zijn om rekening te houden met trillingsbronnen en de mogelijke overlast daarvan in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 3.1.6 onder d van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel staat een verwijzing naar artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht. Hierin is geregeld dat het gemeentebestuur bij haar besluitvorming de nodige kennis over de belangrijke feiten en de af te wegen belangen vergaart. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder, dient het aspect trillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten wel te worden afgenomen als er een trillingsbron in de omgeving aanwezig is. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen (Rijksoverheid, 2019). Hierin wordt geadviseerd om in ieder geval bij bestemmingsplannen die woningen binnen 250 meter van een spoorweg mogelijk maken, te beoordelen in hoeverre klachten, bodemopbouw en/of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

5.7.2 Planspecifiek

Het bestemmingsplan voor Industrielaan 2-8 maakt woningbouw op circa 80 meter afstand van het spoor mogelijk. Daarom is aan de hand van de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen beoordeeld of trillinghinder wordt verwacht. Dit is gedaan om te beoordelen of nader trillingsonderzoek nodig is. Navolgend wordt ingegaan op klachten en bodemopbouw en/of het treinbeeld.

Het plangebied is gelegen nabij het spoortraject waar de stoptrein tussen Veenendaal en Rhenen rijdt. Aan beide zijden van dit spoortraject zijn woningen gevestigd, soms al binnen een afstand 20 meter van het spoor. Ook tussen het plangebied en het spoor zijn woningen gevestigd. Van de bewoners van deze woningen zijn geen klachten bekend over trillinghinder. Daardoor kan aangenomen worden dat er ook ter plekke van de nieuw te realiseren woningen geen sprake zal zijn van trillinghinder.

Een combinatie van bijvoorbeeld zwaar treinverkeer en een stijve zandlaag kan leiden tot trillinghinder. Bij het plangebied is dit niet aan de orde. De trein tussen Rhenen en Veenendaal rijdt ieder half uur heen en ieder half uur terug. Het spoortraject heeft dan ook een lage intensiteit van treinverkeer. Daarnaast betreft het enkel de stoptrein, en rijden er geen goederentreinen. Omdat de locatie op korte afstand (circa 150 meter) van het station (Veenendaal Centrum) is gelegen, heeft de trein op het traject een lage snelheid. Door de aanwezigheid van bodemverontreiniging zal een deel van het plangebied gesaneerd worden en ligt er dus geen stijve zandlaag aan het oppervlak dat zou kunnen lijden tot onevenredige trillinghinder. Ook de combinatie van de bodemopbouw en/of het treinbeeld geven dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek naar trillinghinder.

Tot slot is er recent (in 2018) een trillinghinder onderzoek uitgevoerd ter plekke van het uitwerkingsplan Rozenbottel (NL.IMRO.0345.UWRozenbottel-vg01). Dit plan, dat tevens woningbouw omvat, ligt op circa 25 meter van het spoor. Uit dat trillinghinderonderzoek is gebleken dat er geen belemmeringen zijn voor het plan bij Rozenbottel dat op kortere afstand van het spoor is gelegen.

De combinatie van meerdere woningen op kortere afstand van het spoor waar geen klachten van bekend zijn, het treinbeeld en het uitgevoerde onderzoek voor Rozenbottel geven voldoende informatie op basis waarvan uit te sluiten is dat er binnen het plangebied Industrielaan 2-8 onevenredige trillinghinder zal zijn. Nader onderzoek naar trillinghinder wordt niet noodzakelijk geacht.

.

5.7.3 Conclusie

Voor de inhoud van het bestemmingsplan heeft het aspect trillinghinder geen gevolgen.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (NIBM)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekend met het rekenmodel GeoMilieu. Uit de berekeningen is gebleken dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan voor zowel het peiljaar 2015 als 2025.

5.8.2 Planspecifiek

Door SPA WNP Ingenieurs is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit voor de gehele ontwikkeling van deelgebied D in het Stationskwartier (Bijlage 10).

