direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dragonderweg/Meentdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling voor de bouw van 7 woningen op de hoek van de Dragonderweg en Meentdijk.

De komende jaren wordt de wijk De Veenderij ontwikkeld in Veenendaal-oost. Door deze nieuwe ontwikkeling wijzigt de ruimtelijke situatie van het lint langs de Grift. Het lint komt meer in de stad te liggen, terwijl het vroeger in het landelijk gebied lag. Het plangbied ligt tevens binnen het door de provincie aangegeven "stedelijke gebied" ("Rode contour").

Voor één woning werd door de gemeente in 2010 al aangegeven in principe medewerking te willen verlenen als alle voormalige agrarische bebouwing op het perceel Gelders Benedeneind 3 gesloopt zou worden (vergelijkbaar met de provinciale "Ruimte voor Ruimte" regeling) en mits deze ontwikkleing zou passen in een nog op te stellen stedenbouwkundige visie voor het hele gebied.

Uit deze stedenbouwkundige visie kwam naar voren dat op deze locatie de bouw van enkele vrijstaande woningen, alleen in combinatie met de aanleg van groen en water, mogelijk is.

1.2 Ligging plangebied

De locatie ligt aan het kruispunt van de Dragonderweg en de Meentdijk. In het noorden komt de toekomstige wijk de Veenderij, als onderdeel van Veenendaal Oost. In het oosten ligt de Dragonderweg en de gemeentegrens met Ede. Hier grenst de Groene grens en het buitengebied van Ede aan het plangebied. In het zuiden en westen ligt De Grift met de lintbebouwing langs het Gelders Benedeneind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0001.png"

De rode stip geeft de ligging van het plangebied aan in groter verband

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Het plangebied valt in het bestemmingsplan 'Gelders Benedeneind - Veenderij - zuid', vastgesteld door de gemeenteraad op 27-02-2014.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Algemeen

De locatie ligt in het overgangsgebied tussen gemeente Veenendaal en het landelijk gebied van Ede. De locatie vormt samen met de bebouwing langs het Gelders Benedeneind een stedenbouwkundige ensemble. De locatie bestaat uit de percelen kadastraal bekend als Gemeente Veenendaal, sectie K, nummers 4174, 8332, 8333, 5786 en een deel van 4139.

Het noordelijke perceel is onbebouwd en alleen bereikbaar via een achterpad dat uitkomt op de Meentdijk. Het perceel dat is bebouwd met twee stallen, is zowel van de Dragonderweg als via het achterpad te bereiken. Het zuidelijk perceel behorende bij Gelders Benedeneind 2 is alleen via de Dragonderweg te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0002.png"

Plangebied

In het huidige bestemmingsplan hebben de percelen de bestemmingen "Agrarisch" en "Verkeer". De gronden met de bestemming "Agrarisch" zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid, een bijbehorende bedrijfswoning, water en extensief recreatief medegebruik. Ter plaatse van Gelders Benedeneind 3 is een agrarisch bouwvlak aanwezig. Het zuidelijk gedeelte van het plangebied heeft een woonbestemming zonder bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan Gelders Benedeneind - Veenderij - Zuid

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

De Griftzone is de verzamelnaam voor het bebouwingslint aan het Gelders Benedeneind, de Grift met haar oevers en de afwisselende strook weiden en bebouwingsclusters aan de Grebbeweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0004.jpg"


De kavelstructuur is ontstaan tijdens de vervening van het gebied, met het Stichts en Gelders Benedeneind als ontsluitingsweg. Het Gelders Benedeneind is de ontginningsbasis voor het gebied aan de noordkant van de Grift geweest. Om de schepen gemakkelijk de scherpe hoek met de kavelsloten te laten maken, zijn de koppen van de kavels gedraaid bij de Grift, terwijl de woningen haaks op het water staan. De woningen liggen met hun voorkant aan het water. In het gedeelte waar het Gelders Benedeneind afbuigt richting Meendijk worden de woningen via de achterzijde ontsloten. Dit geeft het lint een bijzonder karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0005.png"

Woningen naar de Grift gericht


Aan de noordzijde van de Grift is sprake van lintbebouwing. Aan de zuidzijde is sprake van een duidelijke clustering van woningen en voormalige agrarische bedrijven aan de Grift, met daartussen open ruimten met zicht op het achterliggende gebied. Het lint langs het Benedeneind/ Gelders Benedeneind heeft in de loop der jaren een minder open karakter gekregen door toepassing van de Ruimte voor Ruimte regeling, waardoor woningen in het lint zijn toegevoegd. De percelen hebben een breedte van tenminste 25 meter. Hierdoor zijn er weinig mogelijkheden meer om woningen in het lint in te voegen.

Bebouwing is onderling verschillend van vorm, massa, materiaal, kleur, etc. De panden dateren uit verschillende tijden, zijn in verschillende stijlen gebouwd en de percelen hebben verschillende kavelbreedtes. Diversiteit is de norm. De woonbebouwing is overwegend kleinschalig en traditioneel, voorzien van een kap.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hierbij wordt ruimte gegeven aan regionaal maatwerk, wordt de gebruiker centraal gezet en wordt gestreefd naar het verbinden van ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur.

De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • 1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • 2. de bereikbaarheid verbeteren;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte en natuurgebieden. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

"Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor Ruimte regelingen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

Daarnaast geldt volgens vaste jurisprudentie dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkelig wanneer er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Doordat er op basis van dit bestemmingsplan 7 woningen worden toegestaan, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende plan hoeft dan ook niet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.

In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.

Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 5.6.

3.1.5 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013, bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) 2013, besloten deze vierjaarlijks te herijken.

Op 12 december 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven.

Op 11 december 2017 is de Correctie 2017 PRV 2013 vastgesteld. Deze correctie heeft betrekking op kantoorgebouwen. Tevens zijn er 1e en 2e partiële herzieningen vastgesteld. De 1e heeft betrekking op de gemeente Soest en de 2e op de toevoeging van kleine uitbreidingen van een aantal bedrijventerreinen, de herbegrenzing van het Natuurnetwerk (onder andere in de gemeente Rhenen), de vestiging van geitenhouderijen en een aantal technische (beleidsneutrale) verbeteringen van de PRV.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven en wordt een doorkijk gegeven naar de lange termijn, een visie voor 2040. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:

  • 1. een duurzame leefomgeving;
  • 2. beschermen van kwaliteiten;
  • 3. vitale dorpen en steden;
  • 4. dynamisch landelijk gebied.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Duurzame leefomgeving

Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. Met het beleid wordt gestimuleerd dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden.

Om de ambitie te halen om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn, moet bij de ruimtelijke ontwikkeling nu al rekening worden gehouden met deze ambitie.

Beschermen van kwaliteiten

Het versterken van de ruimtelijke kwaliteit staat centraal. Belangrijk hierbij is behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische structuren en dat er ruimte is voor het beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, even als de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0006.png"

Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht).

Dynamisch landelijk gebied

Gestreefd wordt naar behoud van de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied. Functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur worden gekoesterd. Een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied moet zoveel mogelijk voorkomen. Uiteraard is het voor zowel het landelijk als stedelijk gebied belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. Daarom worden mogelijkheden geboden voor het verbeteren van de kwaliteiten van de zones rondom de kernen. Het gaat om gebiedsontwikkelingen waarin groene en recreatieve kwaliteiten verbonden worden met stedelijke kwaliteiten. Dit draagt bij aan een goede afronding van de kern en daarmee aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.

Slechts in bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de toevoeging van nieuwe kwaliteit. Er wordt ruimte geboden om de problematiek van de vele vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan te pakken via een verbrede vorm van ruimte voor ruimte, als wonen de opvolgfunctie wordt, en via het ruimte bieden aan andere opvolgfuncties.

Landschap

De landschappelijke kwaliteiten zijn beschreven per landschapstype en vastgelegd in de kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. Dit gedeelte van Veenendaal maakt deel uit van het landschap de Gelderse Vallei. Behoud van de aanwezige waarden en daaraan gelieerde cultuurhistorische waarden is van belang.

Cultuurhistorische hoofdstructuur

Voor het plangebied geldt de CHS-militair erfgoed. Het gebied maakt onderdeel uit van de Grebbelinie, een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten en manifesteert zich als een groen lint in het landschap. Het beleid is gericht op behoud door ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0007.png"

In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.

Mobiliteitstoets
De toelichting op een ruimtelijk besluit waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben, een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen en een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan.

Overstromingsgebied

Wij willen overstromingen voorkomen. Maar als het ondanks maatregelen toch misgaat, willen we wel goed voorbereid zijn. Daarom verplichten wij bij nieuwe grootschalige bouwlocaties en nieuwe kwetsbare en vitale objecten en infrastructuur in het ruimtelijk plan aan te geven hoe rekening gehouden wordt met randvoorwaarden vanuit waterveiligheid (overstromingsrisico’s).

3.2.2 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.2.3 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0008.png"

Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Sinds 2011 is Regio FoodValley een samenwerking tussen acht gemeenten (Veenendaal, Rhenen, Renswoude, Ede, Wageningen, Barneveld, Scherpenzeel en Nijkerk), waarin ondernemers, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en overheid eensgezind optrekken.
De ambitie is om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen op het gebied van agrifood, ingebed in een omgeving waar het goed wonen, werken en ondernemen is. Economie, mens, dier en omgeving floreren hier. Vanuit de kracht van deze regio zetten we gericht in op het realiseren van brede welvaart , zodat economische ontwikkeling hand in hand gaat met het werken aan maatschappelijke uitdagingen.

Er wordt samengewerkt op het gebied van voedsel, energietransitie, circulaire economie, vitaal platteland, mobiliteit etc.

In december 2018 is de startnotitie voor een nieuwe Strategische agenda (2020-2025) opgesteld.
Regio FoodValley staat voor drie kernbegrippen:

  • Circulair: Een toekomstbestendige economie waarin circulair werken de gewoonte is. Circulair werken zorgt voor een oneindige kringloop van grondstoffen, materialen, kennis
    en benut de capaciteiten van mensen en zorgt daarmee voor een inclusief sociaal economisch model én milieuwinst.
  • Gezond: Ingezet wordt op gezondheid en vitaliteit van mens en dier. Dat begint bij onze bodem en onze leefomgeving, en werkt door in ons voedsel en onze leefstijl.
  • In verbinding: Regio Foodvalley is verbinding: verbinding tussen ondernemers, kennisinstellingen en overheden. Verbinding tussen Utrecht en Gelderland, stedelijk gebied en buitengebied; verbinding tussen de krachtige en diverse regionale economie en het kennisintensief topcluster AgriFood. Deze verbindingen zijn een voorwaarde om te komen tot innovatie en de oplossingen voor de maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan.

In 2013 is een gezamenlijke gebiedsvisie vastgesteld.

Regio FoodValley streeft naar een regio die concurrerend, bereikbaar, leefbaar en inspirerend is. Om dit te bereiken wil de Regio een aantrekkelijk vestigingsklimaat creëren en een inspirerende kennisregio in Europa zijn. Voor het innemen van de gewenste internationale positie moet het in de regio aantrekkelijk zijn om te wonen en te werken. Een mooie en gezonde leefomgeving is een voorwaarde om mensen aan de regio te binden. Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven de regio een identiteit.In de Gebiedsvisie Regio FoodValley staan al deze gezamenlijke ambities en opgaven beschreven.

Het vertrekpunt van de beleidsvisie richt zich op zes focusthema's:

• faciliteren van bedrijven;
• relatie onderwijs en arbeidsmarkt;
• mobiliteit en bereikbaarheid;
• afstemmen regionale woningmarkt;
• vernieuwing landbouw;
• leefomgeving;

Naast deze focusthema's is er ook aandacht voor de thema's:

• duurzaamheid en;
• recreatie & cultuurhistorie.

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

3.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.

2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.

3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.

4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.

5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.

6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding, dat is het motto wat centraal staat in de strategische visie. Dit wordt uitgewerkt in 4 kernambities:

  • 1. Veenendaalse netwerksamenleving in 2040: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit.
  • 2. (samen) Leven in 2040: Veenendaal met excellent woonklimaat.
  • 3. Digitale wereld in 2040: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum.
  • 4. Duurzaamheid in 2040: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

3.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. brandpunten in de stad;
  • 5. groene stad;
  • 6. aantrekkelijke woonwijken;
  • 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. bereikbare economische gebieden;
  • 9. een fietsende stad;
  • 10. goed openbaar vervoer.

Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0009.png"

Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid. De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

3.4.4 Waterplan Veenendaal 2017

Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan 2017-2020 (GRWP)

Het GRWP beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert. In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen.

Afvalwater

De gemeente zorgt voor de inzameling van het afvalwater in de bebouwde kom en van de panden in het buitengebied die zijn aangesloten op de drukriolering. Punt van aandacht  is het verminderen van 'dunwater'. Dat betekent dat de onnodige afvoer van schoon water naar de zuivering zoveel mogelijk wordt verminderd.

Hemelwater

Het meest omvangrijke speerpunt is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Voor het afkoppelen en vergroenen op particulier terrein stelt de gemeente subsidie beschikbaar.

Grondwater

De gemeente heeft een plicht tot maatregelen in openbaar gebied tegen grondwateroverlast. De plicht geldt alleen bij structurele overlast en alleen als er doelmatige maatregelen in het openbare gebied mogelijk zijn. In gevallen met structurele overlast wordt eerst onderzocht wat de (vermoedelijke) oorzaak is en of er doelmatige maatregelen mogelijk zijn.

Natte kelders worden niet gezien als een gevolg van de grondwaterstand, maar als een gevolg van een ondeugdelijke kelderconstructie. Dit betekent dat bewoners en bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor een waterdichte kelder, ook als de lekkage pas voorkomt sinds een gestegen grondwaterstand.

Bemaling ten behoeve van een permanente grondwaterstandsverlaging is niet toegestaan.

Oppervlaktewater

De gemeente streeft naar een veerkrachtig, duurzaam, robuust watersysteem met voldoende berging en veilige en beheerbare oevers die passen in de omgeving. Om dit te realiseren worden waar mogelijk oevers natuurlijkvriendelijk ingericht, wordt rekening gehouden met de klimaatverandering en worden kleine geïsoleerde vijvers vermeden.

Waar mogelijk wil de gemeente afgekoppeld hemelwater gebruiken om het oppervlaktewater te verversen. Het lokaal lozen van hemelwater leidt veelal tot een betere doorspoeling van het stedelijk oppervlaktewater. Deze aspecten werken positief door op de lokale waterkwaliteit. 

3.4.5 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

3.4.6 Milieukwaliteitsplan 2017

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:

  • 1. een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 2. een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • 3. gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • 4. Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • 5. Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • 6. Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:

  • integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.

3.4.7 Prostitutiebeleid

In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.

In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.

3.4.8 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing.
  • 2. een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
  • 4. er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leefbaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
  • 5. indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.
3.4.9 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten. Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. In 2018 heeft een actualisatie van de maatregelenkaart plaatsgevonden, wat heeft geleid tot een nieuwe archeologische waardenkaart. Deze kaart wordt naar verwachting in 2019 vastgesteld.
De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.

3.4.10 Landschapsontwikkelingsplan

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Veenendaalse landschap weer. Als algemene uitgangspunten geldt: het versterken van de identiteit van de verschillende deelgebieden en voorkomende landschapstypen; behouden en ontwikkelen van natuurwaarden en ecologische verbindingszones; kansen bieden voor verbreding en functieverandering van agrarische bedrijven.

Bij grotere ingrepen wordt een 'groene compensatie' gevraagd; duurzaam waterbeheer, met opgaven voor lokale en regionale waterberging; versterken van de cultuurhistorische waarden en ontstaansgeschiedenis, het versterken van het recreatief routenetwerk en aandacht voor beeldkwaliteit van bebouwing en erven.

