direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Da Costastraat 11
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Het perceel aan de Da Costastraat 11 is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018', waar het is bestemd tot Wonen met functieaanduiding detailhandel. Er is een conceptaanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor zowel het realiseren van een woning op de begane grond van de bestaande bouw, als het bouwen van een twee-onder-een-kapwoning achter de voormalige winkel. Omdat er op het perceel maximaal twee woningen zijn toegestaan en het voorgenomen plan vier woningen bevat, is de ontwikkeling in strijd met het bestemmingsplan. Binnen de regels van het bestemmingsplan is geen mogelijkheid om van de regels van het bestemmingsplan af te wijken. Uitsluitend door middel van een herziening van het bestemmingsplan kan medewerking aan het plan worden verleend. Omdat er geen detailhandelsfunctie meer wordt uitgevoerd in de bestaande bebouwing, wordt met de herziening ook de functieaanduiding 'Detailhandel' van de verbeelding verwijderd.

Voorliggend bestemmingsplan "Da Costastraat 11" voorziet in de herziening van het vigerende bestemmingsplan en tevens in de juridische regeling voor de medewerking aan de realisatie van de woningen.

1.2 Ligging plangebied

De realisatie van de woning in de bestaande bebouwing en de nieuwbouw van de twee-onder-een-kapwoning gaan plaatsvinden op het perceel Da Costastraat 11(A), kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie B, nummer 3784. Aan de noordzijde wordt het perceel begrensd door de Da Costastraat en ten oosten grenst het perceel aan de de Groen van Prinstererstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in Veenendaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0002.png"

Afbeelding 2: Perceel planlocatie.

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Het perceel is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan "Woongebieden 2018" en heeft de bestemming "Wonen" met een bouwvlak en aan de voorzijde van het perceel de specifieke bouwaanduiding 'twee-aan-een/vrijstaand' en een functieaanduiding 'detailhandel'. Voor het achtererf geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter. Verder ligt het perceel binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied'.

Ook de "Correctieve Herziening Woongebieden 2018" en "Parapluplan 2020" zijn hier geldig. Op basis van laatstgenoemd plan heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Middelhoog'.

Conform artikel 13.2.2, onder d van de planregels mag het aantal woningen niet worden vergroot ten opzichte van het bestaande en/of vergunde aantal. Met de realisatie van een woning op de begane grond van het bestaande hoofdgebouw en de realisatie van een twee-onder-een-kapwoning achter dit hoofdgebouw, worden er woningen toegevoegd. Binnen de regels van het bestemmingsplan is er geen mogelijkheid opgenomen om van de regels van het bestemmingsplan af te wijken. Daarom moet het vigerende bestemmingsplan (partieel) worden herzien ex. artikel 3.1 Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding "Woongebieden 2018"

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven evenals deparkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

De twee-onder-een-kapwoningen krijgen hun voordeur aan de Groen van Prinstererstraat. Het begin van deze straat, gezien vanaf de Da Costastraat, kenmerkt zich door eenvoudig, kleinschalige woningbouw van één bouwlaag met een mansardedak. De te bouwen woningen sluiten qua vorm aan op de woningen behorende bij het Marechausseehof dat is aangewezen als gemeentelijk monument. Richting het zuiden loopt de Groen van Prinstererstraat over in de De Clercqstraat. Hier vindt ook een overgang naar een iets hogere bebouwing plaats. Er staan voornamelijk twee-onder-een-kapwoningen bestaande uit twee bouwlagen met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0004.png"

Afbeelding 4: Groen van Prinsterenstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0005.png"

Afbeelding 5: De Clercqstraat

De bestaande bebouwing op het perceel aan Da Costastraat 11 heeft zijn entree aan de Da Costastraat liggen. Deze straat bevat meer variatie in type woningen. Er staan zowel vrijstaande, twee-onder-kap-, als rijwoningen. Da Costastraat 1, 3 en 5 maken onderdeel uit van de voormalige marechaussekazerne en zijn aangewezen als gemeentelijk monument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0006.png"

Afbeelding 6: Westzijde Da Costastraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0007.png"

Afbeelding 7: Oostzijde Da Costastraat

2.2 Functionele structuur

Door het opstellen en vaststellen van dit bestemmingsplan wordt het mogelijk om op het perceel twee woningen toe te voegen. Tevens wordt de functieaanduiding 'detailhandel' van de verbeelding verwijderd. Door het vaststellen van dit bestemmingplan is het vestigen van detailhandel binnen het plangebied niet meer mogelijk. Wonen past binnen het karakter van de omgeving.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen. Niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Hoewel het om een ontwerpvisie gaat, kan wel alvast getoetst worden of de ontwikkeling in lijn is met het toekomstige beleid.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, etcetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Toetsing bouwplan

In voorliggend plan is aandacht voor klimaatadaptatie en energietransitie. Het plan is in lijn met de doelstellingen uit de Novi, in hoeverre deze doelstellingen relevant zijn voor dit kleinschalige plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Toetsing bouwplan

Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Toetsing bouwplan

Het plan omvat de realisatie van drie extra woningen en valt hiermee niet binnen de definitie van een stedelijke ontwikkeling. Het plan hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

Toetsing bouwplan

De realisatie van drie extra woningen draagt in zeer beperkte mate bij aan de grote woningbouwopgave die er ligt. Op diezelfde schaal wordt aandacht besteed aan klimaatbestendigheid en duurzaamheid. Het plan is in lijn met de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname hiervan.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan dat betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Toetsing bouwplan

Voorliggend plan voor de bouw van drie extra woningen voldoet aan de instructieregels voor woningbouw uit de Omgevingsverordening.

3.2.3 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor het toekomstige Bodem- en Waterprogramma en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het BWM-plan staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

Toetsing bouwplan

Omdat het een kleinschalig woningbouwplan voor de bouw van drie extra woningen betreft, zijn de meeste doelstelling uit het BWM-plan niet relevant. Het plangebied ligt in het grondwaterbeschermingsgebied. Concreet betekent dat voor dit plan dat het niet is toegestaan om op een diepte van 30 meter of meer werkzaamheden uit te voeren.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Toetsing bouwplan

Gelet op de kleinschaligheid van dit plan is er geen sprake van aantasting van belangen van de regio Foodvalley.

3.3.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet het waterschap op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma dat in de loop van 2021 zal worden vastgesteld. Tot die tijd is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 van kracht.

Toetsing bouwplan

In paragraaf 4.2 wordt uitgebreid ingegaan op de aspecten water en klimaat in relatie tot voorliggend woningbouwplan.

3.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

Toetsing bouwplan

In paragraaf 4.2 wordt uitgebreid ingegaan op de aspecten water en klimaat in relatie tot voorliggend woningbouwplan.

3.3.4 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (ontwerp)

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het ontwerp Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 22 maart 2021 ter inzage gelegd.Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Toetsing bouwplan

In paragraaf 4.2 wordt uitgebreid ingegaan op de aspecten water en klimaat in relatie tot voorliggend woningbouwplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Veenendaal de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En – in lijn met de wensen van inwoners – moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Toetsing bouwplan

In de beoogde situatie verdwijnt een winkel inclusief bijbehorende bedrijvigheid in een woonwijk. Hiervoor in de plaats wordt een tweekapper gebouwd en wordt er een extra wooneenheid binnen het bestaande pand gerealiseerd. Dit geeft een positieve kwaliteitsimpuls aan het woongebied ter plaatse. Ook wordt aandacht besteed aan duurzaamheid en klimaatadaptatie. Verder is de directe omgeving bij de plannen betrokken door burgerparticipatie toe te passen. Dit alles overeenkomstig de strategische visie.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. Deze visie heeft als uitgangspunt de Strategische Visie Veenendaal 2040.

Als gevolg van schaarse ruimte heeft Veenendaal de nodige uitdagingen om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Kern van de visie is dat er bij iedere ontwikkeling een bewuste keuze moet worden gemaakt voor de kwaliteit van de leefomgeving om ook in de toekomst een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te blijven. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Voor de onderwerpen bouwen en wonen is de grootste uitdaging te blijven groeien, bouwen en ontwikkelen én de kwaliteit van het leven te verbeteren. Opgaven hierbij zijn:

  • Omschakeling naar duurzame energie en circulair bouwen;
  • Realiseren van meer groen;
  • Het woningaanbod in Veenendaal sluit aan bij de inwonersbehoefte;
  • Langer zelfstandig wonen in de eigen woning of wijk;
  • Ruimte bieden aan cultuur en voldoende voorzieningen;
  • Verdichten en transformatie binnen de gemeentegrenzen;
  • Behouden en versterken van ruimtelijke karakteristieken, cultuurhistorie en archeologie.

