direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Franseweg 95
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van het bedrijfsterrein gelegen aan de Franseweg 95 te Elst. Dit betreft het terrein van een voormalig galvanisatiebedrijf. Inmiddels is het bedrijf al enkele jaren weg en staan de gebouwen nagenoeg leeg. Dit leidt tot een verpauperd straatbeeld. Met deze ontwikkeling worden de voormalige ontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt. Herontwikkeling van het terrein zorgt voor een kwalitatieve impuls aan het gebied.

In de directe omgeving van het perceel Franseweg 95 zijn alleen woningen aanwezig. Initiatiefnemer is voornemens ook op deze locatie woningen te realiseren, namelijk 12 grondgebonden woningen.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de vigerende bedrijfsbestemming de beoogde woningbouw niet toestaat. Op 16 oktober 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de herontwikkeling van het terrein van het voormalig galvanisatiebedrijf aan de Franseweg 95 te Elst. Het voorgenomen plan voldoet met 12 grondgebonden woningen aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Een gedeelte van de gronden welke nu bestemd zijn als 'Wonen' worden in gebruik genomen voor verkeerstechnische doeleinden. Omdat hiermee afgeweken wordt van de wijzigingsbevoegdheid, wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen.

Om het voornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Franseweg 95 te Elst (provincie Utrecht). Deze bedrijfslocatie ligt binnen de bebouwde kom van Elst. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Rhenen, sectie H, perceel 3859, 4906, 3860, 3257, 6162, 7243 en een deel van 4907 . De projectlocatie heeft een totale oppervlakte van ca . 2.878 m². In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0001.png"

Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart met ligging plangebied (bron: PDOK Viewer)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de de grenzen van het bestemmingsplan Kern Elst 2012 en van het paraplubestemmingsplan Parkeren. Beiden komen navolgend aan bod.

1.3.1 Kern Elst 2012

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012'. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk sinds 9 augustus 2013.

In het bestemmingsplan kent het plangebied voor het grootste gedeelte de bestemming 'bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor bedrijven in categorie 1 en categorie 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten.

Een klein gedeelte aan de westkant van het plangebied heeft de bestemming 'wonen'. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan, evenals een beroep- en bedrijf aan huis en een bed and breakfast.

Daarnaast geldt op deze locatie de dubbelbestemming 'waarde – archeologie 3'. Gronden hier zijn mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Binnen deze bestemming dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden naar eventueel aanwezige waarden bij graafwerkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 100 m² en dieper dan 30 cm.

Op de percelen ligt de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied'. Middels deze wijzigingsbevoegdheid is het college bevoegd de gronden om te zetten naar de bestemming 'Wonen' voor de bouw van maximaal 14 woningen.

Het voorgenomen plan voorziet in de bouw van 12 grondgebonden woningen. Een gedeelte van de gronden welke nu bestemd zijn als 'Wonen' worden in gebruik genomen voor verkeerstechnische doeleinden. Omdat hiermee afgeweken wordt van de wijzigingsbevoegdheid, wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Beoordeling

De plannen zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat woningen niet zijn toegestaan binnen de bedrijfsbestemming. Wel passen de plannen binnen de wijzigingsbevoegdheid die is gelegen op de percelen: voorliggend plan bevat minder dan 14 woningen, er wordt voldaan aan de genoemde bouwregels, er wordt voldaan aan het gestelde uit de Wet geluidhinder (zie paragraaf 4.6 Geluidhinder), de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden worden niet aangetast (zie paragraaf 4.7 Bedrijven en milieuzonering), er wordt voldoende parkeerruimte gerealiseerd (zie paragraaf 4.3 Parkeren en verkeer) en het waterschap heeft positief gereageerd op het voornemen (zie paragraaf 4.11 Water).

Omdat een gedeelte van het plan buiten de wijzigingsbevoegdheid valt, wordt een reguliere bestemmingsplanprocedure gevolgd.

1.3.2 Parkeren

Op 6 maart 2018 heeft de gemeente Rhenen een paraplubestemmingsplan voor parkeren vastgesteld. Het doel van dit bestemmingsplan is uitsluitend het vastleggen van het gemeentelijk parkeerbeleid voor het grondgebied van de gemeente Rhenen. Alle 'onderliggende' bestemmingsplannen, waaronder dus ook het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012', blijven van kracht.

In dit parapluplan wordt vastgelegd dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid dient te worden gerealiseerd, overeenkomstig de beleidsregels voor parkeren van de gemeente Rhenen.

Conclusie

In paragraaf 4.4 'Parkeren en verkeer' is getoetst aan de parkeernormen van de gemeente Rhenen. De plannen voldoen aan de parkeernormen, waardoor er geen strijdigheid is met dit paraplubestemmingsplan.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Franseweg 95' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • In Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • In Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de participatie en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Ligging in Elst

De locatie ligt aan de zuidkant van de Franseweg, even ten westen van de kruising met de Verbindingsweg/Schoolweg, aan de noordkant van het dorp Elst. Het terrein loopt door tot aan de achtererven van de woningen aan de Schoolweg.

De Fransweg en de Verbindingsweg/Schoolweg zijn twee voormalige landwegen die al op de eerste topografische kaart uit 1850 voorkomen en elkaar onder een scherpe hoek kruisen. De diagonale lijn van de Verbindingsweg/Schoolweg wordt vervolgd in de Larekamp maar die laatste weg is van recenter datum. Op de topografische kaart uit het jaar 2000 is de locatie zichtbaar door de langgerekte bedrijfsbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0004.png"

Franseweg 

De Franseweg, in het verleden ook wel Prinsenweg genoemd, loopt evenwijdig aan de Neder Rijn. De weg krult rond het grootste deel van de bebouwde kom van Elst en komt bij haar uiteinden weer bij de rivier uit.

Het bebouwingslint van de Fransweg is zeer divers en heeft een lange ontstaansgeschiedenis. Behalve een enkele oude boerderij of bedrijf komen er zowel vrijstaande en dubbele woonhuizen voor alsmede korte rijtjes. De meeste woningen zijn door particulieren gebouwd maar er zijn tijdens de wederopbouw ook enkele kleine series neergezet. Vrijwel alle woningen hebben kappen met de nok haaks op of evenwijdig aan de weg. De kavels zijn aan de zuidkant gemiddeld minder diep dan aan de noordkant die de overgang vormt naar het landelijk gebied.

Huidige situatie

Aan de Franseweg 95 in Elst staan verouderde bedrijfsopstallen. Dit betreft het terrein van een voormalig galvanisatiebedrijf. De bebouwing bestaat uit een kantoorpand aan de straatzijde dat ver terug is gelegd ten opzichte van de aangrenzende woningen vanwege een parkeerterrein aan de Franseweg. Naast het kantoorpand bevindt zich aan de westkant een doorsteek naar een vrachtwagenparkeerterrein en naar de bedrijfshallen achter het kantoor. Inmiddels is het bedrijf al enkele jaren weg en staan de gebouwen nagenoeg leeg. Dit leidt tot een verpauperd straatbeeld.

De bedrijfslocatie ligt te midden van een woonwijk. Aan de noordkant van het plangebied (aan de Franseweg), en aan de zuidoostkant van het plangebied (aan de Kleingeel) overheerst de woonfunctie. Ten westen van de planlocatie is een nieuw woongebied gerealiseerd.

Door het vrijkomen van deze locatie is het mogelijk om dit als woonlocatie te ontwikkelen. Door deze stap te zetten kan de kwaliteit van de (woon)omgeving sterk verbeterd worden.

Navolgend volgen enkele beelden van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0005.png"

Aanzicht vanaf de Franseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0006.png"

Aanzicht vanaf Kleingeel

2.2 Gewenste situatie

In de gewenste situatie worden er 12 grondgebonden woningen gerealiseerd op de percelen: een vrijstaande woning aan de Franseweg en 11 rijwoningen aan de kant van het Kleingeel.

Met de rijwoningen wordt aangesloten op de nieuwbouw aan de westkant van het plangebied aan De Klamp en de bestaande woningen aan de Schoolweg. De rijwoningen zullen worden georiënteerd op de Kleingeel. Door een verspringende gevellijn, wordt het bouwblok onderbroken. Het achterterrein is met de auto bereikbaar vanaf de ontsluiting met de Schoolweg.

De vrijstaande woning wordt georiënteerd op de Franseweg. Deze woning voegt zich in het bestaande bebouwingslint. De voorgevellijn wordt afgestemd op de omliggende bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0007.png"

Inrichting van de planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0008.png"

Impressie gewenste situatie

2.3 Stedenbouw en beeldkwaliteit

Het ruimtelijk voorstel bestaat uit twee delen, een vrijstaand woonhuis aan de Franseweg 95 en een blok van 11 rijwoningen, onderbroken door een woning met een dwarse kap. Dankzij het project wordt het bebouwingslint van de Franseweg versterkt en afscheid genomen van een diep binnenterrein met gedateerde en in minder goede staat verkerende bebouwing. Bovendien wordt met de rijhuizen aangesloten op de ontwikkeling van het Tabakserf.

Vrijstaand woonhuis Franseweg

De vrijstaande woning voegt zich op een vanzelfsprekende manier in het bestaande bebouwingslint. Doordat het bouwvolume dichter bij de weg komt te liggen dan het huidige kantoor, wordt het visuele gat in het lint gedicht. De bebouwingslijn is goed afgestemd op die van de naastgelegen panden. In plaats van het huidige, verharde voorterrein krijgt het kavel een voortuin, zodat nu ook het privé groen langs de weg doorloopt. Naast de woning zijn voor de garage twee achter elkaar gelegen parkeervakken voorzien.

Rijwoningen aan het Kleingeel

Het blok met rijwoningen is aan de voorzijde op het Kleingeel gericht, waardoor de straat een duidelijk ruimtelijk profiel krijgt. Alle woningen worden voorzien van een voortuin maar omdat de woningen halverwege ten opzichte van elkaar verspringen, zijn de voortuinen verschillend van diepte. Het zuidelijke deel, krijgt een ondiepe voortuin, het volgende deel een diepere voortuin. Hierdoor ontstaat in het midden van het Kleingeel, tegenover de aansluiting van De Klamp, wat meer ruimte tussen de woningen.

Beeldkwaliteit

In het stedenbouwkundig plan is aangesloten op het plan Tabakserf en de bestaande woningen aan de Franseweg en de Schoolweg. Het is de bedoeling dit ook in architectuur te doen en op een subtiele manier aansluiting te vinden bij de nieuwbouwwoningen van Tabakserf enerzijds en de oudere rijwoningen aan de Schoolweg anderzijds. Er wordt, evenals bij Tabakserf, aan een kant van de blokken op de kop een gedraaide woning gerealiseerd. Daarnaast zal aangesloten worden bij de sobere rijtjesarchitectuur van de rijwoningen Schoolweg. De overeenkomsten zitten onder meer in kleurstelling, detaillering, kozijnen en type goot. Zowel de twee blokken als de vrijstaande woning krijgen een dorpse architectuur. Kenmerkend hiervoor is o.a. een functionele uitstraling, samenhang, soberheid en eenvoud. De welstandscommissie Mooisticht heeft op 21 juli 2021 goedkeuring aan de plannen gegeven.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Het voornemen betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het toevoegen van 12 grondgebonden woningen niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie (ABRvS d.d. 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 woningen wordt daarentegen wel aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS d.d. 25 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:953). Gelet op het woningbouwprogramma van het plan wordt gesteld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Daarom is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te worden beschreven. De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het verzorgingsgebied moet van geval tot geval worden bekeken en kan sterk verschillen per functie.

Op basis van het Regio Foodvalley onderzoek zal het kwantitatief kader van de huidige woonvisie moeten worden aangescherpt naar 85-90 woningen per jaar tot 2030 en 10-25 woningen per jaar tussen 2030 en 2040. Dit is inclusief de 30% extra plancapaciteit om planuitval te voorkomen.

Naast het Regio Foodvalley onderzoek heeft de gemeente een Kleine Kernen onderzoek uitgevoerd. Uit het Kleine Kernen onderzoek komt naar voren waar de behoefte voor nieuwbouw het grootst is in de kernen.

In Elst ligt er een grote behoefte aan kleinschalige woonconcepten voor ouderen, rijwoningen (huur en koop) en enkele koopappartementen om een gevarieerder aanbod te creëren.

Er worden nu 12 woningen toegevoegd die passend zijn in de woningbouwbehoefte van de kern Elst( zie ook paragraaf 3.3.2). Voorts betreft voorliggend plan een transformatie van een bedrijfslocatie naar een woonlocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Bestaande bedrijfsopstallen worden geamoveerd en zullen plaatsmaken voor een kleiner oppervlak aan verharding binnen de kern van Elst.

Conclusie

Het woningbouwplan voorziet in een behoefte en is gepland binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Utrecht

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De provincie Utrecht is, vooruitlopend op de Omgevingswet, aan de slag gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid, zoals beschreven is in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie geeft aan hoe de provincie Utrecht wenst dat de provincie er in 2050 uitziet.

De Omgevingsvisie gaat over de fysieke leefomgeving. Dit omvat alle aspecten van de fysieke leefomgeving op, onder en boven de grond. De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is uitgewerkt in thema's en gebieden. Het betreft de volgende beleidsthema's:

  • Stad en land gezond;
  • Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • Duurzame energie;
  • Vitale steden en dorpen;
  • Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • Toekomstbestendige natuur en landbouw.

Voor het voorgenomen plan zijn de volgende thema's uit de Omgevingsvisie direct relevant.

Stad en land gezond – Stedelijk gebied

De provincie Utrecht kent een grote diversiteit aan steden, dorpen en kernen en een grote diversiteit aan woon- en vestigingsmilieus. De grote steden Utrecht en Amersfoort zijn een populaire vestigingsplaats voor zowel inwoners als bedrijven en groeien snel. Naar verwachting verwelkomt de stad Utrecht in 2024 de 400.000e inwoner.

Samen met omliggende kernen maken deze Utrechtse steden deel uit van het stedelijk netwerk van de noordelijke Randstad. Naast deze agglomeraties ligt de charme van de provincie voor een belangrijk deel juist in kleinschaligheid en een aantrekkelijke, vriendelijke leefomgeving in de kleinere, landelijk gelegen kernen.

Prognoses wijzen uit dat de provincie de komende decennia nog fors gaat groeien, en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. De toekomstige ontwikkeling van woon- en werklocaties hangt samen met bereikbaarheid, en in samenhang met de overige opgaven en kwaliteiten zoals in de visie wordt verwoord. Bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes gehanteerd:

  • zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
  • daarnaast in overig stedelijk gebied;
  • eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors.

De planlocatie wordt in de Omgevingsvisie bestempeld als stedelijk gebied. Daarmee wordt nieuwe verstedelijking als gevolg van het voorgenomen plan binnenstedelijk gerealiseerd.

Vitale dorpen en steden

Het is belangrijk dat iedereen in de provincie Utrecht een woning moet kunnen vinden die past bij de persoonlijke voorkeur, gezinssituatie en portemonnee. Daarbij streven we naar een inclusieve samenleving, bijvoorbeeld door menging van typen woningen en woonmilieus in stadsdelen, wijken en kernen. Om te voldoen aan de ambitie van een CO2-neutrale provincie in 2050, is het uitgangspunt dat alle woningbouwplannen die worden gerealiseerd energieneutraal zullen zijn dan wel gebruik maken van duurzame vormen van energie. Gezien de grote ruimtevraag die op de provincie afkomt, is het zaak om zorgvuldig om te gaan met de ruimte. Een groot gedeelte van de mensen woont graag in een stedelijke of dorpse omgeving. De menging en aanwezigheid van functies zoals wonen, werken en voorzieningen draagt bij aan deze aantrekkelijkheid. Binnen het stedelijk gebied van steden en dorpen is nog veel ruimte aanwezig die kan worden benut voor verdichting, herontwikkeling of intensivering.

De beoogde ontwikkeling ziet op de herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie, waar eerst een bedrijf was gesitueerd.

Landschap Utrechtse Heuvelrug

Een aantrekkelijke leefomgeving draagt bij aan het welzijn van mensen. Daarom zet de provincie in op het doorontwikkelen van deze aantrekkelijke landschappen, het beschermen en benutten van historisch erfgoed en het ondersteunen van een goed cultureel aanbod. Het Utrechtse landschap is mooi, verrassend en veelzijdig. De landschappelijke kwaliteiten en structuren zijn belangrijk voor het goede woon-, werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de recreatieve aantrekkelijkheid van de provincie. Landschappelijke kwaliteit is een belangrijk onderdeel van een gezonde leefomgeving. De diversiteit aan Utrechtse landschappen is groot: de extreme openheid van Eemland of de Lopikerwaard, een open plek midden in het bos van de Utrechtse Heuvelrug en de overgang van de historische Grebbeberg naar het robuuste rivierenlandschap van Nederrijn en Lek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0009.png"

Aanduiding plangebied op visiekaart Aantrekkelijke landschappen (bron: Omgevingsvisie Utrecht)

De provincie kent vijf karakteristieke landschappen met bijbehorende kernkwaliteiten. Het plangebied ligt bevindt zich in het landschap Utrechtse Heuvelrug met de kernkwaliteiten robuuste eenheid, reliëfbeleving en extreme historische gelaagdheid. De voorgenomen plannen hebben ter plaatse van het plangebied geen gevolgen voor de kernkwaliteiten van het landschap Utrechtse Heuvelrug.

CHS-zones

Het plangebied ligt binnen de 'CHS – archeologische waardevolle zone'. Het beleid van de provincie voor de archeologisch waardevolle zones richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn, vraagt de provincie aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook richt de provincie zich op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0010.png"

Aanduiding plangebied op visiekaart Toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed (bron: Omgevingsvisie Utrecht)

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Utrecht

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.

Voor het voorgenomen plan zijn de regels in de interim omgevingsverordening relevant die betrekking hebben op de cultuurhistorische hoofdstructuren en het landschap Utrechtse Heuvelrug.

Cultuurhistorische hoofdstructuren

De Cultuurhistorische hoofdstructuur bestaat uit vijf gebieden: Historische buitenplaatszone, Militair erfgoed, Agrarisch cultuurlandschap, Historische infrastructuur en Archeologisch waardevolle zone. In de toelichting op artikel 7.7 is opgenomen dat de archeologische waarden in beginsel behouden (in situ) moeten worden. Wanneer behoud in situ niet mogelijk is, kan behoud ex situ (opgraving) uitkomst bieden. Om de archeologische waarden die in de bodem liggen te behouden is het belangrijk om zowel bekende als aantoonbaar te verwachten waarden te beschermen.

Het plangebied bevindt zich in de archeologisch waardevolle zone. Om die reden is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.

Aandachtsgebied stiltegebied

Plannen binnen 1.500 meter van een stiltegebied liggen in het 'aandachtsgebied stiltegebied'. Dit houdt in dat er rekening moet worden gehouden met de doelstellingen voor het stiltegebied qua geluidsniveaus. Daar het gaat om een herontwikkeling van een bedrijfslocatie naar wonen zal de geluidsproductie binnen het plangebied afnemen. Ook nemen de verkeersbewegingen af (zie paragraaf 4.3.1), dus ook hierdoor zal de geluidsproductie afnemen. Het plan draagt daarmee bij aan de doelstellingen voor het stiltegebied.

Kwaliteit van landschappen

Het plangebied is gelegen in het Landschap Utrechtse Heuvelrug. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten en geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.

Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • 1. robuuste eenheid;
  • 2. reliëfbeleving;
  • 3. extreme historische gelaagdheid.

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten. Er wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap en de nieuwe woningen worden zorgvuldig ingepast.

Conclusie

Er is geen sprake van strijd met de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie

In 2009 heeft de gemeente Rhenen een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld met mogelijke woningbouwlocaties tot 2020. De gewenste visie voor de stedenbouwkundige aanpak van Elst in de periode tot 2020 is te kenschetsen als: 'een vitale, afwisselende woonkern met het benutten van de prachtige ligging aan de rivier'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0011.png"

De stedenbouwkundige structuurkaart

Het plangebied is gelegen in de locatie wonen en voorzieningen. Deze locatie is ten tijde van het vaststellen van de stedenbouwkundige visie (2009) serieus onderzocht. De gemeente Rhenen wil op deze locatie dus al lange tijd woningbouw toestaan. In sommige delen van het gebied is dit reeds uitgevoerd op de huidige planlocatie is deze mogelijkheid al vastgelegd in een wijzigingsbevoegdheid. Woningbouw is op deze locatie dus wenselijk.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling leidt tot een verbetering van woon- en leefklimaat, waardoor de functiewijziging van bedrijf naar wonen passend is binnen de stedenbouwkundige structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen'

Begin 2018 is de woonvisie voor de gemeente Rhenen vastgesteld. Rhenen is een aantrekkelijke gemeente met kleinstedelijke en dorpse kwaliteiten. Door de goede woonkwaliteit heeft Rhenen een grote aantrekkingskracht op mensen van buiten. Er is een grote woningbehoefte, maar beperkte ruimte om te groeien. Dat leidt tot een gespannen woningmarkt. In de woonvisie worden de ambities en strategieën om met verschillende woonopgaven van de gemeente om te gaan geformuleerd.

Opgaven

Woningbouw concurreert met andere functies om de schaarse ruimte in de regio, zoals natuur en bedrijvigheid. Vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en regionaal en provinciaal beleid wordt prioriteit gegeven aan toevoeging op inbreidingslocaties: binnen het bebouwde gebied van de kernen. Dan gaat het om herbenutten van bedrijfs- en schoollocaties, maar ook herstructurering van huurwijken.

Om in de kwalitatieve woningbehoefte te voorzien, zijn er vooral grondgebonden koopwoningen en meer aanbod in de vrije sector nodig. Ook zijn er woningen nodig voor senioren.

De afgelopen jaren is eens te meer duidelijk geworden dat verhuisgedrag sterk afhangt van de economische situatie en het vertrouwen in de toekomst. Momenteel is er door de economische groei een sterke focus op de koopmarkt. Uit het woningmarktonderzoek (2017) blijkt de volgende gewenste ontwikkeling van de voorraad, naar verschillende perioden:


afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0012.png"

Ontwikkeling woningbehoefte naar woningtype en eigendom in de gemeente Rhenen, exclusief het huidige tekort aan sociale huurwoningen, 2017-2027.

Een groot gedeelte van de aanvullende behoefte slaat neer in de koopsector. In de koopsector zijn de wensen redelijk gespreid over de woningtypes. Door ruime woningen toe te voegen, wordt indirect in de behoefte aan kleinere woningen voorzien, doordat huishoudens uit kleine woningen doorstromen.

Ambities

De gemeente Rhenen ambieert het toevoegen van nieuwbouwwoningen in iedere kern, binnen bestaand gebied. Hiermee wordt de groene kwaliteit van de omgeving behouden. Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte, gaat de gemeente nauwkeuring na waar kansen liggen voor inbreiding zonder het groene karakter aan te tasten. Hierbij wordt creatief gekeken naar mogelijkheden om plekken beter te benutten voor woningbouw, zoals een vrijkomend bedrijfspand of schuur.

De gemeente legt de focus bij woningbouwprojecten op de realisatie van eengezinswoningen voor jongeren en jonge gezinnen, maar ze willen ook seniorenwoningen realiseren om doorstroming mogelijk te maken. Deze strategie betekent dat de gemeente in Rhenen-midden de mogelijkheden van verdichting en een toename van het aandeel koop wil onderzoeken.

Notitie: Actualisatie Woonvisie Rhenen 2021

De gemeente Rhenen heeft in 2018 haar woonvisie ‘kiezen voor Rhenen’ vastgesteld. In deze visie is opgenomen dat de gemeente de visie na twee jaar evalueert en actualiseert. Deze notitie beschrijft de actualisatie van de woonvisie uit 2018. Daarin gaat het niet om een integrale herziening, maar om aanpassingen van punten aansluitend bij de actualiteit. Daarmee vormt de notitie een oplegger bij de woonvisie. Door analyse van actuele ontwikkelingen, voortgang van de uitvoering van de woonvisie en gesprekken met stakeholders is een beeld gecreëerd van noodzakelijke aanpassingen in beleid.

Relevante aandachtpunten voor dit project zijn:

  • Op basis van het Regio Foodvalley onderzoek zal het kwantitatief kader van de huidige woonvisie moeten worden aangescherpt naar 85-90 woningen per jaar tot 2030 en 10-25 woningen per jaar tussen 2030 en 2040. Dit is inclusief de 30% extra plancapaciteit om planuitval te voorkomen.
  • Naast het Regio Foodvalley onderzoek heeft de gemeente een Kleine Kernen onderzoek uitgevoerd. Uit het Kleine Kernen onderzoek komt naar voren waar de behoefte voor nieuwbouw het grootst is in de kernen.
  • In Elst ligt er een grote behoefte aan kleinschalige woonconcepten voor ouderen, rijwoningen (huur en koop) en enkele koopappartementen om een gevarieerder aanbod te creëren.

Met het realiseren van de rijwoningen in de kern van Elst draagt het plan bij aan de behoefte zoals deze blijkt uit de actualisatie van de woonvisie.

Conclusie

Met het voornemen worden op een inbreidingslocatie in Elst, gemeente Rhenen, 11 betaalbare rijwoningen en één vrijstaande woning gerealiseerd. De realisatie van koopwoningen op een inbreidingslocatie in het dorp, is in lijn met de uitgangspunten en ambities van de gemeente Rhenen.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

De planlocatie is niet gelegen in of nabij NNN gebied. Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. Het voornemen betreft de sloop van verouderde bedrijfsbebouwing. Dit kan mogelijk negatief effect hebben op beschermde soorten. Daarom is een quickscan flora en fauna uitgevoerd om de eventuele gevolgen van de planontwikkeling voor de flora en fauna in beeld te brengen (Bijlage 2 Quickscan flora en fauna - 18 mei 2020).

Uit de resultaten van de quickscan is gebleken dat aanvullend onderzoek benodigd is naar de negatieve effecten op Natura-2000 gebieden door middel van een stikstofberekening. Op voorhand valt uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op andere beschermde natuurgebieden.

De werkzaamheden (sloop van de bebouwing) hebben mogelijk invloed op aanwezige voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus, de gierzwaluw en de vleermuizen. Aanvullend onderzoek is daarom uitgevoerd.

Aanvullend onderzoek gebiedsbescherming

Omdat op voorhand de effecten op beschermd stikstofgevoelig natuurgebied niet uit te sluiten zijn, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening - 17 januari 2020).Uit deze berekeningen is gebleken dat er met de gebruiksfase geen significante toename van de stikstofdepositie te verwachten is. Op grond van de Wet stikstofreductie en natuurherstel is niet langer een vergunning noodzakelijk is voor de tijdelijke stikstofdepositie in de bouwfase die het gevolg is van de realisatie van het bestemmingsplan. Er is dan ook geen belemmering voor het voorliggend bouwplan.

Aanvullend onderzoek soortenbescherming

Met het onderzoek naar huismussen (Bijlage 4 Huismussenonderzoek - 1 mei 2020) zijn er geen huismussen waargenomen in en rond de projectlocatie. Ook zijn er geen nesten of uistekend nestmateriaal en vaste rust- of verblijfplaatsen aangetroffen. Mede door het (op de projectlocatie) ontbreken van de groenblijvende struiken en heesters wordt de projectlocatie ongeschikt bevonden als broedbiotoop voor de huismus. Er is geen ontheffing benodigd.

Uit nader onderzoek blijkt tevens dat de gierzwaluw niet aanwezig is in het plangebied. Hiervoor is dus geen nadere actie verreist (Bijlage 5).

Uit het nader onderzoek voor vleermuizen blijkt dat de vleermuizen geen verblijfsplaatsen hebben binnen het plangebied. Wel kan het gebruikt worden als jacht en foerageer gebied. Er is geen ontheffing nodig voor de vleermuizen wel zal er tijdens de bouw zorgvuldig gehandeld moeten worden. Aanbevelingen uit het onderzoeksrapport zullen worden overgenomen (Bijlage 6).

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.1.3 Conclusie

Het aspect flora fauna staat de realisatie van de woningen niet in de weg, wel zal er zorgvuldig gehandeld moeten worden met betrekking tot de aanwezige vleermuizen rondom het plangebied.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.2.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalende pand in het geldende bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat met het plan geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.2.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. In het vigerende bestemmingsplan 'Kern Elst 2012' heeft de planlocatie een archeologische waarde toegekend gekregen. Bij graafwerkzaamheden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek benodigd. Ten behoeve van de realisatie van 12 woningen zal de grond geroerd worden over een groter oppervlak dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.

Door The Missing Link is daarom een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 7). Uit het bureauonderzoek is gebleken dat de locatie een hoge verwachting heeft voor het treffen van archeologische resten uit de periode Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Daarom wordt geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P), teneinde gaafheid, omvang, datering en conservering van de mogelijke aanwezige archeologische resten te onderzoeken. Het archeologisch proefsleuvenonderzoek vindt plaats nadat de bestaande bebouwing bovengronds is gesloopt. Daarnaast geldt dat elke vorm van ondergrondse sloop uitsluitend mag plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

Voordat de bouwwerkzaamheden starten, zal een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd.

4.2.4 Conclusie

Ter bescherming van de verwachte archeologische waarden, is op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Op de percelen met deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Van dit verbod kan via het indienen van een omgevingsvergunning worden afgeweken, indien is gebleken dat het oprichten van dat gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden. Ook voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden, zoals ophogen en ontgraven van de bodem, is een omgevingsvergunning vereist. Mogelijke archeologie waarden worden met dit plan voldoende beschermd en gewaarborgd.

4.3 Parkeren en verkeer

4.3.1 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten aan twee kanten, via de Franseweg en via Kleingeel. De Fransweg heeft een ontsluiting met de N416, de provinciale weg die Elst met Veenendaal verbindt. Het voornemen is om in de nieuwe situatie de vrijstaande woning de ontsluiting met de Franseweg te laten behouden en de rijwoningen via de achterzijde te ontsluiten, vanaf de Schoolweg. Aan de achterzijde van de woningen zullen ook parkeerplaatsen gerealiseerd worden, die met deze inpassing uit het zicht blijven.

In de huidige situatie is de verkeersgeneratie te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren'. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 2.000 m2 en mag voor 100 % worden bebouwd. Voor een bedrijf van 2.000 m2 geldt er een verkeersaantrekkende werking van 154,0 tot 188,0 mvt/etmaal. Hierbij is rekening gehouden met een arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf in de schil van het centrum van weinig stedelijk gebied.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor een vrijstaande koopwoning is de verwachte verkeersgeneratie tussen de 7,7 en 8,5 mvt/etmaal per woning. Voor tussen- of hoekwoningen is de verkeersgeneratie tussen de 6,9 tot 7,7 mvt/etmaal per woning - bij 11 tussen- of hoekwoningen gaat het dus om 75,9 tot 84,7 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie van de 12 gewenste woningen (11 tussen- of hoekwoningen en een vrijstaande woning) komt daarmee uit op 83,6 tot 93,2 mvt/etmaal.

De herontwikkeling ter plaatse van Franseweg 95 zorgt in het algemeen voor een substantiele afname van verkeer. Wel wijzigt de verkeersafwikkeling aan de Schoolweg doordat er nu ook aan deze zijde auto's geparkeerd worden op het achtergelegen pleintje. Op dit moment wordt deze uitrit al gebruikt voor de 7 aanwezige garageboxen die op het achterliggend terrein staan. Ook wordt in de bestaande situatie geparkeerd buiten deze garageboxen.

Het gebruik van de uitrit op de schoolweg zal ten gevolge van de ontwikkeling toenemen. De verwachting is, op basis van huidig gebruik en worst-case toekomstig gebruik, dat deze uitrit 2x zo vaak gebruikt gaat worden. Gezien de breedte van de verbindingsweg (ruim 5 meter) zal dit op de verbindingsweg niet voor problemen zorgen. Ter hoogte van de garages van Schoolweg 93 en 95 hoeft men niet strak langs de bestaande garages te rijden. Bij het aanhouden van het midden van de weg kan men circa 1.5m afstand houden. Dit zal, in combinatie met de lage snelheid op deze verbinding, niet tot gevaarlijke situaties leiden.

De inrichting van het terrein achter de huizen van de Schoolweg zal aangepast worden en voorzien worden van parkeerplaatsen en een speelvoorziening zodat kinderen veiliger kunnen spelen.

Doordat het nieuwe plan niet alleen via de Franseweg wordt ontsloten zal op de Kleingeel en Schoolweg sprake zijn van een geringe toename van verkeer. Op beide wegen zal deze toename niet tot onaanvaardbare verkeersdruk leiden. Hetzelfde geldt voor de geluidsbelasting. Door de afname van het verkeer en de veranderende samenstelling van het verkeer zal ook de geluidsbelasting in het algemeen afnemen. Op locaties waar sprake is van een significante toename van verkeer is de totale hoeveelheid verkeer dusdanig laag dat de totale geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde zal liggen. (zie Bijlage 8)

Conclusie

Het aantal verkeersbewegingen neemt met onderhavig initiatief substantieel af ten opzichte van de huidige planologische situatie. Wel zal een deel van de verkeersbewegingen zich verplaatsen naar het Kleingeel en de Schoolweg maar dit zal niet leiden tot een onaanvaardbare verkeersdruk. Er zijn dan ook geen verkeerstechnische problemen te verwachten.

4.3.2 Parkeren

Het parkeerbeleidsplan 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' is in 2011 vastgesteld door de gemeente Rhenen met als doel de regulering van parkeren binnen de gemeente een extra impuls te geven. Met het paraplubestemmingsplan 'Parkeren' wordt toetsing aan dit beleid verplicht gemaakt bij nieuwe ontwikkelingen. De gemeente heeft uniforme parkeernormen voor ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen. Dit zijn de landelijke kengetallen van het CROW die zijn vertaald naar de lokale situatie in Rhenen.

Voor een vrijstaande woning geldt er een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen. Op het perceel van de vrijstaande woning wordt ruimte gereserveerd voor de realisatie van ten minste 2 parkeerplaatsen.

Voor de 11 rijwoningen is de parkeernorm 1,8 parkeerplaats per woning. Voor de rijwoningen zijn dus 20 parkeerplaatsen benodigd.

Hiervan zijn 12 parkeerplaatsen geprojecteerd aan het Kleingeel. 9 woningen krijgen een eigen parkeervoorziening aan de achterzijde. In totaal kunnen er voor de rijwoningen conform de norm dus 21 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Met de nieuwe publicatie van de CROW- normen zijn de aanwezigheidspercentages voor bezoekers en bewoners opgesplitst. Hierdoor blijkt dat op het maatgevende moment 2 parkeerplaatsen minder nodig zijn. De redenatie is als volgt. In beide publicaties zijn de parkeernormen voor woningen gelijk. De norm uit de parkeernota in Rhenen kan dus gelijk blijven. In beide publicaties is 0,3 pp van de norm opgenomen voor bezoekersparkeren. In de nieuwe norm echter is in tegenstelling tot de oude norm een apart aanwezigheidspercentage opgenomen voor het bezoekersparkeren. Op het maatgevend moment zorgt dit ervoor dat er minder parkeerplaatsen nodig zijn. Zie vergelijkende tabel:

Aanwezigheidspercentages
werkdagavond (maatgevend moment):  
Oude CROW   CROW 2018  
Bewoners   100%   90%  
Bezoekers     80%  

Benodigd aantal parkeerplekken maximaal:   Oude CROW   CROW 2018  
     
Bewoners   1,50   1,35  
Bezoekers   0,30   0,24  
Per woning   1,80   1,59  
Totaal   19,8   17,5  

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0013.png"

De parkeerplaatsen in het plangebied

Conclusie

Op deze manier is er voldoende ruimte voor parkeren en is de uitvoerbaarheid op dit gebied aangetoond. Aan de verwachte parkeerbehoefte wordt voldaan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Woon en leefklimaat

Het RIVM maakt jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties (in vaktermen GCN) en deposities (GDN) in Nederland in het kader van natuur- en milieubeleid. De kaarten zijn gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen en zijn bedoeld voor het geven van een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland zowel voor jaren in het verleden als in de toekomst.

Op basis hiervan kan ook de concentratie bekeken ter hoogte van het plangebied. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) blijkt dat de concentraties fijnstof (Pm10 en Pm2,5) ruim onder de grenswaarden van 40 µg/m3 jaargemiddelde blijven. De Pm10 blijft onder de 18 µg/m3 en de Pm2,5 blijft onder de 10 µg/m3.

Hiermee is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende voor de woonfunctie. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de woningen in het kader van het aspect luchtkwaliteit sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een apart onderzoek naar de luchtkwaliteit hoeft dan ook niet uitgevoerd te worden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Bodemkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.5.2 Resultaten onderzoek

Onderhavig initiatief betreft de sloop van bedrijfsbebouwing en de realisatie van woningen. Woningen worden gezien als een milieugevoelige functie, waardoor een bodemonderzoek is uitgevoerd om na te gaan of de bodem geschikt is (te maken) voor de woonbestemming. Het rapport van het uitgevoerde onderzoek is als bijlage onderdeel van deze ruimtelijke onderbouwing (Bijlage 9 & Bijlage 10). Het vervolg onderzoek naar PFAS en asbest wordt uitgevoerd na de sloop en voor de start van de bouwwerkzaamheden.

Op basis van de beschikbare informatie is voor de uitvoering van het onderzoek uitgegaan van een 'verdachte locatie', waarbij verontreinigingen kunnen worden verwacht. Met de resultaten van de boringen wordt deze gestelde hypothese bevestigd: op meerdere locaties is verontreiniging aangetroffen. Gezien het gewenste gebruik voor wonen is daarom een sanering van de aanwezige verontreinigingen noodzakelijk. Deze sanering zal worden uitgevoerd nadat de bestaande opstallen zijn gesloopt.

Ingevolge artikel 38, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bodembescherming dient de sanering zodanig uitgevoerd te worden dat de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt. Het saneringsplan behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde. In het besluit van 9 maart 2021 is ingestemd met het saneringsplan (Bijlage 11) en is een beschikking Wet bodembescherming afgegeven(Bijlage 12). Na de uitgevoerde saneringsmaatregelen is de locatie geschikt voor de bestemming 'wonen en tuin'.

In de huidige situatie en na de sanering is geen sprake van risico's voor mens, plant, dier of van verspreiding. Inherent aan het saneren door middel van het realiseren van een leeflaag is dat er sprake is van nazorgverplichtingen bestaande uit het in stand houden van de leeflaag. De nazorg voor de restverontreinigingen in de ondergrond van de saneringslocatie (onder de signaleringslaag) bestaat primair uit het in stand houden van de leeflaag. Graafwerkzaamheden in de leeflaag zelf kunnen zonder restricties plaatsvinden met dien verstande dat beschadiging van de signaleringslaag moet worden voorkomen.

Hierom blijven na sanering de volgende gebruiksbeperkingen van toepassing:

  • Een verbod op diepwortelende beplanting
  • Een verbod op het oppompen van grondwater
  • Geen graafwerkzaamheden dieper dan de leeflaag

Om dit te borgen is de aanduiding 'milieuzone - aandachtsgebied bodem' opgenomen.

4.5.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er verontreiging aanwezig is in de bodem. Nadat de bestaande bebouwing is gesloopt, zal de bodem worden gesaneerd en geschikt gemaakt voor het beoogde gebruik. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Er is derhalve geen belemmering voor de wijziging naar wonen bij besluit van 9 maart 2021 Wbb.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden (tijdgewogen jaargemiddelde geluidniveau in de dag, de avond en de nachtperiode) waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

De planlocatie is gelegen in een 30 km/h gebied en valt buiten de geluidzones van wegen. Er zijn geen doorgaande wegen in de directe omgeving aanwezig. In de omgeving van de planlocatie heeft de woonfunctie sterk de overhand. Voorts is de planlocatie niet gelegen in een geluidzone van industriegebied. Van uit de Wgh zijn er dan ook geen beperkingen voor onderhavig initiatief.

Voor de locaties waar als gevolg van de ontwikkeling meer verkeer komt is in Bijlage 8 een nadere motivatie opgenomen. Daarin wordt geconcludeerd dat de herontwikkeling ter plaatse van Franseweg 95 in het algemeen zorgt voor een substantiële afname van verkeer. Doordat het nieuwe plan niet alleen via de Franseweg wordt ontsloten zal op de Kleingeel en Schoolweg sprake zijn van een geringe toename van verkeer. Op beide wegen zal deze toename niet tot onaanvaardbare verkeersdruk leiden. Hetzelfde geldt voor geluid. Door de afname van het verkeer en de veranderende samenstelling van het verkeer (minder vrachtverkeer) zal ook de geluidsbelasting in het algemeen afnemen. Op locaties waar sprake is van een significante toename van verkeer is de totale hoeveelheid verkeer dusdanig laag dat de totale geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde zal liggen.

4.6.3 Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, door de ligging buiten geluidzones.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustige woonwijk, gelet op de ligging in een omgeving waarin wonen de overhand heeft.

Een woning zelf wordt niet gezien als een milieubelastende functie, waardoor milieugevoelige functies in de omgeving niet geschaad worden in hun woon- en leefklimaat. Andersom gezien wordt een woning wel gezien als een milieugevoelige functie, waardoor er voldoende afstand moet zijn tussen de gewenste woningen en al dan niet aanwezige milieubelastende functies.

De dichtstbijzijnde milieubelastende functie is de snackbar 'Het Wapen van Elst' aan de Franseweg 87. Een snackbar valt onder milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. De planlocatie ligt met ruim 40 meter op ruim voldoende afstand van de snackbar. Schuin tegenover de snackbar, aan de Franseweg 80, ligt een gemengde bestemming. Hier zijn naast het wonen ook bedrijfsactiviteiten mogelijk, namelijk tot en met categorie 2. Ook deze locatie ligt op ruim 40 meter van de planlocatie. Voor categorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter, waardoor er ruim voldoende afstand is om ter plekke van de gewenste woningen een goed woon- en leefklimaat te realiseren.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt bouw van de 12 woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat de realisatie van de woningen getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPFranseweg95-VA01_0014.png"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan, rijksweg of provinciale weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook ligt er geen buistransportleiding met transport van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving.

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Wettelijk kan er in Nederland geen verdere verduurzaming worden afgedwongen dan via het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. Sinds 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Voor wat betreft de nieuwbouwwoningen is het doel om te komen tot een energielabe A+++. Om dit te bereiken zijn de volgende maatregelen van toepassing:

  • woningen worden conform BENG eisen gebouwd;
  • ventilatiesysteem met winddrukgeregelde toevoerroosters en mogelijk CO2 gestuurde afzuiging;
  • optimale kierdichting'
  • HR++ beglazing
  • HR ketel met hoog watertap-rendement'
  • FSC hout voor kozijnen enz.;
  • kloksthermostaat met weekprogramma'
  • pv-panelen standaard'
  • prefab kanaalplaatvloeren begane grond, 1e en 2e verdieping'
  • milieuvriendelijke bouwmaterialen.

Voor de woningen kunnen daarnaast ook een aantal mogelijkheden worden aangeboden, zoals het toepassen van:

  • warmtepomp, lucht/water, maar ook d.m.v. bodemcollectoren (mogelijk standaard toepassing);
  • meer PV-panelen;
  • tripple beglazing;
  • douche WTW;
  • zonnecollectoren;
  • extra aandacht voor luchtdichting;
  • laag-temperatuurverwarming;
  • overal dubbele kierdichting;
  • thermostatsiche radiorkranen;
  • zonwerende beglazing.

4.10 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Kern Elst 2012' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.11 Water

4.11.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.11.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.11.3 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.Het watertoetsproces voor het project Sloop bedrijfsbebouwing en nieuwbouw 12 woningen is op 8 november 2019 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn (Bijlage 13). De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan. In het vooroverleg geeft het Hoogheemraadschap aan dat om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de (grond)waterkwaliteit te voorkomen, vwordt verzocht om geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toe te passen. De ontwikkelaar zal dit advies overnemen.

4.11.4 Wateropvang

Een belangrijke voorwaarde van de gemeente Rhenen is om te voorzien in extra wateropvang om een veilige woonomgeving te creëren. Dat is van belang omdat er in de omgeving van de Franseweg bij hevige regenbuien sprake kan zijn van wateroverlast, zoals is gebleken uit een door de gemeente in 2017 uitgevoerd onderzoek. Een voornaam effect van de herstructurering van de locatie is de afname van verhard oppervlak. In de huidige situatie bestaat vrijwel het gehele terrein uit bebouwing en bestrating, waardoor het wateropnemend vermogen gering is. Zowel het percentage bebouwing als verharding neemt flink af, doordat ongeveer de helft van het gebied uit voor- en achtertuinen zal bestaan. Door op de bergingen sedumdaken toe te passen en onder de parkeervoorziening op het binnenterrein van een open verharding uit te gaan, wordt de wateropvang verder verbeterd. Daarnaast levert ook het groen in het profiel van het Kleingeel hieraan een belangrijke bijdrage.

4.11.5 Conclusie

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan. Daarnaast neemt het verharde oppervlak sterk af en wordt er voorzien in extra wateropvang. Er is dan ook geen belemmering vanuit het aspect water.

4.12 M.e.r.-beoordeling

4.12.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.12.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Binnen dit plan maakt een bedrijfspand plaats voor 12 woningen.

Plaats van het project

De planlocatie is gelegen op een bedrijfslocatie in de kern van Elst. Het ligt buiten bestaande natuurgebieden. Het dichtsbijzijnde natuurgebied ligt op circa 500 meter afstand.

Kenmerken van het potentiële effect

De ontwikkeling is van beperkte omvang en heeft geen nadelige effecten op beschermde diersoorten en natuurgebieden.

4.12.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Kern Elst 2012'.

Het bestemmingsplan 'Franseweg 95' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Franseweg 95' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Verkeer - Verblijfsgebied

Binnen deze bestemming wordt het mogelijk gemaakt om wegen, parkeervoorzieningenen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen te realiseren. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen gebouwd worden.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wonen, beroep- en bedrijf aan huis, bed and breakfast, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeren, tuinen en erven,wegen en paden en bouwwerken. De woningen dienen binnen de bouwvlakken te worden gebouwd met de op de verbeelding aangegeven goot- en bouwhoogte.

Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Hierbij worden beperkingen aan de bouwmogelijkheden gelegd zodat de archeologische waarden beschermd blijven. Deze beperking kan worden opgeheven middels een omgevingsvergunning waarbij in de aanvraag duidelijk wordt dat het gebied afdoende is onderzocht en dat dat ofwel er geen archeologische waarden aanwezig zijn of deze anderzijds indien aanwezig behouden blijven.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Algemene aanduidingsregels

Binnen de aanduiding 'milieuzone - aandachtsgebied bodem' is geregeld dat ter plaatse, het pas na toestemming van het bevoegd gezag is toegestaan om graafwerkzaamheden dieper dan 1 meter onder maaiveld te mogen verrichten, grondwater te onttrekken of diepwortelende beplanting aan te brengen.

5.4.3 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat de saneringskosten financieel gedekt zijn. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Het voorontwerpbestemmingsplan zal middels een informatieavond worden voorgelegd aan de directe omgeving.

De gemeente Rhenen vindt het belangrijk dat initiatiefnemers, belanghebbenden betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast gaat de Omgevingswet uit van het vroegtijdig betrekken van belanghebbenden bij het maken van plannen. De wet geeft daarbij aan dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor deze participatie. Daarbij vraagt de Omgevingswet van gemeenten dat zij initiatiefnemers stimuleren om in gesprek te gaan met belanghebbenden over hun initiatief. De wijze waarop deze participatie plaatsvindt is vormvrij.

Als gevolg van het Covid19-beleid waren geen fysieke bijeenkomsten met groepen mogelijk. Gedurende het traject is door initiatiefnemer gekeken naar de beste alternatieven. Initiatiefnemer heeft op 1 februari 2021 en 2 februari 2021 een online informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Er zijn uitnodigingen verspreid op 28 adressen. Aan de bijeenkomsten hebben 8 omwonenden deelgenomen. Van de bijeenkomst is door initiatiefnemer een verslag gemaakt en aan de aanwezigen verzonden, waarop men kon reageren.

Bij 6 omwonenden is initiatiefnemer persoonlijk langs geweest of is schriftelijk / telefonisch contact geweest. Omdat een deel van de woningen aan de Schoolweg in eigendom zijn van de Rhenense Woningstichting heeft er ook overleg plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en deze partij.

Over het algemeen wordt de herontwikkeling van het voormalige galvaniseer bedrijf en de sanering van de gronden als positief ervaren. Zorgen zijn er met name van enkele bewoners van de Schoolweg over de ontsluiting via de Schoolweg. Ook zijn er zorgen geuit omtrent de aanwezige sanering.

Om de gevolgen voor het verkeer inzichtelijk te maken is een verkeersonderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.3.1 wordt hier nader op ingegaan. Er zijn geen verkeerstechnische problemen te verwachten.

In paragraaf 4.5 is ingegaan op de aanwezige verontreiniging en de sanering hiervan.

In de huidige situatie is de bodem niet geschikt voor de beoogde functie. Gezien het gewenste gebruik voor wonen is een sanering van de aanwezige verontreinigingen noodzakelijk. Deze sanering zal worden uitgevoerd nadat de bestaande opstallen zijn gesloopt. Ingevolge artikel 38, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bodembescherming dient de sanering zodanig uitgevoerd te worden dat de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt. Het saneringsplan behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde. In het besluit van 9 maart 2021 is ingestemd met het saneringsplan en is een beschikking Wet bodembescherming afgegeven. Na de uitgevoerde saneringsmaatregelen is de locatie geschikt voor de bestemming 'wonen en tuin'.

De initiatiefnemer heeft regelmatig contact gehad met bewoners van het Kleingeel en Franseweg over overlast door het gebruik van een oud duivenhok als ontmoetingsplaats door jongeren. In onderling overleg is besloten de hokken alvast te slopen

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

In het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd naar vooroverlegpartners. Reacties zijn ontvangen van Provincie Utrecht, Veiligheidsregio Utrecht, Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden en de Gasunie.

Zij onderschrijven allereerst de conclusies uit de toelichting van het bestemmingsplan. Het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden verzoekt daarbij om op te nemen dat er niet gebouwd zal worden met uilogende materialen. En de Veiligheidsregio Utrecht vraagt extra aandacht voor de bluswatervoorziening, dat de bestaande voorziening uitgebreid moet worden tot een capaciteit van 30 m3/h.

6.2.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 januari 2022 tot en met 23 februari 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 4 zienswijzen binnengekomen. In Bijlage 14 is de reactie van de gemeente op de zienswijze opgenomen.

De ingediende zienswijzen geven aanleiding tot de volgende aanpassingen van het ontwerpbestemmingsplan:

  • Artikel 4.4.3 (zwembaden) is uit de regels geschrapt.
  • De verbeelding is aangevuld met een aandachtsgebied bodem. In de regels in artikel 7.1 'milieuzone - aandachtsgebied bodem' is geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding het pas na toestemming van het bevoegd gezag is toegestaan om graafwerkzaamheden dieper dan 1 meter onder maaiveld te mogen verrichten, grondwater te onttrekken of diepwortelende beplanting aan te brengen.