direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achterberg West fase 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Achterberg bestaat er voor de komende jaren behoefte aan nieuwbouwwoningen. Het huidige woningaanbod is beperkt en kan voor de middellange termijn niet in de behoefte voor woningen in de omgeving voorzien.

Voor de locatie Achterberg West in Rhenen is daarom een plan ontwikkeld. Aan de rand van de huidige bebouwde kom van de kern Achterberg zijn in de huidige situatie agrarische gronden en een voormalig agrarisch erf aanwezig. De initiatiefnemers willen op deze locatie een woonwijk ontwikkelen met in totaal 101 woningen. Voor het gebied is in 2015 de structuurvisie de Achterbergse Erven opgesteld. De afgelopen jaren hebben in de omgeving van de projectlocatie op basis van deze visie reeds een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden, waaronder de woonzorglocatie De Linde. Het nu voorliggende plan maakt een nieuwbouwplan voor grondgebonden woningbouw mogelijk.

Deze beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied' en de herzieningen daarvan, waardoor een nieuwe herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling in planologisch-juridisch opzicht mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het gebied ten westen van Achterberg. Achterberg is een dorp ten noordoosten van de kern Rhenen. De volgende kadastrale percelen maken onderdeel uit van het plangebied:

Kadastrale gemeente   Sectie   Perceelnummer  
Rhenen   G   642  
Rhenen   G   644  
Rhenen   G   793  
Rhenen   G   2991  
Rhenen   G   2992  
Rhenen   G   4096  
Rhenen   G   4460  
Rhenen   G   4478  
Rhenen   G   4480 (ged)  
Rhenen   G   4481  
Rhenen   G   4482 (ged)  
Rhenen   G   4911  
Rhenen   G   4912  
Rhenen   G   5083  
Rhenen   G   5084  
Rhenen   G   5085 (ged)  
Rhenen   G   5086  

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK viewer)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de planlocatie te zien is. Het plangebied wordt globaal begrenst door de ten noorden gelegen Cuneraweg en de ten westen gelegen N233. Het oostelijke gedeelte wordt begrenst door de Middelwijk, de Veldse Eng en de Grote Akker. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0002.png" Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het grootste gedeelte van de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Rhenen op 10 november 2011 vastgesteld. In 2013 is er een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld. In deze herziening is het bestemmingsplan op een aantal onderdelen vernietigd. Dit heeft voor de planlocatie verder geen gevolgen gehad.

De gronden zijn in het bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied' voorzien van de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf' en 'Verkeer'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen en kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'overige zone - hoge verwachtingswaarde' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het oostelijke gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Achterberg 2012'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Rhenen op 26 februari 2012 vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen'. Tevens zijn de gronden bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Figuur 1.4 toont een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kern Achterberg 2012'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0004.png" Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Kern Achterberg 2012' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Verder geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld door de gemeenteraad van Rhenen op 6 maart 2018. Met dit bestemmingsplan heeft de gemeente Rhenen voor het hele grondgebied haar parkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd.

De geldende bestemmingsplannen bieden geen mogelijkheden om de beoogde ontwikkeling voor een nieuwbouwlocatie inzake woningbouw mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Achterberg West fase 2' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied ten westen van Achterberg voornamelijk uit onbebouwde agrarische gronden. In het noordelijke gedeelte van het plangebied bevindt zich aan de Cuneraweg een bedrijfsbestemming. Binnen het plangebied is in de huidige situatie één woning aanwezig op het perceel De Grote Akker 20.

Figuur 2.1 en 2.2 aanzichten van het huidig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0005.png"

Figuur 2.1: Plangebied, gezien vanaf de Cuneraweg (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0006.png"

Figuur 2.2: Plangebied, gezien vanaf de Uitweg-Bovenweg (bron: Google Maps)

Door het plangebied lopen enkele wegen. De Uitweg-Bovenweg en De Grote Akker. Momenteel is het plangebied te bereiken vanaf de Cuneraweg en Bovenweg. Er zijn geen parkeervoorzieningen in het plangebied.

Redelijk recent is ten zuiden van het plangebied een woonzorglocatie ontwikkeld. Aan de zuidzijde wordt een deel van het plangebied begrensd door de spoorlijn. Rondom het plangebied bevinden zich woningen, enkel agrarisch bedrijf en een supermarkt.
Achterberg bestaat verder voornamelijk uit woningbouw. Daarnaast zijn er bedrijven aanwezig en verschillende voorzieningen. Verder bestaat de omgeving rondom Achterberg uit agrarische gronden en zijn er (agrarische) bedrijven te vinden.

2.2 Toekomstige situatie

Het plangebied ligt ten westen van Achterberg. Hier is een nieuwe woonwijk beoogd: Achterberg West-II. Met het plan worden in totaal 101 woningen gerealiseerd. Navolgend worden het programma, stedenbouwkundig en landschapsplan behandeld.

Programma

Het programma bestaat uit diverse woningtypen, waarvan 25% in de sociale huur en 10% voor de middenhuur. Tevens zal 31% van de woningen als betaalbare woning (conform Woondeal) worden verkocht. Het totaal aan betaalbare woningen komt daarmee op 66%.
In de navolgende tabel is het beoogde programma weergegeven. Er worden 101 woningen extra gerealiseerd. Eén vrijstaande woning wordt ter vervanging van een bestaande woning gerealiseerd en is niet in de tabel opgenomen.

woningtype   Aantal woningen  
Rijwoningen   63  
twee-onder-één-kapwoningen   12  
Vrijstaande woningen   10  
Appartementen   16  
   
Totaal   101  

Stedenbouwkundig ontwerp en Landschapsplan

De ontwikkeling wordt zowel stedenbouwkundig als landschappelijk ingepast in de omgeving. Om die reden is voor de ontwikkeling een stedenbouwkundig plan (Bijlage 4) en een landschapsplan (Bijlage 5) opgesteld. De invulling van het plangebied bestaat ruwweg uit 3 verschillende deelgebieden. In figuur 2.3 zijn de gebieden aangegeven: gebied 1 is de Nieuwe Erven, nummer 2 is de Binnen Erven en gebied 3 is het Erf van Lienden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0007.png"
Figuur 2.3: Stedenbouwkundige inrichting

Nieuwe Erven
De Nieuwe Erven bevindt zich op het meest westelijke gedeelte van het plangebied. Op deze gronden worden 9 rijwoningen, 4 levensloopbestendige woningen en 2 vrijstaande woningen gerealiseerd. De woningen zijn verdeeld over 2 erven in een landschappelijke setting. Elk erf heeft een riante villa ('boerderij') en daarbij 2 levensloopbestendige woningen en een blok rijwoningen (schuren). Dit alles in een vormgeving dat doet denken aan een agrarisch boerenerf.
Het westelijke erf ontsluit op de Cuneraweg en het oostelijke erf op de Uitweg-Bovenweg. Daarnaast is er ruimte voor waterretentie en natuurontwikkeling. Het groen en de natuurontwikkeling zorgt voor een overgang van Achterberg West naar het buitengebied.

Binnenerven
In het midden van het plangebied zijn de Binnenerven beoogd. In dit gebied worden 26 rijwoningen, 10 twee-onder-één-kapwoningen, 6 vrijstaande woningen en 5 levensloopbestendige woningen gerealiseerd. De rijwoningen zijn noord-zuid georiënteerd en staan in een groene omlijsting. Deze zijn geschikt voor ouderen en starters.
Het parkeren vindt plaats op de opritten van de woningen, parkeerkoffers en aan de achterzijde van kavels op graskeien. De vrijstaande woningen en twee-onder-éénkappers staan op ruime kavels met parkeren op het eigen erf. De wegprofielen zijn bescheiden en worden maximaal 5 meter breed met voetpad.
Langs de Cuneraweg worden 2 vrijstaande en 2 halfvrijstaande woningen gerealiseerd.

Erf van Lienden
Het Erf van Lienden krijgt het karakter van een compact hof, waarbinnen ruimte is voor verschillende doelgroepen en functies. In een groene gezamenlijke binnentuinsfeer komen (rij)woningen voor starters, zelfstandige woningen voor ouderen en appartementen met zorgondersteuning samen in één deelgebied. Aansluitend aan dit erf bevindt zich een voorziening van Quarijn. In samenwerking met Quarijn kan op deze locatie een leefgemeenschap WoonZorg Nieuwe Stijl worden gesticht.

Aan de noordzijde wordt het erf begrensd door de rijwoningen, met daarachter een ruime waterberging. Rondom het hof zijn in een speelse setting mono-volumes geplaatst. De oostelijke “wand” van het hof wordt gevormd door het hoofdgebouw.

Het hoofdgebouw huisvest de appartementen waarin op verzoek zorgondersteuning mogelijk is, en bestaat uit een groot volume in schuur - karakter met twee lange kapdelen. De kapdelen lopen door over de open middenruimte, die het hart van het hof (de binnentuin) verbindt met de landschapstuin op het archeologisch veld. Hiermee worden de twee doorwaadbare groengebieden onlosmakelijk met elkaar verbonden, en worden bewoners, bezoekers en omwonenden de kans geboden dit gebied te gebruiken

Het compacte hof is aan de binnenzijde autovrij. De auto ontsluiting vindt plaats aan de westzijde via de Binnenerven en aan de zuidzijde via De Grote Akker. In totaal zijn er 9 rijwoningen, 10 paviljoenwoningen en 16 appartementen. Er zijn 40 parkeerplaatsen gereserveerd in de openbare ruimte en nog eens 8 parkeerplaatsen in een graskeienstrook. Tot slot zijn er nog 4 parkeerplaatsen op eigen erf. Figuur 2.4 toont de stedenbouwkundig verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0008.png" Figuur 2.4: Verkaveling Achterberg West (bron: Plankaart Stedenbouwkundig tekenwerk)

Als randvoorwaarde voor de ontwikkeling van het woongebied wordt het herstel en behoud van de bestaande groenstructuren voorgesteld. De bestaande groenstructuren (bosjes, bomen en singels) blijven zoveel als mogelijk behouden. Daarnaast wordt de groenstructuur versterkt door middel van nieuwe bomen, singels, bosjes en heesters in het openbaar gebied. Gekoppeld daaraan wordt bij het waterhuishoudkundig plan ook gekozen om de bestaande kwaliteiten in te zetten bij de ontwikkeling van het woongebied. Om de waterstructuur binnen het plangebied te versterken worden de bestaande sloten en greppels uitgebreid met nieuwe sloten en greppels en wadi's. De wadi's worden aan de oost- en westzijde van het plangebied gerealiseerd. Op figuur 2.5 worden de groen- en waterstructuur weergegeven. afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0009.png" Figuur 2.5: Groen- en waterstructuur (bron: Odin Landschapsontwerpers)

Voor deze woningbouwontwikkeling heeft Odin een landschapsplan opgesteld (d.d. 28 juni 2023), deze is bij de toelichting gevoegd, zie Bijlage 5.

Vanuit de kwaliteiten en kansen van het gebied is er een analyse van het gebied verricht en onderzoek gedaan naar versterking van de landschappelijke structuur (groenblauwe) structuur door variantenstudie. In figuur 2.5 zijn deze structuren weergegeven.
Dit alles vormde de basis voor het landschapsplan. In figuur 2.6 is het landschapsplan in combinatie met het stedenbouwkundige plan te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0010.png"

Figuur 2.6: Landschapsplan en stedenbouwkundige hoofdstructuur (bron: Odin landschapsontwerpers)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio's) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een sterk en gezonde regio doordat de kern Achterberg de mogelijkheid verkrijgt om (deels) te voorzien in een lokale woonbehoefte. Het plan is niet in strijd met nationale belangen en past binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Inleiding

De zgn. laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).

Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als:

  • 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als:

  • 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.


Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).

3.1.2.2 Het plan

Het plangebied is gelegen nabij de Cuneraweg, aangrenzend aan het dorp Achterberg. Het betreffen grotendeels onbebouwd agrarisch percelen en een voormalig agrarisch erf ten westen van de kern Achterberg. De locatie is daarmee in de huidige situatie grotendeels onbebouwd, behoudens het bestaande erf aan De Grote Akker. De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving bestaat voornamelijk uit woningbouw en agrarische gronden en enkele voorzieningen zoals een supermarkt en een woonzorglocatie.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een woningbouwontwikkeling op de gronden. Het plan voorziet in totaal in 101 woningen, in de vorm van 63 rijwoningen, 12 twee-onder-een kapwoningen, 10 vrijstaande woningen en 16 levensloopbestendige appartementen. Naast woonkavels wordt binnen het projectgebied infrastructuur, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen aangelegd. Een groot gedeelte van de woonkavels hebben een omvang tot en met 250 m². Het gaat hierbij voornamelijk om de rijwoningen. De twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen beschikken over ruimere kavels met een oppervlakte van ca. 400 m² tot 777 m². De woningen die worden gerealiseerd zijn voor verschillende doelgroepen bedoeld, zoals starters, doorstromers en senioren.

De te realiseren woningen krijgen overwegend een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 6 m en 11 m meter. Tot slot bestaat de mogelijkheid om bij de woningen aan- en bijgebouwen te realiseren. Deze kunnen dienst doen als berging/garage bij de woningen of als (extra) woonruimte (bijv. woon-/slaapkamer) in geval van een levensloopbestendige woning. De overige gronden binnen het plangebied worden ingericht met infrastructuur, groen- en water huishoudkundige voorzieningen, waaronder wadi's waarin het overtollige hemelwater zal worden opgevangen.

Het gebied wordt voor autoverkeer op twee plekken ontsloten, namelijk op de Cuneraweg en de Bovenweg/De Grote Akker. Een aantal woningen wordt direct ontsloten aan de Cuneraweg. Voor langzaam verkeer (voet- en fietsverkeer) zijn er diverse verbindingen met de omgeving.

Het plan zal in één keer worden uitgegeven.

Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in beginsel sprake als het bestemmingsplan voorziet in meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro kunnen worden aangemerkt (ABRvS 25 maart 3015, ECLI:NL:RVS:2015:953).

Gelet op de locatie van het plangebied en de voorziene ontwikkeling is er sprake van een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied. Daarom is er voor deze ontwikkeling hierna een beschrijving van de behoefte beschreven en gemotiveerd waarom de behoefte al dan niet kan in het bestaand stedelijk gebied.

3.1.2.3 Toetsing van de ontwikkeling aan de ladder

Het voorliggende plan maakt de realisatie van een woonwijk met in totaal 101 woningen mogelijk. Daarmee is de ontwikkeling ladderplichtig en moeten de stappen van de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen worden.

Kwantitatieve behoefte
Uit het provinciale beleid blijkt dat er een grote behoefte aan nieuwe woningen bestaat. In de provincie Utrecht zijn er 170.000 tot 202.000 extra woningen nodig om aan de behoefte te kunnen voldoen. De planlocatie ligt in de regio Foodvalley. In het Utrechtse gedeelte van deze regio is er in de periode 2019-2040 een behoefte aan 7.900 tot 9.100 woningen.

Ook uit de woonvisie van de gemeente Rhenen blijkt dat er een behoefte is aan nieuwe woningen. In de periode tot 2027 is er een verwachte groei van 450 tot 555 huishoudens. Daarna groeit tot 2040 het aantal huishoudens met 600.

Gesteld kan worden dat er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau een behoefte aan nieuwe woningen bestaat.

Kwalitatieve behoefte
Het is van belang dat de er kwalitatief goede woningen voor de juiste doelgroep(en) worden gebouwd. In de woonvisie van de gemeente Rhenen wordt gesteld dat er vooral grondgebonden koopwoningen en meer aanbod in de vrije sector huur nodig is. Daarnaast is er vanuit de dubbele vergrijzing behoefte aan woningen voor senioren.

In de gemeente is er een tekort van 200 sociale huurwoningen. Het gewenste aandeel aan sociale huur bij nieuwbouwprojecten is 25%.

De beoogde ontwikkeling voorziet in ca 50% sociale huur en koop en 50% vrije sector.

De diversiteit aan woningtypen is wenselijk in de gemeente Rhenen. Er wordt een groot aandeel gebouwd voor de sociale, goedkope en midden sector. Dit sluit aan op de kwalitatieve behoefte in de gemeente.

Bestaand stedelijk gebied
Vervolgens dient beoordeeld te worden of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan:

'het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De planlocatie ligt aan de westzijde van Achterberg en bestaat voornamelijk uit agrarische gronden en een voormalig agrarisch erf tussen diverse stedelijke functies zoals een detailhandelslocatie, een woonzorgcomplex en diverse woningen. Momenteel maakt het plangebied nog geen onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt in de kernrandzone.

Voor het beoogde plan geldt dat er in totaal 101 grondgebonden woningen gerealiseerd worden. Voor dit aantal woningen is in het bebouwd gebied van de dorpen en steden van de gemeente Rhenen geen ruimte. In Achterberg zelf is geen alternatieve locatie beschikbaar binnen bestaand stedelijk gebied waarbij een aantal van 101 (grotendeels grondgebonden) woningen ontwikkeld kan worden. Ook inbreidingslocaties - indien beschikbaar- kunnen niet alleen in de woningbehoefte voorzien. Een uitbreidingslocatie aan de rand van het bestaand stedelijk gebied geeft invulling aan de aanwezige woningbehoefte.

Conclusie

Er blijkt een grote behoefte aan nieuwe woningen te bestaan. Het plan voorziet in een diversiteit aan woningtypen voor verschillende doelgroepen en sluit direct aan op het bestaand stedelijk gebied. Binnen bestaand stedelijk gebied is geen ruimte om een dergelijke woningbouwontwikkeling te realiseren. Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan invulling geeft aan een duurzame verstedelijking. De uitvoerbaarheid van de plannen wordt daarbij middels onderhavige toelichting kenbaar gemaakt.

3.2 Provinciaal beleid Utrecht

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie legt de provincie Utrecht de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit.

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht bestaat uit de volgende zeven beleidsthema's:

  • Stad en land gezond;
  • Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • Duurzame energie;
  • Vitale steden en dorpen;
  • Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • Toekomstbestendige natuur en landbouw.

Voor het voorliggende bestemmingsplan is met name de beleidsthema's 1. 'Stad en land gezond' van belang.

Thema 4: Vitale steden en dorpen

Mensen vinden de provincie Utrecht aantrekkelijk om in te wonen en te werken. De behoefte aan wonen en werken is dan ook fors. Door het toenemend aantal huishoudens houdt de druk op de woningmarkt aan. Tot 2050 zijn 170.000 tot 202.000 extra woningen nodig om aan de volledige behoefte te voldoen. Voor de periode tot 2040 is de opgave 133.200 tot 165.700 woningen.

Voor kleinere kernen speelt het vraagstuk hoe deze kernen vitaal te houden. De werkgelegenheid groeit tot 2050 stevig met naar verwachting 100.000 banen en dat is ook nodig voor een goede woon-werkbalans. Het zoeken naar ruimte voor woningen, werklocaties en voorzieningen hangt samen met het zoeken naar ruimte om onze steden en dorpen gezond, veilig, duurzaam en bereikbaar te maken.

Regio Foodvalley

De planlocatie ligt in de regio Foodvalley. Stad en land lopen binnen deze regio in elkaar over. Foodvalley is een gewilde plek om te wonen, voor mensen die al in de regio zijn gevestigd, maar ook voor mensen die vanuit de Randstad richting de regio verhuizen. Ook hier overtreft de woningbehoefte het aanbod en laten de prognoses een groei zien.

In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.900 tot 9.100 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. De totale plancapaciteit (hard, zacht en potentieel) omvat 5.200 woningen. Er moet dus nog aanvullende ruimte worden gezocht. De provincie biedt onder andere in Rhenen ruimte voor kleinschalige woningbouwuitbreding om de lokale vitaliteit te behouden. Naast behoefte in het Utrechtse gedeelte bestaat er ook een grote behoefte in het Gelderse gedeelte. Om deze woningbehoefte op te kunnen vangen is een goede samenwerking tussen de provincies nodig.

Toets

Voorliggend bestemmingsplan maakt een woonwijk met in totaal 101 woningen mogelijk. De uitbreiding aan de westzijde van Achterberg met woningbouw sluit aan op de ambities van de provincie Utrecht. Er worden nieuwe woningen gerealiseerd in de regio Foodvalley waar de huidige plancapaciteit nog niet voldoet. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevngsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit.

Onderstaand worden de relevante artikelen voor de beoogde ontwikkeling op de planlocatie behandeld.

Artikel 9.13 Instuctieregel Uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw op is opgenomen in de Bijlage 18 Wonen en werken;
    • b. de woningbouw vindt plaats in aansluiting op het stedelijk gebied;
    • c. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
    • d. de woningbouw wordt in samenhang ontwikkeld met lokale en regionale groenontwikkeling waarbij de omvang van de woningbouw in evenwichtige verhouding staat tot de hoeveelheid te ontwikkelen natuur en recreatie; en
    • e. de realisatie van natuur en recreatie en de duurzame instandhouding daarvan is verzekerd, en
    • f. de woningbouw draagt bij aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone.
  • 2. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.

Toets artikel 9.13

  • a. In bijlage 18 'Wonen en werken' van de Interim Omgevingsverordening wordt Rhenen genoemd met een uitbreidingslocatie van 75 woningen. Op de locatie worden 101 woningen mogelijk gemaakt. Het oostelijke gedeelte van het plangebied ligt binnen de rode contour. Ook hier wordt een gedeelte van de woningen gerealiseerd. Daarnaast kan gesteld worden dat er een grote behoefte is aan nieuwe woningen. Voorliggend plan levert een bijdrage aan deze behoefte.
  • b. Het plangebied ligt ten westen van Achterberg en ten noordoosten van Rhenen en sluit aan op het stedelijk gebied.
  • c. De ontwikkeling veroorzaakt geen extra bodemdaling.
  • d. De nieuwe woonwijk wordt landschappelijk ingepast. De bestaande groen- en waterstructuren blijven behouden en worden versterkt. In paragraaf 2.2 wordt het landschapsplan behandeld.
  • e. Met de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de biodiversteit. Er wordt met het plan nieuw groen en water toegevoegd, waardoor de structuren versterkt worden. Tevens is er aandacht voor duurzaamheid. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de BENG-normen. Daarnaast wordt onderzocht of een bodem-warmte systeem rendabel is.
  • f. Er wordt een nieuwe woonwijk mogelijk gemaakt, waarbij aansluiting op de bestaande structuren wordt gezocht. Wonen is een passende functie in de kernrandzone.

Groen Groeit mee
De verstedelijking in de provincie Utrecht neemt de komende jaren flink toe. Daarom hebben veel verschillende overheden en organisaties op 7 februari 2022 het Groen Groeit Mee pact ondertekend. Hierin staat dat we er samen voor zorgen dat bij alle ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkelingen, de groenontwikkeling evenwichtig en volwaardig mee wordt genomen. Groen Groeit Mee richt zich met name op het groen en landschap rondom steden en dorpen, de kernrandzones, scheggen en groenblauwe dooradering van bebouwd gebied. Het overig binnenstedelijke/binnendorpse groen valt buiten de scope. In het Groen Groeit Mee Pact staan dertien groene opgaven. Deze opgaven zijn zeer divers van karakter en omvang en niet allemaal relevant voor alle uitleglocaties. De dertien groene opgaven zijn:


1. Groen-blauwe doorvoering landbouwgebied
2. Kleine landschapselementen/erfbeplanting
3. Levendige boerensloten
4. Groene contourgebieden
5. Nieuwe natuurkernen
6. Ecologische verbindingen
7. Nieuwe recreatiegebieden
8. Recreatieve verbindingen, groenblauwe linten
9. Snelfietsroutes
10. Recreatieve dooradering landbouwgebied
11. Nieuwe grote infra-kunstwerken
12. Buitenpoorten
13. Ruimte voor wateropgaven.

Als inspiratie en houvast heeft de provincie Utrecht de Handreiking Nieuwe Woongebieden - Groen Groeit Mee met betekenis van voordeur tot landschap vastgesteld. Parallel aan deze handreiking is een financieringsstrategie uitgewerkt voor de verschillende opgaven binnen het Groen Groeit Mee programma.

Toets
Om de Groen Groeit Mee koppeling in de regels van dit bestemmingsplan juridisch te verankeren is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierdoor wordt de realisatie van de tegenprestatie als voorwaarde opgenomen bij de te verlenen omgevingsvergunning. We gaan onderzoeken met welke projecten we groene elementen kunnen gaan ontwikkelen en/of terugbrengen in het kader van Groen Groeit mee, met als doel met de realisatie of herinrichting van groen en brede waarde te bereiken. Daarbij gebruikmakend van de Handreiking nieuwe woongebieden die de provincie heeft opgesteld. Voor invulling valt te denken aan het de koppeling van de klompenpaden die in de gemeente lopen, waardoor een groter gebied ontsloten kan worden. Een verbinding vanuit het station met het (rivieren)landschap op een zodanige manier dat deze voor een groter publiek toegankelijk is.

3.2.3 Provinciaal programma wonen en werken 2021

Op 4 juli 2023 heeft de provincie Utrecht het tweede Provinciaal Programma Wonen en Werken vatgesteld. Dit programma is het Kader voor de regio's U16, Amersfoort en Foodvalley, waarin is vastgelegd hoeveel woningen en bedrijventerrein er kunnen komen. Gemeenten kunnen bestemmingplannen opstellen voor verstedelijkingslocaties die in dit programma passen. Het programma bevat de uitwerking van de in de Omgevingsvisie opgenomen kwantitatieve en kwalitatieve opgaven op het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen.

Toets

De planlocatie maakt onderdeel uit van de regio Foodvalley. Voor de regio Foodvalley bestaat een groei van de woningbehoefte tot 2030 van 5.555 woningen. De locatie Achterberg West wordt genoemd in het overzicht van uitbreidingslocaties met een woningaantal van 100 woningen. Met het voorliggende plan worden meer woningen (101) mogelijk gemaakt. Het aantal woningen is afgestemd met de provincie Utrecht. Daarnaast ligt het oostelijke gedeelte (de 16 appartemetenten) van het plangebied binnen de rode contour. Ook hier worden woningen gerealiseerd. Dit gedeelte van het plangebied kan gezien worden als inbreidingslocatie.

Gelet op het vorenstaande kan gesteld worden dat het initiatief aansluit op het Provinciaal programma wonen en werken 2021.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie op Rhenen 2035

Op 12 december 2022 heeft de gemeenteraad de Visie op Rhenen vastgesteld. De visie geeft de richting aan voor de komende jaren. Hiermee:

  • Beschrijven we beeldend wat wij, als gemeente en gemeenschap, belangrijk vinden;
  • Weten we waar we extra aandacht aan besteden; dit staat op de voorgrond;
  • Hebben we met elkaar een duidelijk beeld waar we naartoe willen werken;
  • Kan de gemeente in de toekomst de juiste keuzes maken.

De gemeente heeft een oppervlakte van bijna 43 km² en bestaat in grote lijn uit drie type gebieden:

  • Dichtbebouwde gebieden, hieronder vallen de kernen Achterberg, Elst, Rhenen, het bedrijventerrein Remmerden en de bedrijvenlocatie Achterberg en woonzorglocatie Heimerstein.
  • De randzones, dit zijn de overgangsgebieden tussen bebouwd en onbebouwd.
  • De nagenoeg onbebouwde gebieden zoals de uiterwaarden, de Utrechtse Heuvelrug en het agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0011.png"
Figuur 3.1: Uitsnede

De kern Achterberg is de kleinste kern binnen de gemeente, een van oorsprong agrarisch dorp, waar nog boerderijen aanwezig zijn, betrokkenheid bij de kerken en nog enkele winkels aanwezig zijn.

In de uitvoeringsparagraaf is opgenomen dat de opgave (gericht op woningbouw) voor de kern zijn:

  • ook kleinere woningen voor ouderen bouwen in stijl van de kern;
  • innovatieve woonvormen ontwikkelen, zodat jong en oud bij elkaar woont en voor elkaar kan zorgen.
3.3.2 Woonvisie Kiezen voor Rhenen

Op 30 januari 2018 heeft de raad van de gemeente Rhenen Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen' vastgesteld. In 2021 is deze Woonvisie geactualiseerd.

Rheden is een aantrekkelijke gemeente met kleinstedelijke en dorpse kwaliteiten. Door de goede woonkwaliteit heeft de gemeente een grote aantrekkingskracht op mensen van buiten. Er is een grote woningbehoefte, maar een beperkte ruimte om te groeien. Dit leidt tot een gespannen woningmarkt met relatief hoge woningprijzen en het risico van verdringing van lagere inkomensgroepen. Daarnaast staat Rhenen voor een aantal andere woonopgaven als wonen met zorg en duurzaamheid.

In de Woonvisie formuleert de gemeente haar ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven om te gaan. De Woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar, via de uitvoeringsagenda.

Uit de regionale woonagenda blijkt een huishoudensontwikkeling van circa 50 huishoudens per jaar tot 2027. Dit is de behoefte voor de eigen inwoners, het aantal is gecorrigeerd voor vestiging en vertrek. De bandbreedte bedraagt 450 tot 555 huishoudens in de periode 2017 - 2027. Er zijn woningbouwplannen voor in totaal 570 woningen, daarna is er geen plancapaciteit meer. De woningbehoefte groeit na 2027 echter door met circa 600 huishoudens in de periode 2027 - 2040. Dit betekent dat er komende jaren gezocht zal moeten worden naar mogelijkheden om op lange termijn in de woningbehoefte te voorzien.

Voor wat betreft de sociale huur bestaat er een tekort in de gemeente. Indien de gemeente volledig wilt inlopen, zouden er tot maximaal 200 sociale huurwoningen nodig zijn. De gemeente gaat voor een aanvullende behoefte van 125 sociale woningen tot 2027.

Een ander belangrijk onderwerp in de woonvisie is duurzaamheid. Duurzaamheid is een belangrijke strategie om de betaalbaarheid en leefbaarheid te verbeteren. er wordt ingezet op duurzaamheidsmatergelen die leiden tot stabilisering of daling van woonlasten. Daarnaast wil de gemeente in 2050 energieneutraal zijn.

Doelgroepenverordening gemeente Rhenen 2020

Tegelijk met de Verordening Vereveningsfonds heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 ook een doelgroepenverordening ingesteld. Met de doelgroepenverordening kunnen sociale en midden huurwoningen langdurig voor de beoogde doelgroep behouden blijven.

In de in 2021 geactualiseerde Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen' is bepaald dat het nieuwbouwprogramma moet voorzien in 25% sociale huurwoningen, 10% woningen voor middenhuur en 15% sociale koopwoningen om daarmee te kunnen voorzien in de behoefte. De Wet ruimtelijke ordening biedt gemeenten de mogelijkheid om in het bestemmingsplan te bepalen dat een bepaald percentage woningen in de sociale huur, sociale koop of middenhuur wordt gerealiseerd. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is gedefinieerd wat wordt verstaan onder dit soort woningen, echter onder meer de doelgroep en instandhoudingstermijnen voor deze woningen kan de gemeente zelf bepalen in een doelgroepenverordening.

Met de vaststelling van deze doelgroepenverordening ontstaat een wettelijke basis om te borgen dat sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middenhuur woningen worden gebouwd en blijven behouden voor de in deze verordening benoemde doelgroepen zodat er doorstroming op de woningmarkt in Rhenen komt. In de betreffende bestemmingsplannen zal een verwijzing worden opgenomen naar deze doelgroepenverordening voor wat betreft de sociale huurwoningen en woningen voor middenhuur

De doelgroepenverordening is van toepassing op alle nieuwbouwplannen in de gemeente Rhenen, met uitzondering van de plannen waarvoor op het moment van inwerkingtreding van deze verordening (24 december 2020) al vergaande afspraken zijn gemaakt.

Woondeal FoodValley 2022-2030

Met het programma Woningbouw zet de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening nationaal in op de bouw van in totaal 900.000 woningen tot en met 2030. Het streven is dat ten minste tweederde van deze nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Deze regionale woondeal voor Regio FoodValley is een doorvertaling naar gemeenten van de afspraken tussen Rijk en provincies.

Voor Rhenen resulteert dit in een opgave van 431 te realiseren woningen in 2030. Hiervan dient 66% betaalbaar te zijn (prijspeil 2024: 390.000 euro voor koopwoningen). Daarnaast moet 30% van de woningen als sociale huurwoning te worden aangeboden. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd, zoals dat ook bij de bedragen uit de Woonvisie het geval is.

Toets

Het beoogde plan voorziet in de realisatie van in totaal 101 woningen. Daarmee wordt een grote bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen. Van deze woningen wordt 25% bestemd als sociale huurwoning en 10% voor middenhuur. Dit sluit aan op de Woonvisie en de doelgroepenverordening. 31% van de woningen zal als betaalbare woning conform de Woondeal worden verkocht. Het totaal aan betaalbare woningen komt daarmee op 66%. Dit is in overeenstemming met de inspanningsverplichting uit de Woondeal.

Omdat voor wat betreft het aandeel betaalbare woningen wordt aangesloten op de doelstelling van de Woondeal FoodValley 2022-2030, worden er in Achterberg West fase 2 meer betaalbare woningen gerealiseerd dan de Woonvisie vereist. In ruil hiervoor wordt de bovengrens uit de Woonvisie voor sociale koopwoningen losgelaten en wordt aansluiting gezocht bij de grens voor betaalbare woningen uit de woondeal. Dit omdat de in de Woonvisie gestelde verkoopwaarde voor goedkope woningen niet meer reëel wordt geacht.

De percentages voor sociale huurwoningen en middenhuur zijn vastgelegd in de regels bij dit bestemmingsplan. Door het toevoegen van de woningen in de sociale sector wordt er een bijdrage geleverd aan de behoefte aan sociale woningen die bestaat binnen de gemeente.

Voor wat betreft duurzaamheid voorziet het plan in het versterken van de groenstructuur en wordt er voldoende waterberging mogelijk gemaakt. De woningen zullen voldoen aan de BENG-normen. Daarnaast wordt onderzocht of een gezamelijk bodem-warmte systeem rendabel is.

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling aansluit op de ambities en strategieën van de Woonvisie en de Woondeal.

3.3.3 Structuurvisie De Achterbergse Erven (oktober 2014)

In 2014 is de 'Structuurvisie De Achterbergse Erven' vastgesteld. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke opzet van het gebied toegelicht. daarnaast wordt inzicht gegeven in de relevante omgevings- en milieuaspecten om de uitvoerbaarheid in beeld te krijgen. Figuur 3.1 toont de stuctuurvisiekaart van De Achterbergse Erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0012.png"

Figuur 3.1: Stuctuurvisiekaart De Achterbergse Erven (bron: Buro SRO/gemeente Rhenen)

Toets

Een groot gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van het plangebied van de structuurvisie 'De Achterbergse Erven'. Het gebied is onderverdeeld in vier deelgebieden (bouwstenen), Raamwerk, Kleine erven, Grote erven en Binnenerf.

De woonzorglocatie aan De Grote Akker is reeds gerealiseerd. Voor het overige gebied is er volgens de structuurvisie ruimte voor woningen. De invulling voor de 'kleine erven' kan bestaan uit woningen die aansluiten op de bestaande linten. Ook voor het deelgebied 'De grote erven' zijn woningen beoogd. Het woningaantal is nader te bepalen.

Tussen de grote en de kleine erven ligt het binnenerf. Hier kunnen grondgebonden woningen in een compacte opzet aan of rondom een openbare ruimte gerealiseerd worden. In het deelgebied 'Raamwerk' is ruimte voor groen en waterberging, mogelijk in combinatie met buitensport, spel en recreatie.

Het realiseren van nieuwe woningen op de locatie past binnen de structuurvisie De Achterbergse Erven. Met het plan wordt naast het realiseren van nieuwe woningen ook de groen- en waterstructuur versterkt.

3.3.4 Groenbeleidsplan

Algemeen

In november 2022 heeft de gemeente Rhenen het Groenbeleidsplan 2023 – 2028 vastgesteld. In dit beleidsplan beschrijft de gemeente waarom groen belangrijk is, wat zij wil met groen en wat zij gaat doen met groen. Bij het opstellen van het groenbeleidsplan is gebruik gemaakt van de al opgestelde beleidsstukken en bepaalde toekomstkoers die gemeente Rhenen voor ogen heeft. Ook zijn ateliers en enquêtes meegenomen om tot een gedragen koers te komen.

Speerpunten Groenbeleidsplan

De top 3 van belangrijke meerwaarde van groen volgens de inwoners van de gemeente Rhenen is:

  • Openbaar groen verbetert de (uitstraling) van de buurt;
  • Openbaar groen biedt ruimte aan verschillende soorten planten, dieren en insecten;
  • Openbaar groen zorgt voor verkoeling en afwatering.

Deze top 3 is vertaald in de 3 speerpunten van dit groenbeleidsplan: leefbaarheid, biodiversiteit en klimaatadaptatie. Hierna wordt afzonderlijk ingegaan op deze speerpunten.

Leefbaarheid

Groen in de stad vervult verschillende functies die voor bewoners en gebruikers van belang zijn. Het groen in de stad staat flink in de belangstelling en er wordt veel over gepubliceerd. Thema’s als gezondheid, recreatie, klimaat maar ook economische waarde en concurrentiepositie zijn veelvuldig in de literatuur te vinden.

Maar groen heeft in de eerste plaats een grote waarde van zichzelf. Veel mensen genieten van haar schoonheid en voelen zich prettig in een groene omgeving.

De kernen in de gemeente hebben ieder een eigen aandachtsveld. Voor de kern Rhenen geldt dat de kern een divers is met een stedelijk karakter. Verschillende delen van Rhenen hebben last van het ‘Urban heat effect’, wat door het aanbrengen van groen kan worden vermindert. Daarnaast hebben delen van de stad onvoldoende beschikbaarheid over nabij groen.

Biodiversiteit

De natuurlijke waarden van het groen zijn waardevol. Door een gevarieerd en goed gekozen sortiment ontstaat een grote biodiversiteit. Dit wil de gemeente bereiken door in een drietal pijlers te investeren:

Ontwikkelen van ecologische verbindingen:

  • Inventariseren van fauna knelpunten om de ecologische verbindingen te optimaliseren;
  • Toepassen van ecologisch beheer: gericht op verschillende doelsoortenmet een gevarieerd assortiment.

Bescherming landschapselementen:

  • Middels de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en Bomenkaart;
  • Gemeentelijke locaties inrichten als voorbeeldlocaties;
  • Particuliere initiatieven ondersteunen.

Bestrijding invasieve exoten, woekeraars en plagen:

  • Middels aparte maairondes gericht op plaagbestrijding;
  • Middels het toepassen van een gevarieerd en bewust gekozen sortiment;
  • Maatregelen afgestemd op de omstandigheden en zoveel mogelijk preventief.

Het vergroten van de biodiversiteit is niet enkel een op zichzelf staand thema. Er wordt juist ook bij de maatregelen die vanuit klimaat of leefbaarheid worden genomen gezocht naar een meerwaarde voor biodiversiteit (bijvoorbeeld bij de invulling van beleeftuinen voor ontmoeting of de inrichting van wadi’s).

Klimaatadaptie

Uit de ruimtelijke analyses van gemeente Rhenen blijkt dat er op verschillende locaties sprake is van hittestress, droogte en wateroverlast. De aanwezigheid van groen kan een positieve bijdrage leveren aan een oplossing voor deze knelpunten. De klimaatadaptatie in de gemeente Rhenen bestaat vanuit groen oogpunt o.a. uit het ‘ontstenen en vergroenen’ van de gebouwde omgeving, oftewel door het vervangen van stenen door verkoelend groen (sportvelden, perkjes, natuurgebieden, plantsoenen, parken en tuinen), waarmee ook nog de biodiversiteit wordt gestimuleerd.

Toets

Voor het plangebied is een landschapsplan opgesteld door Odin landschapsontwerpers (d.d. 29 november 2023). Hierin zijn de kwaliteiten en kansen van het gebied weergegeven. Tevens is er een analyse gemaakt van het geibed en directe omgeving. Op basis van onderzoekend ontwerpen is aangegeven hoe de bestaande groenstructuur kan worden versterkt en dat tevens voor de waterstructuur. Ook is gekeken naar de combinatiemogelijkheden. Dit heeft geresulteerd in het landschapsplan zoals dat in Bijlage 5 Landschapsplan Achterberg West is opgenomen.

In het voorliggende plan wordt uitvoering gegeven aan de speerpunten door de nieuwe woningen te integreren in groen in combinatie met de wateropvang. Door zoveel mogelijk groen in deze woonwijk te realiseren, wordt hittestress zoveel mogelijk tegengegaan. Het groen in dit plan biedt een prettige omgeving voor de nieuwe bewoners om te wonen.

Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen het Groenbeleidsplan.

3.3.5 Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie 2022-2027

Het klimaat verandert. De kans op wateroverlast, overstromingen, droogte en hittestress neemt toe. Dit brengt risico’s mee voor de leefomgeving. De gemeente Rhenen heeft de gevolgen van weersextremen ervaren. Wateroverlast, droogte en hitte hebben in de kernen voor materiële en immateriële schade gezorgd. Jaarlijks ziet Rhenen de gevolgen van deze weersextremen terugkomen en toenemen.

Door het vergroenen van buurten ontstaat er een gezonde leefomgeving en worden weersextremen zoals hitte, droogte en wateroverlast beperkt. Bovendien spelen bomen en planten een rol in de CO² opslag.

In het Beleidsplan Ruimtelijke Adaptie heeft de gemeente Rhenen 9 ambities beschreven op het gebied van ruimtelijke adaptie:

  • Samenwerken met durf;
  • Groen leeft;
  • Ontstenen en vergroenen;
  • Balans
  • Voorbereiden op noodsituatie;
  • Bewust;
  • Rust en verkoeling;
  • Waterberging op de berg;
  • Hergebruik maakt water tot vriend.

In voorliggend geval zijn de ambities groen leeft en waterberging op de berg van belang. Hierna wordt ingegaan op deze ambities.

Ambitie: Groen Leeft!

Een groene leefomgeving zorgt mee voor een vitale en gezonde samenleving. Meer groen in bewoond gebied leidt onder andere tot meer verkoeling en verhoogt het welzijn van mens en dier. Verkoeling is hard nodig tijdens hete dagen. De gemeente Rhenen wenst daarom een groene leefomgeving met vele verkoelingsplekken.

Ambitie: Waterberging op de berg

Een waterrobuustsysteem is een systeem dat een bui van 74 mm per uur kan verwerken zonder dat er wateroverlast ontstaat in woningen en bedrijfspanden op of onderaan de berg. Overtollig hemelwater wordt eerst benut, voordat het wordt afgevoerd. Het systeem onder de grond, alsook boven de grond, is hierop berekend. Er is sprake van het volledig benutten van de berg om regenwater vast te houden, als alle mogelijkheden worden gebruikt om regenwater te infiltreren, te bergen en vast te houden. Dit geldt voor zowel openbaar terrein als particulier terrein.

Toets

Binnen het plan is voldoende aandacht voor ruimtelijke adaptie. In het plan speelt groen in combinatie met water en los van elkaar een belangrijke rol. In het genoemde Landschapsplan is de groenstructuur van het plan te weergegeven.
Daarnaast is er een beplantingsplan opgesteld voor het plangebied, zie Bijlage 6 Beplantingsplan. In dit plan is aangegeven welke bomen, heesters, hagen en gevelgroen is voorzien. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin het beplantingsplan wordt geborgd.


Het hemelwater wordt zo veel mogelijk geïnfiltreerd, opgevangen in wadi's en bij grote hoeveelheden water, ook wateroverloopmogelijkheden gecreëerd. In Bijlage 12 Verharding Achterberg West is in het inrichtingsplan aangegeven hoe in de wateropvang wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Op basis van dit bestemmingsplan wordt een woonwijk met 101 woningen mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. Voor deze ontwikkeling kan aansluiting worden gezocht bij 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.

Voor onderhavige ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 1 van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Momenteel bestaat het plangebied voornamelijk uit agrarische gronden. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig. Ten noorden van het plangebied bevinden zich agrarische bedrijven. Verder is er een bedrijfsbestemming en gemengde bestemming rond het plangebied. Ten noordoosten bevindt zich de supermarkt Plus. Ten zuidoosten van het plangebied is een woonzorglocatie te vinden. Met het voorliggende plan wordt een woonwijk gerealiseerd met enkel woningen. Echter kan gelet op de verschillende bestaande functies aan de rand van het plangebied en de ligging nabij de ontsluitingswegen en de N322 en spoorlijn gesteld worden dat er sprake is van een 'gemengd gebied'.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate worden aangetast. Het voorliggende plan maakt de functie 'wonen' mogelijk. Dit betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. er is geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Of anderzijds, als de nieuwe functie de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven belemmert.

Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een gebouw met de supermarkt Plus en overige kleine bedrijfsmatige functies, zoals een verloskundigenpraktijk. Voor deze functies geldt de milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 m in een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Aan de woonzorglocatie ten zuidoosten van het plangebied kan de milieucategorie 1 toegekend worden. Ook hier geldt een richtafstand van 0 m in een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Aan de noordzijde van de Cuneraweg liggen een aantal agrarische bedrijven. Voor deze bedrijven geldt een maximale milieucategorie van 3.2 met een richtafstand van 50 m in een gemengd gebied. De nieuwe woningen worden op een afstand van ca. 40 m van het agrarische bouwvlak aan de Cuneraweg 150 gerealiseerd. Daarmee wordt er niet voldaan aan de richtafstand van 50 m in een gemengd gebied. Het belangrijkste hinderaspect voor een agrarisch bedrijf (veehouderij) is geur. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect geur.
In de huidige situatie zijn er al meerdere woningen aanwezig op een kortere afstand van de Cuneraweg 150. Met de realisatie van de woningen zal het bedrijf dan ook niet verder belemmerd worden.

In Bijlage 2 is een nadere uitwerking opgenomen naar de milieuzonering en tevens het aspect geur.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de omliggende bedrijven niet extra belemmerd worden in de bedrijfsvoering. Het aspect milieuzonering veroorzaakt geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Het betreft de afstand die wordt gemeten tussen het emissiepunt tot het geurgevoelige object. Daarnaast geldt er voor alle stallen een minimale afstand de buitenzijde van de gevel van een dierenverblijf van 50 en 25 meter respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Woningen zijn geurgevoelige objecten, waardoor getoetst moet worden aan het aspect geur. Het plangebied is nu onderdeel van het buitengebied, echter door ontwikkeling van een woonwijk met 101 woningen, verandert dit type naar 'bebouwde kom'. Dat betekent dat er een afstand van 100 m geldt. De woningen die ten zuiden van de Cuneraweg liggen en min of meer onderdeel worden van de nieuwe woonwijk gaan dan ook toebehoren aan de bebouwde kom.

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op een afstand van ca. 40 m van de nieuwe woningen. Er wordt daarmee niet voldaan aan de afstand van ten minste 100 m. Direct tegen het agrarische bedrijf aan de Cuneraweg 150 zijn in de huidige situatie reeds woningen aanwezig. Ook voor deze woningen moet er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast bevinden de stallen, waar eventueel vee gehouden kan worden, op een afstand van ca. 60 m van de beoogde nieuwe woningen. De overige agrarische veehouderijen bevinden zich op een ruimere afstand van de beoogde woningen.

Ook aan de Cuneraweg 168 bevindt zich een agrarisch bedrijf (veehouderij). Dit bedrijf bevindt zich op een afstand van ca. 50 m van de beoogde nieuwe woningen. Ook hier geldt dat de stallen op grotere afstand (ca. 75 m) liggen en dat er reeds woningen aanwezig zijn op een kortere afstand.

Doordat de afstand van 100 meter niet wordt gehaald, worden de agrarische bedrijven aan de Cuneraweg 166 (vleesrundveehouderij) en Cuneraweg 168 (geitenhouderij) beperkt door het voorgenomen plan.

Een gemeente kan afwijkende geurnormen hanteren binnen bepaalde grenzen en een geurverordening vaststellen. Rhenen is een concentratiegebied. De gemeente Rhenen beschikt niet over een geurverordening en daarmee gelden de volgende normen:

  • 1. 3,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (voor dieren met
    geuremissiefactor);
  • 2. 14,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom (voor dieren met geuremissiefactor);
  • 3. 100 meter vanaf een emissiepunt tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (voor dieren zonder geuremissiefactor);
  • 4. 50 meter vanaf een emissiepunt tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom (voor dieren zonder geuremissiefactor);
  • 5. 50 meter vanaf een gevel van een dierenverblijf tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (voor alle dieren);
  • 6. 25 meter vanaf een gevel van een dierenverblijf tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom (voor alle dieren).

Voor deze planontwikkeling is een Geurgebiedsvisie opgesteld (De Roever Omgevingsadvies, d.d. 29 november 2023 ref. 20230839), zie Bijlage 3 Geurgebiedsvisie.

In de geurgebiedsvisie wordt onderzoek gedaan naar de (mogelijke) gevolgen van de standaard geurnormen en afstandseisen die in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn opgenomen en de wenselijkheid om lokaal geldende geurnormen en afstanden vast te stellen. Met de huidige geurnormen en afstandseisen uit de Wgv, kunnen ruimtelijke ontwikkelingen belemmerd of onmogelijk worden gemaakt door de aanwezigheid van veehouderijen in de omgeving. Daarnaast kunnen ruimtelijke ontwikkelingen of bestaande geurgevoelige objecten een belemmering vormen voor veehouderijen.

In de visie is de geurbeoordeling opgenomen waarin berekening voor de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting zijn berekend.

Voorgrondbelasting
De maximale voorgrondbelasting bedraagt 7,5 ouE/m3 (vergunde situatie Cuneraweg 168). De Wgv biedt de mogelijkheid om de geurnorm aan te passen naar tenminste 14 ouE/m3. Dat niet wordt voldaan aan de geurnorm van 3 ouE/m3 houdt niet in dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Indien deze norm wordt aangepast naar 7,5 ouE/m3 worden veehouderijen niet in de belangen geschaad. Bij deze voorgrondbelasting is er sprake van een 'matig' woon- en leefklimaat.

Achtergrondbelasting
De hoogst berekende achtergrondbelasting bedraagt 11,8 ouE/m3. Uit tabel 2 in paragraaf 3.5 blijkt dat bij deze achtergrondbelasting sprake is van een ‘redelijk goed’ woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat is dan minder dan het ‘goed’ woon- en leefklimaat dat op basis van de eigenlijke geurnorm van 3 ouE/m3 aanvaardbaar wordt geacht, maar beter dan het ‘matig’ woon- en leefklimaat dat op grond van de voorgestelde geurnorm van 7,5 ouE/m3 aanvaardbaar wordt geacht.

Als vuistregel geldt dat de achtergrondbelasting maatgevend is wanneer deze meer dan het dubbele bedraagt van de voorgrondbelasting. Dat is hier niet het geval. De voorgrondbelasting is maatgevend voor het woon- en leefklimaat.

Deze voorgrondbelasting en achergrondbelasting kunnen aanvaardbaar worden geacht vanwege:

  • het plangebied vormt een overgangsgebied van de dorpskern van Achterberg naarhet omliggende agrarische gebied;
  • het ‘matig’ woon- en leefklimaat doet zich alleen voor aan de noordzijde van het plangebied, op de meest noordelijke rand van de beoogde bouwvlakken (puntPlangebied 02), op andere plaatsen is sprake van een beter woon- en leefklimaat;
  • ten aanzien van de afstandseisen is sprake van een ‘zeer goed’ woon- en leefklimaat;
  • ten aanzien van de achtergrondbelasting is sprake van een ‘redelijk goed’ woon- enl eefklimaat;
  • een waarde van 7,5 ouE/m3 past binnen de bandbreedte die de Wgv biedt bij het vaststellen van een aangepaste geurnorm;
  • de toekomstige bewoners kunnen de geursituatie meewegen in hun overweging zich ter plaatse te vestigen.

Gelet op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling Achterberg West fase 2 en het in stand houden van de mogelijkheden van de nabij gelegen veehouderijen, is op basis van de geurgebiedsvisie Achterberg West een geurverordening vastgesteld voor het plangebied. In de geurgebiedsvisie zijn de gevolgen voor zowel veehouderijen als de woningen in beeld gebracht. Op basis hiervan staan in de geurverordening voor het plangebied, dat wordt aangemerkt als bebouwde kom, de volgende afwijkende waarden:

  • in afwijking van de geurnorm van 3 ouE/m3 wordt een norm van 7,0 ouE/m3 gesteld voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom;
  • in afwijking van een afstand van 100 meter wordt de afstand 50 meter voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom.

Met deze afwijkende geurregels worden omliggende veehouderijen niet onredelijk belemmerd en is het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar.

4.4 Gezondheid

De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in veedicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk.

Met andere woorden: er is wetenschappelijk geen causaal verband aangetoond tussen een hogere incidentie van longontstekingen en geitenhouderijen in de omgeving. Bij de bespreking van jurisprudentie komen wij terug op de VGO-onderzoeken en het oordeel van de hoogste bestuursrechter.

Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen. De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer). Gevoelige bestemmingen zijn bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen. Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.

De GGD-richtlijn betreft een niet-dwingende aanbeveling en deze bevat geen harde normen. De richtlijn heeft geen bindende status. De GGD heeft niet willen uitsluiten dat er nieuwe woningen komen in de omgeving van geitenhouderijen. De GGD adviseert doorgaans aan gemeenten om in hun besluitvorming het risico van longontsteking zorgvuldig mee te wegen.

Volgens de GGD is het risico op longontsteking het hoogst binnen een straal van 500 meter. Buiten die straal loopt het verhoogde risico af. Nu het causale verband tussen longontstekingen en geitenhouderijen niet is aangetoond, ontbreekt het inzicht in effectieve bronmaatregelen om gezondheidsrisico's te voorkomen.

Toets

De GGDrU heeft op 21 oktober 2022 haar advies uitgebracht over woningbuw, Achterberg. De GGD adviseert de gemeente Rhenen om in de besluitvorming het risico op longontsteking zorgvuldig mee te wegen. Hierin weegt de zeer beperkte afstand van de beoogde woningbouwontwikkeling (53 - 450 m) mee, alsook het aantal huishoudens en bewoners dat de circa 100 woonbestemmingen zal betrekken. Met dit advies beoogt de GGD geen nieuwe of hogere gezondheidsrisco's te laten ontstaan totdat er meer duidelijkheid is over de te nemen maatregelen om dit risico te beperken.

Jurisprudentie m.b.t. gezondheidsrisico's

Conform vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) zijn aspecten van volksgezondheid, zoals de mogelijke besmetting van dierziekten vanwege nabijgelegen agrarische bedrijven, een belang dat de raad moet meewegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRS van 19 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT8561) en 10 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3335).

Uit de jurisprudentie volgt verder dat de beoordeling van de aanvaardbaarheid van een gezondheidsrisico, primair een bestuurlijke taak is. In de uitspraak d.d. 14 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2442) overwoog de AbRS: 'Vanwege (onzekere) risico's kan uit voorzorg al dan niet worden besloten om maatregelen te nemen. Het beoordelen van een voor de maatschappij al dan niet aanvaardbaar risico in dit verband is echter primair een bestuurlijke taak.'

Bij de verspreiding van fijnsto (inclusief endotoxinen, ammoniak en micro-organismen) en geur speelt de windrichting een rol. In Nederland komt de wind vaak uit het zuidwesten. Met zuidwestenwind gaat de verspreiding van de emissies van de geitenhouderij aan de Cuneraweg 168 niet richting de nieuwe woonwijk Achterberg west, maar juist de andere kant op.


Uit jurisprudentie blijkt dat het gemeentebestuur in de afweging van belangen het zwaarwegende, maatschappelijke belang van de urgente woonbehoefte mag laten prevaleren. Het is zeer belangrijk dat er voldoende woningen worden gebouwd. In de gemeente Rhenen is de agrarische sector belangrijk. Het is nu eenmaal een veedicht gebied. Het is dan ook onmogelijk om bij woningbouw overal de strengste voorzorgsrichtlijnen in acht te nemen. Anders zou de woningbouwproductie sterk afnemen.

Ondanks de nabijheid van de geitenhouderij wordt het urgente maatschappelijke belang van de nieuwe woningen zwaarder geacht. Zoals aangegeven zijn er voor de kern Achterberg geen andere mogelijkheden voor uitbreiding zonder dat deze woningen in de directe nabijheid van een geitenhouderij worden gerealiseerd.
De nieuwe bewoners van de woonwijk worden geínformeerd over de nabijheid van de geitenhouderij en maken een bewuste keuze om in de nabije omgeving van dit bedrijf te gaan wonen.

4.5 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek volgens NEN 5740 en NEN 5707 om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (dd. 27 oktober 2022, De Klinker B.V., K21005981.2, zie Bijlage 7).

Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als onverdacht. In totaal zijn er in het plangebied 54 boringen, 6 peilbuizen en 4 asbestgaten verricht. Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

  • De bodem op de locatie bevat plaatselijk in de bovengrond sporen baksteen;
  • In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten minerale olie, PAK (10 van VROM), kwik, DDD (som) en lood aangetroffen;
  • In de ondergrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte PAK (10 van VROM) aangetroffen. De overige parameters zijn niet verhoogd aangetroffen;
  • In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium, koper en molybdeen aangetroffen;
  • Zowel visueel als analytisch is er geen asbest aangetroffen ter plaatse van de druppelzone;
  • Bij het aanvullend onderzoek naar de toplaag, zijn geen verhoogde gehalten OCB aangetroffen;
  • De hypothese dient verworpen te worden, echter de onderzoeksinspanning hoeft niet
  • aangepast te worden.

Het plangebied is wat groter dan het plangebied van het bodemonderzoek. Bepaalde bouwpercelen aan de zuidelijke zijde zijn niet (volledig) meegenomen in het onderzoek. Echter gezien de resultaten van het bodemonderzoek, geeft dit onderzoek een representatief beeld voor het volledige plangebied en daarmee afdoende voor het bestemmingsplan. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is aanvullend onderzoek vereist voor de niet onderzichte percelen.

Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik (wonen met tuin). Voor het aspect 'bodem' blijft met onderhavig plan sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de N233, op ten minste 72 m uit de wegas. De woningen op de locatie staan tevens op ten minste 8 m van de Cuneraweg. De Cuneraweg is een 30 km-weg zonder geluidzone. Om de geluidsbelasting te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesbureau van der Boom BV,d.d. 5 december 2023 nr. 22-027, zie Bijlage 8).

De geluidbelasting door wegverkeer op de N233 bedraagt ten hoogste 49 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt in één rekenpunt overschreden (rekenpunt 74). De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Maatregelen aan de bron zijn financieel niet haalbaar of niet haalbaar gezien het karakter van de weg.
Maatregelen in de overdracht zijn stedenbouwkundig niet haalbaar. Voor de gevel in rekenpunt 74 (zie tabel III.2 van de rapportage) dient een hogere waarde van 49 dB te worden aangevraagd voor geluid door wegverkeer op de N233. De overige gevels van de woning zijn geluidluw voor wegverkeer.

Bestaande woningen
Voor de geluidbelasting door wegverkeer op de bestaande woningen is een aanvullende notitie op het genoemde akoestische onderzoek gemaakt, zie Bijlage 9. In deze notitie is in aanvulling daarop berekend wat het effect is van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwbouw op de geluidbelasting van de maatgevende bestaande woningen in de omgeving van de ontwikkeling. Berekend is het verschil in geluidbelasting in de huidige situatie en in de situatie na het realiseren van de nieuwbouw.

Uit de berekeningen blijkt dat het verschil in geluidbelasting in de overige rekenpunten hooguit 1,4 dB bedraagt.
De toename van de geluidbelasting op de gevel van de woningen is geheel een gevolg van de toenemende verkeersintensiteit op de Cuneraweg. Dit is een 30 km weg zonder geluidzone. De geluidbelasting door 30 km wegen wordt niet getoetst aan de Wgh. Wel wordt de geluidbelasting getoetst aan een goed woon- en leefklimaat.

Railverkeerslawaai

De locatie ligt binnen de geluidzone van de spoorlijn, op ten minste 48 m uit het spoor. Om die reden is met het akoestisch onderzoek tevens de geluidbelasting vanwege railverkeer bepaald.

Om de geluidsbelasting te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesbureau van der Boom BV, d.d. 5 december 2023 nr. 22-027, zie Bijlage 8).

De geluidbelasting door railverkeer op de ontwikkeling bedraagt ten hoogste 62 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt in 21 rekenpunten overschreden. De maximale hogere waarde van 68 dB wordt niet overschreden. Er zijn hogere waarden voor railverkeer op deze locatie nodig.
Maatregelen aan de bron zijn financieel niet haalbaar. Maatregelen in de overdracht zijn stedenbouwkundig niet haalbaar. Er dient voor de gevels van woningen met een geluidbelasting van meer dan 55 dB een hogere waarde te worden aangevraagd conform tabel IV.1 van de rapportage. De oostgevels van alle woningen zijn geluidluw voor railverkeer.

Berekend is de gecumuleerde geluidbelasting in rekenpunt 74 met een relevante blootstelling voor beide geluidbronnen (hoger dan de voorkeursgrenswaarde). In de overige rekenpunten is of de geluidbelasting door wegverkeer of door railverkeer relevant. De geluidbelasting door railverkeer is in het hoogst geluidbelaste rekenpunt 74 hoger dan die door wegverkeer. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 62 dB en is daarmee gelijk aan de geluidbelasting door railverkeer.

Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De woningen ondervinden een geluidbelasting van ten hoogste 62 dB door railverkeer en van 53 dB zonder aftrek door wegverkeer.
Voor gevels met deze geluidbelasting bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering ten hoogste GA;k 29 dB door railverkeer conform tabel IV.1. Voor de gevels met zowel een geluidbelasting door wegverkeer als door railverkeer kan worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting zoals bepaald in tabel V.1. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt dan ten hoogste GA;k 29 dB bij een gecumuleerde geluidbelasting van 62 dB.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een geluidgezoneerd industrie- of bedrijventerrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet noodzakelijk.

Gecumuleerde geluidbelasting

De geluidbelasting door railverkeer is in de hoogst geluidbelaste rekenpunten hoger dan die door wegverkeer. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting van weg- en railverkeer bedraagt 63 dB en ligt daarmee 1 dB boven de geluidbelasting door railverkeer.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan gesteld worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient er voor verschillende woningen een hogere waarde vastgesteld te worden.

4.7 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Het voorliggende initiatief maakt in totaal 101 woningen mogelijk. Dit aantal ligt ruim onder de 1.500 woningen, waardoor het een project betreft die niet in betekenende mate (NIBM) bedraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op afgerond 732 per dag gesteld worden. De berekening van het aantal verkeersbewegingen is in paragraaf 4.13 weergegeven. Hierbij wordt in de woonwijk uitgegaan van 2% vrachtverkeer, wat uitkomt op ca. 14/15 vrachtwagens per dag. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0014.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig.

Naast het feit de gekeken wordt of door het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert, is van belang of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. De huidige luchtkwaliteit moet voldoen aan de jaarlijkse grenswaarde.

In figuur 4.3 is een uitsnede te zien van de kaart die de luchtkwaliteit van de fijnstof PM2,5. Voor de luchtkwaliteit zijn er advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en wettelijke Europese grenswaarden.
In dit figuur zijn de advieswaarden vanuit de WHO aangegeven. afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0015.png" |
Figuur 4.3: Fijnstof PM2,5 (bronr: Atlas voor de Leefomgeving)

Voor het plangebied geldt een waarde van 9,1 microgram/m³ voor fijnstof . De WHO-advieswaarde is maximaal 5 microgram/m³. De nationale wettelijke waarde voor het jaargemiddelde is maximaal 25 microgram/m³ en de Europese indicatieve grenswaarde is 20.

De aanwezige waarde voldoet aan de wettelijke waarde en aan de Europese grenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0016.png"
Figuur 4.4: Fijnstof PM10 (bron: Atlas voor de leefomgeving)

De waarde voor fijnstof PM10 ligt in het plangebied op 16 microgram/m³. De WHO-advieswaarde is maximaal 15 microgram/m³. De wettelijke EU-grenswaarde ligt op 40 microgram/m³. De aanwezige waarde voldoet aan de landelijke en EU-norm.

De verwachting is dat de lucht in de toekomst schoner wordt, mede door electrificering van gemotoriseerd verkeer. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

In de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich een geitenhouderij, aan de Cuneraweg. Met betrekking tot geitenhouderijen en woning zijn onderzoeken gedaan, maar zijn er geen concrete toetsingskaders of rekenmodellen die gehanteerd kunnen worden. De geitenhouderij ligt op korte afstand, maar er zijn reeds bestaande woningen die zich ook in de nabijheid bevinden. De planontwikkeling is voor de geitenhouderij niet meer beperkend dan de huidige planologische situatie.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostzijde van het bedrijf. Met een overheersende windrichting van zuidwest in Nederland, is de windrichting gunstig voor woonklimaat in het plangebied. Voor de agrarische bedrijven geldt dat ze op basis van hun omgevingsvergunning aan strenge eisen moeten voldoen.
Daarnaast is de keuze van de bewoners van het plangebied een bewuste keuze voor deze locatie waar zich bestaande bedrijven in de omgeving bevinden.

Aan de zuidwestzijde van het plangebied ligt de N233, een provinciale weg met een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 mvt/etmaal. De GGD-richtlijn adviseert niet binnen 50 meter van deze weg woningen te realiseren. De bouwvlakken bevinden zich buiten de 50 meter-grens, een aantal tuinen niet. Dit is geen wettelijke belemmering.

De verwachting is dat het woon- en leefklimaat in het plangebied acceptabel is en daarmee de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.

4.8 Trilling

Voor het beoordeling van het trillingniveau zijn er geen wettelijke normen. Wel is er voor het beoordelen van het trillingniveau door de Stichting Bouwresearch een richtlijn (SBR Richtlijn) opgesteld. Door middel van een onderzoek kan het trillingsniveau op een locatie bepaald worden.

Toets

Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 55 m van het spoor tussen Veenendaal en Rhenen en ligt daarmee voor een deel binnen het standaard aandachtsgebied waar conform de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van het Ministerie van I& W van mei 2019 nader onderzoek naar trillinghinder wenselijk is. Voor het beoogde initiatief is een dergelijk onderzoek uitgevoerd (Peutz, H 8383-3-RA, zie Bijlage 10).

Op basis van de verrichte metingen kan worden geconcludeerd dat aan de in het kader van trillinghinder in woningen na te streven waarden voor nieuwe situaties zoals aangegeven in de Richtlijn deel B 'Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn' van Stichting Bouwresearch (SRB) van augustus 2006 voor het grootste deel van het plan zullen worden gerealiseerd.

Binnen een afstand tot circa 55 m vanaf het spoor, waar in de huidige opzet een beperkt aantal woningen is voorzien, kunnen overschrijdingen niet worden uitgesloten.
Voor de betreffende woningen binnen de betreffende zone zal met de nu worst-case verwachte trillingsterkten een reductiedoelstelling met een factor 3 aan de orde. Op basis van ervaringen kan een dergelijke doelstelling als technisch zeer wel realiseerbaar kan worden gekwalificeerd waarmee uiteindelijk voor alle woningen een uit trillingsoogpunt acceptabel woon- en leefklimaat kan worden bereikt.

Indien in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting voor nader onderzoek worden opgenomen, bestaat er qua trillingen geen belemmeringen om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.9 Niet Gesprongen Explosieven (NGE)

Op verschillende plekken in Nederland zijn als gevolg van de Tweede Wereldoorlog explosieven en munitie achtergebleven en niet tot ontploffing gebracht. Voor de veiligheid dienen deze niet gesprongen explosieven te worden opgespoord en opgeruimd. Over de verantwoordelijkheid van de overheid en gemeenten is wettelijk niets vastgelegd, anders dan de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid in de gemeente.

In Rhenen is in de Tweede Wereldoorlog flink gevochten, ook zijn er bombardementen uitgevoerd. In de praktijk is gebleken dat circa 10% van de in WO II afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger. Voor Rhenen centrum is onlangs in kaart gebracht welke gebieden als mogelijk verdacht op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven kunnen worden gezien. Dat betekent dat er op die plekken tijdens graaf- of bouwwerkzaamheden een verhoogd risico is op het aantreffen van explosieven. Grondlagen die na de oorlog zijn bewerkt worden als niet verdacht gezien.

Toets

De gemeente Rhenen heeft op 28 juni 2016 de 'beleidsregels niet gesprongen explosieven (NGE)' vastgesteld. Daarnaast is er een CE-bodembelastingkaart aanwezig. In figuur 4.5 is een uitsnede van de kaart weergegeven. Het plangebied is in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0017.png"

Figuur 4.5: CE-Bodembelastingkaart (bron: Explosive Clearance Group (ECG))

De verdachte locaties zijn in het rood en roze op de kaart aangeduid. Binnen het plangebied zijn op de kaart geen verdachte locaties aangeduid. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een verdacht gebied. Een verder onderzoek naar niet gesprongen explosieven is derhalve niet nodig. Mochten er toch grondwerkzaamheden gaan plaatsvinden in het verdachte gebied dan is een vervolgonderzoek voor detectie- en benaderingsonderzoek conform het Certificatieschema voor het Opsporen van Ontplofbare Oorlogsresten nodig.
Bij toevalsvondsten dient gehandeld te worden volgens "Protocol Toevalsvondst'.
Niet gesprongen explosieven vormen geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Toets

Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0018.png" Figuur 4.6: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Op deze risicokaart is niet weergegeven dat er transport gevaarlijke stoffen is toegestaan over de N233.


Vanwege deze transportmogelijkheid is een rapportage opgesteld om inzicht te geven in de externe veiligheidsrisico's, zie (d.d. 20 november 2023 project 235546, AVIV).
Uit dit onderzoek komt het volgende naar voren.
De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute waarover gevaarlijke
stoffen worden vervoerd.

Plaatsgebonden risico
Er is geen sprake van een PR 10-6 contour rond de N233. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico
In zowel de huidige als toekomstige situatie is het groepsrisico gelijk aan 0.002 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico is daarmee lager dan 10% van de oriëntatiewaarde en
neemt niet toe. Dit betekent dat conform het Bevt in de toelichting bij het bestemmingsplan
en in de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning alleen ingegaan dient te worden op (Bevt art. 7):

  • 1. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die transportroute, en
  • 2. Voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te
    brengen indien zich op die transportroute een ramp voordoet.

Het bestuur van de veiligheidsregio dient in de gelegenheid gesteld te worden om hierover advies uit te brengen. De Vru heeft aangegeven dat op basis van het vooroverleg voldoende advies is ingewonnen.

Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied.

Eventuele secundaire branden zijn, gezien de afstand tot de bron nabij het plangebied, niet aannemelijk. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Het plangebied en de bron zijn vanuit diverse richtingen goed bereikbaar voor de brandweer en eventuele andere hulpdiensten.

Mogelijkheid tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen. Binnen het plangebied zijn er mogelijkheden voor personen om zich, in tegenovergestelde richting van de transportroutes, buiten het invloedsgebied te begeven. Er kan van uit worden gegaan dat volwassenen in het plangebied afdoende zelfredzaam zijn en er voldoende volwassenen aanwezig zijn die voor begeleiding van de kinderen kunnen zorgen.

Uit het raadplegen van de risicokaart en de uitgevoerde rapportage blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig zijn. Een nader onderzoek naar externe veiligheid, naast de kwalitatieve rapportage, is niet noodzakelijk.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.11 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties.

Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
In november 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) vastgesteld.
De doelen van het BOP zijn gecategoriseerd in vijf onderwerpen:

  • Waterveiligheid;
    Werken aan de bescherming van de inwoners en van het gebied tegen overstromingen. Bij het op orde houden en brengen van de waterkeringen wordt rekening gehouden met andere functies en waarden op en aan de dijk, zoals natuur en biodiveriteit, ruimtelijke kwaliteit en recreatie. Er wordt samengewerkt met inwoners en gebiedspartners.
  • Watersysteem;
    Het waterschap werkt aan toekomstbestendig en klmaatrobuus grond- en oppervlaktwatersysteem dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen. Meer focus op ecologie en waterkwaliteit, en is zich bewust van de eindige maakbaarheid en toenemend belang van bewustwording en acceptatie bij gebiedspartners.
  • Wonen en zuiveren;
    In stedelijk gebied wordt water zoveel mogelijk vastgehouden en infiltreren het in de bodem door meer groen en water in de stad. De klimaatadaptatie bevordert de biodiversiteit en draagt bij aan het waterbewustzijn en het verhogen van de leefbaarheid. In samenwerkingsverbanden met gemeenten wordt gewerkt aan uitvoeren van klimaatadaptieve maatregelen en het verbeteren van het huidige watersysteem en rioolsysteem.
  • Circulaire Economie;
    Het Waterschap wil in 2050 volledig circulair zijn en dragen daarin actief bij aan de transitie nar een regionale, circulaire economie.
  • Energietransitie;
    Het Waterschap is het eerste energieneutrale waterschap in Nederland. In 2050 wordt alle energie uit hernieuwbare bronnen en is de CO2-uitstoot met 95% verminderd. Nu wordt er gestreefd naar een klimaatpositieve bijdrage aan de leefomgeving.

Waterplan Rhenen

Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.

Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:

  • Grondwateroverlast komt niet voor.
  • Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
  • Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
  • Vanaf 2005 wordt bij in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
  • In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30% van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).

In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de “Handreiking Watertoets 2”. Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem. Het hiernavolgend wateradvies gaat hier nader op in.

Water Rioolplan Rhenen 2023 - 2027

De gemeente heeft de taak om te zorgen voor riolering en het stedelijk water. Tevens een zorgplicht voor stedelijk afvalwater, voor afvloeiend hemelwater en voor grondwatermaatregelen. In dit plan is omschreven hoe de gemeente deze taken uitvoert.

Het Water Rioolplan Rhenen 2023-2027 is de opvolger van het verbreed GRP. Het plan heeft een nauwe relatie met de Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie 2022-2027.
De doelen voor de planperiode zijn:

  • 1. Zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater
  • 2. Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater
  • 3. Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover dit niet door de particulier wordt gedaan)
  • 4. Zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater
  • 5. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.

Ruimtelijk adaptief werken is uitgangspunt voor alle ruimtelijke plannen. Vuil water wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinrichting en schoon water zo min mogelijk transporteren, daarvoor zijn afkoppelen en infiltreren belangrijke middelen.

Watertoetsproces

Een aantal zaken m.b.t. het plangebied op de rij:

  • De GHG bedraagt circa 7,85 m + NAP;
  • Verwacht wordt dat de doorlatendheid van de bodem redelijk tot goed is.
  • Uitgangssituatie is dat er een duurzaam gescheiden watersysteem aangelegd zal worden. Dit houdt in dat er diverse wadi’s aangelegd zullen worden om het hemelwater op te kunnen vangen. Op hoofdlijnen worden een 2-tal typen wadi’s onderscheiden. Een 2 tal wadi’s met een bergende en infiltrerende functie en wadi’s met een transport en infiltrerende functie;
  • De bergingseis die door waterschap Vallei en Veluwe gehanteerd, is vertaald naar het plangebied. De bergingseis bedraagt 78 mm berging en 1,6 ltr/s/ha afvoer naar oppervlaktewater;
  • Voor het lozen op de Friese Wetering is een lozingsvergunning vereist;
  • Het ontwerp van het vuilwaterriool dient gebaseerd te zijn op de te verwachten lozingshoeveelheid;

Toets 

Voor het plangebied is een watertoets opgesteld. De bijgevoegde rapportage (d.d. 5 december 2023, projectnr. SLW230461503, StadLandWater), zie Bijlage 11 Watertoets Achterberg West.


Toetsing waterhuishoudkundige aspecten met plan

Bestaande situatie
De klimaatanalyse Rhenen laat zien in welke gebieden het hemelwater zich verzameld en waar er wateroverlast plaats zal vinden. Deze uitkomsten zijn getoetst in de praktijk met o.a. inwoners. Zij hebben aangegeven dat zij zich zorgen maken over de ontwikkeling van dit gebied i.r.t. wateroverlast. Hieronder is te zien wat de gevolgen zijn van een bui van 46mm per uur. 46 mm per uur is iets meer dan een standaard bui, maar uit ervaring van de gemeente is dit een bui die regelmatig voorkomt in Rhenen. De gebouwen en wegen die rood zijn aangegeven ondervinden bij een bui van 46 mm per uur wateroverlast (water intreden in gebouw en blijft staan op de weg waardoor verkeer wordt gehinderd en onveilige situaties ontstaan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0019.png"
Figuur 4.7: Wateroverlast bui 46 mm Klimaatanalyse Rhenen (bron: gemeente Rhenen)

In 2014 en 2015 zijn er extreme buien gevallen in Rhenen. Deze regenbuien zorgden voor extreem wateroverlast voor de beoogde bouwlocatie. Er was toen sprake van buien van meer dan 80 mm per uur. Het waterschap heeft aan de Lijnweg en de Cuneraweg duikers vergroot, damwanden geplaatst rondom woningen aan de Lijnweg en een primaire watergang aangelegd. De primaire watergang is te vinden aan de linkerkant van de tweede poort. De overlast ontstaat met name vanwege de afstroming uit Rhenen richting Achterberg. De klimaatanalyse is na de aanleg van deze maatregelen opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0020.png"
Figuur 4.8: Wateroverlast bij bui 74 mm Klimaatanalyse Rhenen (bron: gemeente Rhenen)

Riolering en afvalwaterketen - Toename afvalwater

Ten gevolge van de ontwikkeling zal er sprake zijn van een toename van afvalwater. In onderstaande berekening is deze toename bepaald:
103 woningen * 2,5 inwoner/won. * 120 ltr/p/p/d = 30.900 ltr/d = 30,9 m³/d.


Riolering en afvalwaterketen - Bestaande riolering
De inzameling en afvoer zal plaatsvinden via een nieuw te realiseren dwa-riool lozend op het bestaande en aangrenzende rioleringsstelsel, al dan niet met tussenkomst van een rioolgemaal. Of een rioolgemaal toegepast dient te worden hangt af van de uiteindelijke hoogteligging van het plan in relatie tot de diepte ligging van de aansluiting op het bestaande riool. Dit dient nader uitgezocht te worden in een nader uit te werken rioleringsplan.


Waterberging - Toename verhard oppervlak
Het plangebied heeft een bruto oppervlak van circa 49.600 m² (4,96 ha). Bij het bepalen van de toekomstige verhardingen is uit gegaan van de onderstaande verdeling bij de kavels. De kavels zijn onderverdeeld in 4 typen te weten vrijstaand (70% verh.), 2-onder-1 kap (80% verh.), rijwoningen (90% verh.) en appartementen (100% verh.). Achtereenvolgens is uitgegaan van een verdeling 60% bebouwing en 40% erfverharding bij alle typen kavels, met uitzondering van de appartementen. Bij de appartementen is uitgegaan van 90 % bebouwing en 10% verharding. In onderstaande tabel (zie ook Bijlage 12 ) wordt een globaal overzicht gegeven van de toekomstige verharde oppervlakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0021.png"
Figuur 4.9: Overzicht toekomstige verharde oppervlakken (bron: Stadlandwater)

Waterberging - Voldoende ruimte waterberging

Als uitgangspunt geldt dat het nieuw verhard oppervlak niet wordt aangekoppeld maar duurzaam gescheiden zal worden. Het vasthouden en bergen van opgevangen hemelwater dient binnen de planlocatie ingepast te worden. De bergingseis die gehanteerd wordt door Waterschap Vallei en Veluwe is dat een bui overeenkomstig met T = 100 + 10% klimaatverandering (78 mm) geborgen moet kunnen worden binnen de plangrenzen. Deze 78 mm wordt gerekend over die oppervlakken die leiden tot een versnelde afvoer en dus verharde oppervlakken. Met verwijzing naar paragraaf voert 28.012 m² verhard afvoerende oppervlak versneld af. Deze hoeveelheid dient binnen de plangrenzen vast gehouden te worden en komt omgerekend op 28.012 x 78 mm = 2.185 m³ berging.

Binnen het plangebied wordt gestreefd om al het afstromende hemelwater oppervlakkig af te laten voeren naar de daarvoor bestemde wadi's. Het plan is voldoende ruim opgezet met aaneengesloten groenstroken waar realisatie van waterberging mogelijk is. Waterberging zal voornamelijk plaatsvinden is de wadi's aan de buitenzijdes van het plan. Middels watergangen worden deze aan elkaar gekoppeld.

Waterberging - Kansen infiltratie in de bodem
Uit de meetresultaten blijkt dat de gemiddelde K-waarde over het algemeen 0.7 - 1,5 meter per dag bedraagt. Op basis van deze meetwaarden kan de doorlatendheidscapaciteit als matig worden bestempeld. Uit de praktijk blijkt echter dat infiltreren in dit gebied erg lastig is. Vandaar dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat er geen infiltratie plaatsvindt in het gebied.

Water - Voldoende ruimte waterberging
Binnen het plangebied wordt gestreefd om al het afstromende hemelwater oppervlakkig af te laten voeren naar de daarvoor bestemde watergangen in het plangebied. Het plan is voldoende ruim opgezet met aaneengesloten groenstroken waar realisatie van waterberging mogelijk is. Waterberging zal voornamelijk plaatsvinden in de watergangen met flauwe taluds aan de buitenzijdes van het plan. Middels watergangen in het plan de duikers worden deze aan elkaar gekoppeld, zodat een robuust watersysteem ontstaat, zie ook paragraaf 5.5.

In bijlage 4 van de rapportage is een inrichtingstekening opgenomen met onder meer de oplossing voor de waterberging


Oppervlaktewater kwaliteit - Lozing op bestaand oppervlaktewater
Vanuit het plangebied wordt via een 4 tal lozingsconstructies water geloosd worden op de bestaande A-watergang (De Friese Wetering). Het stuwpeil is 8,40 m +NAP. Alle buien kleiner of gelijk aan T = 100 + 10% dienen vertraagd afgevoerd te worden op de A-watergang met een intensiteit van 1,6 ltr/s/ha. Op basis van de bruto plangrootte bedraagt deze hoeveelheid 4,96 ha x 1,34 ltr/s/ha = 6,65 ltr/s (23,9 m³/h). De dimensionering en detailontwerp van de lozingsconstructies vindt plaats in overleg met de gemeente Rhenen en Waterschap Vallei en Veluwe.

Grondwateroverlast - Dempen van sloten
Het plan beoogd op diverse plekken het dempen/ aanpassen van bestaande kleinere C-watergangen. Afvoer van overtollig water afkomstig van buiten het plangebied dient ook in de toekomst gewaarborgd te zijn. Met verwijzing naar paragraaf 2.11 van de rapportage zal het afstromende hemelwater vanaf de spoortunnel door het plan geleid worden.

Inrichting en beheer - Eigendom oppervlaktewater waterschap
Voor de wijze waarop geloosd zal gaan worden op de A-watergang gelden de eisen en randvoorwaarden van waterschap Vallei en Veluwe. Voor de technische uitwerking van deze lozingsconstructie wordt afstemming gezocht met Waterschap Vallei en Veluwe. De lozingsconstructies komen in eigendom en beheer van de gemeente Rhenen. Voor deze lozing en de lozingsconstructie is een lozingsvergunning benodigd.

Volksgezondheid - Overstort gemengde stelsel
Geconstateerd is dat er een gemengde overstort loost op de Friese Wetering, deze overstort komt uit de BBB Bergweg/Lijnweg. Het gevolg van deze overstort is dat de waterkwaliteit van de Friese Wetering periodiek bepaald wordt door deze riooloverstort vanuit het gemengde rioleringsstelsel. Bij een locatiebezoek is geconstateerd dat er na een hevige bui diverse bestanddelen aangetroffen zijn in de Friese Wetering afkomstig uit het (gemengde) rioolstelsel. Om toekomstige vermenging van dit verdunde rioolwater te voorkomen met het ingezamelde hemelwater in de watergangen binnen het plangebied zullen er stuwen worden aangebracht. De overstorthoogte van deze stuwen zijn afgestemd op het maximale waterpeil in de Friese Wetering, zodat er geen water terugstroomt in het plangebied.

In extreme situaties kan water via de fietstunnel in het plangebied komen. Ook in dit water kan verdund zijn met water vanuit riool overstorten vanuit de gemengde riolering. Echter zal dit zeer sterk verdund zijn, omdat alleen in extreme situaties water via de fietstunnel in het plangebied komt.

Toekomstig watersysteem

Behandeling afvalwater
Door de realisatie van het bouwplan zal het aanbod van vuilwater toenemen. De berekende/ geschatte toename bedraagt circa 30,9 m³/d. Het afvalwater zal via een nieuw aan te leggen riolering en gemaal aangesloten worden op het bestaande rioleringssysteem. Het rioleringsplan op hoofdlijnen is weergegeven in bijlage 5.

Behandeling hemelwater
Algemeen
Als uitgangspunt geldt dat het nieuw verhard oppervlak niet wordt aangekoppeld, maar duurzaam gescheiden zal worden. Het vasthouden en bergen van opgevangen hemelwater dient binnen de planlocatie ingepast te worden. De bergingseis die gehanteerd wordt door Waterschap Vallei en Veluwe is dat een bui overeenkomstig met T = 100 + 10% klimaatverandering (78 mm) geborgen moet kunnen worden binnen de plangrenzen. Deze 78 mm wordt gerekend over die oppervlakken die leiden tot een versnelde afvoer en dus verharde oppervlakken. Met verwijzing naar paragraaf voert 28.012 m² verhard afvoerende oppervlak versneld af. Deze hoeveelheid dient binnen de plangrenzen vastgehouden te worden en komt omgerekend op 28.012 x 78 mm = 2.185 m³ berging.

Systeemkeuze
Binnen het plangebied wordt gestreefd om het afstromende hemelwater zo veel als mogelijk oppervlakkig af te laten voeren naar de daarvoor bestemde watergangen. Alleen bij de zorgwoningen wordt een hemelwaterriool aangelegd, omdat hier de afstanden naar de watergangen te groot zijn voor oppervlakkige afstroming.

De nieuwe watergangen en waterbergingen in het plangebied hebben onderin een smal profiel en zijn voorzien van (zeer) flauwe taluds waar water op geborgen kan worden. Het principe in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0022.png" Figuur 4.10 Principe watergangen met berging
 

De bodemhoogte van de nieuw watergangen bedraagt 7,60 m +NAP en zullen in droge periodes droogvallen. Dit is in de huidige situatie ook het geval met de bestaande watergangen in het plangebied en Friese Wetering. De bestaande watergang die in het plangebied is opgenomen heeft een bodemhoogte van ca. 7,90 m +NAP.

Op vier locaties in het plangebied komen constructies waarbij het overtollig hemelwater als de berging gevuld is geloosd kan worden op de Friese Wetering. Het stuwpeil komt op 8,40 m +NAP. Het laagste wegpeil in het plangebied ligt op 8,55 m +NAP. Het stuwpeil is hoger dan de Cuneraweg, zodat er geen water vanuit de Friese Wetering het plangebied instroomt. Daarnaast worden de constructies van openingen voorzien, zodat in situatie van minder dan T=100 het geborgen hemelwater met maximaal de landelijke afvoer naar de Friese Wetering afgevoerd kan worden. De constructies worden nog nader uitgewerkt in samenspraak met gemeente Rhenen en waterschap Vallei en Veluwe.

Bij een bui T=10 (43 mm) stijgt de waterhoogte in de beringsvoorzieningen tot 29 cm. Bij een bui T=100 stijgt het waterniveau met 45 cm.

Alle watergangen in het plangebied zijn met elkaar verbonden door duikers ø 500 mm, zodat er een robuust systeem ontstaat. In extreme situatie en er water vanuit het spoortunnel het plangebied inkomt, kan dit water via de bestaande watergang en de nieuwe watergangen met berging geloosd worden op de Friese Wetering.

In bijlage 4 van de rapportage is de inrichtingstekening opgenomen.

  • Conclusies en aanbevelingen uit de rapportage:
    Het bouwplan betreft de realisatie van een 87-tal woningen en 16 appartementen omliggende wegen, parkeerplaatsen, trottoirs en groen;
  • De GHG bedraagt circa 7,85 m + NAP;
  • De doorlatendheid van de bodem is gemeten op ca. 1 m/d, maar het uitgangspunt voor dit plan is dat er geen infiltratie plaatsvindt.
  • Uitgangssituatie is dat er een duurzaam gescheiden watersysteem aangelegd zal worden. Dit houdt in dat er diverse, droogvallende, watergangen met flauw talud aangelegd worden om het hemelwater op te kunnen vangen.
  • De bergingseis die door waterschap Vallei en Veluwe wordt gehanteerd, is uitgewerkt in het plangebied. De bergingseis bedraagt 78 mm berging en een afvoer van 1,34 ltr/s/ha naar oppervlaktewater;
  • De stuw met geknepen afvoer dient nog verder uit gedetailleerd te worden. Dit dient uitgevoerd te worden conform de eisen en randvoorwaarden van waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Rhenen;
  • Voor het lozen op de Friese Wetering is een lozingsvergunning vereist;
  • Het ontwerp van het vuilwaterriool dient gebaseerd te zijn op de te verwachten lozingshoeveelheid;
  • Geadviseerd wordt om voor het plan een waterhuishoudkundig- en rioleringsplan op te stellen.

Conclusie
Gelezen en met inachtneming van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het aspect 'water'.

4.12 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek (Bijlage 14). De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Overige negatieve effecten op Natura2000-gebieden kunnen wèl worden uitgesloten.

Stikstofdepositie
Het plangebied ligt op minimaal 1,91 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. Om te bepalen of de ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (stikstofdepositieberekening, Rzsf2Pa3x2cJ, zie Bijlage 16).

Uit de berekening met de AERIUS Calculator (release 2023.0.1) is gebleken dat in de bouw- en gebruiksfase geen rekenresultaten berekend zijn die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee vormt stikstofdepositie geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied vormt geen functioneel leefgebied voor beschermde reptielen en dag- en nachtvlinders.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien het plangebied bouwrijp gemaakt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied vormt geen functioneel leefgebied voor beschermde reptielen of beschermde dag- of nachtvlinders.

In de weide aan de oostkant van het plangebied staat een bezette ooievaarspaal. Aangezien het nest van een ooievaar jaarrond beschermd moet er voor het verplaatsen van de ooievaarspaal ontheffing aangevraagd worden. Van de andere in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien het plangebied bouwrijp gemaakt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten. Om de betekenis van het plangebied voor huismussen en steenuilen vast te kunnen stellen, wordt geadviseerd aanvullend onderzoek te verrichten.

Er zijn in het plangebied geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een verblijfplaats in het plangebied bezetten. Om de aanwezigheid van een verblijfplaats volledig uit te kunnen sluiten, wordt geadviseerd aanvullend onderzoek te verrichten naar verblijfplaatsen van vleermuizen.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd

grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Stikstofberekening uitvoeren voor zowel ontwikkel- als gebruiksfase;
  • Ontheffing aanvragen voor verplaatsen ooievaarsnest;
  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde grondgebonden zoogdieren of amfibieën doden (zorgvuldig werken, wegvangen of werkterrein natuurvrij maken);
  • Aanvullend onderzoek uitvoeren naar verblijfplaatsen vleermuizen;
  • Aanvullend onderzoek uitvoeren naar functie van het plangebied voor steenuilen;
  • Aanvullend onderzoek uitvoeren naar nestplaatsen van huismussen in het plangebied.

Deze aanvullende onderzoeken worden in aparte rapportage gerapporteerd.

Nader onderzoek
In het nadere onderzoek (d.d. 1 december 2023, projectnr 5968 Natuurbank Overijssel) is er nader onderzoek verricht naar aanwezigheid van nesten van huismussen, aanwezigheid van steenuilen en verblijfsplaatse van vleermuizen in het onderzoeksgebied.

De resultaten van dit nadere onderzoek zijn:
Vleermuizen:
Tijdens alle bezoeken werden gewone dwergvleermuizen waargenomen. Het betrof hoofdzakelijk foeragerende of langsvliegende dieren, die ten oosten van het onderzoeksgebied vlogen. Een enkele maal werd door een gewone dwergvleermuis kortstondig gefoerageerd in het plangebied, rond de gebouwen en beplanting. Op 19-6 werden twee langsvliegende rosse vleermuizen waargenomen en tijdens beide bezoek in het najaar werk een (hoog) overvliegende rosse vleermuis waargenomen (zonder binding aan plangebied).
Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied vastgesteld.

Huismus
Er zijn in het geheel geen huismussen waargenomen in het onderzoeksgebied. Ook zijn geen nesten vastgesteld in het onderzoeksgebied.

Steenuil
Er zijn geen steenuilen gehoor of gezien tijdens het onderzoek. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het onderzoeksgebied geen functioneel leefgebied van steenuilen betreft.

Conclusie nader onderzoek
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen verblijfplaats van vleermuizen, geen nestplaats van huismussen en geen nestplaats of functioneel leefgebied van steenuilen negatief beïnvloed.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het beoogde plan.

4.13 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Als bij uitvoering van werkzaamheden anders dan het doen van opgravingen, vondsten worden gedaan waarvan wordt vermoed dat het archeologische vondsten betreft, is het op grond van art. 5.10 van de Erfgoedwet verplicht om deze te melden bij de bevoegde overheid. Om praktische redenen kan deze melding worden gedaan bij de gemeente. De melding dient vergezeld te gaan van foto's van de vondst en gegevens over de exacte locatie van de vondst.

Met de invoering van de Wet op de archeologisch monumentenzorg in 2007 is de verantwoordelijkheid voor bodemarchief naar de gemeenten gedelegeerd. De gemeente Rhenen beschikt over een archeologische beleidskaart. Dit archeologiebeleid is overgenomen in het geldende bestemmingsplan en daarin heeft het plangebied de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" en een aanduiding voor een hoge verwachtingswaarde.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied beschikt over verschillende archeologische dubbelbestemmingen. Het meest oostelijke gedeelte is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (bestemmingsplan 'Kern Achterberg 2012'). Voor deze gronden geldt dat er een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij bouwwerken met een opperlvakte van meer dan 100 m² of bouwwerken met graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm. De overige gronden beschikken over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde' (bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen'). Ook voor deze gronden geldt dat er een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² of meer. Deze waarden worden met het voorliggende plan overschreden. Om die reden is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

In Bijlage 17 is het archeologisch onderzoek voor het deelgebied Nieuwe Erven bijgevoegd. Daarnaast zijn er in het verleden verschillende onderzoeken uitgevoerd voor de overige deelgebieden. De uitkomsten van deze onderzoeken zijn in het archeologisch onderzoek voor het deelgebied Nieuwe Erven meegenomen. Figuur 4.11 toont de verschillende onderzochte gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0023.png"

Figuur 4.11: Overzicht onderzochte locaties (bron: mw. P Fijma, regio-archeoloog van de ODRU)

In het centrale blauw gearceerde terrein wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht op basis van het booronderzoek van RAAP in 1995 (Visscher 1995).
In het oranje gearceerde terrein wordt een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk geacht op basis van ditzelfde booronderzoek. De ROB heeft hier vervolgens aanvullend onderzoek gedaan. En ook de Wergroep Archeologie Rhenen heeft onderzoek gedaan in enkele wegcunetten. Hierbij zijn resten van vroeg-middeleeuws grafveld en een (vroeg)middeleeuwse nederzetting vastgesteld. Op basis daarvan is destijds besloten op het perceel nr. 4460 geen woningen te realiseren. Aan de zuidwestzijde van dit terrein is ter voorbereiding van de bouw van een zorgcomplex een nederzetting uit de IJzertijd opgegraven (van Benthem 2020). Deze archeologische vindplaats is destijds niet begrensd en loopt vrijwel zeker naar het noorden door tot in het bestemmingsplangebied.

Voor het dik rood omrande gebied (waaronder het groene gedeelte) is het nieuwe archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het uitgevoerde archeologisch onderzoek zijn voor het deelgebied Nieuwe Erven (dik rood omrand in figuur 4.11) de volgende resultaten naar voren gekomen.

De bodemopbouw in het plangebied is vrij uniform en bestaat van ondiep naar diep achtereenvolgens uit de (sub)recente bouwvoor, een menglaag en de natuurlijke ondergrond van hellingafspoelingsmateriaal (matig siltig, matig fijn zand met kiezels). In alle boringen is de bodemopbouw (sub)recent verstoord tot in de C-horizont als gevolg van verploeging. Er zijn geen archeologische lagen of archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De hoge archeologische verwachting voor het plangebied kan daarom worden bijgesteld naar laag, met als indicatie verstoord.

Op basis van de tijdens het booronderzoek aangetroffen bodemverstoringen en het ontbreken van archeologische indicatoren en archeologische lagen wordt de kans dat in het plangebied intacte archeologische resten aanwezig zijn laag ingeschat.

Conclusie
De opgenomen regels bieden voldoende bescherming voor de bescherming van de eventuele archeologische waarden in het plangebied. 

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten aanwezig. Het dichtsbijzijnde monumentale object is de Spoorbrug ten westen van het plangebied. De Spoorbrug, onderdeel uitmakend van de spoorlijn amersfoort-Rhenen, liep door naar Kesteren tot de Tweede Wereldoorlog. Het viaduct is in 1882 gebouwd. Het plan heeft verder geen invloed op dit monumentale object. Ook andere cultuurhistorische elementen zijn niet aanwezig binnen het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.14 Verkeer / parkeren

Verkeer

In het plangebied worden woonstraten aangelegd voor het ontsluiten van de woningen. Deze aan te leggen straten worden ontsloten op de Cuneraweg. Dit is een de ontsluitingsweg (geasfalteerd) vanuit Achterberg in westelijke richting, waar een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Na circa 450 m in westelijke richting, sluit de Cuneraweg aan op de provinciale weg (N233) waar het verkeer verder kan worden afgewikkeld.

De toename van verkeersbewegingen is in de tabel aangegeven. Hiervoor is de richtlijn van de CROW "Toekomstbestendig parkeren" gehanteerd. Voor dit plan geldt een stedelijkheidsgraad van het CBS 'niet stedelijk' (<500 adressen per km²) en het gebied valt onder het criterium 'rest bebouwde kom'.

Woningtype   Aantal woningen   CROW- categorie   CROW-norm   Minimaal   Gemiddeld   Maximaal  
Vrijstaand   11   Koop, huis, vrijstaand   7,8 - 8,6   85,8   90,2   94,6  
2-onder-1-kap   16   Koop, huis, twee-onder-een-kap   7,4 - 8,2   118,4   124,8   131,2  
Rijwoningen (koop)   33   Koop, huis, tussen/hoek   7,0 - 7,8   231   244,2   257,4  
Rijwoningen (huur midden)   5   Huur, huis, vrije sector   7,0 - 7,8   35   37   39  
Rijwoningen (huur sociaal)   16   huur, huis, sociale huur   5,2 - 6,0   83,2   89,6   96,0  
Appartementen (huur sociaal)   16   Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   3,7 - 4,5   59,2   65,6   72  
2-onder1-kap (levensloop bestendig)   4   Koop, huis, twee-onder-een-kap   7,4 - 8,2   29,6   31,2   32,8  
Totaal   101       641,6   672,6   723  

Het gaat om een totaal van afgerond maximaal 723 extra verkeersbewegingen vanuit de nieuwe woonwijk. De ontsluiting van de woonwijk op de Cuneraweg is ten westen van de kern Achterberg en kan op een afstand van 450 m aansluiten op de N322. Hiervoor hoeft het verkeer niet de kern te doorkruisen, waardoor er weinig aanwonenden de extra verkeersbewegingen ervaren. Door de maximumsnelheid van 30 km/uur en daarmee de lage snelheid van het heersende verkeer en extra verkeer, zal de verkeersveiligheid niet in het gedrang komen.
De Cuneraweg kan deze verkeersbewegingen op goede wijze afwikkelen.

Parkeren

Het woningbouwgebied is ingedeeld in drie gebieden: De Nieuwe Erven, De Binnenerven en het Erf van Lienden. Elk gebied heeft zijn eigen parkeergelegenheid.

Voor het berekenen van de benodigde parkeerplaatsen voor de woningen, is de Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds van de gemeente Rhenen gehanteerd. Het uitgangspunt is dat er wordt gezorgd voor voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In de nota is het centrumgebied aangegeven, alle andere percelen binnen de gemeente vallen onder 'buiten centrumgebied'.

In de onderstaande tabel is per deelgebied de parkeerbehoefte weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-ON01_0024.png"

Uit de berekening volgt een parkeerbehoefte van in totaal 171 (afgerond) parkeerplaatsen.

Op De Nieuwe Erven staan 9 rijwoningen, 4 levensloopbestendige en 2 vrijstaande woningen. De vrijstaande woningen hebben elk 2 parkeerplaatsen op het eigen erf, de levensloopestendige woningn hebben elk 1 parkeerplaats. In de openbare ruimte en in de gezamenlijke carports zijn 26 parkeerplaatsen opgenomen. In totaal 38 parkeerplaatsen.

In het gebied de Binnenerven staat 9 vrijstaande, 12 dubbele en 31 rij woningen. De dubbele en vrijstaande woning hebben allemaal 2 parkeerplaatsen op eigen erf (48). In de openbare ruimte , vooral aan de achterzijde en koppen van woonblokken zijn 46 parkeerplaatsen gelegen. Tot slot zijn er in graskeistroken plaats voor 16 auto's. Dit brengt het totaal op 110 parkeerplaatsen.

Op het Erf van Lienden bevinden zich 9 rijwoningen, 10 paviljoenwoningen en 16 appartementen. Er zijn 40 parkeerplaatsen gereserveerd in de openbare ruimte en nog eens 8 parkeerplaatsen in een graskeienstrook. Tot slot zijn er nog 4 parkeerplaatsen op eigen erf, een totaal van 52 parkeerplaatsen.

In het plangebied zijn in totaal 200 parkeerplaatsen aanwezig en daarmee voorziet deze planontwikkeling ruim voldoende in het parkeren op eigen terrein.

4.15 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit
Wettelijk kan er in Nederland geen verdere verduurzaming worden afgedwongen dan via het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. Sinds 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

De gemeente Rhenen heeft zich aangesloten bij het Convenant Duurzaam Bouwen vna de Provincie Utrecht. Daarmee heeft de gemeente de ambitie uitgesproken om op allerlei aspecten van duurzaamheid, variërend van energie tot natuur inclusief bouwen, verder te willen gaan dan de wettelijke normen.

Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Toets

In het plangebied is ruimte voor groen, dat voor een deel wordt gecombineerd met de opvang van hemelwater. Het water kan infiltreren in de bodem en bij teveel water, kan deze worden afgevoerd. Deze groene inrichting draagt bij aan het voorkomen van hittestress. In het landschapsplan is de inrichting van het plangebied opgenomen en te zien waar het groen zowel in openbaar gebied als op particulier terrein wordt ingericht.

De woningen worden gasloos gebouwd, conform de wettelijke verplichting en zullen voldoen aan de gestelde BENG-normen. Er wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid voor realiseren van een bron voor warmtepompen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Groen
Binnen deze bestemming worden de (belangrijkste) groenvoorzieningen ondergebracht. Hierbinnen is ook de aanleg van een speelvoorziening mogelijk. Ook kleinere groengebieden zijn opgenomen in deze bestemming, omdat ze als groenstructuur belangrijk zijn voor de wijk.

Verkeer en verblijfgebied
Binnen deze bestemming vallen de gebiedsontsluitingswegen, de erftoegangswegen als ook paden en parkeervoorzieningen. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop.
Tevens zijn speelvoorzieningen mogelijk binnen deze bestemming.

Wonen
Voor alle typen woningen is deze bestemming opgenomen. Voor de hoofdgebouwen zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen deze moeten worden opgericht. Voor
Door middel van de bouwaanduidingen 'tae', 'vrij', 'gs' en 'aeg' wordt aangegeven welke type woningen zijn toegestaan, respectievelijk twee-aaneen, aaneengebouwde woningen en vrijstaande woningen. Voor de woningen is een maximaal goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangeduid. De bouwdiepte voor de bouwstroken zijn 10 meter.
Voor de vrijstaande woning is het bouwvlak aangepast aan het stedenbouwkundig ontwerp.

Voor de bijbehorede bouwwerken geldt een maximaal bebouwingspercentage van 25% van het achtererfgebied met een maximale oppervlakte van 150 m².

Waarde-Archeologie-3

In de geldende bestemmingsplannen hebben de betreffende gronden een archeologische dubbelbestemming. Deze is overgenomen in dit bestemmingsplan. Binnen deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht bij het realiseren van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden wordt in voorliggend plan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' overgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Utrecht

Conform het door de provincie Utrecht gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven PM.

Vru
De Veiligheidsregio Utrecht is eveneens om advies gevraagd.

Waterschap Vallei en Veluwe
Op 26 juni 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vallei en Veluwe. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure moet worden gevolgd en dat er over een viertal onderwerpen advies moet worden gevraagd, dat betreft in het algemeen, de toename van de verharding, leggerwatergang en de riooltransporleiding. Het overleg met het Waterschap is in gang gezet.
Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Inspraak

Voor deze woningontwikkeling heeft uitgebreide participatie plaatsgevonden in de vorm van een eerste presentatie (januari 2022) en de uitnodiging aan de omwonenden om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers. Deze reacties zijn samengevat en hebben al dan niet tot aanpassing geleid. In februari 2023 was er een inloopbijeenkomst georganiseerd voor iedereen met interesse in dit plan.
In Bijlage 18 is het participatieverslag opgenomen.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.