direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkedijk 3 Angerlo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kerkedijk 3 te Angerlo is het voormalig veehouderijbedrijf gelegen van initiatiefnemer. In de huidige situatie hebben de meeste schuren geen functie meer. Initiatiefnemer heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om in het kader van het beleid rondom vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) één vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken te mogen bouwen.

Door middel van de brief van 7 mei 2015 laat de gemeente Zevenaar weten in te stemmen met het verzoek. Voorwaarde is dat de (overtollige) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de omvang van de bebouwing wordt gereduceerd. De niet meer in gebruik zijnde agrarische bedrijfsbebouwing dient gesloopt te worden, met uitzondering van de varkensstal.

Het verzoek van initiatiefnemer is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Door middel van dit bestemmingsplan wordt de bestemming van het perceel deels gewijzigd van 'Agarisch' naar "Wonen".

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Kerkedijk 3 te Angerlo, liggend in de gemeente Zevenaar. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied

In de rechter afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied met een rode stippellijn aangegeven. Zie voor de exacte begrenzing van het plangebied de verbeelding van het bestemmingsplan.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment geldt voor het plangebied de beheersverordening 'Buitengebied Zevenaar'. Deze beheersverordening is op 25 september 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Op grond van de beheersverordening heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Een deel van het plangebied is aangeduid als een gebied met een hoge archeologische verwachting (aanduiding swr - hav).

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding beheersverordening

Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf of een grondgebonden veehouderij.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. Bestemmingsplannen worden door de gemeenteraad op digitale wijze vastgesteld. Dit plan voldoet daarom aan de wettelijke eisen voor digitalisering en uitwisseling van bestanden. De regels en de verbeelding zijn gebaseerd op de RO Standaarden 2012. Daarnaast is aangesloten bij de standaardsystematiek van de gemeente Zevenaar.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Een analoge versie daarvan wordt gelijktijdig vastgesteld. De analoge versie van dit bestemmingsplan omvat deze toelichting, de bijlagen bij de toelichting, de regels en de verbeelding. Als na vaststelling de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan en de analoge versie aanleiding geeft tot een verschillende uitleg, is de eerstgenoemde inhoud beslissend.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 5 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 6), de uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7) en tot slot de te volgen procedure (hoofdstuk 8).

Hoofdstuk 2 De bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt in het buitengebied even ten zuiden van Angerlo. In de omgeving liggen voornamelijk agrarische gronden, enkele agrarische bedrijven en woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0003.png"

Figuur 3: zicht op het plangebied vanaf de Dominee de Grootstraat (bron: google maps)

De rand van het dorp Angerlo ligt op circa 110 meter ten noorden van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn veel agrarische bedrijven inmiddels herbestemd voor woondoeleinden. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf dat nog in werking is ligt ten noorden van het plangebied op circa 106 meter afstand van de boerderij.

2.3 Functionele structuur

Op het voormalige agrarische bedrijf Kerkedijk 3 te Angerlo zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten enige tijd geleden gestaakt. Een belangrijke reden voor het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten zijn de aangescherpte welzijnseisen in de varkenshouderij. Vanuit dierwelzijn en regelgeving voldoen de varkensstallen niet meer aan de hedendaagse eisen.

De boerderij met aangebouwde varkensstal

De boerderij is gelegen aan de oostzijde van de Kerkedijk, net buiten de bebouwde kom van Angerlo. De boerderij is met het bedrijfsgedeelte naar de weg gesitueerd. Aan de zuidzijde van het hoofdgebouw staat een varkensstal. De boerderij staat op een ruim met bomen gestoffeerd erf met aan de voorzijde een siertuin en een boomgaard.

De boerderij is gelegen op een historisch erf waarvan aan de straatzijde het bedrijfsmatige karakter goed bewaard is gebleven. Het gebouw vormt in combinatie met het erf een beeldbepalend element in het agrarische landschap ter plaatse. De boerderij, inclusief siertuin en boomgaard, is dan ook aangewezen als een gemeentelijk monument.

De naastgelegen varkensstal is door middel van een corridor aan de boerderij verbonden. Deze stal heeft geen monumentale status. Ondanks dat de naastgelegen varkensstal geen gemeentelijk monument is, heeft deze stal een ensemble waarde (boerderij-stal-erf).

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0004.png"

Figuur 4: afbeelding locatie Kerkedijk 3 (bron: google maps)

De boerderij is van (cultuurhistorisch) belang als zeldzaam voorbeeld van een kort na de Tweede Wereldoorlog gebouwde boerderij, die vormgegeven is volgens destijds gebruikelijke inzichten, zoals een moderne constructieve opzet met in het bedrijfsgedeelte een betonconstructie en een steenachtige zoldervloer.

De overige bebouwing

Ten zuiden en ten oosten van de boerderij staan een drietal stallen waar vroeger de dieren in werden gehuisvest. Deze gebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 650 m2. Op de onderstaande afbeelding zijn deze stallen rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0005.png"

Figuur 5: te slopen bebouwing

Hoofdstuk 3 De toekomstige situatie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de toekomstige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven, waarbij ook aandacht wordt besteedt aan parkeren.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

In het plangebied wordt, met uitzondering van de monumentale boerderij en de naastgelegen voormalige varkensstal, alle bebouwing gesloopt. Bruto wordt circa 790 m2 gesloopt. Netto wordt circa 650 m2 gesloopt.

De boerderij en de te handhaven voormalige varkensstal worden bestemd voor woondoeleinden. De voormalige varkensstal gaat dienst doen als bijgebouw bij de boerderij. Dit gebouw heeft een oppervlakte van circa 140 m2. Op de onderstaande afbeelding zijn de te handhaven gebouwen weergegeven (rood ingetekend). Ten oosten van deze bebouwing is de boomgaard gesitueerd. Deze boomgaard blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0006.png"

Figuur 6: te handhaven bebouwing

Ter compensatie van de sloop van de bebouwing wordt een nieuwe woning gebouwd ten zuiden van de boerderij (zie figuur 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0007.png"

Figuur 7: Nieuwe bebouwingssituatie

Voor de nieuwe bebouwingssituatie is gekozen voor het volgen van de structuur van het historisch gegroeide erf. Het nieuwe woonhuis en de bijbehorende berging passen binnen de voetafdruk van de te slopen bebouwing. De rooilijn van de nieuwe bebouwing ligt achter de rooilijn van het historische hoofdgebouw waardoor er een grotere hiërarchie in bebouwing ontstaat.

De nieuwe bebouwing bestaat uit een woonhuis van 170 m2 en een berging van 85 m2.

Het parkeren vindt op eigen terrein plaats. Bij iedere woning zijn twee parkeerplaarsen aanwezig. In figuur 7 zijn deze plaatsen met rode driehoeken aangegeven.

