direct naar inhoud van 5.5 Flora en fauna
Plan: Heukelomlob, Zuilen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPHEUKELOMLOB-0601

5.5 Flora en fauna

5.5.1 Ecologie en groen

De groene lob is opgenomen als onderdeel van de Visie Stedelijke Groenstructuur 2030 vanwege de ecologische potentie die een verbinding legt tussen het Amsterdam Rijnkanaal en de Vechtoever en vanwege de recreatieve functie die kan worden toegevoegd. Voor een ecologische functie kan het gebied ten tijde van de herinrichting van de openbare ruimte met een aantal ingrepen ecologisch worden opgewaardeerd, waarmee deze stedelijke groenstructuur versterkt wordt. Hierbij dient aandacht te zijn voor het aanbrengen van verschillende gradiënten (bijvoorbeeld in de vorm van verschillende begroeiingslagen en onderscheid in droge en natte biotopen) waarmee de biodiversiteit kan worden vergroot. Voor een goede recreatieve fiets- en wandelverbinding moet aandacht zijn voor de oversteekbaarheid van de Burgemeester Norbruislaan en de Amsterdamsestraatweg. Ook kan een faunapassage de ecologische structuur versterken.

5.5.2 Flora- en faunawet

Inleiding
Sinds april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Ten behoeve van deze wet moet de initiatiefnemer van een project zo vroeg mogelijk in het proces een natuurinventarisatie uitvoeren. Indien bij de inventarisatie beschermde planten of diersoorten worden aangetroffen en het leefgebied van deze soorten verkleint of verdwijnt tengevolge van het initiatief, dan moet de initiatiefnemer dit melden en ontheffing aanvragen bij de minister van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit. Aan deze ontheffing kan de minister voorwaarden verbinden, bijvoorbeeld compensatie van een verloren gaande biotoop. Voor het bouwrijp maken van de gronden zal een aantal (school)gebouwen in het gebied door de gemeente worden gesloopt. De te slopen gebouwen in het plangebied kunnen een functie hebben als verblijfplaats voor vleermuizen. Deze worden beschermd in de Flora- en faunawet en de vogel- en habitatrichtlijn. Bij verwijderen van het leefgebied dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen door het creëren van een nieuwe verblijfplaats waardoor het leefgebied van de vleermuis niet wordt aangetast en er geen ontheffingsprocedure nodig is.

Natuurbeschermingswet
De bescherming van gebieden in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Binnen het bestemmingsplangebied is geen gebied aangewezen als beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet.

Methodiek
Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied verandert, moet middels een flora- en fauna inventarisatie de huidige natuurwaarde worden bekeken. Er moet inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Als er sprake is van ontwikkelingen, moet worden aangegeven of er (compenserende) maatregelen nodig zijn en of er een ontheffing moet worden aangevraagd.

Om voor het huidige plangebied te bepalen of de flora- en faunawet wordt overtreden is gebruik gemaakt van de Nationale databank Flora en fauna, verder de ecologische atlas genoemd. Tevens zijn de betreffende locaties bezocht.

Resultaten veldbezoek
Tijdens het veldbezoek bleek dat het plangebied bestaat uit een relatief arme openbare groenzone, grasveld met enkele bomen en speelvoorzieningen. De natuurlijk ingerichte springertuin heeft wel ecologische waarde. De drie gebouwen die gepland zijn voor sloop zijn geschikt voor overwintering en kraamkolonies van gewone dwergvleermuizen. Voor de uitvoering van de sloop is daarom extra onderzoek uitgevoerd.

Bureau Waardenburg bv heeft conform het Protocol Vleermuisonderzoek (2009) vier bezoeken gebracht in de periode mei-juli en twee bezoeken in augustus-september 2010. De te slopen bebouwing is in de winter van 2009-2010 intern geinspecteerd om de ruimten binnen de bebouwing te beoordelen op geschiktheid als verblijfplaats voor vleermuizen en voor sporenonderzoek.


In het plangebied is het voorkomen vastgesteld van de gewone dwergvleermuis. Net buiten het plangebied, boven de Vecht, is daarnaast de watervleermuis foeragerend waargenomen. De gewone dwergvleermuis foerageert verspreid rond en tussen de opgaande beplantingen in het plangebied, met concentraties van enkele (3-4) dieren rond de beide scholen. Concrete vliegroutes zijn niet vastgesteld; de vleermuizen maken diffuus gebruik van opgaande beplantingen en andere structuren (gebouwen) tijdens vliegbewegingen.


Geconcludeerd kan worden dat het plangebied een functie heeft als foerageergebied voor ongeveer 5-15 gewone dwergvleermuizen per avond. Dit is een klein aantal gelet op de omvang van het gebied en is het gevolg van de openheid (weinig opgaande beplanting, veel gazon). De aanwezige bebouwing, specifiek de school aan de Bossenbroekstraat, is in gebruik als verblijfplaats door enkele gewone dwergvleermuizen. Van geen van de drie gebouwen is gebruik als kraamverblijf vastgesteld. Net buiten het plangebied is een kleine kraamkolonie aangetroffen in bebouwing aan de Vechtensteinlaan. Deze dieren foerageren onder andere in het plangebied en langs de Vecht. Het Deltacollege is mogelijk in gebruik als paarverblijf door de gewone dwergvleermuis. Dit betekent feitelijk dat gedurende het hele jaar één of enkele vleermuizen in het gebouw aanwezig kunnen zijn.
Sloop leidt enerzijds tot aantasting van de bestaande verblijfplaats en kan anderzijds leiden tot het verwonden of doden van vleermuizen. In beide gevallen geldt dat dit geen negatieve effecten heeft op de gunstige staat van instandhouding van de Nederlandse populatie. Wel kan het effect hebben op de lokale populatie. Om negatieve effecten te voorkomen dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden.


De bomen rond de scholen, specifiek die aan de zuidoostzijde, hebben een belangrijke functie voor vleermuizen als foerageergebied. De directe omgeving van het plangebied is vrij arm aan bomen en bosplantsoen, het kappen van deze bomen zal dan ook direct van invloed zijn op het aanbod foerageergebied en de draagkracht van het gebied. Het kappen van de bomen kan negatieve effecten hebben op de lokale populatie vleermuizen. De bomen rond de sporthal hebben een belangrijke functie voor vleermuizen als foerageergebied. Daarnaast zijn de bomen van belang (dekking) voor de kolonie vleermuizen in de bebouwing aan de Boelensteinlaan/Vechtensteinlaan. Het kappen van de bomen kan negatieve effecten hebben op de lokale populatie vleermuizen.

De nieuwbouw dient te voorzien in verblijfplaatsen voor vleermuizen. Dit kunnen ruimten zijn als spouwmuren of ruimte achter beplatingen, maar ook het inbouwen van vleermuiskasten is een mogelijkheid. Door nieuwe verblijfplaatsen te creëren blijft de functionaliteit van het gebied als verblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis in tact. Het is van belang tijdig een deskundige op het gebied van vleermuizen bij dit traject te betrekken.

De wijk Zuilen is relatief arm aan kwalitatief hoogwaardig groen dat als foerageergebied door vleermuizen kan worden gebruikt. Aanbevolen wordt om bij inrichting van het gebied rekening te houden met het belang voor vleermuizen, door gebruik te maken van inheemse beplanting (bijvoorbeeld zomereik, gewone es, zomerlinde e.d.) en veel variatie in structuur (bloemrijk gras, heesters en bomen).


Conclusie
In het plangebied zijn de functies verblijfplaats (waarschijnlijk paarverblijf) en foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis aanwezig. De geplande ontwikkeling kan leiden tot negatieve effecten op deze functies en overtreding van verbodsbepalingen. Vleermuizen zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn; ontheffing kan slechts worden verkregen na ‘zware toetsing’. Om negatieve effecten op de gewone dwergvleermuis en daarmee ovetreding van verbodsbepalingen te voorkomen dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen zoals weergegeven in het rapport van Bureau Waardenburg. Indien deze maatregelen worden uitgevoerd blijft de functie van het plangebied voor vleermuizen gewaarborgd en wordt een ontheffingsaanvraag niet nodig geacht.

Resultaten Ecologische atlas
Na raadpleging van het onderzoek blijkt dat de noordrand van het gebied (Vecht) gebruikt wordt door gewone dwergvleermuizen en watervleermuizen om te foerageren en als vliegroute om zich te verplaatsen. De gebouwen die gesloopt worden zijn geschikt als overwinterings- en kraamlocaties voor gewone dwergvleermuizen. De Springertuin biedt ruimte aan verschillende broedvogels. De overige openbare ruimte bevat een aantal bomen die geschikt zijn voor stadsvogels als eksters om in te broeden.

In het plangebied zijn geen beschermde reptielen en amfibieën aangetroffen. Strikt beschermde soorten worden niet verwacht. De ringslang zal incidenteel voorkomen langs de Vecht. Voor zover bekend is hier geen sprake van een populatie, maar betreft het zwervende dieren. Vanwege het ontbreken van open water in het plangebied kan het voorkomen van beschermde vissen worden uitgesloten. In de openbare ruimte van het gebied groeien geen beschermde planten. In een aantal straatputten is de beschermde tongvaren aangetroffen.

Effecten
De nieuwbouwlocaties zijn geen onderdeel van de provinciale ecologische hoofdstructuur, maar liggen er wel vlakbij. Met name wat betreft verlichting zal rekening moeten worden gehouden met de natuurwaarde van deze structuur (zie verder onderdeel aanbevelingen).