De gemeente Veenendaal geeft ruimte aan verzoeken en wensen voor het realiseren van diverse woonvormen en aan woningsplitsing. Inbreiding wordt mogelijk gemaakt door bijvoorbeeld een of meerdere gebouwen te realiseren tussen bestaande bebouwing, mits dit past in de omgeving.

Verder is het streven om mogelijk te maken dat er langer zelfstandig kan worden gewoond in de eigen woning.

Toetsing bouwplan

Het plan aan de Da Costastraat voorziet in een optimale benutting van de ruimte, rekening houdend met de omgeving. De woningen worden levensloop geschikt opgeleverd. Ook op het gebied van duurzaamheid (klimaatadaptatie en energiezuinigheid) worden extra eisen gesteld die middels een exploitatieovereenkomst worden geborgd. Het plan is in lijn met de Omgevingsvisie.

3.4.3 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Toetsing bouwplan

Er is geen sprake van een groenbestemming in de bestaande of nieuwe situatie en dus geen sprake van verlies of toename van openbaar groen. In de bestaande situatie is het gehele perceel bebouwd en verhard. In de nieuwe situatie wordt middels de exploitatieovereenkomst afgedwongen dat het voorerf van de nieuw te bouwen woningen een overwegend groen karakter heeft en als zodanig in stand wordt gehouden. Het plan voorziet dan ook in een toename van groen, hetgeen voldoet aan het Groenstructuurplan.

3.4.4 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Toetsing bouwplan

In de ondertekende exploitatieovereenkomst is afgesproken dat de ontwikkelaar bovenwettelijke maatregelen voor wat betreft duurzame maatregelen onderzoekt en zoveel mogelijk in het plan verwerkt. De woningen zullen aan de strenge BENG-eisen moeten voldoen en mogen niet worden aangesloten op het gasnet. Ook wordt waterberging op eigen terrein gerealiseerd. Dit is in lijn met de doelstellingen uit het geldende duurzaamheidsbeleid.

3.4.5 Detailhandelsbeleid 2021-2025

Op 10 mei 2021 heeft de gemeenteraad het 'Detailhandelsbeleid 2021-2025' vastgesteld.

De strategische visie Veenendaal 2040 is het uitgangspunt van dit beleid. Het nieuwe detailhandelsbeleid stelt de volgende ambities:

  • behoud leefbaar stedelijk milieu, door middel van een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau;
  • werken aan een dynamisch hoofdcentrum met aantrekkingskracht op ondernemers en bezoekers;
  • behoud van de sterke structuur van buurtcentra in de nabijheid van bewoners, voor dagelijkse voorzieningen en sociale interactie;
  • Beperken van leegstand in winkelgebieden, met name in het centrum;
  • Een ruimtelijk-ordeningsbeleid dat zorgvuldig omgaat met de beschikbare ruimte en waarbinnen het zowel voor overheid, ondernemers als eigenaren aantrekkelijk is om te investeren.

De focus van het beleid ligt op de concentratie van winkelaanbod in het centrum om daar een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau te behouden en verdere leegstand te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0008.png"

Afbeelding 8: Aanwezige winkel- en buurtcentra Veenendaal (bron: Detailhandelsbeleid 2021-2025)

De gemeente Veenendaal zet vol in op de detailhandelstructuur zoals te zien is op bovenstaande afbeelding. Om deze gebieden zoveel mogelijk te ondersteunen, acht de gemeente detailhandel buiten deze centra zeer ongewenst en kiest zij ervoor om actief winkelmeters buiten de gewenste detailhandelstructuur te verminderen.

Toetsing bouwplan

In de bestaande situatie is een winkel aanwezig op de locatie Da Costastraat 11. Deze locatie is geen onderdeel van een buurt- of winkelcentrum uit het geldende detailhandelsbeleid. Ook het geldende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid ter plaatse detailhandel uit te voeren. Overeenkomstig het detailhandelsbeleid wordt de detailhandelbestemming eraf gehaald en wordt ter compensatie meegewerkt aan de realisatie van extra woningen op deze locatie.

3.4.6 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige bouwwerken. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

In Veenendaal is MooiSticht de commissie voor ruimtelijke kwaliteit die beoordeelt of een plan al dan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en de geldende Welstandsnota.

Toetsing bouwplan

MooiSticht heeft een principe-akkoord gegeven op het bouwplan. Er kan worden geconcludeerd dat aan het welstandsbeleid wordt voldaan.

De instemming gaat met name om de hoofdlijn van het plan en is belangrijk om te weten voor de haalbaarheid van het gehele plan. Na inwerkingtreding van het bestemmingsplan dient een definitieve aanvraag omgevingsvergunning te worden ingediend. Deze aanvraag wordt opnieuw voorgelegd aan MooiSticht voor een definitief advies. Het plan kan qua gevelbeeld en details daarom nog wijzigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0009.png"

Afbeelding 9: Gevelaanzicht ontwerpplan vanaf Groen van Prinstererstraat

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Bouwplan

Het beoogde bouwplan is in twee delen op te splitsen. Op de begane grond van het oorspronkelijke hoofdgebouw, waar voorheen een slager gevestigd zat, wordt een woning gerealiseerd. De ingang van deze woning en de al bestaande bovenwoning komt aan de voorkant van het hoofdgebouw te liggen en is dus gericht op de Da Costastraat. De pui en een groot deel van de aanbouw aan de zij- en achterkant van het hoofdgebouw worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0010.png"

Afbeelding 10: Bestaande bebouwing (vanaf de straat)

Op het zuidelijke deel van het perceel, dat nu nog volledig bebouwd is, wordt een twee-onder-één-kapwoning gebouwd met de voorgevel gericht naar de Groen van Prinstererstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0011.png"

Afbeelding 11: Luchtfoto bestaande toestand

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0012.png"

Afbeelding 12: Situatietekening gewenste situatie

Gelet op de beperkte ruimte op de percelen voor de tweekappers, wordt voor deze twee woningen afgeweken van de standaardafmetingen voor woningen binnen de woonbestemming. In tegenstelling tot de standaard goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter, wordt hier gekozen voor een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 4 en 8 meter. De maximale bouwdiepte wordt begrensd door het bouwvlak (ruim 8 meter).

4.2 Stedenbouw

Op het perceel staat een pand met in de plint een winkelruimte. Dit pand is in de loop van de tijd uitgebouwd. De originele woning was alleen nog boven de plint zichtbaar. Door het plan wordt de hoeveelheid bebouwing terug gebracht en het originele hoofdgebouw hersteld. De winkeluitstraling op de begane grond verdwijnt. Hiervoor komt een duidelijk woongebouw passend in de omgeving terug. Achter de woning staat nu een bedrijfsgebouw. Het type gebouw en de functie passen niet in een woonomgeving. Er worden hier een tweetal kleine woningen gerealiseerd. De woningen zijn georiënteerd op de openbare ruimte en begeleiden de straat. De situering en de grootte van de woningen zijn passend in het straatbeeld. De grootte van de woningen zijn overgenomen van de woningen aan de overzijde van de straat. Deze ontwikkeling resulteert in een betere ruimtelijke situatie dan voorheen.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is, indien relevant, een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.

5.1.1 Wettelijk kader

Voor bodem is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2013 zijn de interventiewaarden bodemsanering en de streefwaarden grondwater vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. In de Regeling bodemkwaliteit zijn de achtergrondwaarden voor de grond opgenomen. De achtergrondwaarde/streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hieronder valt onderzoek naar de bodemgesteldheid van het plangebied.

Het Besluit bodemkwaliteit is in 2008 van kracht geworden. In 2012 is de Nota Bodembeheer, inclusief de regionale Bodemkwaliteitskaart van de regio Zuidoost Utrecht, in de gemeente Veenendaal vastgesteld. Hierin staat gebied specifiek beleid over grondverzet opgenomen voor de regio.

Situaties van bodemverontreiniging in bodemkwaliteitskaart

Voor de gemeente Veenendaal geldt de Nota bodembeheer en bijbehorende Regionale bodemkwaliteitskaart, vastgesteld in 2012. Meerdere bodemonderzoeken, die representatief worden geacht voor de zone met oude bebouwing, zijn meegenomen in het opstellen van de bodemkwaliteitskaart. De te verwachten bodemkwaliteit in de bovengrond (tot 0,5 meter diepte) valt volgens de bodemkwaliteitskaart in het gehele plangebied onder de klasse Wonen. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze ook voldoen aan de klasse Wonen of achtergrondwaarde (AW2000).