Besluit NIBM

Voor woningbouwlocaties geldt een NIBM-grens van 1.500 woningen. Binnen deelgebied D worden circa 150 woningen gerealiseerd, waarvan 36 met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De ontwikkeling valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM grens. Toetsing aan het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). In tabel 5.1 wordt een overzicht gegeven van deze grenswaarden en van de waarden ter plekke van het plangebied. Daaruit blijkt dat de huidige bekende achtergrondconcentraties ruim lager zijn dan de grenswaarden.

Stof   Jaar 2019   Jaar 2030   Grenswaarde  
NO2   16   9   40  
PM10   19   15   40  
PM2,5   11   8   25  
EC   0,6   0,4   -*  

*Voor elementair koolstof is geen grenswaarde vastgesteld

Tabel 5.1: Waarden in het plangebied en de grenswaarden

De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5. Dit ligt duidelijk lager dan de wettelijke grenswaarden. De concentratie PM10 voldoet reeds in de huidige situatie aan deze adviesnorm. De concentratie PM2,5 zit daar in het jaar 2019 nog 1 microgram per kuub onder, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. Aangenomen kan dan ook worden dat er op korte termijn aan de advieswaarden van de WHO kan worden voldaan. De huidige en toekomstige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat.

Besluit gevoelige bestemmingen

Tot slot kan geconcludeerd worden dat het Besluit gevoelige bestemmingen niet relevant is voor de gewenste ontwikkeling, omdat de locatie op meer dan 300 meter is gelegen van de dichtstbijzijnde rijksweg en meer dan 50 meter afstand van de dichtstbijzijnde provinciale weg.

5.8.3 Conclusie

Samenvattend wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van de nieuwe woningen.

5.9 (vormvrije) M.e.r.-beoordeling

5.9.1 Wettelijk kader

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 112 appartementen binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat bedoeld is in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 20.000 m2 of meer woningen.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectenrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectenrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.
5.9.2 Beoordeling

Door SPA WNP is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Bijlage 11). In dit onderzoek is de ontwikkeling aan de Industrielaan 10 meegenomen. Daarin is gekeken naar de kenmerken van het project, de locatie van het project en de soort en kenmerken van het potentiële effect.

Kenmerken van de activiteit

Gelet op alle kenmerken van het project ten opzichte van de referentiesituatie en de uitkomsten van de daarbij verrichte onderzoeken, kan worden uitgesloten dat het verschil tussen de milieueffecten, van het nieuwe plan, en de milieueffecten, van de referentiesituatie, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Locatie van het project

De realisatie van het project heeft geen negatieve gevolgen voor flora en fauna, de natuurlijke kenmerken van het Natura-2000 gebied(en) Binnenveld en/of invloed op waardevolle structuren of elementen in het gebied. Door het treffen van diverse maatregelen is de invloed van het project op de omgeving zeer gering.

Soort en kenmerken van het potentiële effect

Gelet op alle kenmerken van het project ten opzichte van de huidige situatie en de uitkomsten van de daarbij verrichte onderzoeken, kan worden gesteld dat het verschil tussen de milieueffecten van de aangevraagde situatie en de milieueffecten van de huidige situatie geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Er zijn geen essentiële milieueffecten, die door middel van een milieueffectrapport nader onderzocht moeten worden. Voor de verschillende milieueffecten kan op basis van beschikbare onderzoeken behorende bij het bestemmingsplan beoordeeld worden of er sprake is van potentiele effecten. Er is derhalve geen m.e.r.-procedure noodzakelijk.

5.9.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden.

Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

5.10 Bedrijven en Milieuzonering

5.10.1 Wettelijk kader

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze systematiek wordt milieuzonering genoemd. De VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)" is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten. Afwijking hiervan is mogelijk, mits nader onderzocht en gemotiveerd. De in "bedrijven en milieuzonering" vermelde richtafstanden zijn op basis van de volgende uitgangspunten bepaald:

  • Het betreft "gemiddeld" moderne activiteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen.
  • De richtafstanden hebben betrekking op een rustige woonwijk of een rustig buitengebied.
  • De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van bedrijfsactiviteiten.
  • Bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

De richtafstanden worden gemeten vanaf de inrichtingsgrens van de milieubelastende bestemmingen tot de gevels van de milieugevoelige bestemmingen. De handreiking maakt gebruik van verschillende milieuzoneringsmethoden: inwaartse en uitwaartse milieuzonering.