3.3 Inrichtingsplan erf

De totale bebouwing en inrichting is benaderd vanuit de erfgedachte. Door de omzoming en de ontsluiting van het erf wordt het erf in de nieuwe situatie nog steeds als één erfensemble ervaren. In de onderstaande afbeelding (figuur 8) is het inrichtingsplan weergegeven. Het complete inrichtingsplan is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0008.png"

Figuur 8: inrichtingsplan toekomstige situatie

De landschappelijke inpassing van het erf bestaat uit de volgende onderdelen:

Boomgaard

Achter het huidige hoofdgebouw ligt een restant van een boomgaard. Deze boomgaard verkeerd in slechte staat en wordt doorsneden door het te slopen kippenhok. Deze boomgaard wordt ‘vernieuwd’. Bomen in goede staat worden behouden en bomen in slechte staat worden vervangen door nieuwe hoogstam fruitbomen. Ook wordt deze boomgaard aangevuld. Het totaal aantal bomen kan worden vastgesteld na sloop van de kippenschuur. Op de plantekening staat aangegeven hoe de structuur van de boomgaard na aanplant moet zijn.

Omzoming erf/perceel

Het gehele perceel wordt opgedeeld in een deel weide en een deel erf/tuin. Het erf/tuin deel wordt omsloten door een haag (carpinus betulus).

Aan de zuidkant van de weide wordt een struweelsingel geplant. Bestaande uit inheems bloeiend en vruchtdragend inheems struweel.

De Boomvormers worden vanaf het begin vrijgehouden zodat er niet te veel concurrentie is. Deze worden niet afgezet zoals het overige plantgoed, maar moeten de ruimte krijgen om zich in goed te kunnen ontwikkelen, de struiken die rechtstreeks de boomvormers hinderen kunnen verwijderd worden.

Langs de Kerkedijk worden over de gehele lengte van het perceel knotwilgen geplant, zoals dit ook het geval is in het deel van de Kerkedijk richting bebouwde kom. De bestaande begroeiing wordt verwijderd, dit bestaat momenteel uit opschot (spontane ontwikkeling). Beide onderdelen zowel knotwilgen en hagen passen in dit type rivierenlandschap.

Solitairen

De bestaande toegangsweg blijft behouden. Aan de straatzijde verdwijnt de mestopslag en wordt de groenzone uitgebreid. Hier wordt naast de bestaande paardenkastanje een rode paardenkastanje geplant. Rond het erf worden verder een drietal solitaire erfbomen geplant. Bijvoorbeeld: noot, linde, kastanje, beuk.

Boomvormers

De struweelsingel aan de zuidkant van het perceel mond aan de oostkant uit in een bosje. In dit bosje komen drie essen te staan deze essen zijn de boomvormers en moeten uitgroeien tot volwaardige bomen. Deze bomen worden toegevoegd als compensatie voor de te kappen bomen (eis kapvergunning).

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer

Als gevolg van de bouw van één nieuwe woning zullen de verkeersbewegingen met gemotoriseerd verkeer toenemen. Daartegenover staat dat de verkeersbewegingen die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering geheel komen te vervallen. Per saldo zal er daarom geen sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de voorgestane ontwikkeling.

Parkeren

Uitgangspunt bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Om het aantal benodigde parkeerplaatsen te bepalen worden de actuele parkeerkencijfers van het CROW2 als parkeernorm toegepast. Voor het gebruik van deze publicatie gelden de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: matig stedelijk
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Kencijfer: gemiddelde van minimale en maximale waarde.

Voor vrijstaande woningen wordt daarbij de categorie 'koop, vrijstaand' aangehouden. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Het kencijfer (gemiddelde) bedraagt dus 2,4 parkeerplaatsen per woning.

Op de afbeelding (zie figuur 7) zijn twee parkeerplaatsen per woning aangeven. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen. Ook als er meer dan 2 parkeerplaatsen per woning nodig mochten zijn.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Bij het opstellen het bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het door hogere overheden vastgestelde beleid. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op relevante onderdelen uit het Rijksbeleid en het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland 2014. Daarnaast wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid zoals dat is geformuleerd in de beheersverordening Buitengebied Zevenaar.

4.2 Rijksbeleid

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.


In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Conclusie

De planontwikkeling binnen het plangebied is te gering om invloed te kunnen hebben op nationale belangen.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.


Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2012. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

4.2.3 Conclusie

Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig met het Barro

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie (maart 2015)

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Artikel 3.1.3.2 Wonen en werken in het 'buitengebied'

De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:

  • met behoud van levendigheid;
  • met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten versterken. Dit kunnen initiatieven zij voor wonen en werken. Bijvoorbeeld functieverandering en landgoederen.

Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en / of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhouding van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.

Nationaal landschap en Provinciaal waardevol landschap

Het gebied ligt in Nationaal landschap Veluwe en in waardevol landschap Zuidelijke IJsselvallei. De meest relevante kernkwaliteiten zijn:

  • Overgang van stuwwal met besloten boslandschap via halfopen dekzandlandschap naar open rivierenlandschap IJssel.
  • Kleinschalig mozaïeklandschap met grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw (met name weidebouw), bos en beken die van de flank afstromen.

De provincie zet hier in op behoud en ontwikkeling van het mozaïeklandschap. Ontwikkelingen in dit gebied moeten bijdragen aan de kernkwaliteiten van dit landschap.

Gelders Natuurnetwerk

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Hiertoe wordt ingezet op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) wordt beschermd en de samenhang wordt versterkt door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Het GNN bestaat enerzijds uit alle bestaande bos- en natuurbestemmingen binnen de voormalige ecologische hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit het zoekgebied van 7.300 hectare voor 5.300 hectare nieuwe natuur en de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones.

4.3.2 Omgevingsverordening (september 2014)

Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de nieuwe Omgevingsverordening worden geen speciefieke regels opgenomen over functieverandering. De initiatieven worden gestuurd vanuit ruimtelijke kwaliteitswinst en woningbouwprogrammering.

Het Gelderse kwalitatieve en kwantitatieve woonbeleid

Het Gelderse kwalitatieve woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Gedeputeerde staten stellen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de komende jaren per regio als indicatieve taakstelling vast in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd, die niet in dat KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders.

In het kwalitatieve woonbeleid is flexibiliteit gegarandeerd doordat iedere vijf jaar een nieuw Kwalitatief Woonprogramma wordt vastgesteld en doordat bovendien tussentijds wordt bezien of bijstelling wenselijk is aan de hand van eventuele nieuwe basisdocumenten. Voorts wordt flexibiliteit bevorderd door de mogelijkheid die gemeenten hebben om meer plancapaciteit voor woningbouw in ontwikkeling te hebben dan dat er woningen zouden moeten worden opgeleverd. Wanneer de ontwikkeling of uitvoering van een bepaald (bestemmings)plan vertraging oploopt, is het mogelijk om een ander plan daarvoor in de plaats eerder tot uitvoering te laten komen. Een overmaat aan plancapaciteit van 20-30% van de KWP-afspraak wordt door de provincie Gelderland aangemoedigd. Wat betreft de realisatie van de plannen blijft het KWP uitgangspunt.

Om gezamenlijk de KWP-afspraken te kunnen realiseren en de risico's van overcapaciteit te beperken is samenwerking tussen de gemeenten binnen de regio nodig. Door samen te werken voorkomen gemeenten onderlinge concurrentie en ontstaat inzicht in de omvang van de plannen in relatie tot het KWP voor de regio. In het KWP3 (2010-2019) is hierover afgesproken dat gemeenten per regio een binnenregionale verdeling (spreiding) en fasering maken.

Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die in het kader van functieverandering, nieuwe landgoederen, in zoekzones landschappelijke versterking, binnen nationale landschappen e.d. worden gerealiseerd.

In de verordening geven provinciale staten regels voor het al dan niet toegestaan zijn van het opnemen van nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen. Voor beheergerichte bestemmingsplannen, zoals het onderhavige, is de verordening niet van toepassing.

4.3.3 Conclusie

Functieveranderen (rood voor rood) is toegestaan op basis van het provinciaal beleid. Voorwaarde is dat de ontwikkeling moet bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap.

Omdat er een substantiële afname zal optreden als gevolg van de sloop van de oude schuren en de nieuwe woonbebouwing landschappelijk zorgvuldig wordt ingepast, is er sprake van landschappelijke kwaliteitswinst.

De locatie is niet gelegen in beschermde gebieden Gelders Natuurnetwerk (GNN). Wél ligt de locatie in de nabijheid van de Groene Ontwikkelingszone (GO).

De versterking van het GNN door de uitbreiding van natuurgebieden en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO) wordt door de onderhavige ontwikkeling echter niet belemmerd.

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

In de genoemde opgave is de bouw van de extra woning, die juridisch / planologisch mogelijk worden gemaakt door het onderhavige bestemmingsplan, meegenomen.

Het plan voldoet aan het provinciaal beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie gemeente Zevenaar 2010-2030

De nieuwe Structuurvisie doet uitspraken over de ontwikkeling van Zevenaar in de periode 2010-2030. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het '(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar'. Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur.

Ten aanzien van het thema wonen worden een aantal doelstellingen geformuleerd, waaronder de doelstelling om aan te sluiten bij de vraag naar diverse woonmilieus. In de gemeente Zevenaar wonen mensen met verschillende leefstijlen. Hieruit ontstaat ook de vraag naar verschillende woonmilieus; van kleinstedelijk wonen tot landelijk wonen. Landelijk wonen wordt mogelijk door het transformeren van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB-beleid) naar woningen. Hierop wordt in de navolgende paragraaf nader ingegaan.

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied passen binnen de doelstelling om tegemoet te komen aan de verschillende leefstijlen en bijbehorende woonmilieus van de inwoners. Hiertoe behoort ook het landelijk wonen. Door de het transformeren van het agrarisch perceel aan Kerkedijk 3 in Angerlo wordt de bestaande bedrijfswoning bestemd als burgerwoningen en wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. De woningen maken deel uit van het landelijke woonmilieu. Het plan sluit aan bij de gemeentelijke structuurvisie.

4.4.2 Beleidskader vrijkomende agrarische bebouwing (2009)

De gemeente Zevenaar heeft een lokale invulling gegeven aan het functieveranderingsbeleid vrijkomende (agrarische) bedrijfsbebouwing in het buitengebied. Met het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing wordt beoogd:

  • nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen ruimtelijk in te passen;
  • de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied te verbeteren;
  • te bevorderen dat gebouwen in het buitengebied die hun huidige functie verliezen of hebben verloren op een goede wijze kunnen worden hergebruikt;
  • de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te bevorderen.

Het functieveranderingsbeleid zal de transformatie van het landelijk gebied daar waar mogelijk en wenselijk ondersteunen. Functies als (burger)wonen, recreatie, zorg en bedrijvigheid kunnen onder voorwaarden in het landelijk gebied een plek krijgen. De aard van het gebied moet zich wel voor een dergelijke ontwikkeling lenen. Functieverandering moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke en/of planologische situatie. De voorwaarden en mogelijkheden worden afgestemd op de aard van het gebied en de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Naast het agrarisch gebruik zijn rust, ruimte, landschap, duisternis en leefomgeving voor plant en dier belangrijke kwaliteiten en functies van het landelijk gebied. Deze mogen niet onevenredig aangetast worden. Deze kwaliteiten en functies zijn onder andere van belang voor recreatieve beleving van het gebied.

Een woonbestemming in het buitengebied is binnen de kaders van het beleid van vrijkomende agrarische bebouwing toegestaan onder de voorwaarde dat sprake is van verevening. Verevening kan bijvoorbeeld bestaan uit een goede landschappelijke inpassing en het toevoegen van landschappelijke elementen met natuurwaarde. Mede door de ligging van de agrarische gronden tegen de ecologische hoofdstructuur/ verbindingszone aan, kan op het vlak van verevening nadrukkelijk winst voor het landschap ontstaan door toevoeging van nieuwe landschapselementen. Er liggen zodoende goede kansen om de benodigde verevening hier te bereiken. Er is sprake van een ruim perceel, zodat er voldoende fysieke ruimte is om het toekomstige bebouwingsbeeld op een goede wijze in het landschap in te passen. De daadwerkelijk inpassing van de bestaande en nieuwe woning is in paragraaf 3.3 uitgewerkt.

Ook kan worden geconclueerd dat de stedenbouwkundige structuur ter plekke op voorhand geen belemmering vormt om een woning toe te voegen.

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied sluit aan bij het gemeentelijke beleidskader voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). De uitvoering van de vereveningsmaatregelen, zoals beschreven in het inrichtingsplan, worden in de regels van het bestemmingsplan verankerd. Hierdoor zijn de overeengekomen vereveningsmaatregelen geborgd.

Om te voldoen aan de uitgangspunten van het VAB-beleid ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering dient direct na de vaststelling van het bestemmingsplan de agrarische bedrijfsbebouwing te worden gesloopt.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011

De gemeente Zevenaar heeft op 23 mei 2012 de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011 vastgesteld. De gemeente Zevenaar wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld (23 mei 2012). Bij onder andere de verantwoording van het groepsrisico dienen de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid in acht te worden genomen.

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en

beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zevenaar aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting aangaande het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. De beleidsvisie focust op nieuwe situaties.

In paragraaf 5.5. wordt specifiek op dit onderwerp ingezoomd ten aanzien van het plangebied.

4.4.4 Gemeentelijk geluidsbeleidsplan 2008

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, spoor en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt.

De gemeente Zevenaar heeft in 2008 het gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld voor haar hele grondgebied. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleidsplan is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren een passende geluidskwaliteit in elk gebied.

Voor verschillende gebieden binnen de gemeente is de geambieerde geluidskwaliteit vastgesteld. Hiervoor is de gemeente ingedeeld in gebieden. Hiervoor is de landelijke Milieukwaliteit in de Leefomgeving systematiek (MILO-systematiek) als basis gebruikt. Voor elf deelgebieden is de geluidsambitie bepaald waarbij een grenswaarde is vastgesteld en is aangegeven tot welke bovengrens, bij hoge uitzondering, daarvan mag worden afgeweken.

De Kerkedijk is een landelijke weg met een lage verkeersintensiteit. De geluidsbelasting als gevolg van de verkeersintensiteit is dusdanig laag dat deze onder de norm van 48 dB blijft. Tevens geven de geluidscontouren uit de Nota Geluidbeleid aan dat het geluidsniveau hier ruim onder blijft. Dit is in overeenstemming met de geluidsambitie voor dit gebied (buitengebied: ambitie rustig: 38-43 dB; bovengrens: 43-48 dB).

Het geluidbeleid van de gemeente staat uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4.5 Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied (17 december 2014)

Het slopen van vrijgekomen agrarische bebouwing en het realiseren van een vrijstaande woning past binnen de gemeentelijke doelstelling van beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing. Daarmee wordt beoogd om het bebouwde oppervlak in het landelijk gebied te verminderen, tot een acceptabele herbestemming van vrijkomende agrarische percelen te komen en verloedering te voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Dit laatste zal, gelet op de huidige situatie, een zeer duidelijke winst kunnen opleveren. Door middel van een bestemmingsplan kan het beoogde bouwplan mogelijk worden gemaakt.

In de Nota van uitgangspunten is aangegeven dat woningen een maximale inhoud mogen hebben van 800 m3 (was 600 m3) met een bijbehorend bouwwerk van maximaal 150 m2 (was 80 m2).

Met dit plan wordt voldaan aan de Nota van uitgangspunten.

4.4.6 Conclusie

Het plan past binnen de gemeentelijke doelstelling ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing aangezien er sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst. Ook is het plan in overeenstemming met het overige gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Algemeen

De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om de geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn de volgende soorten grens waarden opgenomen:

  • Voorkeursgrenswaarde: deze waarde garandeert een vrij goede woon- en leefsituatie binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (wegen, spoorwegen, enz);
  • Hoogste toelaatbare geluidsbelasting: deze waarde geeft de hoogste geluidsbelasting weer waarvoor een hogere waarde kan worden aangevraagd.

De gemeente Zevenaar heeft hiervoor het stuk “Gemeentelijk Geluidbeleid 2008”, d.d. februari 2009, opgesteld. Dit beleid is vastgesteld op 1 juli 2009. Hierin worden twee aanvullende waarden genoemd, namelijk:

  • ambitiewaarde: het geluidniveau dat wordt nagestreefd door de gemeente;
  • bovenwaarde: is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan.

 

De hoogte van de maximaal toegestane geluidsbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidsgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). In de onderstaande tabel zijn de meest voorkomende maximaal toegestane geluidsbelastingen uit de Wgh en het Besluit geluidhinder (BGH) voor woningen weergegeven.

In het gemeentelijke geluidsbeleid van de gemeente Zevenaar wordt onderscheid gemaakt tussen diverse gebiedstypes. Het plangebied valt onder het gebiedstype “buitengebied”, voor dit gebiedstype zijn ambitie- en bovenwaarden opgesteld.

De geldende ambitie- en bovenwaarde zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 1: overzicht van de grenswaarden en ambitie- en bovenwaarden

  Wegverkeer   Spoorwegverkeer  
Stedelijk gebied
Voorkeursgrenswaarde
Maximale ontheffingswaarde  

48 dB (art. 82 Wgh)
63 dB (art. 83 lid 2 Wgh)  

55 dB (art. 4.9 lid 1 BGH)
68 dB (art. 4.10 BGH)  
Buitenstedelijk gebied
Voorkeursgrenswaarde
Maximale ontheffingswaarde  

48 dB (art. 82 Wgh)
53 dB (art. 83 lid 1 Wgh)  

55 dB (art. 4.9 lid 1 BGH)
68 dB (art. 4.10 BGH)  
Gemeentelijk geluidbeleid
Ambitiewaarde (“rustig”)
Bovengrens (“onrustig”)  

38 dB – 43 dB
48 dB – 53 dB  

 

Gezien de ambitiewaarde en de bovenwaarde uit het gemeentelijke geluidsbeleid kunnen zich drie situaties voordoen:

Een geluidsbelasting lager dan de ambitiewaarde

Voor deze situatie zijn volgens de Wgh geen nadere acties nodig om de geluidsgevoelige bebouwing te realiseren.

Een geluidsbelasting tussen de ambitiewaarde en de bovengrens

Voor deze situatie dienen bij voorkeur maatregelen te worden getroffen om de geluidsbelasting terug te brengen tot een waarde die lager is dan de ambitiewaarde. Wanneer er overwegende bezwaren zijn vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig, landschappelijk of financieel oogpunt, kan voor de geluidsgevoelige bebouwing een hogere waarde worden aangevraagd voor geluidbelastingen die hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Voor het verlenen van hogere waarden heeft de gemeente Zevenaar een gemeentelijk geluidsbeleid vastgesteld hierin worden ontheffingscriteria genoemd. Op basis van het gemeentelijke geluidsbeleid wordt in beginsel geen hogere waarde verleend die hoger is dan de bovengrens uit het gemeentelijke geluidsbeleid.

Een geluidsbelasting hoger dan de bovengrens

Voor deze situatie is de realisatie van geluidsgevoelige bebouwing in principe niet mogelijk, tenzij geluidsbeperkende maatregelen worden getroffen waardoor de geluidsbelasting daalt tot een waarde lager dan de ambitiewaarde of de bovengrens.

Zones

Langs wegen en spoorwegen liggen zones. Binnen deze zones moet voor de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

Wegverkeer

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg, stedelijk of buitenstedelijk. De zone ligt aan weerszijden van de weg en is geme-

ten vanuit de wegas. De zones, zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh, zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 2: Overzicht van de zones langs wegen

Aantal rijstroken   Zones langs wegen  
  Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 meter   250 meter  
3 of 4 rijstroken   350 meter   400 meter  
of meer rijstroken   350 meter   600 meter  

Artikel 74 lid 2 van de Wgh maakt een uitzondering voor wegen met een 30 km-regime en woonerven. Deze wegen hebben geen zone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig.

Railverkeer

De wettelijke zone van een spoorweg is onder andere afhankelijk van het aantal bakken (wagons) dat over de spoorlijn rijdt. De zone ligt aan weerszijden van een spoorweg en wordt gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. De breedte varieert tussen 100 meter voor een rustige spoorlijn en 1.200 meter voor een zeer drukke spoorlijn, zoals de Betuwelijn.

Bouwbesluit

Wanneer de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van één van de omliggende (spoor)wegen wordt overschreden, kan ook de akoestische binnenwaarde worden overschreden. Bij verlening van een omgevingsvergunning (tot 1 oktober 2010 was dit de bouwvergunning) wordt de binnenwaarde getoetst aan het Bouwbesluit 2003. De binnenwaarde van 33 dB moet worden gegarandeerd bij wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai (artikel 3.1 uit het Bouwbesluit 2003) in woningen. Wanneer er meerdere relevante geluidsbronnen zijn, moet de cumulatieve geluidsbelasting worden gebruikt bij de berekening van de binnenwaarde.

Voor de akoestische binnenwaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai mag de aftrek ex artikel 110g van de Wgh (2 of 5 dB) niet worden toegepast. Om bij een woning met een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde de akoestische binnenwaarde te halen, moeten er mogelijk aanvullende isolerende voorzieningen worden getroffen.

De wegen Pronvinciele weg N338 ligt op ca. 450 meter uit de planlocatie. Dit is een weg met twee rijstroken en een maximum snelheid van 100 km/uur. Gezien de zonering lans wegen (zie tabel 2) ligt de locatie buiten de zone van deze weg , zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh.

De Ganzepoelweg is de doorgaande weg van Didam naar Angerlo. Dit is een weg met twee rijstroken en een maximum snelheid van 80 km/uur. De planlocatie ligt op ca. 350 meter uit deze weg. Gezien de zonering lans wegen (zie tabel 2) ligt de locatie ook buiten de zone van deze weg , zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh.

Het plangebied ligt aan de Kerkedijk. Dit is een landelijke weg met een lage verkeersintensiteit. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. De geluidsbelasting als gevolg van de verkeersintensiteit is dusdanig laag dat deze onder de voorkeursgrenswaarde voor het buitenstedelijkgebied van 48 dB blijft .

Tevens geven de geluidscontouren uit de Nota Geluidbeleid aan dat het geluidsniveau hier ruim onder blijft. Dit is in overeenstemming met de geluidsambitie voor dit gebied (buitengebied: ambitie rustig: 38-43 dB; bovengrens: 43-48 dB).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid het plan uitvoerbaar is.

5.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van

bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de bouw van één extra woning mogelijk. Daarnaast krijgt de bestaande woning op perceel aan de Kerkedijk 3 in Angerlo een passende woonbestemmingsplan. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten is gekeken naar de lokale luchtkwaliteit.

De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het voormalig ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Daarnaast worden er in het plan geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het "Besluit gevoelige bestemmingen. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.3 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelasting- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste

speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Onderzoek

In het plangebied wordt één nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt en wordt de bestemming van de bestaande boerderij omgezet van 'Agrarisch' in 'Wonen'. Hiermee is sprake van de realisatie van geurgevoelige functies.

Om aan te tonen dat er in het plangebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf. Dit bedrijf ligt aan de Dorpsstraat 44 in Angerlo. De grens van het bouwvlak van dit bedrijf ligt op circa 230 meter uit de grens van de planlocatie.

Voor melkrundvee zijn in het kader van de Wgv geen geuremissienormen vastgesteld. Voor bedrijven met melkrundvee gelden vaste afstandsnormen. De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt).

Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Angerlo en daarom moeten de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 50 meter bedragen. Er wordt ruimschoots voldaan aan deze afstand, waardoor gesteld kan worden dat voor het aspect geur ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.4 Bodemkwaliteit

Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Verkennend bodemonderzoek

Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv heeft op 24 november en 1 december 2015 een verkennend bodemonderzoek verricht ter plaatse van het perceel aan de Kerkedijk 3 te Angerlo. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. De rapportage van het bodemonderzoek (rapportnummer: MT.15438 d.d. 21 december 2015) is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

Verwachtingspatroon

Het onderzoek is gebaseerd op de NEN 5740, waarbij onderscheid wordt gemaakt in verdachte en niet verdachte locaties. De volgende deellocaties zijn onderscheidden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0009.png"

De locatie staat als asbestverdacht aangemerkt uit de resultaten van het vooronderzoek. Op de locatie zijn asbestverdachte materialen waargenomen. Tijdens het onderzoek is extra aandacht besteed aan het voor komen van asbestverdachte materialen in de bodem door middel van een visuele inspectie.

Resultaten

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal asbestverdacht materiaal waargenomen.

Bovengrondse dieseltank in lekbak

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. de bovengrond licht verontreinigd is met Minerale olie;
  • b. in het grondwater geen van de onderzochte oliecomponenten in concentraties boven de achtergrond-/streefwaarde en/of detectiegrens is aangetoond.

De hypothese "De deellocatie is verdacht verontreinigd te zijn met minerale olie en vluchtige aromaten" dient aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten is een nader onderzoek echter niet noodzakelijk.

Voormalige bovengrondse HBO tank

Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen. Op basis van de analyseresultaten is geen van de onderzochte componenten in concentraties boven de achtergrond- /streefwaarde en/of detectiegrens aangetoond.

De hypothese "De deellocatie is verdacht verontreinigd te zijn met minerale olie en vluchtige aromaten" dient verworpen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Overig terrein

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. de grond (plaatselijk) licht verontreinigd is met Kobalt, Koper, Kwik, Lood, Molybdeen, Zink en PAK;
  • b. de grond sterk verontreinigd is met Nikkel en,
  • c. het grondwater licht verontreinigd is met Barium, Nikkel en Zink.

Het is bekend dat in de bodem zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

De hypothese "De rest van de locatie is onverdacht" dient verworpen te worden. Op basis van de analyseresultaten is een nader onderzoek naar de omvang en de herkomst van de Nikkel verontreiniging noodzakelijk. In het nader onderzoek dient vastgesteld te worden of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Aanvullend bodemonderzoek

Op 15 februari 2016 is het aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is de bepaling van de ernst en omvang van de aangetroffen bodemverontreiniging met nikkel ter plaatse van boring 9. Indien in een bodemvolume van 25 m³ (voor grond of sediment) of 100 m³ (voor grondwater) de gemiddelde concentratie van een verontreinigende stof de interventiewaarde overschrijdt, is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging en geldt er een saneringsnoodzaak. De rapportage van het aanvullend bodemonderzoek (rapportnummer: MT.16086 d.d. 16 maart 2016) is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

Op de locatie is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Er kan worden geconcludeerd dat het enkel om een puntbron gaat. De omvang van de sterke verontreiniging betreft een omvang van minder 25m3. Er is daarom geen sprake van een saneringsplicht.

De verontreinigingsspot moet echter wél worden verwijderd voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden. Voor het verwijderen van de nikkelverontreiniging is een Plan van aanpak opgesteld. De maatregelen die zijn beschreven in een Plan van aanpak worden ter goedkeuring overlegd aan het bevoegd gezag (gemeente Zevenaar).

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

In maart 2018 is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek (rapportnummer: MT.18056 d.d. 20 maart 2018) is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

Op basis van dit onderzoek wordt ingeschat dat in totaal circa 32 m3 grond is verontreinigd met asbest, waarvan een klein deel eveneens is verontreinigd met nikkel.

Op basis van de aangetroffen gehalten moet worden gesteld dat er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Formeel dient er een nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden om de verontreiniging nader af te perken. In dit geval zijn de aangetroffen verontreiniging duidelijk te relateren aan een bron.

Het is zeer waarschijnlijk dat door verwering van de asbestplaten, de verontreiniging de afgelopen jaren is ontstaan. Het betreft derhalve een nieuw geval van bodemverontreiniging. Om deze te saneren, is de gemeente Zevenaar bevoegd gezag.

De omvang van de verontreiniging is nog niet volledig in kaart gebracht. Formeel zal nog nader onderzoek moeten plaatsvinden. Tevens moet dan ook het vooronderzoek worden aangepast waarbij inzicht moet komen in de onderstaande vragen:

  • In het verkennend onderzoek Kerkedijk 3 is aangegeven dat er in 1957 brand is geweest en dat de puin op de locatie is hergebruikt. Het is niet duidelijk of dit puin verontreinigd is met asbest. In het plan van aanpak wordt dit wel genoemd, maar er is aangegeven dat niet bekend is waar dit puin is toegepast. Het is ook niet opgenomen in de tabel en er wordt ook geen onderzoek hiernaar verricht.
  • In het verkennend onderzoek is in bijlage 6 (projectfoto’s) afbeeldingen met asbest verdacht plaatmateriaal opgenomen (afbeelding 10-13). Op grond van deze afbeeldingen betreft het meer dan de hiervoor genoemde twee plekken waar asbestmateriaal is aangetroffen.
  • Er is niet ingegaan op de locaties waar asbest opgeslagen heeft gelegen. Binnen de ontgravingscontour van nikkel heeft asbest (beschadigde platen) opgeslagen gelegen/gestaan. Deze platen zijn verwijderd door eigenaar perceel. Hiervan is geen bewijsmiddel toegevoegd. Mogelijk is het asbest ook elders op het terrein opgeslagen (geweest).

Voor de verwijdering van de asbestverontreiniging ter plaatse van deellocatie F en G zal een plan van aanpak (PvA) moeten worden opgesteld. Dit PvA moet ter goedkeuring worden overlegd aan Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA). Tevens dient een evaluatieverslag ter goedkeuring te worden overlegd aan de ODRA. Na goedkeuring van het saneringsverslag mag gestart worden met de bouwwerkzaamheden ter plaatse van deze (deel) locatie.

De spot met nikkel ligt gedeeltelijk binnen de asbestcontour van deellocatie A en B waar sprake is van een geval van ernstige asbestverontreiniging. De aanpak van deze nikkelspot moet onderdeel uitmaken van de aanpak van de asbestverontreiniging.

Het vervolgonderzoek (asbest ter plaatse onder de verharding, fase 2) mag pas plaatsvinden nadat alles (asbest oud geval en nieuw geval en spot nikkel) is gesaneerd en ingestemd is met de evaluatierapporten.

Bodemkwaliteit in relatie tot vergunningverlening

De geconstateerde (ernstige) bodemverontreiniging heeft voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen tot gevolg dat deze vergunning niet eerder in werking treedt dan:

  • a. op grond van artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming door het bevoegd gezag is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is en het desbetreffende besluit in werking is getreden; of
  • b. op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming door het bevoegd gezag met het saneringsplan, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, is ingestemd en het desbetreffende besluit in werking is getreden, of
  • c. een melding van een voornemen tot sanering als bedoeld in artikel 39b, derde lid, oftewel een melding Besluit uniforme sanering (BUS melding) van de Wet bodembescherming bij het bevoegd gezag is gedaan en de bij of krachtens het vierde lid van dat artikel gestelde termijn is verstreken.

Door middel van een evaluatierapport dient aangetoond te worden dat de sanering conform het in b t/m c genoemde wijze is uitgevoerd. De bouwwerkzaamheden mogen pas starten nadat het bevoegd gezag Wbb hiermee heeft ingestemd.

Omdat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging volgens de Wet bodembescherming moet een art 41 en 28 Wbb melding gedaan worden bij de Provincie Gelderland.

Conclusie

Op basis van de bodemonderzoeken is vastgesteld dat een bodemsanering moet plaatsvinden voor asbest en nikkel. Initiatiefnemer zal een plan van aanpak (PvA) opstellen en dit ter goedkeuring overleggen aan Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA). Ook wordt het evaluatieverslag ter goedkeuring overlegd aan de ODRA. Het onderzoek naar asbest ter plaatse van verharding vindt plaats na de sanering van de asbest (oud en nieuw geval) de nikkel spot.

Na sanering van de asbest en de nikkel en de goedkeuring van het evaluatieverslag vormt het aspect bodem geen belemmering meer voor de uitvoering van het plan.

5.5 Externe veiligheid

Algemeen

De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting,

leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te

verkleinen.

Onderzoek

Op de navolgende afbeelding (zie figuur 9) is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven.

Hierop is te zien dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen

liggen. Ten zuiden op circa 500 meter afstand ligt een aardgastransportleiding. Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer van deze leiding. Er zijn daarom geen belemmeringen voor de ontwikkelingen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0010.png"

Figuur 9: Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (rood)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen

bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren

anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0011.png"

Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Onderzoek

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

In het plangebied maakt een agrarisch bedrijf plaats voor één extra vrijstaande woningen. Woningen zijn geen hinderveroorzakende functies, maar vallen wel binnen de categorie hindergevoelige functies.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Er moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.

Het dichtstbijzijnde (agrarisch) bedrijf ligt aan de Dominee de Grootstraat 6. Dit betreft een akkerbouwbedrijf. Een akkerbouwbedrijf valt op grond van de bovengenoemde VNG-publicatie in categorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 50 m ten opzichte van woningen van derden. De afstand tussen de grens van het bouwvlak van het akkerbouwbedrijf en de grens van de planlocatie is circa 87 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf ligt aan de Dorpsstraat 44. De afstand tussen de grens van het bouwvlak van dit bedrijf en de planlocatie is circa 230 meter. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (zie ook paragraaf 5.3) is een minimale afstand vereist van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Ook worden omliggende bedrijven niet gehinderd in hun bedrijfsvoering en -ontwikkeling.

5.7 Water

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf. In onder andere de “KaderrichtlijnWater”, het “Nationaal Waterplan” en de adviezen van de “Commissie Waterbeheer 21ste eeuw” is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.


Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, dalen van de bodem en stijgen van de zeespiegel. In de nota “Anders omgaan met water” is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden meegewogen in het bestemmingsplan. Een zogenaamd “watertoets” moet voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw. De watertoets is het vroeg informeren en adviseren van en door de waterbeheerder van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf is overlegd aan het Waterschap. De opmerkingen van het Waterschap zijn in de paragraaf verwerkt.


Ten behoeve van de watertoets is onderhavig plan getoetst aan een aantal thema's dat het Waterschap Rijn en IJssel van belang acht ten behoeve van het waarborgen van een gunstige waterhuishoudkundige situatie nu en in de toekomst. Het resultaat van deze toets volgt hieronder.


Watertoetstabel waterschap Rijn en IJssel

Waterhuishoudkundige aspecten   Toelichting   Relevant   Intensiteit*  
Hoofdthema's        
Veiligheid   Ligt in of binnen 20 m van het plangebied een primaire of regionale waterkering?

Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee



Nee  
2



2  
Riolering en afvalwaterkering   Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3 per uur?

Ligt in het plangebied een persleiding van het waterschap?

Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee


Nee


Nee  
2


1


1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?

Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?

Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?

In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlakten?  
Nee



Nee



Ja


Nee  
2



1



1


1  
Oppervlaktewaterkwaliteit   Wordt vanuit het plangebied (hemel) water op oppervlaktewater geloosd?   nee
 
1
 
Grondwateroverlast   Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?

Is in het plangebied sprake van kwel?

Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee



Nee


Nee
 
1



1


1  
Grondwaterkwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee
 
1  
Inrichting en beheer   Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?

Heeft het plan herinrichting van wateren tot doel?  
Nee




Nee  
1




2
 
Volksgezondheid   In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel of (verbeterd) gescheiden stelsel?

Bevinden zich, of komen er functies, in en nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen en water)?  
Nee




Nee
 
1




1  
Natte natuur   Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?

Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?

Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?

Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000 gebied?  
Nee


Nee


Nee



Nee
 
2


2


1



1  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee
 
1  
Aandachtsthema's        
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee

 
2  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee
 
1  

* de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets worden doorlopen. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Toelichting op de aspecten

Veiligheid: In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot het zomer- en/of winterbed van een rivier. De beleidslijn "Ruimte voor de rivier" is niet aan de orde.

Riolering en Afvalwaterketen: Het afvalwater neemt niet toe door de ontwikkelingen in dit plan. In het plangebied ligt geen persleiding van Waterschap Rijn en IJssel. Tevens ligt in het plangebied geen RWZI van het waterschap.

Wateroverlast: Door de ontwikkelingen in het plangebied is geen sprake van toename van het verhard oppervlak. Er treedt juist een aanzienlijk afname op van de verharding door de sloop van de bebouwing. Het regenwater zal op het eigen terrein worden geïnfiltreerd.

Oppervlaktewaterkwaliteit: Vanuit het plangebied wordt hemelwater geloosd op de omliggende weilanden. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden. Het plangebied ligt niet in of nabij watergangen met de functie HEN of SED. Tevens ligt het plangebied niet in het strategisch actiegebied. De beoogde ontwikkeling is geen belemmering voor uitvoering van bestaande en toekomstige plannen.

Bij de bouw zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals lood, koper, zink en bitumen zonder KOMOkeurmerk. De oppervlaktewaterkwaliteit is daarom niet in het geding.

Grondwateroverlast: Ter plaatse van het plangebied is sprake van een lage grondwaterstand(grondwatertrap VI). Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 40 – 80 cm beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 120 cm beneden maaiveld wordt aangetroffen. Het bovenste deel van de natuurlijke ondergrond bestaat uit oranjebruine tot blauwgrijze, zwak tot sterk zandige klei. De bodem is redelijk goed waterdoorlatend. In het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast en kwel. Er worden geen slootjes of andere wateren gedempt.

Grondwaterkwaliteit: Het plangebied bevindt zich niet in of nabij de 25/100 jaar beschermingszone voor de drinkwaterwinning.

Inrichting en beheer: In het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren en kunstwerken.

Volksgezondheid: De ontwikkeling van het plangebied zal niet leiden tot de realisatie van extra overstorten. Tevens bevinden zich, of komen er geen functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich mee brengen.

Natte natuur: Het plangebied bevindt zich niet in de Ecologische Verbindingszone (EVZ) of nabij een HEN of SED water. Het plangebied bevindt zich tevens niet in de nabijheid van een beschermingszone voor natte natuur. De beoogde ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de waterkwantiteit en -kwaliteit in relatie tot de natte natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied Rijntakken ligt op circa 1,6 kilometer meter afstand.

Verdroging: Het plangebied bevindt zich niet in een TOP-gebied

Recreatie: In het plangebied zijn geen (nieuwe) aan het water gekoppelde recreatieve functies.

Cultuurhistorie: In het plangebied bevinden zich geen aan water gerelateerde cultuurhistorische objecten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Door middel van de mail van 31 maart 2016 laat het waterschap weten geen op- en/of aanmerkingen te hebben ten aanzien van de waterparagraaf.

5.8 Ecologie

Algemeen

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).

Onderzoek

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor de locatie Kerkedijk 3 in Angerlo in het kader van de Flora- & Faunawet en natuurbeschermingswet (projectnummer 752, versie 1.0 ). In het navolgende zijn de resultaten van de quickscan samengevat. Het complete rapport is als Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.

Soortenbescherming

In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het onderzoeksgebied op 21 januari 2016 onderzocht op het voorkomen van beschermde planten en dieren en de potentiële aanwezigheid van deze soorten (geschiktheid van het gebied voor de desbetreffende soorten).

Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vleermuis, amfibieën- en vogelsoorten. Vogels nestelen in gebouwen en sommige grondgebonden zoogdieren bezetten rust- en voortplantingsplaatsen in het plangebied, maar de meeste soorten benutten het plangebied als foerageergebied en bezetten er geen vaste verblijf- of voortplantingslocaties. Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten (zoals het slopen van gebouwen), dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Met uitzondering van de steenmarter en vleermuizen, staan alle in het gebied voorkomende amfibieënen grondgebonden zoogdiersoorten vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Uitgezonderd enkele grondgebonden zoogdiersoorten, benutten deze soorten het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Deze functie wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast en heeft daarom geen wettelijke consequenties. Voor het verstoren, verwonden en doden van soorten van tabel 1 geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘verstoren, verwonden en doden’ mits de handelingen in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven er geen nadere maatregelen genomen te worden.

Indien bezette vogelnesten niet verstoord/vernield worden, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequenties in het kader van de Ff-wet. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in- of direct naast het Gelders Natuurnetwerk. Op onderstaande afbeelding (figuur 10) wordt de ligging van het Gelders Natuurnetwerk in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00KERKEDIJK3-VA01_0012.png"

Figuur 10: Ligging van het Gelders Natuurnetwerk (donkergroene kleur) nabij het plangebied. Het plangebied wordt met de cirkel aangeduid. Met de lichtgroene kleur wordt de ‘Groene Ontwikkelingszone’ aangeduid.

De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op kernkwaliteiten en omgevingscondities van het Gelders Natuurnetwerk.

Conclusie

De sloop van de gebouwen dient buiten de voortplantingsperiode van vogels plaats te vinden. Voor de in het plangebied nestelende vogels is dat de periode augustus tot februari.

Het plangebied ligt niet in- of direct naast het Gelders Natuurnetwerk. Wél ligt de locatie in de nabijheid van de Groene Ontwikkelingszone (GO). De versterking van het GNN door de uitbreiding van natuurgebieden en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO) wordt door de onderhavige ontwikkeling echter niet belemmerd.

Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op het Gelders Natuurnetwerk. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Mist de sloop van de gebouwen plaatsvindt in de aangegeven periode hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden. Het aspect ecologie staat de uitvoering derhalve niet in de weg.

5.9 Archeologie

Algemeen

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

Onderzoek

Archeodienst BV heeft een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regionale eisen in de regio Arnhem (Habraken 2014), de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3 (CCvD 2013) en de Leidraad Inventariserend Veldonderzoek versie 2.0 (Tol et al. 2012). De rapportage van het archeologisch onderzoek ( ISSN nummer: 1877-2900 d.d. 30-08-2016) is als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.

Bureauonderzoek

Op de gemeentelijke verwachtingskaart is het plangebied aangemerkt als een mogelijke opgehoogde woon- of vluchtplaats met een onbekende datering en geldt een hoge archeologische verwachting. Op basis van de Hottingerkaart zou echter geen oude woonplaats aanwezig zijn.

Het plangebied ligt op de overgang van de lage verwachtingszone in het komgebied in het zuiden en de middelhoge verwachting richting het rivierduincomplex in het noorden.

Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten, waarnemingen of onderzoeksmeldingen aanwezig. In een straal van 1 km rondom het plangebied ligt één archeologische monumentterrein en zijn 11 waarnemingen bekend.

Het huidige landschap rond het plangebied is hoofdzakelijk ontstaan tijdens het Weichselien en is later in het Holoceen beïnvloed door verschillende Rijntakken. Het rivierenlandschap is voortdurend veranderd en dat heeft een grote invloed gehad op de keuze voor bewoningslocaties voor met name de prehistorische mens. Met name de hogere delen in het landschap zoals de pleistocene terrasresten, rivierduinen en oevers van rivieren werden uitgekozen als nederzettingslocatie. Het plangebied ligt relatief laag in een terrasvlakte en vormt daardoor een minder gunstige bewoningslocatie.

Op de gemeentelijke verwachtingskaart ligt het plangebied net op de scheiding tussen een middelhoge en lage verwachtingszone. Op basis van de landschappelijke ligging en bekende vindplaatsen uit de omgeving is ervoor gekozen om aan het plangebied een lage verwachting toe te kennen voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw).

Vanaf de Late-Middeleeuwen (vanaf ca. de 14e eeuw) is het gebied goed beschermd door dijken en vinden grootschalige ontginningen plaats. Op de gemeentelijke verwachtingskaart geldt daarom voor deze periode een hoge verwachting voor het plangebied. Op basis van de historische kaart uit de 18e eeuw lijkt de kans echter minder groot dat daadwerkelijke sprake is van een historische boerderijlocatie. Bovendien ligt het plangebied net ten zuiden van het erf zoals die is aangegeven op de historische kaarten uit de 19e eeuw. Op basis hiervan wordt de hoge verwachting op de kaart van de gemeente voor het plangebied naar middelhoog bijgesteld. Een huisplaats in het rivierengebied kan goed worden opgespoord door middel van een karterend booronderzoek.

Booronderzoek

Binnen het plangebied zijn geen indicatoren gevonden die wijzen op bewoning in de Late- Middeleeuwen – Nieuwe tijd. Vondstmateriaal uit deze periode en een ophogingspakket of cultuurlaag ontbreken. De boring die buiten het plangebied naast de huidige boerderij is gezet, laat geen ophogingspakket zien dat past bij een historische opgehoogde woonplaats. Er is sprake van een ophogingslaag met puin van 40 – 60 cm dik met daaronder een recent verstoorde laag tot 1,1 m beneden maaiveld waaronder de natuurlijke ondergrond begint. Dat geen sprake is van een historische huisplaats ten noorden van het plangebied kan vanwege de recente bodemverstoring echter niet geheel worden uitgesloten.

Het booronderzoek bevestigt dat het plangebied in de terrasvlakte ligt. Er is geen rivierduin ter plaatse aangetroffen. Op basis hiervan kan de lage verwachting uit het bureauonderzoek voor vindplaatsen vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) gehandhaafd blijven. Tijdens het onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor een bewoningslocatie uit de Late-Middeleeuwen (vanaf de 14e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd binnen het plangebied. De middelhoge verwachting uit het bureauonderzoek voor deze periode wordt daarom voor het plangebied naar laag bijgesteld.

Conclusie

Aangezien de kans klein is dat een vindplaats aanwezig is binnen het plangebied, wordt het archeologische bodemarchief niet bedreigd door de voorgenomen graafwerkzaamheden.

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.10 Kabels, leidingen en straalpaden

In het plangebied zijn geen relevante kabels, leidingen en straalpaden aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

6.1 Algemeen

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

En een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

6.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

6.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruik. Ten slotte zijn eventueel een aanlegvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' en 'ontheffing' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

6.2 Beschrijving per bestemming

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Agrarisch

Een deel van het voormalige agrarisch bouwvlak is bestemd voor agrarische doeleinden. De gronden met deze bestemming zijn primair bedoeld voor een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

Wonen

De woningen zijn bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen. Eén bouwvlak is toegekend aan de bestaande boerderij. Het tweede bouwvlak is voor de nieuw te bouwen vrijstaande woning met bijgebouw. Binnen deze bestemming kan o.a. een aan-huis-gebonden-beroep worden uitgeoefend.

De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte van de woningen is in de regels vastgelegd op respectievelijk 6 m en 11 m . Bij elke woning mag maximaal 150 m2 aan bijgebouwen worden opgericht. De inhoud van de woning bedraagt minimaal 250 m3 en maximaal 800 m3. Uitgaande van het te slopen m2 mag de vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken maximaal 255 m2 bedragen.

Voor de voorgevelrooilijn mogen geen bijgebouwen worden gebouwd. Op de verbeelding is de gevellijn als dusdanig aangeduid.

Waarde Archeologie

Deze dubbelbestemming is opgenomen in verband met de bescherming van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming voorziet in een beschermende bouwregeling en een omgevingsvergunningplicht voor bepaalde bodem verstorende werken en werkzaamheden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend.

Verder is rekening gehouden met saneringskosten voor asbest. De saneringskosten zijn voor rekening van initiatiefnemer. De sanering wordt bekostigd met de opbrengst van de bouwkavel.

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over onder andere planschade, sloop van de bedrijfsgebouwen en kostenverhaal. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De uitkomsten hiervan zijn in paragraaf 8.1 opgenomen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Overleg

De Omgevingsdienst Regio Arnhem heeft advies uitgebracht over de de bodemsanering die moet plaatsvinden als gevolg van de aanwezigheid van asbest en nikkel. De bevindingen van de Omgevingsdienst zijn in paragraaf 5.4 verwerkt.

8.2 Van ontwerp naar vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarop betrekking hebbende stukken hebben van 10 augustus 2017 tot 21 september 2017 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingekomen op het plan.