In opdracht van de provincie Utrecht zijn in 2004 door Register/DHV verschillende inventarisaties gemaakt naar locaties die mogelijk verdacht kunnen zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Het gaat hierbij om verdachte deellocaties zoals voormalige bedrijfsactiviteiten, gedempte sloten en ondergrondse tanks (ook bij particulieren). De kaarten van deze inventarisaties zijn op het Geoloket (www.odru.nl) terug te vinden.

5.1.2 Toetsing bouwplan

Boringsvrije zone

Het plangebied ligt gedeeltelijk in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een zone rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor onder andere de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse kleilaag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat een kleilaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord en ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV) in artikel 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod moge!ijk.Daarnaast geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (artikel 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Door op de plankaart de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' op te nemen, is geborgd dat niet dieper dan 30 meter mag worden gebouwd.

Verkennend bodemonderzoek

Op 23 augustus 2019 is door P.J. Milieu bv een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (kenmerk 19062901A). Hierin wordt geconcludeerd dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt, in verband met enkele licht verhoogde parameters (PAK). Een aanvullend onderzoek wordt echter niet noodzakelijk geacht, omdat de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan wel aanvullend onderzoek verlangd worden.

De Omgevingsdienst regio Utrecht (hierna: ODRU) heeft het rapport beoordeeld en concludeert in haar advies van 7 april 2021 dat de bodemkwaliteit voldoende inzichtelijk is gemaakt en adviseert akkoord te gaan met het uitgevoerde onderzoek.

5.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor uiteindelijke vergunningverlening.

5.2 Water & Klimaat

5.2.1 Wettelijk kader

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.

In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.

Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen. Daarnaast zijn er vanuit het waterschap een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Drinkwaterbeschermingsgebieden

In een waterwingebied wordt het grond- of oppervlaktewater gebruikt om er drinkwater van te maken. Als dat grond- of oppervlaktewater vervuild raakt, dan heeft dat ook gevolgen voor het drinkwater. Daarom zijn er gebieden aangewezen als drinkwaterbeschermingsgebied waarvoor bepaalde regels gelden voor bewoners en bedrijven ten aanzien van bijvoorbeeld het in de bodem brengen van vloeistof(fen).

Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Op 11 mei 2021 is de watertoets doorlopen. Dit is voor alle ruimtelijke plannen verplicht sinds 1 november 2003. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Wel geldt een aantal algemene voorwaarden cq. adviezen zoals hierboven onder aandachtspunten opgesomd.

Verder is privaatrechtelijk afgesproken dat er 1.100 liter aan waterberging per woning op eigen terrein wordt gerealiseerd, hetgeen in lijn is met het nationaal, regionaal en lokaal beleid.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water & klimaat vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • 1. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • 2. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • 3. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

In de directe omgeving van het plan liggen volgens de risicokaart geen risicovolle bedrijven, wegen, spoorwegen, waterwegen of buisleidingen waarover of waardoor structureel en grootschalig gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het dichtstbijzijnde punt op de kaart betreft een LPG-tankstation op meer dan 1 kilometer afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0013.png"

Afbeelding 13: Screenshot risicokaart.nl

Op de webkaart van de provincie Utrecht over elektromagnetische straling is te zien dat er geen bronnen van elektromagnetische straling in de omgeving van het plan liggen (meer dan 700 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0014.png"

Afbeelding 14: Webkaart elektromagnetische straling met in rood het plangebied.

5.3.3 Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bouwplan.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Hiervoor is de 'Archeologische beleidskaart' van de Gemeente Veenendaal in 2020 vastgesteld. Deze is vastgesteld door de raad en dient te worden vertaald in bestemmingsplannen. Voor de woongebieden is voor wat betreft het onderdeel archeologie een parapluplan opgesteld waarin de beleidsadvieskaart is verwerkt.

5.4.2 Toetsing bouwplan

Op basis van de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Veenendaal geldt voor het plangebied een middelhoge verwachting. Deze middelhoge verwachting is in het Parapluplan 2020 vertaald naar een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - Middelhoog. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 én dieper dan 50 cm beneden maaiveld. Het plangebied is kleiner dan 5.000 m2. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Omdat voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting geldt, kan niet worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente Veenendaal) worden gemeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0016.png"

Afbeelding 15: Uitsnede archeologische waardenkaart

5.4.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het voorgenomen plan. Wanneer er (toevals)vondsten worden gedaan, moeten deze bij de gemeente worden gemeld.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

RAAP en het Monumenten Advies Bureau hebben in de periode augustus 2017 - voorjaar 2018 de archeologische waarden- en verwachtingskaart geactualiseerd en een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien. Het geactualiseerde cultuurhistorische beleid is nog niet door de gemeenteraad vastgesteld, maar al wel het kader waar we ruimtelijke plannen aan toetsen.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Op het gebied van cultuurhistorie is er over het plangebied niet veel te melden. Op de themakaart over de kenmerken van het landschap is te zien dat het gebied deel uitmaakt van de Utrecht-Gelderse Veenkolonie. Interessant om te vermelden is dat het plangebied tussen twee stedenbouwkundig waardevolle gebieden in ligt. De parallelweg ten westen van het plangebied is als waardevol aangeduid, omdat het gaat om markante complexen in (kleine) blokken geschakelde arbeiderswoning. Het gaat om een vrij gaaf historisch straatbeeld, kenmerkend voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van Veenendaal in de vroege 20e eeuw. De parallelweg ten oosten van het plangebied is eveneens aangewezen als stedenbouwkundig waardevol gebied. Het gaat hier om lintbebouwing uit in hoofdzaak de eerste helft van de 20e eeuw, langs oudere structuur, onderdeel van de hoofdas van de veenontginning. Het ensemble geeft een goed beeld van de stedenbouwkundige ontwikkeling van Veenendaal langs oude lijnstructuren in het begin van de 20e eeuw. In dat gebied bevinden zich veel waardevolle gebouwen. Dat geldt niet voor het plangebied.

5.5.4 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het voorgenomen plan.

5.6 Conventionele Explosieven

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Veenendaal is een vooronderzoek uitgevoerd waarbij de kans op aanwezigheid van CE is bepaald. Dit heeft geresulteerd in een CE bodembelastingkaart. Deze kaart laat een tweedimensionele afbakening zien van de primair "verdachte" gebieden, naar de situatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Onverdacht houdt niet in dat er in het betreffende gebied geen CE achtergebleven kan zijn, maar dat dit niet kan worden aangetoond aan de hand van historisch feitenmateriaal. Daarom werkt de gemeente Veenendaal binnen alle onverdachte gebieden conform het protocol "Toevalsvondst". Hierin is aangegeven op welke wijze dient te worden omgegaan met het aantreffen van een (vermoedelijk) CE.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Op de CE bodembelastingkaart is af te lezen dat het plangebied niet binnen een verdacht gebied valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.DaCostastraat11-oh01_0017.png"

Afbeelding 16: Kaart conventionele explosieven

5.6.2 Conclusie

Het aspect conventionele explosieven zorgt niet voor belemmeringen ten aanzien van het realiseren van het plan.

5.7 Ecologie

Voor ecologie moet worden bekeken of, en zo ja hoe, het plan zodanig kan worden uitgevoerd dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt op beschermde gebieden of beschermde soorten.

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming

Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maatregelen per soort.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Op 4 juni 2021 is ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecologisch adviesbureau Eceau. Hieruit blijkt dat de beoogde werkzaamheden niet leiden tot een aantasting van functionele leefomgevingen, vaste rust- en/of verblijfslocaties, natuurgebieden of andere krachten de Wet natuurbescherming beschermde zaken, behoudens algemene broedvogels.

De aanwezigheid van vleermuizen wordt uitgesloten en aanvullend onderzoek niet nodig geacht.

Voor vogels met jaarrond beschermde nestlocaties/ leefgebieden zijn geen verdere maatregelen of vervolgstappen benodigd. Ten aaneizne van algemene vogels kunnen broedsels en nesten verstoor worden gedurende het broedseizoen.

Voor vlinders, libellen, ongewervelde, grondgebonden zoogdieren, reptielen en vissen met een beschermde status is geen geschikt leefgebied aanwezig. Ook zijn er geen geschikte omstandigheden of standplaatsen voor beschermde vaatplanten aanwezig. Gelet op de afstand tot beschermde gebieden en de aard van de werkzaamheden worden geen (negatieve) effecten verwacht. Aanvullende onderzoeken of vervolgstappen zijn niet vereist.

Voor vrijgestelde soorten geldt de Algemene Zorgplicht. Tijdens de werkzaamheden zullen de maatregelen als genoemd onder 6.2 uit het ecologisch rapport moeten worden getroffen.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling, mits tijdens de werkzaamheden de maatregelen als genoemd in artikel 6.2 uit het onderzoek worden getroffen.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, moet onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Als nadere invulling van de voorwaarden uit de Wgh heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vastgesteld wordt, dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

Bedrijvenlawaai

Voor een goede ruimtelijke ordening moet ook het geluid van bedrijven beoordeeld worden. Wanneer nieuwe bedrijven/bedrijventerreinen worden gerealiseerd of wanneer nieuwe geluidgevoelige gebouwen/terreinen in de nabijheid van bedrijven worden gerealiseerd kan dit geluidhinder veroorzaken of het bedrijf beperkingen opleggen in haar geluidemissie. Voor bedrijven op gezoneerde industrieterreinen geldt een apart regiem, naast de Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit is hier ook de Wet geluidhinder van toepassing.

Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het betreft hier een plan waarin het voornemen is om een woning te realiseren binnen een gebied waar wonen al is toegestaan. Onderzoek naar bedrijvenlawaai hoeft voor deze locatie dan ook niet uitgevoerd te worden.

5.8.2 Toetsing bouwplan

Op 19 mei 2021 heeft SPA WNP Ingenieurs een akoestisch onderzoek Wet geluidhinder - wegverkeerslawaai uitgevoerd (kenmerk 22100220.r01a) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal:

- 38 dB ten gevolge van het verkeer op de Kerkewijk. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.

- 50 dB ten gevolge van de 30 km/uur-wegen. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar ruim lager dan de maximale ontheffing, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km-wegen aanvaardbaar is. Er wordt voldaan aan de inspanningsverplichtingen uit het gemeentelijk geluidbeleid. Zo hebben alle woningen minimaal één geluidluwe gevel en is de buitenruimte gelegen aan een geluidluwe gevel.

Dit wil echter niet zeggen dat er ook sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de woningen. Om in de woningen een aanvaardbaar geluidsniveau te realiseren is het vanuit het hogere waarden beleid noodzakelijk de gecumuleerde geluidbelasting (inclusief 30 km/uur wegen) als uitgangspunt aan te houden bij het onderzoek naar de geluidwering van de gevel. Voor nieuwbouw wordt een binnenniveau van 33 dB als acceptabel beschouwd in het Bouwbesluit. De maximale geluidbelasting op de woningen is 56 dB, exclusief aftrek ex. art. 110g Wgh. Dit betekent dat er een geluidwering van 23 dB is vereist om aan het vereiste binnenniveau van het Bouwbesluit te kunnen voldoen. Een standaard gevel heeft een geluidwering van 20 dB. Er moeten dus extra geluidwerende maatregelen worden genomen. Deze dienen beschreven te worden in een akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels dat bijgevoegd moet worden bij de omgevingsvergunning bouwen.

5.8.3 Conclusie

Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor deze planontwikkeling.

Hierbij wordt opgemerkt dat bij de later in te dienen aanvraag omgevingsvergunning middels een akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels moet worden aangetoond dat door middel van extra geluidwerende maatregelen een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd zoals bedoeld in het Bouwbesluit.

5.9 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

Het plangebied ligt binnen een woongebied. In de directe omgeving geen bedrijvigheid aanwezig. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op meer dan 200 meter en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.9.2 Conclusie

De geplande ontwikkeling is in het kader van bedrijven en milieuzonering niet bezwaarlijk.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De huidige en toekomstige blootstelling aan luchtkwaliteit is bij diverse instanties eenvoudige beschikbaaren kan dus een bepalende rol in de ruimtelijke besluitvorming zijn aangezien gezondheid in relatie tot fijn stof doorslaggevend is.

5.10.2 Toetsing bouwplan

Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van drie woningen betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt het dus niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan het Besluit luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2018 en 2030 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. Uit de berekeningen is gebleken dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m³ bevinden.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m³ wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m³ uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m³ , wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan voor zowel het peiljaar 2018 als 2030.

5.10.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

5.11 (vormvrije) M.e.r.-beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling, te weten: de bouw van een twee-onder-een kapwoning en de realisatie van een benedenwoning, voldoet niet aan de omschrijving van 'een stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van categorie D 11.2 in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. In categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied 2000 of meer woningen omvat, of het een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m² of meer betreft.

Het antwoord op de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van het Besluit m.e.r. is volgens de huidige jurisprudentie afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

In dit geval gaat het om de realisatie van een twee-onder-een-kapwoning en een benedenwoning in bestaande bebouwing in een bestaande woonwijk. Het geldende bestemmingsplan staat de woonfunctie (reeds) toe. Binnen de geldende bestemming is één woning toegestaan. Het plan voorziet in drie extra woningen. Gelet op de concrete omstandigheden van de specifieke situatie en gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling is in dit geval geen sprake van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Er hoeft dus geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.

5.12 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft de verbeelding tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks voor burgers en bedrijven bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Bestemming: Wonen

Dubbelbestemming: Waarde - Archeologie - Middelhoog

Gebiedsaanduiding: Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied

In Regels wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn. Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Overige regels

6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hoofdstuk 4 bestaat uit de regels met betrekking tot het overgangsrecht (artikel 10) en een slotregel (artikel 11).

 

6.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

Hieronder wordt kort de voor dit plan geldende bestemming toegelicht en worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden toegelicht.

Verkeer 

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer. Binnen de bestemming zijn balkons ten behoeve van de bestemming wonen toegestaan.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan. Gebouwen zijn alleen toegestaan als er een bouwvlak op de plankaart is opgenomen. In de regels is aangegeven wat de maximale hoogte voor de verschillende soorten bouwwerken is.

Wonen

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen. Ook zijn aan het wonen ondergeschikte activiteiten toegestaan, zoals parkeren, nutsvoorzieningen en additionele voorzieningen. Hieronder valt onder meer de vereiste waterberging die op de percelen moet worden gerealiseerd.

Bouwmogelijkheden

In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee zones:

  • het bouwvlak;
  • gebied voor de voorgevel.

Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er zijn twee uitzonderingen waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzonderingen zijn:

  • 1. de erker- en luifelregeling;
  • 2. het geval dat er in de bestaande situatie bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel gesitueerd zijn, deze mogen worden gehandhaafd.

Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel.

Daarnaast is er een regeling opgenomen voor aanbouwen aan de zijgevel van hoofdgebouwen. Bijbehorende bouwwerken mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.

Waarde - Archeologie - Middelhoog

Gebruiksmogelijkheden

De voor Waarde-Archeologie-Middelhoog aangewezen gronden zijn behalve voor de woonbestemming, mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

Bouwmogelijkheden

Op en in de gonden mogen uitsluitend gebouwen en overige bouwwerken worden opgericht ten dienste van het behoud en de bescherming van aanwezige of verwachte archeologische waarden. In afwijking van het voorgaande, mogen gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de woonbestemming mits:

  • de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 5.000 m2 en
  • de benodigde bodemingrepen niet dieper gaan dan 0,5 meter onder het maaiveld.

Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)

In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen. Een milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen. Als regeling is opgenomen dat genoemde werken en werkzaamheden slechts toelaatbaar zijn indien er geen onevenredige aantasting van het grondwater te verwachten (kan) onstaan.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Met de aanvrager is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling en inrichting van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding. Met deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet vereist.

Geconcludeerd kan worden dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Burgerparticipatie

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan.

De vorige initiatiefnemers hebben op 11 april 2019 hun plan aan de omwonenden gepresenteerd, waarbij men de mogelijkheid had om op het plan te reageren. Tijdens de participatieavond kwamen er enkele korte vragen naar voren over onder andere het parkeren, waarop is aangegeven dat het plan voldoet aan het geldende parkeerbeleid. Van de gehouden bijeenkomst is een verslag gemaakt, welke als bijlage aan de toelichting is gevoegd. Vervolgens is de grond verkocht aan de huidige initiatiefnemer. Begin 2021 is door de nieuwe initiatiefnemer contact opgenomen met de direct omwonenden. Op basis hiervan en overleg met enkele omwonenden is het plan enigszins gewijzigd.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Op 16 juni 2021 is het ontwerp-bestemmingsplan gepubliceerd in de Rijnpost, de online Staatscourant en www.ruimtelijkeplannen.nl. Tot en met 28 juli 2021 is iedereen in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit ontwerpplan middels het indienen van een zienswijze. Hier is geen gebruik van gemaakt.