De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk (bijlage 1 van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering) zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.

5.10.2 Planspecifiek

Het plangebied kan aangemerkt worden als "Gemengd gebied", gelet op de ligging aan de drukke doorgaande Industrielaan en de menging van functies (wonen en werken) in de gebieden rondom het plangebied. Ook op basis van de visie van de gemeente Veenendaal voor de herontwikkeling van het Stationsgebied wordt de planlocatie als '"Gemengd" getypeerd.

Door SPA WNP ingenieurs is een Bouwplan Industrielaan in Veenendaal Onderzoek milieuzonering opgesteld (30 januari 2020, kenmerk 2180423.R05b) zie Bijlage 12 voor dit onderzoek.

Het primaire toetsingskader zijn de vigerende bestemmingsplannen. Hierin is juridisch vastgelegd welke ontwikkelingen nu en in de toekomst mogelijk zijn in en om het plangebied. Daarnaast is ook gekeken naar wat er daadwerkelijk gevestigd is op de omliggende bedrijfslocaties. Daaruit blijkt dat de bedrijvigheid aan de Zuivelstaat 6, Parallelweg 7a en de Parallelweg 2 op grond van de richtafstanden een overlap hebben met het plangebied.

In figuur 5.3 wordt de ligging van de omliggende bedrijven weergegeven. Tabel 5.2 geeft de bijbehorende richtafstanden van deze bedrijven weer evenals de afstand tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Industrielaan2tm8-oh01_0009.png"

Figuur 5.3: Plangebied met de omliggende bedrijven aangeduid

Bestemming (nr. in afbeelding)   Adres   Omschrijving (SBI-2008 code)   Cat.   VNG richtafstand (gemengd gebied)   Werkelijke afstand tot gevels plangebied  
Wonen, met functieaanduiding dienstverlening (1)   Kerkewijk 81 t/m 89 en Parallelweg 1   Overige zakelijke dienstverlening: kantoren (63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82)   1   Geur: 0
Stof: 0
Geluid: 0
Gevaar: 0  
5 meter  
Bedrijf (2)   Parallelweg 2   Taxibedrijven (493)   2   Geur: 0
Stof: 0
Geluid: 10
Gevaar 0  
5 meter  
Bedrijf (3)   Parallelweg 6a   Overige zakelijke dienstverlening: kantoren (63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82)   1   Geur: 0
Stof: 0
Geluid: 0
Gevaar: 0  
40 meter  
Bedrijf (4)   Parallelweg 5   Onbekend (maximaal categorie 2)   2   Geur: 10
Stof: 10
Geluid: 10
Gevaar: 10  
65 meter  
Bedrijf (5)   Zuivelstraat 6   Groothandel in chemische producten (46751)   3.2   Geur: 30
Stof: 10
Geluid: 10
Gevaar: 50  
15 meter  
Bedrijf (6)   Industrielaan 1a   Benzineservicestation zonder LPG (473)   2   Geur: 10
Stof: 0
Geluid: 10
Gevaar: 0  
20 meter  
Bedrijf (7)   Parallelweg 7a   Onbekend (maximaal categorie 2)   2   Geur: 10
Stof: 10
Geluid: 10
Gevaar: 10  
10 meter  

Tabel 5.2: Bedrijven, bijbehorende SBI code en richtafstanden

Uit tabel 5.2 blijkt dat het bedrijf aan de Parallelweg 2 niet voldoet aan de richtafstand (geluid) en het bedrijf aan de Zuivelstraat 6 niet voldoet aan de richtafstanden (geur en gevaar). Alle andere locaties liggen op minimaal 10 meter van het plangebied, de richtafstand voor bedrijven in categorie 2. Milieucategorie 2 is op deze bedrijfslocaties ook de hoogst toelaatbare milieucategorie, waardoor er vanuit deze andere bedrijfslocaties geen belemmeringen zijn voor het plangebied.