Het plangebied ligt binnen het deelgebied de Hellen en de Griftzone. De Hellen en de Griftzone liggen naast elkaar, maar hebben elk hun eigen karakteristieken. Gebied de Hellen karakteriseert zich door een half open slagenlandschap met sloten, houtwallen en bosjes. Het behoud van de bestaande natuurwaarden staat voor dit gebied centraal. Door aanpassingen in het beheer en door maatregelen te treffen om droogte te bestrijden, kunnen de natuurwaarden richting het zuid-oosten worden uitgebreid. De Griftzone bestaat uit een afwisseling van bebouwing en open terreinen. Het open bebouwingslint langs het water fungeert als ruimtelijke drager en oriëntatielijn in het landschap. Het beeld van de Griftzone, waar bebouwing en open ruimten elkaar afwisselen, dient behouden te blijven.

3.4.11 Welstandsnota 2017

Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. Hiertoe is de 'Welstandsnota 2017' vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de 'gebiedsgerichte benaderingswijze'. Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Ook voor het buitengebied zijn karakteristieken en gebiedsgerichte criteria vastgelegd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

Het beeldkwaliteitsplan "Stedenbouwkundig kader en beeldkwaliteitsplan locatie Dragonderweg/Meentdijk”, wat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan wordt vastgesteld, zal aan de welstandsnota worden toegevoegd. Zie bijlage 12.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Visie

Het plangebied maakt deel uit van een bijzondere stedenbouwkundige enclave: de Griftzone (uit Landschapsontwikkelingsplan, vastgesteld in de raad van april 2007).

Hoewel het plangebied binnen het door de provincie aangegeven "Stedelijk gebied" (“Rode contour”) ligt, is deze “Griftzone” een voor de gemeente belangrijk overgangsgebied tussen de (toekomstige) wijk Veenderij van Veenendaal – oost en de lintbebouwing van het Gelders Benedeneind.

Tevens is het Gelders Benedeneind onderdeel van een veel gebruikte recreatieve route richting het Binnenveld.

De landelijke sfeer, de kenmerkende ontsluiting van de woningen aan de Grift en de afwisseling van bebouwing en open ruimten moeten behouden blijven. Tevens moet als compensatie voor de bouw van de woningen, de recreatieve route versterkt worden, voldoende groen en water worden gerealiseerd en alle voormalige agrarische bebouwing worden gesloopt (zie bijlage 1 en 2 bij de regels voor de te slopen bebouwing).

In het plan is hieraan op de volgende manier vormgegeven:

Ruimtelijk

Om de landelijke sfeer en de kenmerkende ontsluiting van de woningen aan de Grift te behouden, worden de woningen aan de Dragonderweg gepositioneerd en via de achterzijde ontsloten. Om tegemoet te komen aan de landelijke sfeer wordt één enkele rijwoningen gerealiseerd. De kavels voor de nieuwe bebouwing zijn ruim opgezet en volgen het aanwezige slotenpatroon. De woningen komen op ruime en diepe kavels te liggen, waardoor zowel een groene voor- als achterzijde ontstaat. Aan de voorzijde is sprake van verspringende rooilijnen, zodat geen strakke lintbebouwing ontstaat. Het karakteristieke lint aan de Grift wordt op deze wijze als het ware gespiegeld naar de Dragonderweg. Daarnaast sluit de lintbebouwing aan bij de ontwikkeling van Veenendaal-Oost, waar langs de Dragonderweg een nieuw lint wordt geïntroduceerd. Een verdere verdichting resulteert in ondiepe kavels en een te grote dichtheid voor binnen de Griftzone en past niet bij de overgang naar het landelijk gebied.

Onsluiting

De nieuwe woningen worden ontsloten via de bestaande ontsluitingsweg op de Meentdijk.

Rechtstreekse ontsluiting van de woningen op de Dragonderweg is niet alleen stedenbouwkundig/landschappelijk maar ook verkeerstechnisch niet gewenst. De Meentdijk ligt binnen de bebouwde kom (volgens de Wegenverkeerswet) van Veenendaal. De Dragonderweg ligt er buiten. De snelheden op beide wegen zijn daardoor ook verschillend. De Meentdijk kent een maximum wettelijke snelheid van 30 km/uur en de Dragonderweg een snelheid van 60 km/uur. Ook de functie van beide wegen is verschillend. De Meentdijk is een weg waar alleen gemotoriseerd bestemmingsverkeer over mag rijden. De Dragonderweg is een weg die ook een deel van het Binnenveld ontsluit. De Dragonderweg is daardoor veel drukker met autoverkeer dan de Meentdijk.

Eventuele aansluiting(en) op de Dragonderweg zouden vlakbij een bocht en brug zijn gesitueerd.

Het autoverkeer op de Dragonderweg is vooral gefocust op de brug en het eventueel passeren van fietsers dat zij veel minder aandacht hebben voor verkeer dat naar deze woningen gaat of vandaan komt. Daarnaast is het zicht op het aankomende fietsverkeer beperkt onder andere door de bomenrij (bomen worden opnieuw aangeplant). En de Dragonderweg ligt hoger waardoor automobilisten als het ware een hellingproef moeten doen.

De woning Legakker 13 ligt tegenover de ontsluitingsweg. Lichthinder van koplampen treedt pas op als het schemer/donker is. Dat betekent dat voor een groot deel van de tijd sowieso geen sprake is van lichthinder. Daarnaast gaat het om een bestaande ontsluitingsweg. Ook nu is er al sprake van verkeer dat via de Meentdijk wordt ontsloten.

Er worden 8 extra percelen ( 7 nieuwe woningen, 1 bestaande woning) op deze toegangsweg onsloten. Een woning genereert in Veenendaal gemiddeld iets minder dan 6 autobewegingen per werkdag. Totaal is dat (8*6=) 48 extra autobewegingen per werkdag. 24 daarvan gaan naar de woningen toe en 24 er vandaan. Een groot deel van deze bewegingen vindt overdag plaats. De toename van het aantal voertuigen dat rijdt in de periode dat er lichthinder ontstaat is daarmee beperkt tot enkele voertuigen per dag.

De woningen aan de Legakker liggen circa 36 meter van de ontsluitingsweg. Daartussen ligt een natuurvriendelijke oever met een rietkraag, een watergang en tuin. Zowel de rietkraag als groen in de tuin zullen een enigszins afschermende werking hebben .

Om schijnsel van koplampen in de woning Legakker 13 zoveel mogelijk af te vangen worden door de gemeente struiken geplant aan de overzijde van de ontsluiting in de berm van de Meentdijk. Er is gekozen voor een combinatie van Bandwilg met een dichte twijgvertakking en een grotendeels groenblijvende ligustersoort. Deze soorten zijn landschappelijk passend en sluiten aan bij de rietbegroeiingen die zal ontstaan op de natuurvriendelijke oever.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0010.png"

Groen

Om het groene karakter te behouden worden zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde van de lintbebouwing, groene elementen in combinatie met water toegevoegd. De kavels worden aan de voorzijde begrensd door een watergang. Hierdoor wordt voorkomen dat er uitritten worden aangelegd richting de Dragonderweg.

Het Gelders Benedeneind is onderdeel van een veel gebruikte recreatieve route richting Binnenveld. Deze recreatieve route moet versterkt worden. In de omgeving is geen rustpunt aanwezig. De locatie speelt hier op in door ruimte reserveren voor een groene plek aan de noordzijde. Het groen wordt gecombineerd met water om het natte karakter van het gebied te benadrukken. Op deze manier wordt aangesloten op de waterpartijen in de toekomstige Veenderij.