De Springertuin is onderdeel van de stedelijke hoofdgroenstructuur. Omdat hier geen ingrijpende wijzigingen plaatsvinden is het bestemmingsplan geen bedreiging voor de beschermde flora en fauna.

Op basis van dit onderzoek wordt gesteld dat de plannen voor de herinrichting van de openbare ruimte geen negatief effect zal hebben op de aanwezige flora en fauna. De sloop van de panden kan een verlies van verblijfplaatsen voor vleermuizen betekenen, maar dit kan worden gecompenseerd in de nieuwbouw. Bij de aanbevelingen wordt hier verder op ingegaan Er is derhalve geen noodzaak om een ontheffing van de verbodsbepalingen van de flora- en faunawet aan te vragen voor dit bestemmingsplan.

Conclusie
De geplande ingreep zal niet leiden tot overtreding van verbodsbepalingen met betrekking tot de strikt beschermde soorten van de flora- en faunwet. Voor het opstellen van het bestemmingsplan hoeft geen ontheffing van de flora- en faunawet te worden aangevraagd.

Aanbevelingen

Verlichting
Het herinrichten van de openbare ruimte zal wellicht een toename van de verlichting tot gevolg hebben. De zorgplicht van de flora- en faunawet geeft aan dat foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen zoveel mogelijk ontzien moeten worden. De Vecht is een belangrijke foerageerroute voor de gewone dwergvleermuis. Ook watervleermuis, franjestaart, rosse vleermuis en gewone grootoorvleermuis, allen voorkomend op het gebied van Fort aan de Klop, kunnen van deze route gebruik maken. Aanlichten van de Vecht heeft invloed op de functionaliteit van de vliegroute en het gebruik van het jachtgebied en kan als gevolg hebben dat verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet worden overtreden. Dit is ontheffingsplichtig.
Broedvogels
Door de aanwezigheid van bomen op de planlocatie wordt geadviseerd de uitvoering van de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen uit te voeren om verstoring van broedvogels te voorkomen. Het broedseizoen loopt van half maart tot en met augustus. Indien de werkzaamheden binnen deze periode plaatsvinden kunnen ze doorgang vinden als is vastgesteld dat er geen nesten van broedvogels worden verstoord. Dit kan door de bomen op aanwezigheid van nesten te controleren door een gekwalificeerd ecoloog.

Vleermuisonderzoek
Tijdens het veldbezoek was niet vast te stellen of de gebouwen daar ook daadwerkelijk voor gebruikt worden. Bij het opstellen van het SPvE is geadviseerd om preventief vleermuisonderzoek uit te voeren om het gebruik van vleermuizen vast te stellen en zo nodig maatregelen te treffen voor de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (sloopvergunning). Dit onderzoek is op dit moment bezig en wordt in de zomer afgerond. Het nieuwe afwegingskader van de flora- en faunawet stelt dat de initiatiefnemer moet aantonen voldoende mitigerende maatregelen te hebben getroffen. Zo ja, dan zal een ontheffingsaanvraag worden verleend, omdat uit de plannen blijkt dat van de overtreding van de wet geen sprake is. Mochten vleermuizen de gebouwen gebruiken als overwinterings- of voortplantingslocatie, dan wordt geadviseerd om een verblijfplaats voor vleermuizen (in de vorm van een niet geheel geïsoleerde spouwmuur of een vleermuiskast) op te nemen in de plannen voor de nieuwbouw. Hiermee wordt de functionaliteit van het leefgebied behouden en zijn er geen belemmeringen voor de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (sloopvergunning).

Groene daken
Gemeente Utrecht stimuleert het aanleggen van groene daken. Groene daken dienen meerdere doelen: het regenwater wordt gefaseerd afgevoerd, de isolatie van het gebouw is beter en een groen dak levert natuurwaarde op. Aanleg van groene daken op de nieuwe gebouwen is een meerwaarde voor het gebied.

Bomen
Er zijn in totaal 431 bomen geïnventariseerd binnen de plangrenzen van Heukelomlob (inclusief Springertuin). Daarbij zijn 325 bomen individueel opgenomen en ingetekend op de tekening. Ook zijn 5 bosvakken opgenomen en ingetekend met in totaal 106 bomen. De leeftijden variëren van 3 tot 80 jaar waarbij de grootste hoeveelheid bomen een leeftijd hebben van zo’n 40-50 jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPHEUKELOMLOB-0601_0011.png"

Kaart inventarisatie bomen

Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.2 zullen de meeste bomen behouden blijven, maar omwille van de nieuwbouw is het niet mogelijk om alle bomen te sparen. Het gaat dan met name om bomen op de bouwlocaties, zoals die nu op het parkeerterrein van de sporthal staan. Met waardevolle bomen dichtbij de bouwlocaties is rekening gehouden door hier de bouwgrenzen op af te stemmen. In het nieuwe ontwerp zullen in de openbare ruimte extra bomen worden opgenomen.