Parallelweg 2

Eventuele geluidhinder door de bedrijfsvoering aan de Parallelweg 2 kan ontstaan door de verkeersbewegingen bij het taxibedrijf. De ontsluiting van het bedrijf bevindt zich aan de Parallelweg op circa 35 meter afstand ten zuiden van het plangebied. Daarnaast wordt de uitrit van het bedrijf afgeschermd door het bedrijfspand. Om die reden is er geen relevante geluidhinder binnen het plangebied te verwachten.

Geluidhinder in de toekomstige situatie is eveneens niet aannemelijk. Dit doordat het revitaliseren van de omliggende omgeving, van het plangebied, onderdeel is van de ontwikkeling binnen het plangebied. Voor deze revitalisering heeft de initiatiefnemer van onderhavig plan, het pand aan Parallelweg 2 verworven met als uiteindelijk doel, sloop van het bedrijfspand. Gezien de huidige ontsluiting van het bedrijf en de toekomstige bedrijfsbeëindiging aan de Parallelweg 2, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.

Zuivelstraat 6

Volgens een inventarisatie van de Omgevingsdienst regio Utrecht (kenmerk: Z-2016-30390/31494), d.d. 30 maart 2016 blijkt dat het bedrijf aan de Zuivelstraat 6 circa 30 ton aan chemicaliën in opslag heeft. Na controle van de gemeente Veenendaal is gebleken, dat het een groothandel is in schoonmaakartikelen voor de recreatiebranche. Deze schoonmaakartikelen betreffen geen gevaarlijke stoffen in de zin van de PGS. Tevens is het bedrijf geen Bevi-inrichting waardoor geen veiligheidscontouren vanuit externe veiligheid gelden. Hiermee leidt het bedrijf, ten aanzien van het aspect gevaar, niet tot een belemmering voor de ontwikkeling van onderhavig plan.

Vanwege de aard van de producten (schoonmaakartikelen) en de hoeveelheid dat in opslag is, vormt het aspect geur naar verwachting geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Daarbij dient tevens opgemerkt te worden, dat zich in de huidige situatie aan de Zuivelstraat 3a en 3b reeds woningen bevinden op dezelfde afstand.

5.10.3 Conclusie

Op basis van de inwaartse milieuzonering blijkt, dat vanuit de milieubelastende bestemmingen in de omgeving geen hinder is te verwachten aan de voorgestelde milieugevoelige bestemmingen (wonen) in het plangebied. Evenmin worden de omliggende milieubelastende bestemmingen in hun bedrijfsvoering beperkt als gevolg van dit plan.

5.11 Ladder voor duurzame verstedelijking

5.11.1 Aanleiding

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimten in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Aanpassing regeling

Per 1 juli 2017 is de tekst van de ladder aangepast. Vanaf dat moment moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe ladder. Er hoeft niet meer getoetst te worden aan de drie treden van de ladder. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.

De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

5.11.2 Toetsing

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in het beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen (ECLI:NL:RVS:2015:953). Met voorliggend plan worden 112 appartementen mogelijk gemaakt, waardoor de ontwikkeling gekenmerkt kan worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling en daardoor ladderplichtig is. Navolgend volgt een beschrijving van de behoefte.

Behoefte

Met voorliggend bestemmingsplan worden 112 appartementen mogelijk gemaakt binnen de rode contour van Veenendaal. De locatie betreft een binnenstedelijk plan.

Vanuit diverse beleidsstukken (Hoofdstuk 3) blijkt dat de woningen binnen de behoefte aan extra woningen binnen de rode contour passen. Er is nog een behoefte aan een substantiële uitbreiding van het aantal woningen in Veenendaal. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie wordt vermeld dat de gemeente Veenendaal de opgave heeft om 3.750 woningen te realiseren in de periode 2013-2028. Dit zal door middel van inbreiding gerealiseerd moeten worden. Het Stationskwartier is door de gemeente Veenendaal aangewezen als inbreidingslocatie voor woningen. Met voorliggend bestemmingsplan worden de eerste 112 woningen in Stationskwartier D mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen op inbreidingslocaties in Veenendaal.

5.12 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

5.12.1 Verkeersstructuur

Het bestaande stedenbouwkundige raamwerk van de Industrielaan en de Zuivelstraat wordt als gevolg van de planvorming niet gewijzigd.

