Plan: | Herontwikkeling Smutslaan 8 en Tonibastuin |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0308.000058-VA01 |
Aan de Smutslaan en het Tonibasplein in Baarn (Transvaalbuurt) staat het gebouw van de (voormalige) Nieuwe Baarnse School. De school bestond uit meerdere gebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan de Smutslaan 8 staat. De onderwijsfunctie wordt inmiddels niet meer uitgeoefend in het gebouw.
De gemeente Baarn heeft het gebouw vrijgegeven voor herontwikkeling en richt zich daarbij op een woonfunctie. Daarbij wordt een combinatie van verschillende typen grondgebonden woningen gerealiseerd. Een deel van het bestaande hoofdgebouw wordt herontwikkeld en een deel wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Een nadere beschrijving hiervan is opgenomen in paragraaf 2.3. In onderstaande foto is het bestaande hoofdgebouw weergegeven.
Foto van het bestaande hoofdgebouw aan de Smutslaan 8
De gemeente staat positief tegenover deze herontwikkeling van de school. De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan 'Amaliapark - Transvaal', waarin de gronden de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' hebben. Daarom is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.
Het plangebied ligt in de Transvaalbuurt, ten noordwesten van het centrum van Baarn. Het ligt vlak bij de Eemnesserweg, een hoofdontsluitingsroute van het centrum van Baarn naar onder meer de snelweg A1. De ligging van het plangebied is weergegeven in de onderstaande figuur (rode cirkel).
De ligging van het plangebied (bron: Bing Maps)
Het plangebied bestaat uit twee delen, namelijk de school en het bijbehorende schoolplein en de Tonibastuin en daarin aanwezige Orangerie. Tussen deze delen in is een woning aanwezig ( Smutslaan 6a), die eveneens meegenomen wordt in de planvorming voor het plangebied. Voor dit perceel is gekozen voor een opzet passend binnen het bestemmingsplan "herontwikkeling Smutslaan 8 en Tonibastuin". Het plangebied is verder omgeven door woningen aan de noord-, west- en zuidzijde. Aan de oostzijde is sprake van andere functies zoals kantoor en dienstverlening. Op relatief korte afstand ten noorden van het plangebied ligt het Wilhelminapark. Zuidoostelijk van het plangebied is het centrum van Baarn. Een nadere omschrijving van de omgeving en bestaande situatie van het plangebied staat in hoofdstuk 2.
De begrenzing van het plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Amaliapark - Transvaal', vastgesteld op 27 mei 2009. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' (deels voorzien van de aanduiding 'bebouwingsvrije zone'). Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen mogelijk, die zich richten op onderwijsdoeleinden. Daarbij horende voorzieningen voor o.a. plein, parkeren en groen zijn ook mogelijk in de bestemming. De ontwikkeling van woningen is bij recht binnen deze bestemming niet toegestaan. De bestemming biedt hiervoor ook geen wijzigingsbevoegdheden of afwijkingsmogelijkheden.
Het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Beschermd Dorpsgezicht'. In het bestemmingsplan is hiervoor op grond van de verplichting uit de Monumentenwet 1988 een beschermende regeling opgenomen. Deze bescherming betreft het behoud, het herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische, ruimtelijke en archeologische waarden en karakteristieke hoofdvorm van gebouwen. Deze waarden en karakteristieken zijn beschreven in het aanwijzingsbesluit voor het "Rijksbeschermd gezicht Baarn - Prins Hendrikpark e.o." (zie bijlage 1). De bescherming wordt in dit bestemmingsplan opnieuw opgenomen. Op het perceel Smutslaan 6a ligt in het geldende plan een woonbestemming.
In de volgende figuur is een uitsnede van het geldende plan opgenomen.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een uitgebreide omschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. Hierin komt het bouwplan aan bod. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. De ontwikkeling mag hiermee niet in strijd zijn. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving en hoofdstuk 6 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan.
Dit hoofdstuk bevat een omschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. De toekomstige situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en deze moet goed in de bestaande omgeving worden ingepast.
Het plangebied ligt nabij de oostelijke grens van de Transvaalbuurt, ten noordwesten van het centrum van Baarn. Het plangebied ligt aan de Smutslaan en het Tonibastuin.
De Smutslaan is een woonstraat die, ter hoogte van het plangebied, doodloopt. De Smutslaan staat in directe verbinding met onder meer de Nassaulaan. Deze laan is aangesloten op de Nieuw Baarnstraat, die vlak bij het plangebied aantakt op de Eemnesserweg. Deze weg sluit aan op de Amsterdamsestraatweg (N221) waarvandaan vervolgens de rijksweg A1 direct bereikbaar is. De Eemnesserweg is ook een belangrijke ontsluitingsweg naar het centrum van Baarn en de daar aanwezige voorzieningen.
Direct rond het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig, met uitzondering van het gebied oostelijk van het plangebied. Dit is een overloopgebied naar het centrum toe, waar ook sprake is van andere functies zoals kantoren en kleinschalige bedrijven die passend zijn in een woonomgeving. Een van deze bedrijven staat aan de Nieuw Baarnstraat 99, direct ten oosten van het plangebied.
De bebouwing in de omgeving van het plangebied betreffen hoofdzakelijk gebouwen die bestaan uit één of twee (hogere) bouwlagen met een kap. Het gaat vooral om vrijstaande woningen op relatief ruime kavels. De gebouwen zijn afwisselend in architectuur, waardoor langs de verschillende straten een divers ruimtelijk beeld ontstaat.
Het parkeren bij de gebouwen in de omgeving van het plangebied vindt hoofdzakelijk plaats op eigen terrein. De mogelijkheid bestaat ook om langs de Smutslaan te parkeren.
In onderstaande luchtfoto (bron: Bing Maps) en de afbeelding in 1.2 is de ligging en de huidige situatie in en om het plangebied zichtbaar.
Huidige situatie in en rond het plangebied
De Smutslaan is een woonstraat met het karakter van een laantje. Het huidige beeld wordt gedomineerd door het schoolgebouw en de daarbij horende hoge en forse aanbouw. Deze is op de foto in 1.1 goed te zien. Dit schoolgebouw staat in het westelijk deel van het plangebied. Het bestaat uit het oude hoofdgebouw en de aanbouw. Aan de oostzijde van de bebouwing ligt het plein bij de school.
Het oostelijk deel van het plangebied betreft de Tonibastuin. Deze liggen aan het doodlopende deel van de Smutslaan. Dit deel van het plangebied is op dit moment grotendeels onbebouwd. Langs de oostrand staat een orangerie, die gebruikt werd als kleuterklas van de Nieuwe Baarnse School. Aan de zuidzijde is sprake van buitenopslag. Het perceel is omzoomd door struweel en bomen.
Zoals aangegeven in 1.2 bestaat het plangebied uit twee delen. Deze twee delen worden van elkaar gescheiden door een woonperceel. Op het woonperceel staat een vrijstaande woning die bestaat uit één bouwlaag met een kap.
Door de herontwikkeling van de school wordt het karakter van de woonstraat hersteld in de sfeer van de omliggende woningen. Daarbij is ingezet op het handhaven van het aanwezige groen en de architectuurstijl van de bestaande woningen.
Hiervoor wordt het oude schoolgebouw gerenoveerd tot een woon(-werk) functie. Daarnaast worden nieuwe grondgebonden woningen ontwikkeld, variërend van vrijstaande, twee-onder-één kap en rijwoningen. In het te handhaven oude schoolgebouw worden één of twee woningen gerealiseerd. Daarnaast komt een blok van vier rijwoningen en twee twee-onder-één-kapwoningen. Onder de vier rijwoningen wordt een parkeergarage gerealiseerd voor de bewoners van dit blok. In totaal komen daar 8 parkeerplaatsen in. Direct oostelijk van de te handhaven woning is de inrichting van het plangebied meer vrij. Hier zijn meerdere inrichtingsvarianten mogelijk, waarbij vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen elkaar kunnen afwisselen. Het totaal aantal woningen in het plangebied is maximaal 14.
In de onderstaande afbeelding staat een impressie van een mogelijke inrichting.
Impressie van de mogelijke inrichting van het plangebied
De woningen bestaan hoofdzakelijk uit ten hoogste twee bouwlagen met een kap. De hoogte van de woningen varieert. De (vrijstaande en twee-onder-één kap)woningen in het oostelijk plandeel hebben een goot- en bouwhoogte van ten hoogste 6,5 en 10 meter. In het westelijk plandeel loopt de goot- en bouwhoogte in westelijke richting op naar 9 en 13 meter, tot een maximale bouwhoogte van 14 meter. Deze laatste is de bestaande hoogte van het te behouden deel van het schoolgebouw.
De bouwvorm, kapvorm en kaprichting variëren per gebouw. De woningen hebben allemaal een voor- en achtertuin, waardoor het groene karakter van de buurt versterkt wordt. Door de te hanteren architectuur en ruimtelijke inrichting sluit het nieuwbouwplan goed aan op buurt. In de volgende afbeelding staat een impressie van de mogelijk toekomstige situatie.
Vogelvluchtimpressie eindbeeld plangebied
Behalve de nieuwe woningen en bijbehorende tuinen zijn ook voorstellen gedaan voor het vervolmaken van de openbare ruimte in de buurt. Een pleintje op de plaats van de Tonibastuin geeft de mogelijkheid aan het eind van de doodlopende straat door een cul-de-sac te keren, maar geeft ook ruimte voor extra bomen. Zo'n pleintje zorgt voor flexibele ruimte in de buurt. Waar overdag kinderen een informele speelplek vinden, is er 's avonds ruimte voor de auto's van bezoekers. In de volgende afbeelding staat een impressie van het straatbeeld rond de cul-de-sac.
Impressie straatbeeld
Parkeren voor de nieuwe woningen vindt plaats op eigen terrein, waarbij rekening wordt gehouden met twee auto's per woning. Daarnaast voorkomt een kleine stallingsgarage voor 13 auto's aan de Smutslaan (onder de rijwoningen) dat al te veel inritten het straatprofiel bepalen.
De regeling zoals opgenomen in dit bestemmingsplan bevat tot op zekere hoogte de gewenste flexibiliteit. Met name aan de randen van het plangebied is rekening gehouden met omwonenden door bijvoorbeeld een bestemming Tuin te leggen (hier mogen geen bijgebouwen worden gerealiseerd, tenzij het een erker, entree of tochtportaal betreft)
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit project. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, hetgeen een relatie heeft met de genoemde ontwikkeling en/of het plangebied.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Het plangebied raakt geen van de rijksbelangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:
De regionale behoefte van de gewenste woningen in het plangebied kan worden aangetoond. In Baarn en omgeving is sprake van een forse stijging van het aantal woningtransacties (bron: kadaster) in het afgelopen jaar (+70%). Er werden vooral meer tussenwoningen en vrijstaande woningen verkocht. Daarbij trok specifiek het duurdere segment (> € 300.000) aan. Desondanks stegen de prijzen niet in het afgelopen jaar; de gemiddelde koopsom nam zelfs licht af. Uit een nadere analyse bleek dit vooral te zijn veroorzaakt door de afgenomen koopsom bij vrijstaande woningen. Dit lijkt paradoxaal, maar duidt er hoogstwaarschijnlijk op dat kopers afgelopen jaar hun kans hebben gegrepen in het hogere segment. De vraagprijzen van vrijstaande woningen zijn de afgelopen jaren zo sterk gedaald, dat ze binnen het bereik van veel kopers (uit het hogere segment) komen.
De primaire doelgroep voor het plan zijn de grootwonende veelverdieners (bron: Bouwfonds Mosaic), vooral voor de tweekappers en vrijstaande woningen. Deze doelgroep woont aan de westelijke kant van Baarn, ook nabij de locatie is dit de meest voorkomende doelgroep. Het plangebied ligt in een van de beste wijken van Baarn. Gecombineerd met nieuwbouw/volledige renovatie levert dit een unieke propositie op. De Baarnse woningmarkt is afgelopen jaar sterk hersteld, juist ook in het hogere segment. Voor volgend jaar mogen ook prijsstijgingen in dit segment verwacht worden. De beperkte omvang van het project is ook een gunstige factor, dit benadrukt het unieke karakter en beperkte kansen voor de kopers. De opnamecapaciteit van dit segment in Baarn is veel groter dan de 14 woningen in het plangebied. Vorig jaar werden in Baarn bijvoorbeeld 70 woningen boven de € 400.000 verkocht.
Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Baarn en is op dit ogenblik deels bebouwd. Door de nieuwe invulling komt een op de locatie goed passende functie terug. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking (inbreiding voor uitbreiding).
Toetsing aan deze derde trede is niet noodzakelijk omdat aan de tweede trede wordt voldaan. Het plangebied is overigens passend multimodaal ontsloten, omdat het onder meer vlakbij de ontsluitingsweg Eemnesserweg ligt (zie ook paragraaf 2.1).
Conclusie
De geplande ontwikkeling past binnen de randvoorwaarden van de “Ladder voor duurzame verstedelijking”. Er is sprake van zorgvuldig en intensiever ruimtegebruik.
Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten deze visie vastgesteld. Baarn maakt in de Structuurvisie deel uit van de regio Amersfoort. Deze regio maakt op haar beurt deel uit van de Noordvleugel Utrecht. Er is sprake van een hoge verstedelijkingdruk, die ook de komende jaren nog sterk groeit. In de Regio Amersfoort wordt gezocht naar ruimte voor 16.390 woningen. Het herbestemmen van de voormalige school naar een woonbestemming past binnen dit beleid.
De provincie zet in op de binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Gericht wordt op de realisatie van ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De provincie stimuleert dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren. De ontwikkeling in het plangebied past binnen dit beleid.
Het plangebied maakt in de structuurvisie onder meer deel uit van de cultuurhistorische buitenplaatszone. Plannen binnen deze structuur moeten regels bieden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. In het geldende bestemmingsplan 'Amaliapark - Transvaal' is aan dit gebied de bestemming 'Beschermd dorpsgezicht' toegekend, waarmee de cultuurhistorische waarden zijn gewaarborgd. Een dergelijke bestemming wordt in dit bestemmingsplan opgenomen. Het project voorziet in de herbestemming en restauratie van het voormalige schoolgebouw en de ruimtelijk goed ingepaste nieuwe woningbouw. Het draagt daarmee bij aan de versterking van deze cultuurhistorische waarden van de te handhaven bebouwing en de omgeving.
De provincie heeft op 4 februari 2013 ook de 'Provinciale Ruimtelijke Verordening' (PRV) vastgesteld. De PRV bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De Verordening wijst het plangebied aan als 'stedelijk gebied'. Hier is verdere verstedelijking toegestaan.
Het bestemmingsplan voorziet in het herontwikkelen van een bestaand bebouwd gebied. Een deel van het bestaande pand blijft behouden. Dit past binnen de uitgangspunten van de verordening.
De 'Toekomst- en Structuurvisie Baarn 2030', vastgesteld op 10 juli 2013 is gericht op 2030 en dient als basisdocument voor de op te stellen structuurvisie met uitvoeringsprogramma voor de gemeente Baarn. In deze toekomstvisie wordt nadrukkelijk ook aandacht besteed aan de sociaal-maatschappelijke componenten.
De gemeente streeft naar de realisatie van de juiste woningen voor de verschillende doelgroepen in een aantrekkelijke omgeving waar wonen, werken, spelen en recreëren hand in hand gaan. Om dit te bereiken wordt onder meer ingezet op de thema's kwaliteit van wonen en woonomgeving.
De locatie Nieuwe Baarnse School is in de visie opgenomen als mogelijke inbreidingslocatie. De locatie is genoemd als locatie binnen het thema 'hoogwaardig wonen' met een hoge prioriteit. De locatie leent zich volgens de visie goed voor grondgebonden woningbouw. Aantallen worden daarbij niet genoemd. De ontwikkeling in het plangebied past binnen de beleidskaders van de visie.
Het welstandbeleid van de gemeente Baarn is opgenomen in de op 14 januari 2014 vastgestelde Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn. Deze nota vervangt de welstandsnota uit 2004, en richt zich tevens op landschap, stedenbouw en cultuurhistorie. Voor het onderdeel welstand geldt dat de Nota Ruimtelijke Kwaliteit door de gemeenteraad is vastgesteld als een welstandsnota.
De aanpassingen van de wetgeving hebben tot een modernisering van de regels geleid, maar ook tot een beleidsmatige keuze: ruimtelijke kwaliteit in breder verband, ook gericht op de openbare ruimte en heldere en ondubbelzinnige criteria. Delen van de welstandsbeoordeling kunnen ambtelijk uitgevoerd worden; dit geldt vooral voor kleine bouwwerken en eenvoudige verbouwingen.
De gehanteerde gebiedsindeling in de nota is gebaseerd op de studie 'Baarn per wijk' (De Onderste Steen, september 2013). In deze studie is gekozen voor zes geografische kerngebieden die nader onderverdeeld zijn in deelgebieden. De deelgebieden bestaan uit specifieke buurten en/of duidelijk herkenbare stedenbouwkundige eenheden. Het plangebied valt in de nota in gebied 'B4' (Baarn-West / Transvaalbuurt)'. Voor de toekomst zijn aandachtspunten en een ambitie genoemd. De ontwikkeling in het plangebied voldoet hieraan. Bij de ontwikkeling van de stedenbouwkundige visie is rekening gehouden met de uitgangspunten van deze nota.
Het Rioleringsplan beschrijft hoe de gemeente de rioleringstaak vorm geeft en geeft uitgangspunten en doelstellingen voor het (stedelijk) waterbeheer. Voor het verwijderen van afvalwater uit de woonomgeving is riolering een onmisbare voorziening. Aanleg en beheer van riolering is een gemeentelijke taak. Hemelwater, dat op onverharde gebieden valt, wordt grotendeels afgevoerd op een natuurlijke manier: via grondwaterstromen en verdamping via de grond en via de beplanting. Hemelwater dat op daken en wegen valt (verhard oppervlak) wordt afgevoerd via het rioolstelsel. Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet hemelwater dat op verhard oppervlak valt, waar mogelijk van het riool worden afgekoppeld en in de bodem worden geïnfiltreerd. Op deze manier wordt het rioolstelsel en de rioolwaterzuivering niet onnodig belast. De gemeente heeft een coördinerende rol ten aanzien van grondwater. Bij structurele grondwateroverlast kan de gemeente beslissen om maatregelen te nemen. Een goed moment om maatregelen te nemen, is tijdens de vervanging van het riool of de herinrichting van de wijk.
Deze nota is in 2003 vastgesteld en in 2006 herzien. In de nota staat aangegeven hoe de uitoefening van een vrij beroep in woonwijken mogelijk gemaakt kan worden. De nota en de herziening ervan geven onder meer aan hoe in bestemmingsplannen om gegaan moet worden met aan huis verbonden beroepen en activiteiten. Het college kan afwijken van de bestemmingsplanregeling voor een aan huis verbonden beroep of activiteit, mits:
In de herziening zijn daaraan de volgende voorwaarden toegevoegd:
Met de bovengenoemde voorwaarden wordt in dit bestemmingsplan rekening gehouden waar dit nodig en mogelijk is.
Ter bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving wordt naast specifieke (milieu)wetgeving de ruimtelijke ordening ingezet. In de volgende paragrafen worden deze aspecten per thema onderzocht.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Industrie- en spoorweglawaai
In het plangebied en in de omgeving ervan is geen sprake van de aanwezigheid van een gezoneerd industrieterrein of een spoorlijn. Ten aanzien van deze aspecten zijn dan ook geen belemmeringen voor het project.
Wegverkeerslawaai
Voor het plangebied is onderzoek gedaan naar het wegverkeerslawaai van verschillende wegen rondom het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting. In het onderzoek is voor verschillende wegen rondom het plangebied de ligging van de voorkeursgrenswaarde berekend. De meeste wegen rondom het plangebied hebben geen wettelijke geluidscontour, omdat hierop een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. De Eemnesserweg, ruim 55 meter oostelijk van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied gelegen, heeft een snelheidsregime van 50 km/uur en daarmee een wettelijke geluidscontour.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) op geen enkele woning in het plangebied wordt overschreden. De geluidsbelasting op de gevels van de woningen is op verschillende hoogten berekend en varieert op die hoogten tussen de 33 en 48 dB. Aanvullende procedures en/of berekeningen op basis van de Wet geluidhinder zijn niet noodzakelijk.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel: Relevante luchtkwaliteitsnormen
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 ìg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 ìg/m³ |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Bestuursorganen kunnen bevoegdheden met betrekking tot luchtkwaliteit uitoefenen. Dit is geregeld in artikel 5.16 van de Wm. Zij kunnen de bevoegdheden uitoefenen wanneer:
Besluit niet in betekende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied heeft betrekking op de realisatie van circa 14 nieuwe woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Eemnesserweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 21,6 µg/m³ voor NO2, 23,0 µg/m³ voor PM10 en 14,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11,7 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusie
In het plangebied worden circa 14 woningen mogelijk gemaakt. Hiervoor wordt het huidige schoolgebouw gerenoveerd en wordt de voormalige bebouwing in het plangebied grotendeels gesloopt.
In de directe omgeving van het plangebied zijn woningen, kantoren en bedrijven aanwezig. Hierdoor wordt het gebied gezien als 'gemengd gebied' op basis van de VNG-publicatie. Voor een gemengd gebied geldt dat met één afstandsstap afgeweken mag worden van de richtafstand voor woningen in een rustige woonwijk. Voor de bestemming 'Bedrijf' geldt dat hier enkel bedrijven uit categorie 1 of 2 zijn toegestaan. Hiervoor geldt een minimale richtafstand van 10 meter ten opzichte van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Bij een rustige woonwijk is dit 30 meter, maar omdat hier sprake is van een gemengd gebied is de reductie naar 10 meter geoorloofd. Overigens zal binnen een afstand tussen het bouwvlak en voorliggend plan geen efficiënte bedrijfsvoering kunnen worden uitgeoefend, waardoor 10 meter vanaf de grens van het bouwvlak kan worden gerekend. Voor kantoren geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Ook hiervoor geldt dat een reductie van de 10 meter tot een rustige woonwijk mogelijk is in verband met de ligging in gemengd gebied.
Voor het grootste deel van het plangebied geldt dat de afstand van de beoogde woningen tot de bestemmingen bedrijvigheid en kantoren groter is dan bovengenoemde richtafstanden. De bouwvlakken van de nieuwe woningen worden dusdanig geplaatst dat de woningen buiten de genoemde afstanden komen. Ter plaatse van de beoogde woningen is naar verwachting van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid rekening te worden gehouden met:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water. Wel vindt er in de omgeving vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Hilversum - Baarn, de rijksweg A1 en door de aardgasleiding W500-01 en A-510-01.
Spoorlijn Hilversum - Baarn
De spoorlijn Hilversum - Baarn ligt op circa 550 meter van het plangebied. De PR10-6 contour bedraagt 7 meter en valt hiermee niet over het plangebied. Tevens is er een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter aanwezig die ook niet tot aan het plangebied reikt. Het invloedsgebied bedraagt 4 kilometer door het vervoer van stofcategorie D4 en valt hiermee wel over het plangebied. Door de grote afstand van het plangebied tot het spoor zal de ontwikkeling niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. De aanwezigheid van het spoor levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Rijksweg A1
Ten noorden van het plangebied vindt tevens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Rijksweg A1. Volgens de regelgeving daarvoor (het Basisnet Weg) is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Wel is er sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Tevens is er geen sprake van een overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico. Door het vervoer van GF3 transporten is het maatgevende invloedsgebied van de weg 355 meter. De afstand van het plangebied tot de weg is ruim 900 meter. De ontwikkeling leidt dan ook in geen geval tot een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. De aanwezigheid van de weg levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdtransport aardgasleidingen
Ten noorden van het plangebied vindt ook vervoer plaats door buisleidingen. Het gaat hierbij om de hogedruk aardgasleidingen W-500-01 en A-510-01. De inventarisatieafstand voor de leidingen is respectievelijk 140 en 240 meter. Ook hierbij is de afstand van het plangebied tot de leidingen ruim 900 m. Het plangebied ligt dus buiten de inventarisatieafstanden. De aanwezigheid van de leidingen vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een school met schoolplein en enkele onbebouwde percelen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in woningbouw. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
Het Utrechtse EHS-beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRES). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PR) zijn de regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de HES per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van de HES, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken (Nee tenzij).
Flora- en faunawet
Voor de soorten bescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Ten oosten van de A27 liggen wel enkele beschermde natuurmonumenten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever ligt circa 6,8 kilometer ten noorden van het plangebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (groen gearceerd)
(bron: webkaart provincie Utrecht)
De relatief kleinschalige ontwikkeling met een zeer beperkte verkeersgeneratie en tussenliggende verstoringsbronnen leidt niet tot significant negatieve effecten op de ver weg gelegen gebieden.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
In het plangebied is een ecologische quick scan uitgevoerd (bijlage 3).
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied mogelijk een functie heeft voor vleermuizen en broedvogels met vaste nesten. Daarnaast heeft het plangebied een functie voor algemeen voorkomende kleine grondgebonden zoogdieren zoals huisspitsmuis en mol en voor algemene broedvogels. Andere beschermde soorten worden hier vanwege de aanwezige biotopen niet verwacht.
Tabel: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig | |||||||
Vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, huisspitsmuis | nee | ||||
Ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | - | nee | ||||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | nee | ||||
bijlage IV HR | alle vleermuizen | Ja | |||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | huismus | Ja |
Het bestemmingsplan voorziet in woningbouw. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
In 2015 is ecologisch veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat soorten als de laatvlieger, gewone en ruige vleermuizen foerageren en baltsen in het plangebied, Deze soorten kunnen gedurende en na realisatie van de plannen er blijven vliegen, foerageren en baltsen. Effecten op vleermuizen worden uitgesloten. Huismus en gierzwaluw zijn niet vastgesteld. Wel komen er vogels voor die algemeen voorkomen in Nederland. Er moet dan ook gewerkt worden op een manier dat nesten en eieren van vogels niet worden beïnvloed. Uit het onderzoek blijkt dat effecten op matig en zwaar beschermde soorten worden uitgesloten, de uitvoering van het plan is niet in strijd met de Flora- en faunawet.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het ecologisch onderzoek naar vleermuizen en huismus wordt uitgevoerd. De conclusies worden te zijner tijd in deze paragraaf opgenomen en het onderzoek als bijlage toegevoegd.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt zowel ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden als op her erfgoed onder de grond (archeologie).
Cultuurhistorische waarden
Zoals eerder is beschreven, ligt het plangebied in het gebied dat is aangewezen als Beschermd Dorpsgezicht. Het oude en karakteristieke gedeelte van de school blijft bestaan. De nieuwe woningen sluiten qua karakter aan op de omgeving en doen recht aan de waarden van het beschermd dorpsgezicht. Voor wat betreft welstandsaspecten wordt aangesloten op de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Archeologische waarden
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Op basis van de archeologische verwachtingswaarde van de gemeente Baarn is ter plaatse van het plangebied sprake van een lage archeologische verwachting. Voor de beoogde ontwikkeling hoeft dan ook geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan is om die reden dan ook geen beschermende regeling met betrekking tot archeologie opgenomen. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Vanuit archeologie en cultuurhistorie bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit project.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterschap Vallei & Eem en Waterschap Veluwe zijn sinds 1 januari 2013 gefuseerd met de naam Waterschap Vallei en Veluwe. Tot 1 januari 2016 zijn de twee waterbeheerplannen van de voormalige waterschappen van kracht. De gemeente Baarn behoorde voor de fusie onder het Waterschap Vallei & Eem.
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze jaren. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
Met deze plannen wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.
Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met -vooral- de gemeenten in het gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen langs de Smutslaan in Baarn. In de huidige situatie is hier een voormalig schoolgebouw aanwezig, de Nieuwe Baarnse School en het daarbij horende schoolplein. Daarnaast bestaat het plangebied uit de Tonibastuin en daarin aanwezige Orangerie.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 meter onder maaiveld ligt, en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,8 tot 1,2 meter onder het maaiveld.
Waterkwantiteit
In en nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op de gemeentelijke riolering. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Ter plaatse van het plangebied worden circa 14 woningen gerealiseerd. Voorafgaand aan de realisatie hiervan wordt een groot deel van de bebouwing gesloopt en wordt dat terrein bouwrijp gemaakt. Het westelijke deel van het voormalige schoolgebouw blijft gehandhaafd.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding moet deze toename worden gecompenseerd. De realisatie van de woningen vindt plaats op locaties die in het verleden geheel verhard zijn geweest. De bebouwing wordt gesloopt waardoor de percelen braak liggen. Omdat de locaties in het verleden verhard zijn geweest, zorgt de beoogde ontwikkeling voor een afname in verharding. De hoeveelheid verharding in de bestaande situatie bedraagt namelijk 4.548 m2 en in de nieuwe situatie 3.650 m2 (zie bijlage 5). Watercompensatie is vanuit de watertoets dan ook niet noodzakelijk. Vanuit het gemeentelijk beleid (zie ook 3.4.3) is dit echter wel aan te bevelen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering (gemengd stelsel). Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Uit de Afkoppelkansenkaart blijkt dat de bodem en de grondwaterstand in het plangebied geschikt zijn voor de infiltratie van regenwater. De riolering in het plangebied is meer dan 40 jaar oud en naar verwachting op korte tot middellange termijn aan vervanging toe. Tegelijkertijd kan het rioolsysteem ook afgekoppeld worden.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Binnen het plangebied wordt een oplossing gevonden voor de opvang van afstromend hemelwater. Dit heeft geen gevolgen voor de regeling in het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van circa 14 woningen. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie wordt met het nieuwe bestemmingsplan een functiewijziging mogelijk gemaakt van maatschappelijk naar wonen. Dit betekent dat moet worden onderzocht of de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Met behulp van een verkennend bodemonderzoek is inzicht gegeven in de bodemkwaliteit ter plaatse. Door Milieutechniek ZVS Eemnes BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de schoollocatie (2013, zie bijlage 6) en de Tonibastuin (2015, zie bijlage 7) te Baarn.
Smutslaan 8 (Nieuwe Baarnsche School)
Het onderzoeksgebied voor de deellocatie aan de Smutslaan 8 te Baarn omvat het onbebouwde gedeelte van het perceel. Na de sloop van de bebouwing zal het resterende deel van het onderzoek uitgevoerd en gerapporteerd moeten worden. Uit het onderzoek komt naar voren dat de bovengrond licht verontreinigd is bevonden met lood, zink, PAK en minerale olie. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. De aanwezige gehalten aan lood, zink, PAK en minerale olie in de bovengrond liggen boven de achtergrondwaarden. Echter is de verontreiniging dermate klein dat de interventiewaarde niet overschreden wordt en hierdoor een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Smutslaan (Tonibastuin)
Uit het verkennend bodemonderzoek bij de Tonibastuin komt naar voren dat de bovengrond licht verontreinigd is bevonden met lood en lokaal met kwik, zink en PAK. De (kool- en puinhoudende) ondergrond is licht verontreinigd bevonden met kwik, lood en zink. In de bodem zijn drie mengmonsters afgenomen (tussen de 0,00-1,00). Hieruit blijkt dat de aanwezige gehalten aan kwik, lood, zink en PAK boven de achtergrondwaarden liggen. Echter is de verontreiniging dermate klein dat de interventiewaarde niet overschreden wordt en hierdoor een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Voor beide locaties kan geconcludeerd worden dat gezien het feit dat de interventiewaarden niet overschreden worden nader onderzoek niet noodzakelijk is. Bij beide locaties is in de grond puin aangetroffen. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan grondwerkzaamheden een verkennend bodemonderzoek naar asbest in de bodem conform de NEN 5707 uit te voeren. Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat de toepassing van licht verontreinigende grond aan beperkingen onderhevig is. Indien gedurende de nieuw- of verbouw grond vrijkomt en niet op de onderzoekslocatie kan worden verwerkt, dient de grond te worden voorzien van een kwaliteitsverklaring conform het Besluit bodemkwaliteit, dan wel te worden aangeboden aan een erkende verwerker.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In en nabij het plangebied is geen sprake van planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden. Wel zijn de nodige huisaansluitingen aanwezig. De conclusie is dat het aspect de uitvoering van de beoogde ontwikkelingen niet belemmerd.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 14 woningen en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Net als in de planregels zijn de bestemmingen op alfabetische volgorde geplaatst.
Bij de bestemmingsregeling voor de tuinen is uitgegaan van het principe dat, de bij woningen behorende gebieden die uit ruimtelijke overwegingen onbebouwd moeten blijven en ook als zodanig in gebruik zijn, de bestemming “Tuin” hebben. Bij de woningen betreft dit de ruimte vóór de woningen (en het verlengde daarvan). De inritten naar de woningen en de gewenste parkeergarage zijn binnen de bestemming mogelijk. Daarnaast zijn in deze bestemming gebouwen als erkers, serres en veranda's mogelijk.
De bestemming "Verkeer - Verblijf" heeft betrekking op de in het plangebied voorkomende wegen, pleinen en verhardingen, waaronder de parkeervoorzieningen. Ook het zogeheten snippergroen in het openbaar gebied is onder deze bestemming gebracht. Uitwisseling van functies kan hierdoor plaatsvinden, de inrichting van het hiervoor bestemde gebied is flexibel. Bouwwerken zijn op de gronden met deze bestemming alleen mogelijk wanneer ze ter dienste staan van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om verlichtingsmasten.
De in het plangebied te realiseren grondgebonden woningen (vrijstaand, twee-onder-één-kap en rij) zijn bestemd als “Wonen”. In de woonbestemming is rekening gehouden met het stedenbouwkundig plan, maar biedt vooral in het oostelijk deel van het plangebied ruimte voor een flexibele invulling van het gebied. Hierbij is voor wat betreft de goot- en bouwhoogtes rekening gehouden met de omliggende bebouwing.
De gebouwen moeten binnen de aangeduide bouwvlakken worden gebouwd, om zo het gewenste stedenbouwkundige beeld te realiseren. In het plangebied geldt een gedifferentieerd beeld wat betreft de maximale goot- en bouwhoogte. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aangesloten bij de gewenste situatie (zie ook paragraaf 2.3), waarbij de bouwblokken in het oostelijke plandeel een lagere goot- en bouwhoogte hebben dan de bouwblokken in het westelijke deel. In het westelijke plandeel loopt de maximale hoogte op in westelijke richting. Het maximum aantal te realiseren woningen is in de regels vastgelegd. De gewenste parkeergarage is niet onder alle woningen nodig en is daarom alleen toegestaan in het daarvoor aangeduide gebied.
Bij de woningen mogen bijbehorende bouwwerken, zoals aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Deze aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden opgericht. De oppervlakte mag ten hoogste 80 m² bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel. Dit betekent dat bij kleinere percelen het bebouwingspercentage het maximale oppervlak bepaalt.
Ruimten binnen de woningen, alsmede de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, mogen worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten. De regeling die hiervoor is opgenomen is gebaseerd op de Nota "Aan huis verbonden activiteiten" (zie ook paragraaf 3.4).
De twee beeldbepalende bomen in het plangebied zijn beschermd door de dubbelbestemming "Waarde - Beeldbepalende bomen". Dit geldt voor één boom in het nieuwe speelterrein. Ter plaatse van deze bestemming is het zonder omgevingsvergunning onder andere niet mogelijk de bomen te snoeien (anders dan gewoon onderhoud), de wortels van de bomen af te hakken, verhardingen aan te leggen en voorwerpen te bevestigen aan de bomen.
Om de ontwikkelingen in het beschermde dorpsgezicht op een juiste manier te kunnen begeleiden, moeten passende regels in het bestemmingsplan worden opgenomen. Het beschermd dorpsgezicht wordt beschermd door middel van de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht". Deze bestemming ziet vooral op de laanstructuren, villabouw en landhuizen. Binnen de bestemming is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden voor het aanbrengen van verharding en het verwijderen van karakteristieke hekwerken. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend dient advies te worden gevraagd aan de Welstand en Monumenten Midden Nederland.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een omgevingsvergunning. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Met de verhuizing van de Nieuwe Baarnse School (NBS) naar de Vondellaan komen de locaties aan de Smutslaan en Tonibastuin vrij. Begin 2014 is door de gemeente gestart met de aanbesteding om een geschikte partij te selecteren voor de ontwikkeling van de vrijkomende gronden. In het kader van betrokkenheid van omwonenden is er voor gekozen om enkele vertegenwoordigers van de omwonenden zitting te laten nemen in de beoordelingscommissie.
Doordat enkele vertegenwoordigers van de omwonenden zitting hadden in de beoordelingscommissie en de uitkomsten van de enquête zijn gebruikt bij de planvorming, heeft dit geresulteerd in een breed gedragen keuze voor het winnende plan “Buitengewoon Baarn” van ontwikkelaar (BPD).
In oktober 2014 zijn de gemeenteraad en de omwonenden geïnformeerd schriftelijk geïnformeerd over de voorlopige gunning van het plan. Vervolgens zijn de gemeenteraad en de omwonenden eind 2014 schriftelijk geïnformeerd over de definitieve gunning. Hierop zijn de gemeente en ontwikkelaar in gesprek gegaan om de afspraken over de grondverkoop en realisatie vast te leggen in een koop- en realisatieovereenkomst.
De overeenstemming over de koop-en realisatieovereenkomst vormt de start van het bestemmingsplan om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken. Ook in het kader van de bestemmingsplanprocedure willen de gemeente en ontwikkelaar de omwonenden betrekken bij het vervolg van de planvorming. Begin februari 2015 is daartoe aan de gemeenteraad en de omwonenden tijdens twee informatieavonden een planpresentatie en mondelinge toelichting gegeven op het beoogde plan. Vanaf dat moment is ook de website van het project gelanceerd, waarop betrokkenen inzage hebben gekregen in de planontwikkeling.
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt tijdens een informatieavond gepresenteerd. Het plan is met bijbehorende stukken met ingang van 10 april 2015 gedurende twee weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid tot het indienen van inspraakreacties. Daarnaast is op 14 april 2015 een informatieavond gehouden, waarbij de belangstellenden in de gelegenheid waren om vragen te stellen. Gelijktijdig met de inspraakperiode is het plan voorgelegd aan verschillende Overleginstanties, zoals de provincie Utrecht en het waterschap. Er zijn verschillende reacties binnen gekomen. De reacties zijn - samen met een gemeentelijk antwoord en de gevolgen voor het bestemmingsplan - verwerkt in de in bijlage 9 toegevoegde Reactienota overleg en inspraak.
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd voor zienswijzen. Een ieder werd zo in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het initiatief kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid hebben 4 reclamanten gebruik gemaakt. De samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie daarop is opgenomen in de Reactienota zienswijzen. De reactienota staat in bijlage PM. Het bestemmingsplan wordt ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden.
Tijdens de voorgenoemde procedure wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project gepeild.
De Crisis- en herstelwet is gericht op de versnelling van ruimtelijke projecten, zoals woningbouw, infrastructuur en bedrijventerreinen. Deze projecten dragen bij aan de stimulans van duurzaamheid, werkgelegenheid en de economie. Enerzijds is gekeken naar concrete projecten die te maken hebben met juridische belemmeringen en daarom vertraagd worden. Anderzijds is specifiek naar verschillende rechtsgebieden gekeken. Wanneer in een woningbouwproject 11 of meer woningen worden gerealiseerd, valt dit plan onder de Crisis- en herstelwet. Dit plan voorziet in de realisatie van 14 woningen en valt dus onder de werking van de Crisis- en herstelwet. Het voordeel hiervan is dat het project sneller tot uitvoer kan komen. Dit komt door versnellingen in het bestuursprocesrecht. De versnelling komt door de kortere beroepsgang bij de Raad van State en het gegeven dat geen beroep ingesteld kan worden tegen besluiten van decentrale overheden.
Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Deze uitvoerbaarheid kan aangetoond worden door de financiële haalbaarheid (exploitatie) van het project en door de grondexploitatieregeling die opgenomen is in de Wet ruimtelijke ordening.
Financiële haalbaarheid
Een ontwikkelaar maakt de realisatie van de gewenste woningen mogelijk. De ontwikkelaar heeft, door middel van een exploitatieopzet aangetoond dat voor de ontwikkeling voldoende financiële middelen gegenereerd kunnen worden om deze uit te voeren. De opbrengsten van de verkoop van de woningen genereren onder meer deze middelen. Hierdoor is het project financieel haalbaar.
Grondexploitatie
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, wanneer in het bestemmingsplan een 'bouwplan' mogelijk wordt gemaakt. De vaststelling van een exploitatieplan is niet verplicht wanneer het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening kosten verhalen op de ontwikkelaar. Door de gemeente is met de ontwikkelaar van het project een koop- en realisatieovereenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Daarnaast zijn geen nadere regels nodig zijn over de fasering van de werkzaamheden en de locatie-eisen. Om die reden is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.