Het groen aan de zuidzijde heeft een meer ecologische invulling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0011.png"

Stedenbouwkundig concept

4.2 Stedenbouwkundigplan/bouwplan

Hoofdopzet

Een simpele en eenvoudige verkaveling die het landschappelijke patroon volgt. De diversiteit van erven is karakteristiek voor deze omgeving. Dit geldt niet alleen voor de bebouwing, maar ook voor de opbouw van het erf en de gebruikte beplanting. Belangrijk is de openheid en het landschappelijke karakter van de locatie te respecteren.De voorgevel ligt aan de Dragonderweg op minimaal 15 meter van de perceelsgrens. De woningen dienen onderling te verspringen, waardoor naast elkaar gelegen woningen niet in elkaars rooilijn liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0012.png"

Richtlijn voor de verkaveling is een breedte maat van +/- 17 meter. Zo ontstaan kavels die aansluiten bij de verkaveling van het Gelders Benedeneind. Kenmerkend zijn daarnaast de diepe kavels (50 meter) met grote voortuinen van minimaal 15 meter. Deze karakteristieken bepalen mede de ligging van de massa op de percelen. Op deze manier zijn er maximaal 7 vrijstaande woningen mogelijk.

De massa sluit aan bij het karakter en volume van de woningen die liggen aan de Grift. Dit resulteert in de volgende maten: Het hoofdvolume van de woning is een symmetrisch volume met een zadeldak. De inhoud van de woonbebouwing mag maximaal 750m³ zijn. De goothoogte van de woning is maximaal 3,5 meter. De nokhoogte is maximaal 8 meter. De bebouwing sluit met de goot- en nokhoogte aan bij de omgeving en het landelijk gebied. Het gebied ligt in een overgangszone tussen het cultuurhistorisch lint aan het Benedeneind en de nieuwbouw van de Veenderij, daarom is een omvang van 750m³ per woning passend. Omdat het gaat om langgerekte smalle kavels is een maximale breedtemaat voor de woningen opgenomen van 10 meter. De woningen dienen uitgevoerd te worden met een zadelkap. Om het landelijke beeld te versterken zijn ook aan- en bijgebouwen voorzien van een kap. De nokrichting is voorgeschreven in de lengterichting van het perceel. Bijgebouwen liggen naar achteren en dienen los van het hoofdgebouw, of met een tussenstuk te worden uitgevoerd. Elke vorm van bebouwing moet op enige afstand (minimaal 2,5 meter) van de zijdelingse perceelsgrens blijven. Hierdoor blijft zicht op het achterliggende gebied gegarandeerd en groeit het gebied niet dicht. De woning aan waterzijde dient 3,5 meter uit de perceelsrand te blijven, in verband met het steile talud.

Het perceel wordt vanaf de westzijde ontsloten. Vanwege de verkeersveiligheid is het niet gewenst om de woning individueel aan de Dragonderweg te ontsluiten. Deze manier van ontsluiten past ook bij de karakteristieken van het lint. Vanwege de ontsluiting van de 7 woningen die in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, wordt de ontsluitingsweg verbreed en verbeterd. Parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost. Er ontstaat een bijzondere situatie omdat de voorzijde aan de Dragonderweg is gesitueerd, maar de voordeur via de achterzijde bereikbaar is.

Om aan de gewenste watercompensatie te voldoen wordt een deel van het groen ingericht als water, hierdoor ontstaat een natuurlijke overgang overgang tussen het "openbare groen" en de aangrenzende tuin. Het groenperceel wordt ingericht met een flauw talud van minimaal 1;4.

De verdere invulling wordt na participatie met omwonenden bepaald.

Met in achtneming van de door (toekomstige) omwonenden ingediende zienswijzen en gewenste landschappelijke uitstraling wordt bij de participatie uitgegaan van het volgende kader:

Een inrichting die zorgt voor het behouden van het groen en open karakter van het gebied met soorten bomen/beplanting die aansluiten bij het (oorspronkelijke) landschap en een invulling die voorziet in een rustpunt voor fietsers en wandelaars en die ruimte biedt voor spelen. Bij de inrichting moet voorkomen worden dat het een hangplek wordt voor jongeren en/of langdurig en/of 's nachts wordt gebruikt.

Gedacht wordt aan de volgende opties in beplantingkeuze en inrichting:

  • 1. De inrichting zoals opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan: beplanting van wilg, els en populier, met picknickbank en vlonder;
  • 2. Beplanting gericht op meer biodiversiteit, waarbij de nadruk ligt op inheemse bloeiende bomen en struiken etc., denk aan Lijsterbes en Prunus avium. Met bankje en speelaanleiding, eventueel met water (natuurlijk spelen); 
  • 3. Boomgaard met plukfruit met bankje en speelvoorziening.

Bij de participatie worden deze opties verder uitgewerkt, waarbij ook onderlinge uitwisseling mogelijk is, uiteraard passend binnen het financiële kader.

Het groen aan de zuidzijde van het perceel heeft een ecologische functie en wordt ingericht als vogelbosje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0013.png"

Aan de voorzijde van de woningen komt op de overgang naar de Dragonderweg een sloot. De voorzijde van de percelen, tussen de woningen en de Dragonderweg, wordt groen ingericht. Hier zijn geen bouwwerken toegestaan. Het erf bevindt zich aan de achterzijde van de woning.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten duurzaamheid, lucht, geluid, bodem, milieuzonering, water, externe veiligheid, archeologie, cultuurhistorie, natuur, leidingen en niet gesprongen explosieven. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Duurzaamheid

In de periode tot 2025 wil de gemeente grote stappen maken met het integrale milieu- en duurzaamheidsbeleid met de volgende ambities: een gezonde en veilige leefomgeving; een energieneutraal Veenendaal in 2035; gebiedsgericht milieubeleid (Omgevingsvisie); werken aan een circulaire economie; voorbereid zijn op klimaatverandering en Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

Milieukwaliteitsplan

Het Milieukwaliteitsplan bevat de hoofdzaken van het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente. De gemeente moet bij haar beslissingen rekening houden met de ambities uit dit plan. Dat zijn de vijf integrale ambities die hierboven staan beschreven, maar in het Milieukwaliteitsplan vind je ook doelstellingen per milieuthema. Hieronder volgt een beschrijving van de zaken waar rekening mee gehouden moet worden bij nieuwe ontwikkelingen.

Energieneutraal Veenendaal 2035

In 2035 woont heel Veenendaal duurzaam, dat is de ambitie van de gemeente Veenendaal. Dit betekent dat er in 2035 in Veenendaal net zoveel energie wordt opgewekt als wij gebruiken. Om dan energieneutraal te zijn, moeten we gezamenlijk aan de slag (gemeente, inwoners en bedrijven).

Veenendaal loopt daarbij voor op acties van de rijksoverheid om in 2050 aardgas niet meer in te zetten voor de verwarming van woningen.

Dit gebeurt niet vanzelf. De gemeente Veenendaal heeft een programma Energieneutraal Veenendaal 2035 vastgesteld (maart 2017).

In de locatie Dragonderweg/Meentdijk liggen kansen om een bijdrage te leveren aan:

  • Verduurzaming woningen (Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter));
  • Integrale aanpak verduurzaming openbaar gebied (openbare verlichting, maar ook oplaadpunten voor voertuigen);
  • Energietransitie (naar een gasloze wijk).
  • Voorbereid op klimaatverandering (ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad).

Duurzaam bouwen

De gemeente vindt het belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen (GPR-gebouw, gratis licentie wordt beschikbaar gesteld via gemeente). We streven bij GPR gebouw naar een 7 of hoger op alle thema's.
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijn stof of energiewinning.
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer.
  • Toepassen van FSC-hout (in geval van tropisch hardhout 100% FSC).
  • Waar mogelijk rekening houden met oplaadmogelijkheden voor elektrische voertuigen.
  • Veenendaal streeft naar toepassing van beton met minimaal 20 % hergebruikte grondstoffen.

Conclusie

Ter compensatie worden aan weerszijde van de te bouwen woningen twee groenvoorzieningen aangelegd. Aan de zuidzijde een vogelbosje en aan de noordzijde een groene verblijfplek met water.

De woningen worden zonder gasaansluiting en energieneutraal gerealiseerd.

De overige punten worden meegegeven aan de ontwikkelaar om mee te nemen bij de verkoop van de kavels.

5.2 Luchtkwaliteit

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m 3 ) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Uit metingen van het rekenpunt 39511 (aan de Wageningselaan ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0014.png"

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde wettelijke grenswaarden. Naast de wettelijke waarden hanteren de WHO en de GGD ook advieswaarden voor fijn stof (20 µg/m 3 ) en zeer fijn stof (10 µg/m 3 ).

Als de gemeten concentraties zoals opgenomen in bovenstaande tabel worden vergeleken met de advieswaarden van de WHO en de GGD dan blijven de gemeten waarden hieronder. De gemeten waarden zijn daarmee acceptabele concentraties en er is, vanuit luchtkwaliteit, sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Het plan is om zeven woningen binnen het plangebied te realiseren. Ook ligt er al een bedrijfswoning binnen het plangebied die wordt omgezet naar een reguliere (burger)woning. Het aantal nieuwe woningen ligt ruim onder de grens van 1.500 huizen en draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

5.3 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting bij deze geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een toetsing per weg.

Voor dit plan is alleen wegverkeer relevant. De voorkeurswaarde voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden moet de gemeente onderzoeken of geluidreducerende maatregelen getroffen kunnen worden (bron- en overdrachtsmaatregelen) om aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Pas als hieruit blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde. Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voor wegverkeer is de maximale ontheffingswaarde afhankelijk van een aantal eigenschappen van de locatie. Als een woning wordt gerealiseerd buiten de bebouwde kom of in de zone van een auto(snel)weg, geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Binnen de bebouwde kom (op locaties buiten een zone van een auto(snel)weg), geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

 

Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh

De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan, dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

Toetsing bouwplan/conclusie

De functiewijziging van de bestaande woning, Gelders Benedeneind 3, hoeft niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder omdat het een bestemmingsplanherziening betreft van agrarische woning naar burgerwoning.

De nieuw te bouwen woningen zijn wel getoetst aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de eisen en inspanningsverplichtingen die gemeente heeft voorgeschreven. De geluidsbelasting komt vanwege de ligging in de gezoneerde weg Dragonderweg boven de wettelijke voorkeursgrenswaarde uit van 48 dB. Daarmee staat vast dat een hogere waarde procedure voor het plan doorlopen moet worden.

Het ontwerpbesluit hogere waarden is op 5 februari 2020 gepubliceerd in 'De Rijnpost' de 'Staatscourant' en het 'Gemeenteblad'.

Aansluitend heeft het ontwerpbesluit hogere waarden heeft van 6 februari 2020 gedurende zes weken (dus tot en met 18 maart 2020) ter inzage gelegen in het gemeentehuis bij het Omgevingsloket.Tegen het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend. Op 11 juni 2020 is het besluit hogere waarden genomen.

De totale gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen zonder wettelijke aftrek komt boven de 53 dB uit, waardoor met standaard gevelwering niet zondermeer aan de binnenwaarde van 33 dB kan worden voldaan. Daarnaast eist het Bouwbesluit een zodanige geluidwering dat een binnenwaarde van 33 dB wordt behaald. Er dient daarom een gevelweringsrapportage te worden uitgevoerd zodra de bouwplannen concreet zijn.

Zie bijlage 1 voor het geluidsrapport. Zie bijlage 11 voor het besluit hogere waarden.

5.4 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Deze paragraaf gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.

5.4.1 Wet bodembescherming

Voor bodem is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2013 zijn de interventiewaarden bodemsanering en de streefwaarden grondwater vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. In de Regeling bodemkwaliteit zijn de achtergrondwaarden voor de grond opgenomen. De achtergrondwaarde/streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.

5.4.2 Besluit op de ruimtelijke ordening en Woningwet (samen met de gemeentelijke Bouwverordening)

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ook wordt onderzoek naar bodemverontreiniging uitgevoerd op die locaties binnen het plangebied, waarvan een bestemmingswijziging wordt voorgesteld.

5.4.3 Besluit bodemkwaliteit en Nota Bodembeheer (inclusief de regionale Bodemkwaliteitskaart)

Het Besluit bodemkwaliteit is in 2008 van kracht geworden. In 2012 is de Nota Bodembeheer, inclusief de regionale Bodemkwaliteitskaart van de regio Zuidoost Utrecht, in de gemeente Veenendaal vastgesteld. Hierin staat gebied specifiek beleid over grondverzet opgenomen voor de regio.

De Dragonderweg ligt op deze kaart in de schone zone Landbouw- Natuur.

5.4.4 Onderzoeken

Op 7 en 16 februari en 24 mei 2018 is in opdracht van Ingenious Vastgoed BV te Veenendaal verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd op een agrarisch terrein langs het zuidelijk deel van de Dragonderweg in Veenendaal. Zie bijlage 2. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van het terrein. Het grootste deel van de locatie bestaat uit grasland. Op het zuidelijk deel van de locatie staan vier schuren met een asbest-dak.

Wat betreft eventuele bodemverontreiniging is de locatie als onverdacht beschouwd, met uitzondering van een vijftal onverharde gootlijnen onder de dakranden van de schuren.

Er zijn voor het NEN 5740-onderzoek 27 boringen en twee peilbuizen geplaatst tot maximaal 2.5 m-mv Het grondwater stond op het moment van het onderzoek op 0.7 m-mv. Grond en grondwater zijn geanalyseerd op het NEN 5740-pakket. Het asbest-onderzoek betreft de gootlijnen langs schuren met een asbestdak. Deze hebben een totale lengte van 130 meter.Voor het asbest-onderzoek is § 6.4.5 van de NEN 5707 gevolgd.

Het perceel Gelders Benedeneind 3, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie K, nummer 8332 en 8333 (voorheen K 4160), maakt ook deeluit van het plangebied.

Het gedeelte (K 8333), waar een deel van de schuren op staan die gesloopt moeten worden, is meegenomen in de eerdere onderzoeken. De bodem van het gedeelte van het perceel aan de westkant van het plangebied (K 8332) met een te slopen schuur en een bestaande woning (die op basis van het bestemmingsplan wijzigt van agrarische woning in burgerwoning), is separaat onderzocht (zie bijlage 10).

5.4.5 Conclusie

De bodem ter plaatse bestaat uit donker en humeus zand, overgaand in lichtgekleurd en siltig zand op 0.5 á 1.0 m-mv. In vier van de 23 boringen zijn sporen van baksteen waargenomen tot een diepte van 0.5 m-mv. Deze boringen staan rond de schuren. Er is op het overige terrein verder geen puin in de boven- of ondergrond geconstateerd.

Grond

De geroerde bovengrond van het terrein rond de schuren is licht verontreinigd met enkele metalen en PAK. In de ondergrond is daar geen van de stoffen uit het NEN 5740-pakket boven de Achtergrond-waarde verhoogd. De boven- en ondergrond van het grasland van het noordelijk deel van de locatie is geheel schoon. Dit sluit aan bij de gegevens van de bodemkwaliteitskaart voor het gebied (Landbouw-Natuur).

Grondwater  

Het grondwater kan als schoon worden beschouwd; voor geen van de stoffen uit het NEN 5740-pakket wordt een streefwaarde overschreden, zelfs niet voor barium.

Asbest

Er zijn van de verdachte en onverharde asbest-gootlijnen langs de schuren vijf mengmonsters samen-gesteld. In één daarvan heeft het lab asbest kleiner dan 20 mm aangetoond. Er is in de monster-emmer een stukje asbest aangetroffen met een grootte tussen 2 en 4 mm, dat resulteert in een gewogen asbestgehalte van 0.3 mg/kg ds. Visueel is met één uitzondering nergens asbestverdacht (plaat)materiaal gevonden in of op de grond. De uitzondering betreft enkele losse platen die tegen de westelijke gevel van schuur drie liggen, op het maaiveld.

Conclusie van het asbest-onderzoek is dat de aanwezigheid van asbestdaken op het terrein aan de Dragonderweg niet heeft geleid tot verontreiniging van de toplaag onder de dakranden.

Tegen de westelijke gevel van schuur drie staan enkele losse asbest-platen. Aanbevolen wordt deze te betrekken bij de asbest-inventarisatie die voor de opstallen uitgevoerd zal moeten worden. De platen zullen samen met de daken verwijderd moeten worden conform de richtlijnen daarvoor.

Voorafgaande aan de sloop van de bestaande opstallen moet bij de sloopmelding een asbestinventarisatie aan worden geleverd. Wanneer uit de asbestinventarisatie naar voren komt dat er asbesthoudende materialen aan de buitenkant van het bouwwerk aanwezig zijn, waarvan de vezels in of op de bodem terecht kunnen zijn gekomen wordt hiermee ook de bodem asbestverdacht. Dit kan aanleiding zijn om de bodem aanvullend op asbest te laten onderzoeken.

Conclusies Gelders Benedeneind 3 (gedeelte aan de westkant van het plangebied (K 8332)

De bodem ter plaatse bestaat uit bruin en humeus zand, overgaand in lichtgekleurd, grijs en siltig zand op 0.5 m-mv. Tussen 0.8 en 1.2 m-mv is de bodem plaatselijk venig of sterk humeus. In de meeste boringen zijn sporen van puin in de bovengrond aangetroffen. Het bestaat uit baksteen-achtig materiaal, met wat kalksteen, grind en plaatselijk wat kool.

Grond

In de zandige en licht puinhoudende bovengrond van het terrein aan de Dragonderweg zijn metalen, PCB's, olie en PAK verhoogd. Er worden met uitzondering van zink geen tussenwaarden overschreden. Van de OCB-bestrijdingsmiddelen is er niet één meetbaar verhoogd. De aanwezigheid van de voormalige boomgaard (jaren '50) heeft dus niet geresulteerd in enige bodemverontreiniging.

Zink

Naar aanleiding van de overschrijding van de tussenwaarde voor zink in het mengmonster van de bovengrond van de boring 108, 109, 111 en 1112 zijn de deelmonsters individueel geanalyseerd op het metaal.

In geen van de individuele boringen wordt de tussenwaarde overschreden. De monsters van de separate analyses worden als meest betrouwbaar geacht. De grond is na een separate analyse tweemaal gehomogeniseerd en voorbehandeld. Conclusie van het onderzoek is dat tussenwaarde-overschrijdingen in de bovengrond van het terrein aan de Gelders Benedeneind niet reproduceerbaar zijn in de individuele grondmonsters. Een ernstig geval van bodemverontreiniging wat betreft zink kan uitgesloten worden. 

Asbest

Uit het bodemonderzoek blijkt dat er aanleiding is om een (kleine) bodemverontreiniging met asbest in de bodem te verwachten. Het gaat om één potentiele spot. Aanvullend onderzoek en eventueel sanerende maatregelen zijn nodig om deze risico's vast te stellen en eventueel weg te nemen. Het is op dit moment niet mogelijk om de mogelijke spot met asbestverontreiniging in de bodem goed te onderzoeken. Op het maaiveld bij deze spot, in de schuur die nog gesloopt gaat worden, zijn namelijk veel stukjes plaatmateriaal op het maaiveld aanwezig. Bij de sloop van de schuur zal een asbestsanering onder certificaat worden uitgevoerd, inclusief handpicking van asbeststukjes in de schuur. Na vrijgave van het terrein kan pas goed worden onderzocht of er ter plaatse van het nu onverharde deel van de schuur, een asbestverontreiniging in de bodem aanwezig is.

Het bodemonderzoek naar asbest in de bodem moet worden uitgevoerd volgens de NEN 5707 en ter beoordeling worden aangeleverd aan de gemeente c.q. de ODRU.

Wanneer uit een bodemonderzoek NEN 5707 blijkt dat de normconcentratie daadwerkelijk wordt overschreden, dan is er sprake van een (vermoedelijk) geval van bodemverontreiniging volgens de Wet bodembescherming (Wbb). Het is dan nodig om sanerende maatregelen uit te voeren om de functiewijziging mogelijk te maken. Het is hiervoor nodig om af te stemmen met het Wbb bevoegd gezag (RUD Utrecht, namens provincie Utrecht) en om een melding Besluit Uniforme Saneringen (BUS melding) te verrichten.

Op basis van de nu beschikbare onderzoeken is in het kader van de bestemmingsplanprocedure echter al wel op te maken dat de bodem van het plangebied geschikt is te maken voor de voorgenomen functie.

Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

 

Planspecifiek

In de directe omgeving van het plangebied liggen, zowel in de gemeente Ede als Veenendaal, enkele bedrijven die mogelijk van belang zijn vanuit milieuzonering. Aan de Meentdijk en de Dragonderweg zijn enkele bedrijven aanwezig waar bedrijfsopslag en caravanstalling is toegestaan. Ten zuidoosten van het plangebied is aan de Dragonderweg (gemeente Ede) een bedrijf toegestaan in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en een timmerwerkplaats van een standbouwbedrijf (categorie 3.1). Ten westen van het plangebied ligt aan de Meentdijk 23 een schildersbedrijf.

Op basis van de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering" geldt een richtafstand van 50 meter voor de timmerwerkplaats. De woningen bevinden zich op circa 75 meter van dit bedrijf.

Voor de categorie 1 en 2 bedrijven wordt een richtafstand van 30 meter aangehouden. De nieuwe woningen zijn geprojecteerd op minimaal 40 meter van deze bedrijven. Zodoende kan aan alle voorgeschreven richtafstanden worden voldaan. Voorgaande toont aan dat geen van de bedrijven door voorliggend initiatief wordt belemmerd in de bedrijfsvoering. Daarnaast is op basis van het aspect milieuzonering sprake van een goed woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

 

5.6 Waterhuishouding

5.6.1 Wettelijk kader

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

 

5.6.2 Watertoets

Met het waterschap Vallei-Veluwe heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in de maatregelen die in deze paragraaf worden omschreven.

Er bevindt zich oppervlaktewater in of in de directe omgeving van het plangebied. Aan de oost, noord en zuidkant is een C watergang aanwezig. In de huidige situatie bestaat een groot deel van het plangebied uit weiland. Op de zuidwestelijke gronden van het plangebied staan drie grote en een klein schuur, welke worden gesloopt. Door het initiatief neemt het verhard oppervlakte per saldo toe met circa 3.250 m² (toename door de woningen en overig verhard opp. = 5100 m² - sloop bestaande bebouwing/verhardingen = 1850 m²). Daarmee komt de toename van het verhard oppervlakte uit boven de grens van 1.500 m² die het waterschap Vallei en Veluwe hanteert. Het plan dient daarmee te voldoen aan watercompensatie. Binnen het plangebied wordt, parallel aan de Meentdijk en de Dragonderweg, in de noordelijke en oostelijke hoek een aaneengesloten sloot verbreed met nieuw oppervlaktewater. Er wordt daarmee in totaal circa 1050 m2 aan oppervlaktewater gerealiseerd. Hemelwater kan hierdoor direct worden opgevangen. De ruime kavels van de woningen bieden daarnaast voldoende extra ruimte om oppervlaktewater te infiltreren.

Via een duiker onder de Meentdijk staat het water in het plangebied in directe verbinding met het watersysteem van De Veenderij. Het waterpeil 4,70m+NAP van De Veenderij is een vast peil wat het hele jaar door gehandhaafd blijft. Hierdoor zal altijd water in de watergangen in het plangebied staan. Door afkoppeling van de daken en eventueel de terreinen op de watergang, wordt doorspoeling verkregen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

 

Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10 -6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

5.7.2 Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0015.png"

Op voorgaande afbeelding is op te maken dat in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes gelegen zijn die vanuit het aspect externe veiligheid van belang zijn. Ten noordwesten van de planlocatie loopt wel een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Het gaat hier om het transport over de Rondweg Oost te Veenendaal. De afstand tussen deze weg en de planlocatie (circa 1 km.) maakt dat het initiatief ver buiten het invloedsgebied (circa 200 m.) van de Rondweg Oost ligt. Vanuit externe veiligheid vormt de weg daarmee geen risico voor de ontwikkeling van het plan.

5.7.3 Conclusie

Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

5.8 Archeologie

5.8.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. Via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is het verdrag in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988.

De Wamz heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied.

Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet.

Eerder was de Monumentenwet 1988 van kracht. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet.

5.8.2 Planspecifiek

Wettelijk kader voor archeologie op gemeentelijk niveau is de 'Archeologische beleidskaart".

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0016.png"

Het plangebied ligt in een gebied dat is na archeologisch onderzoek reeds is vrijgegeven.

5.8.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Wettelijk kader

In het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) is bepaald dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening dienen te houden met cultuurhistorische waarden in het gebied en aan dienen te geven hoe hier mee om wordt gegaan. Dit verplicht de gemeente om bij elk bestemmingsplan een cultuurhistorische analyse te verrichten van het gebied. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.9.2 Cultuurhistorische kenmerken

RAAP en het Monumenten Advies Bureau hebben in de periode augustus 2017 - voorjaar 2018 een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien. De cultuurhistorische waardenkaart is 11 december 2018 vastgesteld door het college van B&W.

Het plangebied maakt deel uit van de Utrechtse-Gelderse veenkolonie. In de delen van het veen die na ontginning als relatief laag gelegen gebied achterbleven, bleef na ontvening een strokenverkaveling bestaan, waar de stroken door sloten van elkaar werden gescheiden. De percelen waren in gebruik als grasland, omdat de grondwaterstand te hoog was voor akkerbouw. De bebouwing stond hoofdzakelijk in linten langs de griften.

Aan weerszijden van het Valleikanaal zijn lintstructuren zichtbaar, bestaande uit het Benedeneind en de Grebbeweg. De Grebbeweg, die de achtererven ontsluit van de panden aan de zuidzijde van het kanaal, is pas in de tweede helft van de vorige eeuw aangelegd. Van de oorspronkelijke boerderijbebouwing zijn, vooral aan de zuidzijde van de grift, enkele verbouwde voorbeelden behouden gebleven. De linten zijn in het recente verleden verdicht met enkele nieuwe woonhuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0017.png"

Uitsnede topografische kaart Veenendaal 1900 (Bron: Topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0018.png"

Uitsnede topografische kaart Veenendaal 1930 (Bron: Topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0019.png"

Uitsnede topografische kaart Veenendaal 1960 (Bron: Topotijdreis.nl)

Bovenstaande kaarten laten de ontwikkeling van het lint aan de Grift en de Groene achterzijden zien.
Het plangebied ligt in een zeer nat gebied (kaart uitsnede 1900 en 1930) Door aanleg van de Dragonderweg is rond 1960 de huidige perceelsvorm ontstaan.

Hieronder is een uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart opgenomen, onderdeel landschapskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DragwegMeentdijk-vg01_0021.png"

Het plangebied maakt deel uit van een laaggelegen Utrechts-Gelderse Veenkolonie. De Meentdijk en Gelders Benedeneind zijn oude verbindingswegen, van voor 1832. Aan de Meentdijk was een groenstructuur aanwezig (historisch groenelement). Aan de achterzijde van de woningen die in het lint aan de Grift zijn gelegen, liep een oude veensloot of veenrivier (voor 1832) deze is echter verdwenen.

Toetsing bouwplan

Het bouwplan volgt niet helemaal de oude verkaveling, die in zuidoost richting aansloot op de Meentdijk (zie kaart 1900 Topotijdreis). Door de aanleg van de Dragonderweg is de oorspronkelijke verkaveling uit het plangebied verdwenen. Voor het stedenbouwkundig plan is gekozen is voor een oost-west gerichte verkaveling die aansluit bij het bovenliggend gebied van de Veenderij en gericht is op de Dragonderweg. Dit is een logische verkaveling voor deze situatie.

Met de smalle lange kavels, bebouwing met verspringende rooilijn en de ontsluiting aan de achterzijde wordt aangesloten bij de bestaande structuur van het oude bebouwingslint aan de Grift.

De oude veensloot is niet meer te traceren en ligt net buiten de huidige contour van het plangebied.

5.9.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor het uitvoeren van het plan.

5.10 Ecologie

Voor ecologie moet worden bekeken of, en zo ja hoe, het plan zodanig kan worden uitgevoerd dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt op beschermde gebieden of beschermde soorten.

Hieronder wordt het wettelijk kader geschetst waarna wordt ingegaan op soort- en gebiedsbescherming.

5.10.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming en met gebiedsbescherming. Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland nog het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS).

Beide zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming (met ook de Boswet). De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb).
Soortbescherming en de gebiedsbescherming worden nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De bepalingen die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht.
In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer.

De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de Habitat- Vogelrichtlijn kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen.

Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.10.2 Planspecifiek

Soortbescherming

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Uit het oriënterende onderzoek is gebleken dat de planlocatie mogelijk een functie als vaste rust- en verblijfplaats heeft voor huismus, steenuil en/of kerkuil. De aangetroffen omstandigheden (schuren en stallen) leiden ertoe dat vaste rust- en/of nestgelegenheden voor huismus, steenuil en kerkuil na uitvoering van het oriënterende onderzoek niet uitgesloten konden worden. Behoudens een aantal vrijgestelde soorten heeft de planlocatie voor (anders dan huismus, steenuil en kerkuil) bij de Wet natuurbescherming beschermde soorten thans geen essentiële functie. De planlocatie en de directe omgeving hebben (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. Tevens foerageren vleermuizen opportunistisch op de locatie, mits enkele maatregelen getroffen worden wordt geen verstoring verwacht. Gelet op de beoogde ontwikkeling met sloop- en bouwwerkzaamheden en grondverzet is het aannemelijk dat geschikt voortplantingshabitat voor rugstreeppad ontstaat. Om te voorkomen dat de locatie bevolkt wordt gedurende de ontwikkeling dienen maatregelen getroffen te worden. Het hogere groen, slootkanten en bebouwing zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. Ten aanzien van algemene soorten dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen.

Gebiedsbescherming

Gezien het feit dat de planlocatie op circa 200 meter is gelegen van Natura 2000-gebied Binnenveld, moet in beeld gebracht worden wat de effecten van de ontwikkeling zijn op de stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Met de nieuwste Aerius versie 2019 zijn berekeningen voor het plan uitgevoerd.  Zie bijlage 3 Flora en Faunaonderzoek en bijlage 4, 5 en 6 voor het stikstofrapport en bijbehorende Aeriusberekeningen.

5.10.3 Conclusie

Soortenbescherming

De belangrijkste conclusies van de onderzoeken zijn:

Ten aanzien van de soorten huismus, kerkuil en steenuil dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden om de functie van het plangebied voor de soorten te kunnen bepalen en indien van toepassing een mitigatieplan op te stellen.

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dienen enkele maatregelen genomen te worden om voor de soorten rugstreeppad, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels bevolking, effecten en/of verstoring te voorkomen.

De aanwezigheid van en het leefgebied van algemeen voorkomende soorten, die zijn opgenomen in het vrijstellingsbesluit in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen (Wnb, overige soorten, art. 3.10), vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging. Tevens geldt voor de soorten waarvoor geen vrijstelling geldt en waarvoor vooralsnog onduidelijk is welke functie het plangebied heeft dat, na uitvoering van de aanvullende onderzoeken en het toepassen van eventuele maatregelen, er geen bezwaar is voor de beoogde bestemmingsplanwijziging. Er is binnen het plangebied, in de directeomgeving en in de nieuw aan te leggen natuurontwikkeling voldoende ruimte voor eventueel te treffen maatregelen aanwezig.

Het benodige nadere onderzoek moet in het kader van de aanvragen van de omgevingsvergunningen worden uitgevoerd.

Gebiedsbescherming

De belangrijkste conclusie van de Aerius berekeningen is dat, als gevolg van de ontwikkeling van zeven nieuwe woningen binnen het plangebied, de grenswaarde van Natura 2000-gebieden niet wordt overschreden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit plan.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.11.1 Wettelijk kader

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreden kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in een aanmeldnotitie gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

5.11.2 Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het mogelijk maken van zeven nieuwe woningen binnen het plangebied en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zie hiervoor de aanmeldnotitie bijlage 7.

5.11.3 Conclusie

Uit de aanmeldnotitie is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r. -plichtig.

5.12 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.

5.13 Niet gesprongen explosieven (NGE)

Er zijn binnen het plangebied geen oorlogshandelingen en/of bombardementen bekend. Er is bij de gemeente Veenendaal een concept rapport van een Vooronderzoek naar de aanwezigheid van niet gesprongen Conventionele Explosieven beschikbaar, inclusief een concept CE Bodembelastingkaart. Ondanks dat er nog geen definitieve versie beschikbaar is, kan al wel op basis van de conceptversie worden gesteld dat het plangebied niet binnen een verdacht gebied zal vallen.

We merken op dat het gebied wel grenst aan een gebied dat verdacht is op het voorkomen van NGCE in de bodem (geschutsmunitie).

Conclusie

De locatie is onverdacht te beschouwen op de aanwezigheid van Niet Gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE) in de bodem.

5.14 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:


Groen
Verkeer
Water
Wonen
Waarde - Landschap  

G
V
WA
W
W-L  

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;

6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Overgangsrecht

In hoofdstuk 4 is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

6.3 Bestemmingen

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht.

Groen - G

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Groen - G' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • groenvoorzieningen, water en waterhuiskundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, beeldende kunst, speelvoorzieningen en voetpaden.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde die ten dienste staan van de bestemming worden gebouwd.

Erf- en terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 1 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.

Verkeer - V

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van de infrastructuur, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 1 meter hoog zijn. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 6 meter bedragen.

Water - WA

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Water - WA' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen, waterpartijen, oeverstroken, waterhuishoudkundige voorzieningen en de daarbij behorende kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van het beheer en onderhoud van het water.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze mogen maximaal 4 meter hoog zijn.

Vlonders, steigers en bruggen zijn niet toegestaan.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

- het wonen in maximaal 7 vrijstaande woningen;

- een beroep aan huis of bedrijf aan huis, uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m2. Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in de specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

- parkeer en stallingsvoorzieningen;

- nutsvoorzieningen;

- tuinen;

- erven;

- verharde en onverharde paden en wegen.

Bouwmogelijkheden

De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Binnen het bestemmingsvlak mogen maximaal zeven vrijstaande woningen worden gebouwd met een goothoogte van 3,5 m en een bouwhoogte van 8 m. De dakhelling van de woningen mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen.

De inhoud van de nieuw te bouwen woningen langs de Dragonderweg mag maximaal 750 m3 bedragen. Dit is inclusief de bijbehorende bouwwerken die niet functioneel ondergeschikt zijn. De inhoud van de bestaande woning langs het Gelders Benedeneind mag maximaal 600 m3 zijn, tenzij ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan meer kubes legaal aanwezig waren of met vergunning kunnen worden gebouwd.

Bij de woning mogen bijbehorende bouwwerken, die functioneel ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw, worden gebouwd. Per woning mag maximaal 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. De goothoogte is maximaal 3,1 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m.

De woningen met een maximale inhoud van 750 m3 mogen maximaal 10 meter breed zijn.

De bouwwerken geen gebouw zijnde moeten eveneens ten dienste staan van de bestemming. De maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel waar de maximale bouwhoogte 1 meter bedraagt.

De maatvoering van reclame-uitingen ten behoeve van een beroep aan huis of bedrijf aan huis dient te voldoen aan het reclamebeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag.

Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen maximaal 3 meter bedragen.

De bebouwing moet een afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen hebben van minimaal 2,5 meter.

Strijdig gebruik

In dit artikel is specifiek strijdig gebruik aangegeven, zoals het verbod van het bewonen van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishouden.

Daarnaast wordt aangegeven waarneer er geen sprake is van een aan huis gebonden beroep of bedrijf aan huis.

Voorwaardelijke verplichtingen

Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen met betrekking tot:

- het slopen van de voormalige agrarische bebouwing. Dit is een voorwaarde voor de bouw van een woning;

- het parkeren en,

- de aanleg van groen- en watervoorzieningen en de ontsluitingsweg conform het inrichtingsplan. Dit zorgt voor een goede landschappelijke inpassing en verbetering, verbetering van de recreatieve voorzieningen en een goede ontsluiting van de woningen.

Dubbelbestemming Waarde - Landschap

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden hebben deze dubbelbestemming gekregen ter bescherming van de historische openheid van de Dragonderweg. Tussen de afzonderlijke bebouwingsensembles moet voldoende openruimte blijven.

Met deze dubbelbestemming wordt ook voorkomen dat door vergunningsvrije bebouwing te weinig ruimte tussen de bebouwing is.

Bouwregels

De gebouwen en overige bouwwerken die mogen worden gebouwd op basis van de bestemming Wonen, zijn dan ook alleen toegestaan op een afstand van 2,5 meter van de zijdelingse perceeelgrenzen. Erfafscheidingen mogen wel binnen deze afstand worden gebouwd.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) jo. artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is voor deze ontwikkeling een exploitatieplan verplicht tenzij de kosten op basis van artikel 6:17 Wro anderzins zijn verzekerd.

In dit geval zijn met de aanvrager en eigenaar van Gelders Benedeneind 3 overeenkomsten getekend, anterieure overeenkomsten, en zijn de kosten dus anderzins verzekerd. In deze overeenkomsten zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdragen. Uit de overeenkomsten blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemers. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding. Ook de (asbest)saneringskosten van de bodem worden gedragen door de initiatiefnermer en zijn in die mate dat de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Burgerparticipatie

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden door de initiatiefnemer uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het woningbouwplan.

Door de initiatiefnemer is op 22 maart 2017 een bijeenkomst gehouden. Omwonenden zijn tijdens de bijeenkomst over het woningbouwplan geïnformeerd en gepolst. Tijdens de bijeenkomst zijn veel vragen gesteld en beantwoord. De omwonenden hebben positief gereageerd op het woningbouwplan, met name over de aan te leggen groenzone en het beperkte aantal woningen. Door de eigenaren van het Gelders Benedeneind 2 is aangegeven dat ze meegenomen willen worden in het plan, voor de bouw van een extra woning op hun perceel.

Zie verder het verslag van de initiatiefnemer opgenomen in bijlage 8.

Op 27 en 29 november 2018 heeft de initiatiefnemer ook de bedrijven/bewoners aan de oostzijde van het plangebied geinformeerd. Door de aanwezigen zijn geen opmerkingen over het woningbouwplan gemaakt.

Zie verder het verslag van de initiatiefnemer opgenomen in bijlage 9.

Door verdere planvorming door de ontwikkelaar en doordat het plangebied verdeeld is over verschillende eigenaren, was er inmiddels wat tijd verstreken. Het maken van nieuwe Aeriusberekeningen heeft ook tijd gevergd. Er is daarom voor gekozen om de omwonenden op 16 januari 2020 opnieuw te informeren en bij te praten over het plan. Ook deze avond zijn de plannen goed ontvangen door de omwonenden.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan is op 5 februari 2020 gepubliceerd in 'De Rijnpost' de 'Staatscourant' en het 'Gemeenteblad'.

Aansluitend heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van donderdag 6 februari 2020 gedurende zes weken (dus tot en met 18 maart 2020) ter inzage gelegen in het gemeentehuis bij het Omgevingsloket. Verder kon het ontwerpbestemmingsplan via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl worden ingezien.Tegen het bestemmingsplan zijn drie zienswijzen ingediend.

De zienswijzen hebben aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen.

Een van de verzoeken van de indieners van de zienswijzen was namelijk om de groenvoorziening aan de noordkant van het plangebied langs de Meentdijk door participatie met omwonenden concreet in te richten. Hier is gehoor aangegeven door het inrichtingsplan te vangen door een inrichtingsplan waar de concrete inrichting van de groenvoorziening aan de noordkant weg is weggelaten (zie bijlage 3 van de regels). Op het inrichtingsplan is de aantekening opgenomen dat pas na participatie met omwonenden de groenvoorziening concreet wordt ingevuld.

Zie voor de zienswijzen en de verdere overwegingen de commentaarnota bijlage 13.

De plannen zijn tevens toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente. Deze overheidsinstanties hebben geen zienswijzen ingediend.