Voor wat betreft de verkeersintensiteit is het van belang dat ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' een grote variëteit aan functies is toegestaan, zoals een motorbrandstofverkooppunt, detailhandel, dienstverlening. De komst van de wooneenheden zal eveneens een verkeersaantrekkende werking hebben. De ontsluiting van het plan vindt plaats via de Zuivelstraat. Wanneer de maximale invulling van de beoogde nieuwe situatie vergeleken worden met de maximale invulling van het geldende bestemmingsplan, zal er geen sprake zijn van een duidelijk verschil in het aantal verkeersbewegingen. Zowel de huidige mogelijkheden als de toekomstige mogelijkheden kennen een relatief grote verkeersaantrekkende werking. Daarbij is het belang dat de Kerkewijk en Industrielaan reeds een hoge verkeersintensiteit kennen, waardoor enige toe- of afname van verkeersbewegingen niet merkbaar zal zijn.

5.12.2 Parkeren

Een plan moet in het beginsel voldoen aan de actuele parkeernorm uit de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008). Door Goudappel Coffeng is een onderzoek uitgevoerd naar de verwachte parkeervraag voor de hele ontwikkeling aan de Industrielaan 2 t/m 10 (circa 150 woningen), waar voorliggend bestemmingsplan een onderdeel van vormt. Daarbij is gekeken naar recent beleid, de specifieke locatie, de mogelijkheden tot dubbelgebruik en naar de mogelijkheden van deelauto's. Uit het onderzoek is het volgende geconcludeerd als op de Industrielaan 2-10 150 woningen worden gerealiseerd.

  • Conform het vigerende parkeerbeleid van de gemeente Veenendaal is de parkeervraag 270 parkeerplaatsen.
  • De gemeente Veenendaal is bezig met het vernieuwen van haar parkeerbeleid. Op basis van de meest recente CROW parkeerkencijfers en de locatie van de ontwikkeling bedraagt de parkeervraag 165 parkeerplaatsen, zonder dubbelgebruik.
  • Het toepassen van dubbelgebruik van parkeerplaatsen tussen bewoners en bezoekers leidt ertoe dat op het maatgevende moment (werkdagavond) 144 parkeerplaatsen benodigd zijn.
  • Indien bij de ontwikkeling 5 deelauto’s worden gestald, zal het autobezit van de bewoners afnemen. De parkeervraag daalt dan tot 127 parkeerplaatsen op het maatgevende moment, waarvan 5 parkeerplaatsen beschikbaar dienen te zijn voor deelauto’s.
  • Bij de ontwikkeling wordt gekozen om een centrale fietsenstalling te realiseren om te voorzien in de fietsparkeervraag. Op basis van CROW kencijfers bedraagt de fietsparkeervraag 375 fietsparkeerplaatsen.

Bij voorliggend plan is er voor gekozen om deelauto's geen onderdeel te laten zijn van het plan, waardoor er 144 parkeerplaatsen nodig zullen zijn als er 150 woningen worden gerealiseerd. Dit is minder dan de parkeernormennota van de gemeente Veenendaal voorschrijft. Echter, zoals gemotiveerd in het onderzoek van Goudappel Coffeng, kunnen voor deze locatie lagere normen worden aangehouden, met name door de ligging nabij het station en het centrum van Veenendaal. Daarnaast kan dubbelgebruik toegepast worden.

Met voorliggend plan (fase 2) worden103 parkeerplaatsen geborgd. In fase 1 (Industrielaan 10) worden 41 parkeerplaatsen geborgd. Beide fasen houden verband met elkaar. Hiermee worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

De parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn in te passen binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer'.

Met een voorwaardelijke verplichting parkeren wordt geborgd dat er ook voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden.

Gedurende de totstandkoming van dit bestemmingsplan is het parkeerbeleid aangepast. Gezien de locatie nabij openbaar vervoer en het centrum kan op basis van dit beleid volstaan worden met veel minder parkeerplaatsen. De initiatiefnemer heeft echter aangegeven de parkeernormen conform het advies van Goudappel Coffeng op te volgen. In de voorwaardelijke verplichting is dan ook een minimum aantal van 103 parkeerplaatsen opgenomen.

5.12.3 Conclusie

Met de beoogde invulling van het plangebied zijn er geen grote wijzigingen te verwachten in de verkeersgeneratie. Daarnaast wordt middels een voorwaardelijke verplichting parkeren geborgd dat er bij de bouw van de appartementen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

5.13 Kabels & Leidingen

In of rond het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen gelegen met stoffen waarvoor veiligheidszones of minimale bebouwingsafstanden gelden, zoals hoofdgasleidingen of andere planologisch relevante kabels en leidingen.

5.14 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel is er in het kader van de Wet geluidhinder een hogere grenswaarde noodzakelijk. Deze procedure zal gelijktijdig met de procedure van de bestemmingsplanherziening worden doorlopen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.2 De indeling van de regels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:

  • Begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • Wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de bestemming Groen, Verkeer en Wonen voor. Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied.

Groen

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd worden. Daarnaast zijn ondergeschikte bouwdelen van de woningen zoals balkons toegestaan binnen de bestemming Groen.

Afwijken ten behoeve van wegreconstructies

Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.

Verkeer

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan bankjes, prullenbakken, pleinen.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime bouwmogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn. Daarnaast zijn ondergeschikte bouwdelen van de woningen zoals balkons en trappen toegestaan binnen de bestemming Verkeer.

Wonen

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven, etc.

Het bouwvlak binnen de bestemming wonen heeft de aanduiding [gs]. Ter plaatse van deze aanduiding mogen alleen gestapelde woningen worden gebouwd.

Bouwmogelijkheden

Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Een uitzondering hierop is de erker- en luifelregeling, waarbij voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) gebouwd mag worden. De maximum bouwhoogte is op de verbeelding aangeduid (variërend van maximaal 11 tot en met maximaal 26 meter).

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een zone rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone bescherm een onderste kleilaag de onderliggende waterwinning.

Om te voorkomen dat een kleilaag, die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboorden ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Proviniciale Milieu Verordening 2013 (PMV 2013) in art. 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk.

Daarnaast geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (art. 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied” met elkaar onverenigbare regels van kracht worden, de bovengenoemde regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Verwezenlijking in de naaste toekomst;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels.
6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen..

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat een gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop de bouw van één of meer woningen is voorgenomen. De gemeenteraad hoeft geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen grond anderszins verzekerd is. Het aangaan van een exploitatie- en planschadeovereenkomst voorziet in deze 'anderszins' verzekering. Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst aangegaan waarbij de planschade direct is meegenomen. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer.

Naast het aangaan van de exploitatie- en planschadeovereenkomst is de initiatiefnemer op de hoogde van de grondwaterverontreininging ter hoogte van peilbuis V5. De sanerende kosten zijn bij de initiatiefnemer bekend. Dit heeft niet geleid tot beëindiging van de ontwikkeling.

Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Burgerparticipatie

Voorafgaand aan de procedure voor de bestemmingsplanherziening heeft burgerparticipatie plaatsgevonden aan de hand van meerdere bewonersavonden. De eerste bewonersavonden waren op 16 juli 2019 en 18 september 2019. Tijdens de eerste avond zijn de omwonenden bekend gemaakt met de conceptplannen. De suggesties die tijdens de avond gegeven zijn, zijn waar mogelijk verwerkt in het definitieve concept dat gepresenteerd is op de tweede bewonersavond.

Op 9 september 2020 zijn de meest recente plannen gepresenteerd tijdens een particpatie avond. Tijdens deze aanvond is aan de buurt aangegeven wat er met de eerdere opmerkingen is gedaan en hoe er een oplossing is gecreëerd voor de hoogte van de gebouwen nabij Spoorstaete en Gravenborgh. Zie Bijlage 14 voor het verslag van de participatieavond van 9 september 2020.

8.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg.

8.3 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan "Industrielaan 2-8" heeft van donderdag 8 oktober tot en met 18 november 2020 er inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven op de gebruikelijk wijze (bekendmaking via de Rijnpost, de Staatscourant en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl).