Plan: | Molenbeek-2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.UI00008-vg03 |
De gemeente Nunspeet is bezig om ten noordoosten van de kern Nunspeet een nieuwe uitbreidingswijk te ontwikkelen: Molenbeek. In lijn met de gemeentelijke Woonvisie is het belangrijk om voldoende woningen in een aantrekkelijk woonmilieu aan te kunnen bieden. Met de ontwikkeling van Molenbeek wordt hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. In aanvulling op de meest recente uitbreidingen vormt Molenbeek een logische afronding van Nunspeet aan deze zijde van het dorp.
De eerste fase van Molenbeek is inmiddels uitgevoerd en bestond uit het ontwikkelen van 203 woningen. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van het eerste deel van de tweede fase, waarbij c.a. 170 woningen worden ontwikkeld. In de nabije toekomst zal het tweede deel van fase twee worden uitgevoerd met circa 80 woningen, waardoor de kern Nunspeet door Molenbeek wordt uitgebreid met in totaal c.a. 448 woningen.
In het vigerende globale bestemmingsplan ''Molenbeek'' is de locatie reeds bestemd voor woningbouw. De locatie heeft in dit 'moederplan' een uit te werken bestemming. Het beoogde ontwerp, zie hoofdstuk 2, past in de doelstelling van het uit te werken moederplan. In voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied bevindt zich in Nunspeet in de provincie Gelderland. Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Nunspeet grenzend aan de bestaande woonwijken van noord- en oost Nunspeet. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Luchtfoto met plangebied (ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan (of het hieraan gelijk te stellen uitwerkingsplan) is een bindend plan voor zowel overheid als burger. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied wordt grofweg omsloten door agrarische gronden behorende bij boerenbedrijven aan de Bovenweg aan de noord- en oostkant, de Elburgerweg aan de zuidoostkant en de bebouwing aan de Wezenland aan de westkant. Op de bijgevoegde luchtfoto is het plangebied globaal aangegeven.
Globale ligging plangebied op luchtfoto (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
De uitbreidingslocatie Molenbeek ligt aan de noordoost kant van het dorp Nunspeet en ligt in een oud cultuurlandschap op de overgang tussen de bossen, heidevelden en zandverstuivingen van de Veluwe en het open weidegebied aan de Randmeren.
Deze overgangszone is een half open agrarisch landschap dat zich kenmerkt door houtwallen, lanen, singels, poelen, essen en kampen met oude erven waar nog vele oude boerderijen te vinden zijn. Het landgoed De Grote Bunte, gelegen in de zuidwesthoek van het plangebied, maakt ook deel uit van deze zone.
Het halfopen karakter van het gebied wordt mede gevormd door grillige wegen en waterlopen. Open gras- en akkerbouwland wordt afgewisseld met laan- en rijke erfbeplantingen. Er is in enige mate sprake van een herkenbare onregelmatige blokverkaveling. Sommige bebouwing staat, vanwege het van oorsprong natte karakter van het gebied, op verhoogde kavels. Vooral bij de Molenbeek zijn van deze verhogingen enkele duidelijk zichtbaar in het landschap. De Molenbeek zelf is een smalle waterloop die zich niet duidelijk manifesteert in het landschap.
Het plangebied is een driehoek gelegen tussen de Elburgerweg (N310), de Molenbeek en de Molenweg. De Elburgerweg is een oude doorgaande weg met wegbeplantingen die de dorpen aan de IJsselmeerkust verbindt. Centraal door het gebied loopt het Wezenland dat alleen toegankelijk is voor langzaam verkeer en bestemmingsverkeer. Aan het Wezenland ligt de monumentale boerderij 't Hoeveke. Aan de westrand van het gebied ligt landgoed de Grote Bunte met een monumentaal hoofdgebouw gelegen in het bos. Het gebied is kleinschalig, halfopen wordt gekenmerkt door weilanden, houtwallen en boerderijen met erfbeplantingen. De noordwestkant van het gebied heeft een open karakter. Daar is korenmolen de Duif goed te zien. De molenbeek is weinig zichtbaar.
Molenbeek wordt een woonwijk met een dorps karakter.
Aanzicht op het plangebied vanaf de Elburgerweg (bron: Google Streetview)
De nieuwe ontsluitingsweg naar het plangebied vanaf de Elburgerweg, met rechts de bedrijfspanden van Beekhuizen Hoekerd BV.
In opdracht van de gemeente is door Lodewijk Baljon Landschapsarchitecten een stedenbouwkundig plan opgesteld. In deze paragraaf zal hierop worden ingegaan. Het uitgewerkte ontwerp is weergegeven in de hiernavolgende afbeelding maar ook als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Stedebouwkundig plan Molenbeek cluster 1 (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Voorliggend uitwerkingsplan biedt uitvoeringsvrijheid om op detailniveau nog wat aan het stedenbouwkundig plan te wijzigen, maar de hoofdlijnen van het stedenbouwkundige ontwerp zijn geborgd.
Voor Molenbeek is gezocht naar een ruimtelijk concept dat inspeelt op de context van Nunspeet: op de overgang van wonen in het bos naar het open landschap.
De landelijke ligging wordt bepaald door de positie aan de rand van Nunspeet en de Veluwe en meer specifiek door de ligging aan het beekdal van de Molenbeek. De stedenbouwkundige structuur is op de landschappelijke omstandigheden geint. De lange lijnen (Wezenlandpark en lanen) leiden naar en bieden uitzicht op het beekdal van de Molenbeek.
De woondichtheid biedt niet zonder meer ruimte voor een aangename dorpse of landelijke sfeer. Samen met de lange lijnen van de hoofd groenstructuur en de karakteristieke randen van de wijk, moet de ontspannen rangschikking van de woningen het beoogde beeld oproepen. Een stratenpatroon van licht knikkende straten die uitkomen op twee lange lijnen (lanen) die de hoofdstructuur vormen dragen bij aan dit dorpse karakter.
Groenstructuur
Afbeelding groenstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
De twee hoofdlanen vormen de hoofdgroenstructuur. Daarnaast is de groenstructuur door de hele buurt geweven doordat elke straat een brede berm met bomen heeft. De overige straten hebben een asymmetrisch profiel met aan één zijde een brede groene berm met wadi en bomen. Aan de groene zijde van de straat wordt niet geparkeerd zodat het groen het straatbeeld mee bepaalt. Centraal in de buurt ligt een plantsoen dat wordt ingericht als speelplek.
De bestaande boombeplantingen (houtwallen en losse rijen langs het Wezenland en weitje) zijn uitgangspunt geweest voor het ontwerp. Deze blijven behouden en krijgen de ruimte in het plan.
De boomstructuur volgt de groenstructuur. In de lanen met brede bermen is een eerste orde laanboom voorzien. Elke laan is herkenbaar door een eigen boomsoort. In de berm van de woonstraat staat een tweede orde boom tussen wadi en straat. De berm is zo gedimensioneerd dat een boom 1,5 m van de kant van de weg geplant kan worden en de verharding niet zal opdrukken. Op plekken waar de berm verbreedt is ruimte voor een grotere boom (eerste orde) als blikvanger. Door hier voor een bijzondere soort met een herkenbare vorm of kleur te kiezen, worden deze plekken extra gemarkeerd. In het plantsoen staan ook markante bomen, liefst beveerd zodat ze kunnen uitgroeien tot klimbomen.
Parkeerstraten of hoven worden omzoomd door hagen. Waar de hagen wat breder zijn, kan een boom (tweede of derde orde) in de haag geplant worden.
Afbeelding bomenstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Programma
Het programma voor het tweede cluster bestaat uit 170 nieuwe woningen. In dit programma participeren de gemeente Nunspeet, ontwikkelaars, twee CPO groepen en een woningbouwcorporatie. Binnen voorliggend plan is het stedenbouwkundige plan zoals in dit hoofdstuk beschreven opgedeeld in 2 deelgebieden. Voor deze twee gebieden gelden, op onderdelen, eigen regels. Die regels zorgen er voor dat de benodigde differentiatie in het stedenbouwkundige beeld ook geborgd zijn. De twee deelgebieden zijn:
In paragraaf 5.4 is een afbeelding te zien van de 2 deelgebieden zoals de verbeelding deze aanbrengt.
Het programma is divers en bestaat uit koop- en huurwoningen in diverse prijsklassen en uit vrijstaande woningen, twee-onder-een-kappers en rijwoningen in korte rijtjes variërend van 3 tot 8 woningen. Dit gemengde programma is een uitgelezen kans om woningentypen in een straat te mengen en zo bij te dragen aan het gewenste informele, dorpse karakter. In het beeldkwaliteitsplan wordt uiteengezet hoe ook de architectuur daaraan kan bijdragen met specifieke goothoogtes, kaprichtingen, materialisering en hoekoplossingen.
Molenbeek krijgt een dorps karakter. Voortuinen met voldoende maat en groene erfafscheidingen dragen daar in belangrijke mate aan bij. Het plan gaat uit van voortuinen van minimaal 4 m diep. Op de erfgrenzen die zichtbaar zijn vanaf de straat staan hagen op eigen terrein. Dit geldt ook voor hoeken met garages.
Om te borgen dat deze hagen ook daadwerkelijk gerealiseerd worden, is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Er grenzen geen achterkanten aan het openbaar gebied. Rijwoningen en twee-onder-één-kapwoningen waarvan de garages geschakeld zijn, worden voorzien van 2 m brede achterpaden.
Groene kaders
Molenbeek krijgt een dorps karakter. Voortuinen met voldoende maat en groene erfafscheidingen dragen daar in belangrijke mate aan bij. Op navolgende afbeelding zijn de groene kaders van voorliggend plan te zien.
Groene kaders Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Het plan gaat uit van voortuinen van minimaal 4m diep. Op de erfgrenzen die zichtbaar zijn vanaf de straat staan hagen op eigen terrein. Dit geldt ook voor hoeken met garages. De kavels zijn zo gedimensioneerd dat er bij een kopgevel of een beëindiging met garage minimaal 1m ruimte is voor een haag. De hagen staan op eigen terrein en worden door de eigenaren beheerd. Ter hoogte van aan openbaar terrein grenzende achtertuinen is een met klimop begroeide afscheiding een minimumvereiste. De erfafscheiding is hier maximaal 2m hoog. Een 2m hoge haag behoort hier ook tot de mogelijkheden.
Op enkele plekken in de wijk komen parkeerkoffers voor. Ook deze worden omgeven door een haag. Deze hagen staan op publiek terrein. Het beheer ligt bij de gemeente.
Ten behoeve van voldoende drooglegging wordt het maaiveld opgehoogd. Aan de noordkant van het gebied leidt dit tot een hoogteverschil van ca. 0,5 m. Dit wordt opgevangen aan de rand van de tuinen op openbaar terrein een talud te realiseren waarop een haag geplant wordt. Het beheer ligt bij de gemeente.
Ontsluitingsstructuur en parkeren
Ontsluitingsstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
De hoofdontsluiting voor de auto (en de fiets) volgt de hoofd groenstructuur. Je komt thuis via de laan. Het cluster wordt ontsloten vanaf de rotonde aan de Elburgerweg.
Het verkeer verdeelt zich al snel over de wijk waardoor ook de lanen verkeersluw zullen zijn. In alle straten is de maximum snelheid 30km/u. De oost-west georiënteerde laan verbindt cluster 2 met cluster 1 en in de toekomst ook met cluster 3.
Enkele woningen zijn ontsloten door middel van een ventweg van de Elburgerweg. Deze ventweg is getekend als een doodlopende weg. Als dat wenselijk is, kan een tweede toerit gemaakt worden.
Alle straten hebben tweerichtingverkeer. De lanen (rood) zijn symmetrisch van opzet. De overige straten (geel) zijn a-symmetrisch van opzet. Aan één zijde is er ruimte voor langsparkeren, aan de andere zijde is er een groene berm met wadi en bomen. De lange lanen en woonstraten knikken licht. Dit geeft de straten een afwisselend beeld en voorkomt dat er hard gereden wordt.
Verdeeld over de buurt zijn er parkeerkoffers of parkeerstraten.
Parkeerplaatsen Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Parkeren vindt plaats op eigen erf, in de straten en in parkeerkoffers. Deze verdeling zorgt ervoor dat het straatbeeld niet gedomineerd wordt door geparkeerde auto's en de woonstraten prettige en groene straten kunnen zijn.
Vrijstaande woningen en twee onder één kappers hebben parkeerplaatsen op eigen erf. In de woonstraten is ruimte voor eenzijdig langsparkeren en aan de lanen is een beperkt aantal langsparkeerplaatsen voorzien. Verdeeld over de wijk komen parkeerkoffers of parkeerstraten voor. Doordat er in cluster 2 meer rijwoningen voorzien zijn dan in cluster 1, is de parkeerdruk op openbaar gebied hoger. Met de parkeerkoffers vangen we dit op.
De parkeerbalans van dit SP is sluitend volgens de parkeernormen die de gemeente Nunspeet hanteert.
Op de hiervoor opgenomen afbeelding is te zien waar de parkeerplaatsen zich bevinden. Het plan voldoet aan de gestelde parkeernorm. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan.
Water en groen
Afbeelding waterstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Hemelwater van straten en daken wordt oppervlakkig naar wadi's of greppels in de groenstructuur gevoerd waar het water infiltreert of bij hevige regenval afgevoerd wordt naar het retentiegebied aan de noordoost zijde van het plangebied.
Vrijwel het gehele gebied ligt onder flauw verval en watert af op het noordoostelijke retentiegebied. Het te bebouwen gebied wordt gemiddeld 30cm opgehoogd ten behoeve van voldoende drooglegging. De rijbanen in de lanen liggen tonrond en zijn aan beide zijden voorzien van een wadi. De woonstraten liggen op één oor waardoor ze richting de wadi afwateren. Door in de parkeerkoffers- en straten met aquaflow te werken wordt een deel van het hemelwater direct geïnfiltreerd. Een nood HWA riool onder de oostwest laan zorgt voor een achtervang bij zeer zware belasting of voor het geval een wadi verstopt is. Dit riool kan onder de rijbaan gelegd worden en is nog effectiever als er twee leidingen onder de wadi's aan weerszijden van de rijbaan gelegd worden.
Voor de Molenbeek is gezocht naar een beeldkwaliteit die zich voegt in de context van Nunspeet: op de overgang van wonen in het bos naar het open landschap.
De landelijke sfeer, bepaald door de positie aan de rand van Nunspeet en de Veluwe en meer specifiek door de ligging aan het beekdal van de Molenbeek. De stedenbouwkundige structuur is op de landschappelijke omstandigheden geënt. De omschrijving van de beeldkwaliteit gaat een stap verder, met het doel dat de architectuur de stedenbouwkundige kenmerken van de woonomgeving versterkt. De woondichtheid biedt niet zonder meer ruimte voor een aangename dorpse of landelijke sfeer. Samen met de hoofdelementen uit de groenstructuur en de karakteristieke randen van de wijk, moet de ontspannen rangschikking van de woningen het beoogde beeld oproepen. Vanwege de beperkte omvang van de tuinen en de druk van alle geparkeerde auto's luistert de uitstralingen van de architectuur nauw. Afstemming van vorm, materiaal en detaillering op de gewenste samenhang, afwisseling en sfeer zijn noodzakelijk om de wijk voor iedereen tot een prettige plek te maken. Het gaat daarbij om expressie van variatie en geborgenheid.
De regels voor de architectuur zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van het als bijlage 1 opgenomen stedenbouwkundige plan. Hierin wordt onder andere ingegaan op de volgende punten:
De hierna opgenomen referentiebeelden bieden een impressie van de gewenste beeldkwaliteit.
Referentiebeelden Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Voor meer eisen ten aanzien van de beeldkwaliteit wordt verwezen naar bijlage 1.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich wel een gebied aangewezen als NNN (ofwel, GNN, voor Gelders Natuurnetwerk). Meer hierover is opgenomen in paragraaf 4.3.
Ladder duurzame verstedelijking
Het plan voorziet in nieuwe verstedelijking van een dusdanige omvang dat hiervoor de Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. In de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland is de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening doorvertaald. De ladder is om deze reden nader uitgewerkt in navolgende paragraaf 3.2.
Omgevingsvisie & Omgevingsverordening Gelderland
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Planspecifiek
Overig glastuinbouw
Voor glastuinbouwbedrijven is de ontwikkelingsruimte in de Omgevingsverordening vastgelegd.
Nieuwvestiging en hervestiging in gebieden die zijn aangeduid als overige zone, is niet toegestaan. Een uitbreiding met minder dan 20% kan eenmalig worden toegestaan. Omdat geen sprake is van glastuinbouwbedrijven in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan Molenbeek.
Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk
In artikel 3.2.3.4 ''Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk'' is opgenomen dat voor verschillende gebieden binnen de provincie onder voorwaarden grote zonneparken mogelijk zijn. Omdat geen sprake is van een groot zonnepark in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan.
Waardevol open gebied & nationaal landschap
Het gehele plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap De Veluwe. Een strook in het midden van het plangebied is daarnaast aangeduid als ''Waardevol open gebied''.
In de als waardevol open gebied aangeduide gebieden is de grootschalige openheid de belangrijkste kernkwaliteit van het landschap. Ten noorden van de nieuwe wijk Molenbeek (buiten het plangebied van dit bestemmingsplan) blijft dit open landschap gehandhaafd.
De kernkwaliteiten van de nationale landschappen zijn in bijlage 6 bij de Omgevingsverordening beschreven.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Randmeerkust Harderwijk – Elburg'. Beeldbepalend voor het Randmeergebied is de zichtbare overgang van de besloten stuwwalflanken naar de kust. Er liggen landschappelijke zones parallel aan de Randmeren, die een voor Nederland unieke landschappelijke gradiënt vormen. Van zuid naar noord zijn dit:
Het ontwerp van de wijk Molenbeek is ingebed in het landschap, waarbij de landschappelijke lijnen en bestaande landschappelijke elementen worden gerespecteerd. De genoemde kernkwaliteiten komen niet in het geding door de ontwikkeling.
Ladder duurzame verstedelijking
De ladder duurzame verstedelijking is onder de navolgende drie categorieën nader uitgewerkt op de thema's behoefte en stedelijke ontwikkeling:
In de omgevingsverordening is vastgelegd dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De locatie Molenbeek is opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma Gelderland 2010-2019 (KWP3). De voorgenomen ontwikkeling past binnen het afsprakenkader voor de regio Noord-Veluwe.
In overleg met de provincie Gelderland (oktober 2015) is afgesproken om de harde woningbouwplannen terug te brengen naar de woningbehoefte. Onderdeel van deze afspraak is het faseren van het plan Molenbeek over een periode tot 2030. De realisatie van het complete plan Molenbeek is opgeknipt in drie gedeelten. Het woningbouwprogramma van deze fase is in lijn met het vigerende Kwantitatieve Opgave Wonen voor de regio Noord-Veluwe en met de binnenregionale verdeling, waarmee de provincie in juli 2015 heeft ingestemd. Onderhavig bestemmingsplan maakt de tweede fase van de ontwikkeling mogelijk.
De ontwikkeling van een groot aantal woningen om te voorzien in de behoefte is niet mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied van Nunspeet. Het vigerende bestemmingsplan (2009) heeft het plangebied al bestemd als "Wonen uit te werken", wat aangeeft dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de beoogde uitbreiding van het stedelijk gebied van Nunspeet.
Daarnaast ligt aan het KWP3 ruimtelijk beleid ten grondslag, dat eveneens nog van toepassing is. Het betreft de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' (2006), waarin Molenbeek is aangegeven als 'Zoekzone wonen'. Dit geeft aan dat het gebied 'ruimtelijke gereserveerd is voor de behoefte aan stedelijke functies'. Geconcludeerd kan worden dat Molenbeek als een geschikte locatie wordt gezien voor uitbreiding van het stedelijk gebied.
Conclusie planspecifiek
Gezien de hiervoor beschreven aspecten kan gesteld worden dat de ontwikkeling van Molenbeek-2 past binnen de uitgangspunten zoals die door de provincie worden gesteld.
De gemeentelijke Integrale Ruimtelijke Toekomstvisie Nunspeet 2015 (IRTV) is een gemeentelijke visie op de ruimtelijke toekomst van Nunspeet. Het beschrijft de visie ten aanzien van verschillende functies, zoals wonen, werken, toerisme, recreatie en natuur en voorzieningen. Daarnaast gaat het specifiek in op de kernen, het buitengebied en het centrumgebied van Nunspeet.
Kaart IRTV met Molenbeek als zoeklocatie wonen
De ambitie ten aanzien van wonen is om door middel van nieuwbouw, herstructurering en stedelijke vernieuwing voldoende mogelijkheden te bieden voor de doelgroepen, om hun specifieke carrières te kunnen doorlopen. Deze doelgroepen zijn jongeren en starters, ouderen en gezinnen. In eerste instantie wil men bouwen voor de eigen inwoners en in mindere mate voor instromers uit de regio en woningzoekende van buiten de regio.
Eén van de manieren om deze groepen te kunnen bedienen is het realiseren van woningbouw op uitbreidingslocaties. Een betere afstemming van het aanbod op de vraag in kwalitatieve zin en een stabiel bouwtempo, bespoedigen de lokale doorstroming op de woningmarkt. Het woningbouwprogramma voor Nunspeet moet daarbij deels worden gerealiseerd door uitbreidingslocaties. Molenbeek is hiervan de grootste uitbreidingslocatie en is ook op het kaartbeeld te zien.
Planspecifiek
Voorliggend uitwerkingsplan van de tweede fase van Molenbeek voorziet in de ontwikkeling van circa 170 woningen. Het programma is divers en bestaat uit koop- en huurwoningen in verschillende prijsklassen (zie navolgende paragraaf 3.3.2 voor de exacte verdeling). Met deze uitwerking kunnen de doelgroepen uit de toekomstvisie bediend worden. Naast deze kwalitatieve afstemming is eerder al de kwantitatieve afstemming geregeld zoals beschreven in paragraaf 3.2. Het plan sluit daarmee aan op de toekomstvisie van Nunspeet.
De woonvisie "Werken aan een duurzaam en vitaal Nunspeet" is vastgesteld op 23 oktober 2014 en voor het eerst herzien op 25 juni 2015. Voor de gemeente Nunspeet is de woonvisie een belangrijk beleidsdocument. Het geeft richting aan de woonontwikkeling van de gemeente en geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan het wonen in de gemeente. Om van de woonvisie een effectief sturingsinstrument te maken, wordt een uitvoeringsagenda met daarin de belangrijkste acties voor de komende periode
opgenomen.
Dilemma's woningmarkt
De woonvisie biedt inzicht in de ontwikkelingen op het brede gebied van het wonen. Het geeft ook
een beeld van de effecten van beleid van de afgelopen jaren. Maar ook richt de visie zich op de
toekomst waar zich grote veranderingen aankondigen, in hoofdlijnen worden de volgende dilemma's benoemd:
Visie
De gemeente is verantwoordelijk voor de woonvisie en neemt op dit punt dan ook de regie. Daarom heeft de gemeente voor de ontwikkeling van die visie de kennis van de woningcorporatie, de maatschappelijke organisaties, de marktpartijen en de bewonersgroepen ingezet. In hoofdlijnen worden de volgende hoofdpunten benoemd:
Planspecifiek
Nieuwbouwplan Molenbeek draagt bij aan de uitvoering van de woonvisie. De ontwikkeling van circa 170 woningen voorziet in de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen. Molenbeek-2 kent een divers programma van huur- en koop woningen:
Categorie | Totaal |
sociale huur | 20 |
vrije- sectorhuur | 5 |
koop rijwoningen | 100 |
koop 2^1 kap | 34 |
vrijstaand | 9 |
Totaal | 168* |
Met het plan wordt aanbod gecreëerd voor jongeren, er komen sociale huurwoningen bij en er is aandacht voor duurzaamheid. Daarnaast kan met de uitbreiding de huishoudensgroei worden opgevangen. Het plan is in lijn met de woonvisie van Nunspeet.
*: omdat de exacte verkaveling en de precieze verdeling van de woningtypen niet vast ligt maakt het voorliggende uitwerkingsplan 170 woningen mogelijk.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Molenbeek", vastgesteld op 31 augustus 2009. Het gebied heeft de bestemming "Wonen-Uit te werken". Daarnaast liggen er in het gebied:
Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het bestemmingsregime weer.
Uitsnede bestemmingsregime (Ruimtelijke plannen.nl)
Voorliggend plan voorziet in de uitwerking van het rood omlijnde deel van het totale gebied Molenbeek. Binnen de bestemming "Wonen-Uit te werken" is woningbouw mogelijk. Voorliggend plan voldoet aan de doelstellingen zoals die in het moederplan worden gesteld aan de uitwerking.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende planontwikkeling is bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 2 toegevoegd. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15563647 (aan de Elburgerweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 14,7 µg/m3 | 17.3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
1. een verzorgingstehuis;
2. een psychiatrische inrichting;
3. een kinderdagverblijf.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Met betrekking tot het aspect geluid is de geluidsbelasting door wegverkeer afkomstig van de Elburgerweg relevant. Voor het 'moederplan' is akoestisch onderzoek uitgevoerd (2007). Uit dat onderzoek kwam naar voren dat alle woningen een geluidbelasting ondervonden onder de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder. Voor voorliggend plan is een actualisatie van dat rapport verricht. Het blijkt dat, omdat het iets drukker is geworden dan in 2007 was gedacht, dat de geluidbelasting dientengevolge ook iets hoger is geworden. Voor 5 woningen is nu een hogere waarde nodig. Een procedure om deze te verlenen loopt gelijk op met de vaststelling van voorliggend plan. In het akoestische onderzoek dat als bijlage 3 is opgenomen bij dit plan is e.e.a. na te lezen.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
De ruimtelijke inrichting van het plangebied krijgt een zodanige vorm dat het in termen van de Wgv, aangemerkt kan worden als een bebouwde kom. De huidige geurnorm voor een geurgevoelig object in een bebouwde kom is met de gemeentelijke verordening geurhinder veehouderijen, vastgesteld op 16-09-2017, afgeweken naar 6,5 OUE/m3. De standaard gemeentelijke norm hiervoor is 3 OUE/m3. Dit betekent dat de geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object in Molenbeek niet meer dan 6,5 OUE/m3 mag bedragen. Er mag geen nieuwe ontwikkeling plaatsvinden die de vestiging van een geurgevoelig object binnen de geurcontouren van 6,5 OUE/m3 onmogelijk maakt.
In de toelichting van het bestemmingsplan 'Molenbeek' is met het onderzoek naar stankcirkels van de agrarische bedrijven gerekend met een voorgrondbelasting geur van 3 OUE/m3. Met deze berekende waarde betrof de afstand van de cirkel tot het plangebied 20 meter. Doordat in Molenbeek een geurbelasting van 6,5 OUE/m³ is toegestaan zou de cirkel een grotere afstand tot het plangebied moeten hebben. Dit omdat de stankcirkel wordt verkleind tot het punt waar de geurbelasting 6,5 OUE/m³ betreft. Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.
Volgens het plan MER-buitengebied Nunspeet is de beoordeling leefklimaat op basis van de huidige achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder redelijk goed tot goed. Nabij de veehouderijen aan de Bovenweg wordt het leefklimaat 'matig'. Dit is echter ruim buiten het plangebied van onderhavig uitwerkingsplan. Bijgevoegd een uitsnede van het plan MER-buitengebied.
Achtergrondbelasting plangebied (bron: gemeente Nunspeet)
Tussen het plangebied en de omliggende agrarische bedrijven zijn objecten met een woonbestemming gelegen. Deze woningen zorgen dat de betreffende bedrijven niet kunnen uitbreiden richting het plangebied. Hierdoor vormt. door de omgekeerde werking, geur geen belemmering voor Molenbeek.
Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de directe omgeving is een bedrijf gelegen die volgens het aspect milieuzonering mogelijk van belang is.
Aan de oostkant van het plangebid ligt aan de Elburgerweg 59 een bouwmarkt. Het bedrijfsperceel bestaat uit drie gebouwen midden op het perceel. Om de bebouwing heen staan ter hoogte van de perceelsgrens opslaglocaties.
De publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering' geeft een categorie 2 voor de bouwmarkt, met een richtafstand van 30 meter op basis van het aspect geluid. Eén woning ligt, net, binnen deze afstand van 30 m. Gelet op het feit dat de meeste activiteiten vóór op het perceel zijn (laden, lossen, bezoekers) en niet nabij deze woning is er van aantasting van een goed woonklimaat geen sprake noch wordt het bedrijf in haar bedrijfsvoering belemmerd.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Ten zuiden van het plangebied zijn de zuivelfabriek Nestlé en het zwembad (De Brake) gelegen.
In de zuivelfabriek Nestlé vindt de productie en de verpakking plaats van baby- en kindervoeding. Volgens het handboek 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf in de categorie 'overige zuivelproductenfabrieken' (SBI-code: 1551, 5). Hierbij hoort een milieucategorie 4, met 300 m als grootste afstand voor de component geluid. Voor de overige categorieën, zoals gevaar, gelden afstanden van 50 m.
De provinciale risicokaart geeft aan dat op het terrein van het bedrijf Nestlé, een koel- of vriesinstallatie aanwezig is. In deze koel- en vriesinstallaties wordt ammoniak als koelmiddel gebruikt. Ammoniak is een koelmiddel, dat bij een ramp vrij kan komen als giftig gas.
Uitsnede risicokaart met het plangebied globaal in het groen (www.nederland.risicokaart.nl)
De zoneringsafstanden voor het plaatsgebonden risico (PR) in 2010 vallen niet binnen het plangebied.
Ten aanzien van het groepsrisico is in oktober 2008 onderzoek verricht naar de bedrijven 'Nestlé Nederland B.V.' en het zwembad bij sportcentrum 'De Brake'. Hierbij zijn de mogelijk relevante risico's tegen het licht gehouden. Uit dit onderzoek blijkt dat gezien de uitgangspunten, activiteiten en mogelijke effecten, er geen belemmeringen zijn voor het ontwikkelen van plan Molenbeek. Er is geen sprake van een groepsrisico. Gezien de huidig geldende afstanden en de nieuwe afstanden valt het plangebied 'Molenbeek' buiten de risicocontouren van Nestlé en het zwembad is een aanvullende verantwoording niet noodzakelijk.
Voor het sportcentrum De Brake worden enkele aanbevelingen gedaan. Bij implementatie en toepassen van de aanbevelingen wordt de interne veiligheid nog beter op orde gebracht en worden de eventuele kansen op en gevolgen van ongevallen die effecten hebben buiten de inrichting, tot een minimum beperkt.
Transportleiding
Aan de zuidzijde van het plangebied loopt een regionale aardgastransportleiding. Deze leiding heeft een werkdruk van 40 bar, een diameter van 300 mm en een wanddikte van 7,5 mm (12"- leiding). Rondom gastransportleidingen gelden bebouwingsvrije afstanden. In oktober 2008 is onderzoek verricht naar deze aardgasleiding. Uit de rapportage blijkt dat het Plaatsgebonden Risico 0 is. Het Groepsrisico is eveneens bepaald en valt ruim onder de oriënterende waarde. Dit is de grens waarboven mogelijk maatregelen nodig zijn en een afweging over het groepsrisico noodzakelijk is. De aanwezigheid van de leiding heeft dus geen consequenties voor de realisatie van plan Molenbeek. Wel worden enkele aandachtspunten meegegeven. Voor de leiding geldt namelijk de 'Belemmerde Strook' van 4 meter aan beide zijden van de leiding. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en), zijn diverse activiteiten in de Belemmerde Strook niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder. Deze strook valt net buiten het plangebied.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Voorliggend plan wordt afgestemd met het waterschap Vallei en Veluwe.
Planspecifiek
Hemelwater van straten en daken wordt oppervlakkig naar wadi's of greppels in de groenstructuur gevoerd waar het water infiltreert of bij hevige regenval afgevoerd wordt naar het retentiegebied aan de noordoost zijde van het plangebied.
Vrijwel het gehele gebied ligt onder flauw verval en watert af op het noordoostelijke retentiegebied. Het te bebouwen gebied wordt gemiddeld 30cm opgehoogd ten behoeve van voldoende drooglegging. De rijbanen in de lanen liggen tonrond en zijn aan beide zijden voorzien van een wadi. De woonstraten liggen op één oor waardoor ze richting de wadi afwateren. Door in de parkeerkoffers- en straten met aquaflow te werken wordt een deel van het hemelwater direct geïnfiltreerd. Een nood HWA riool onder de oostwest laan zorgt voor een achtervang bij zeer zware belasting of voor het geval een wadi verstopt is. Dit riool kan onder de rijbaan gelegd worden en is nog effectiever als er twee leidingen onder de wadi's aan weerszijden van de rijbaan gelegd worden.
In het stedenbouwkundige plan is e.e.a. verder uitgewerkt. Dit is, ten tijde van de ter visielegging en vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan, niet meer dan een eerste goede idee. Bij de verdere planontwikkeling en realisatie wordt dit verder uitgewerkt en kan het op onderdelen anders worden dan beschreven in het stedenbouwkundige plan. Vanuit oogpunt van voorliggend uitwerkingsplan / de Wro kan dit zonder specifieke procedures.
Conclusie planspecifiek
Gezien de hiervoor beschreven resultaten is dit plan uitvoerbaar ten aanzien van water. Voor het opvangen en vertraagd afvoeren zijn voldoende mogelijkheden in het plangebied aanwezig. Het plan is besproken met het Waterschap Vallei en Veluwe en zij zijn al langer op de hoogte van de planontwikkeling alhier.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Natura2000-gebieden
Het plangebied is niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is ''Veluwe''. Dit gebied bevindt zich op een afstand van circa 1,0 kilometer ten zuiden van het plangebied. Tevens bevindt het Natura 2000-gebied ''Veluwerandmeren'' zich op een afstand van circa 2,4 kilometer ten noorden van het plangebied. Beide gebieden zijn zowel aangewezen als Habitatrichtlijn- als Vogelrichtlijngebied. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden voor de ontwikkeling van Molenbeek, alsook de ruimtelijke afstanden tot de Natura 2000-gebieden zijn negatieve effecten van verstoringsfactoren (zoals richtlijnen, geluid en licht) uit te sluiten.
Gelders NatuurNetwerk (voorheen EHS)
Er is geen Gelders Natuurnetwerk in de directe nabijheid van het plangebied gelegen (zie kaartbeeld). Het beoogde initiatief heeft vooralsnog geen effecten op de instandhouding van het GNN.
Uitsnede Natuur en Landschap (omgevingsverordening juni 2017)
Om te onderzoeken of er zich in of in de nabijheid van het plangebied (leefgebieden van) beschermde soorten in gevaar komen door de ontwikkeling, is een Quickscan soortenbescherming uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 4 toegevoegd. De belangrijkste conclusie van het rapport is dat de ontwikkeling van voorliggend plan niet zorgt voor negatieve effecten op groeiplaatsen, vaste verblijfplaatsen of overige beschermde gebiedsfuncties van vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelde. Nader onderzoek is niet nodig ten aanzien van deze soortgroepen.
Voorliggend uitwerkingsplan is uitvoerbaar vanuit ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plan takt met de hoofdontsluiting direct aan op nieuwe rotonde aan de Elburgerweg.
Conform het CROW levert een woonwijk van 170 woningen de volgende verkeersgeneratie op:
rijwoningen huur (aantal) | 25 | verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk): | 50 |
rijwoningen koop (aantal) | 102 | verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk): | 765 |
twee-onder-één-kap (aantal) | 34 | verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk): | 279 |
vrijstaand aantal (aantal) | 9 | verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk): | 78 |
Het totaal aantal verkeersbewegingen bedraagt hiermee 1172. De Elburgerweg is een doorgaande provinciale weg, die voldoende capaciteit beidt voor de toename aan verkeerbewegingen. Tevens biedt de in aanleg zijnde oostelijke Rondweg (langs het bedrijventerrein De Kolk) een snelle ontsluiting richting A28. Zo ontstaat er nauwelijks extra verkeersdruk op de bestaande wegen in de kom van Nunspeet.
In het kader van het opstellen van het verkavelingsplan is een parkeerbalans opgesteld.
(bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Gezien de hiervoor beschreven aspecten is dit plan uitvoerbaar ten aanzien van verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Het groeiende besef dat de toenemende ruimtelijke ontwikkelingen - en de bodemingrepen die daarmee gepaard gaan - op termijn het bodemarchief vernietigen, heeft in 1992 geleid tot de Conventie van Valletta (Verdrag van Malta). In dit Europese verdrag is vastgelegd dat het archeologisch erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter beschermd moet worden. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd.
In Nederland is het verdrag van Malta geïmplementeerd met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze wet is op 1 september 2007 van kracht geworden. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het stedenbouwkundige plan wordt ingepast in de bestaande historische landschappelijke structuur. In het plangebied liggen geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Met de uitvoering van het pan komen geen cultuurhistorische waardevolle aspecten in het geding.
Archeologie
In februari 2007 is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd, om vast te stellen of zich archeologische waarden in de bodem (kunnen) bevinden. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport 'Molenbeek te Nunspeet, gemeente Nunspeet' (rapportnummer V241). In het onderstaande is alleen de conclusie overgenomen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het genoemde rapport, dat als bijlage 5 is toegevoegd.
Het plangebied ligt volgens de IKAW-kaart in een gebied met een deels lage en deels middelhoge verwachting op archeologische waarden. Het booronderzoek toonde aan dat het oorspronkelijke archeologische landschap voor het grootste gedeelte verstoord was. Er zijn in bodemmonsters geen aanwijzingen aangetroffen voor menselijke aanwezigheid.
Er behoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Wel dienen eventuele vondsten bij bouwwerkzaamheden gemeld te worden.
Voorliggend plan is uitvoerbaar vanuit het aspect Cultuurhistorie & archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Exploitatieovereenkomst
Om het verhaal van eventuele kosten voor de gemeente zeker te stellen, zijn er tussen ontwikkelende partijen en de gemeente anterieure overeenkomsten opgesteld waarin afspraken zijn opgenomen met betrekking tot het verhaal van de in artikel 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening genoemde kosten. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het uitwerkingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het uitwerkingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Binnen elk deelgebied worden enkele woningen méér toegestaan dan nu beoogd. Dit dient ook om in te kunnen spelen op mogelijke veranderingen in de markt. De typologie als vastgelegd mag evenwel niet anders worden zodat de stedenbouwkundige kwaliteit, zeker bij het open gebied, niet wezenlijk anders kan worden. Mede daarom is het toegelaten aantal woningen maar beperkt groter dan beoogd in het stedenbouwkundige plan dat model staat voor dit uitwerkingsplan. Onderstaande afbeelding geeft de gebieden zoals die op de verbeelding is weergegeven weer.
Voor enkele kavels in het plangebied is een tweezijdige oriëntatie van de woning erg belangrijk. Het zijn enkele hoekkavels waarbij die kavels ook nog op beeldbepalende hoeken zijn gelegen. De tweezijdige oriëntatie volgt uit het BKP en krijgt daarbij een doorvertaling naar de architectuur wat via de Woningwet (Welstandstoezicht) wordt geborgd. Dat wordt ook doorvertaald in de bouwbepalingen in de regels van dit plan, en dan met name voor de bijbehorende bouwwerken: op deze bijzondere kavels geldt dat bijbehorende bouwwerken zowel achter de voorgevel moeten liggen (op ten minste 1 m achter de voorgevel) én ook in, of achter, een tweede lijn moeten liggen. Dit tweede lijn is de gevellijn. Afwijken van deze eis is mogelijk: maar dan wordt per situatie goed gekeken naar het beoogde plan, de omgeving en de architectuur.
Om het realiseren van de vanwege de dorpse uitstraling gewenste hagen te waarborgen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is afgestemd met de provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.
Omdat de beschreven planontwikkeling bekend is in de directe omgeving, en feitelijk in heel Nunspeet, is er voor gekozen geen formele inspraak meer te houden.
In bijlage 6 zijn de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen