direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zaltbommel, Beersteeg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.ZBMBP20130017-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er bestaan al geruime tijd plannen om de locatie Beersteeg te herontwikkelen. In 2007 zijn voor de locatie al plannen gepresenteerd die uitgingen van de realisatie van 186 woningen in een hoge bebouwingsdichtheid. Gezien de afname van de bevolkingsgroei, de financiële crisis en weerstand van de omgeving tegen de omvang van de woningbouwplannen is het woningbouwprogramma voor de locatie aangepast.

In de vergadering van 12 april 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met een richtinggevende stedenbouwkundige schets voor de locatie Beersteeg. Deze gaat uit van:

  • het uitbreiden van de bestaande parkeervoorziening aan de Beersteeg (dit is inmiddels gebeurd);
  • het creëren van een extra parkeervoorziening bij het rioolpompstation. Deze parkeerplaatsvoorziening zal alleen worden opengesteld als daar noodzaak voor is. Bijvoorbeeld bij evenementen en bij hoge waterstanden in de Waal. Wordt de parkeervraag in de toekomst groter, dan kan deze voorziening permanent worden opengesteld;
  • het realiseren van 7 kavels voor vrijstaande woningen en drie rijtjes met elk 8 woningen (richtinggevend).

De voorgenomen plannen voor het plangebied zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan ter plaatse. Onderhavig bestemmingsplan vormt een passend juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.

1.2 Ligging

Het plangebied heeft een omvang van circa 4,7 hectare en is gelegen aan de westzijde van Zaltbommel, aan de Beersteeg, een weg die parallel loopt aan de Gamerschedijk. Ten noorden van het plangebied ligt rivier de Waal. Het gebied is voorheen in gebruik geweest voor glastuinbouw. Het oostelijk en zuidelijk deel ligt - behoudens een rioolpompstation aan de westzijde - braak. Binnen het plangebied bevindt zich één bestaande bedrijfswoning aan de Beersteeg nummer 3. De bestaande woning Beersteeg 1 valt buiten het plangebied.

Het parkeerterrein ten noorden van de Beersteeg (voormalige locatie gemeentewerf) maakt tevens onderdeel uit van het plangebied, evenals de ten oosten daarvan gelegen hengelsport-, vogel- en postduivenvereniging. Onderstaande luchtfoto toont de ligging en globale begrenzing van het plangebied 'Beersteeg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20130017-VS01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt tot het van kracht worden van onderhavig bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Zaltbommel' van de gemeente Zaltbommel. Dit bestemmingsplan is bij besluit van de gemeenteraad vastgesteld op 28 juni 2006.

1.4 Plangrens

De begrenzing van het plangebied wordt globaal gevormd door:

  • de Gamerschedijk aan de noordzijde;
  • (de achtertuinen van de woningen langs) de Steenweg aan de oostzijde;
  • de bestaande woningen aan Bloemkeshof aan de zuidzijde;
  • een groengebied aan de westzijde.

In figuur 1.1 is de begrenzing van het plangebied opgenomen.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, met bijbehorende toelichting. Op de verbeelding staat de bestemming aangegeven. In de regels staat de juridische regeling. In de toelichting staan de keuzes verwoord die in het bestemmingsplan worden gemaakt. Hierin staat ook beschreven hoe met (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden. De verbeelding en de regels vormen samen het bindende deel van het bestemmingsplan.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2, waarin het vigerend beleid voor het plangebied is opgenomen. Hoofdstuk 3 gaat in op de historie. In hoofdstuk 4 staat de ruimtelijke karakteristiek beschreven. De milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert.

Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma’s.

Relevantie plangebied

Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig bestemmingsplan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de Structuurvisie.

Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, te voldoen aan een drietal voorwaarden, ook wel 'treden' genoemd. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Dit plan beoogt de ontwikkeling van woningen (planologisch-juridisch) mogelijk te maken. Ter voldoening aan de verantwoordingsplicht van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moeten nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard worden gemotiveerd met behulp van een drietal opeenvolgende stappen.

Onderdeel a (Trede 1) verplicht overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen.

Onderdeel b (Trede 2) vraagt om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bezien of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door middel van herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is dat wordt bekeken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien.

Onderdeel c (Trede 3) bepaalt dat moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling. Bij kleinschalige locatieontwikkelingen kan naast ontsluiting via de weg gedacht worden aan goede fietsverbindingen of openbaar vervoer.

Relevantie plangebied

Met onderhavige ontwikkeling wordt aangesloten op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de stad Zaltbommel is 'voldoende sociaal bouwen' en 'bouwen voor starters' een belangrijk aandachtspunt bij de uitwerking van de woningbouwplannen. Binnen de locatie Beersteeg wordt aangesloten bij deze gemeentelijke opgave door de realisatie van sociale woningbouw (trede 1). Hiervoor wordt verder verwezen naar dat deel van paragraaf 2.4, dat gaat over het Kwalitatief woningbouwprogramma gemeente Zaltbommel 2010-2019.

Daarnaast vindt de herontwikkeling plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Op de locatie van vervallen bedrijfsbebouwing (glastuinbouwbedrijf) worden woningen gerealiseerd (trede 2). Ook is de locatie goed ontsloten voor diverse modaliteiten waaronder openbaar vervoer en langzaam verkeer. Op enkele minuten afstand is een opstappunt van OV-lijn 49 gesitueerd (trede 3). Op basis van voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen bestemmingherziening passend is binnen artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt het Streekplan Gelderland 2005, het Waterplan, het Milieubeleidsplan, het Verkeers- en vervoersplan en de Reconstructieplannen.

In de Omgevingsvisie staan maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer. De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad;
  • van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.

Ten aanzien van woningbouw is in de Omgevingsvisie voor het Rivierenland aangegeven dat een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming onmisbaar zijn. Gemeenten maken bestemmingsplannen, maken afspraken met partijen en kopen eventueel grond. De Gelderse regio's beschikken over voldoende harde plannen voor de periode tot 2020. Een overmaat aan bouwplannen moet worden voorkomen. Overcapaciteit kan leiden tot onnodig ruimtebeslag en een toenemende kans op leegstand, afnemende regie van gemeenten op locatiekeuze, financiële risico's en onrendabele investeringen. Gemeenten moeten onderling hun bouwplannen afstemmen, ook wat betreft de fasering.


Relevantie plangebied

De voorgestelde ontwikkeling past binnen het provinciale beleidskader. De ontwikkeling voorziet in nieuwe woningen, waarmee wordt ingespeeld op de lokale woningbehoefte. Hoe deze ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwafspraken is opgenomen in 2.4. Door de nieuwe woningen op een locatie binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren, blijft het buitengebied zo veel mogelijk gevrijwaard van verstedelijking. De ontwikkeling tast geen karakteristieke elementen of waardevolle open ruimte aan. Hiermee past de ontwikkeling binnen de Omgevingsvisie.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland is op 2 maart 2011 in werking getreden. In de verordening is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts is toegestaan in een bestemmingsplan indien:

  • het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied;
  • het plangebied is gelegen binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen;
  • het plangebied is gelegen binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70 geldt;
  • het plangebied is gelegen binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen;
  • het plangebied is gelegen binnen de zoekzones wonen en werken uit de treekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.

Relevantie plangebied

Het projectgebied bevindt zich binnen het gebied dat op de kaart Verstedelijking van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is aangeduid als bestaand bebouwd gebied. Dit zijn de gebieden waar volgens de verordening nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken is toegestaan.

Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP)

Op 12 januari 2010 heeft Gedeputeerde Staten het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP) vastgesteld. Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. De provincie heeft met de gemeenten in de regio Rivierenland de onderstaande behoeften geconstateerd en afspraken gemaakt:

  • Er is behoefte aan meer huurwoningen. Afgesproken is dat ten minste 37% van nieuwe woningen tot de huursector behoort.
  • Er is behoefte aan meer betaalbare woningen. Afgesproken is dat ten minste 46% van de woningen in de betaalbare segmenten (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) worden gebouwd.
  • De behoefte aan nultredenwoningen is groot. De woning is een nultredenwoning als deze zowel extern als intern toegankelijk is en daarmee geschikt voor mensen met een beperking. Afgesproken is dat 74% van de woningen voldoet aan de definitie van een nultredenwoning.
  • Voorts is afgesproken dat in de periode 2010-2019 in de regio Rivierenland 9.800 woningen netto worden toegevoegd.

Relevantie plangebied

Het KWP is doorvertaald in het Kwalitatief woningbouwprogramma van de gemeente Zaltbommel. Zie hiervoor paragraaf 2.4.

2.3 Regionaal beleid

Structuurvisie Rivierenland 2004 – 2015

De gemeente Zaltbommel maakt onderdeel uit van de regio Rivierenland. De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap (bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De ruimtelijke structuurdragers geven de richting aan waarin verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogenbinn ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt. De hoofdinfrastructuur wordt door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

In de structuurvisie is het principe van kwantitatieve benadering, bij de bouw van woningen, verlaten. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden naar een kwalitatieve benadering, oftewel de juiste woning, op de juiste plaats en op het juiste tijdstip. Vanuit de structuurvisie worden enkele aandachtspunten gegeven met betrekking tot het woningbouwprogramma:

  • de verhouding tussen het aantal te bouwen huur- en koopwoningen. Een groter aandeel huurwoningen dan in de periode 2000-2004 is naar verwachting nodig;
  • meer mogelijkheden creëren voor starters op de huur en koopmarkt;
  • de positie van senioren op de Rivierenlandse woonmarkt. De omvang van deze groep neemt toe;
  • de verhouding tussen het aantal één- en meergezinswoningen;
  • herstructureringsmogelijkheden in de bestaande bouw.

Relevantie plangebied

De ontwikkeling betreft een locatie in bestaand bebouwd gebied. Met de herontwikkelingsplannen is sprake van een kwaliteitsimpuls vanwege het saneren van een voormalige bedrijfslocatie. Op deze manier wordt een woningbouwlocatie gecreëerd die aansluit bij de bestaande ruimtelijke structuur. De nieuwe woningen sluiten aan bij de vraag en stimuleren de doorstroming in de woningmarkt. Hierdoor komen elders woningen vrij. Daarmee past de ontwikkeling binnen het regionale beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

Kwalitatief woningbouwprogramma gemeente Zaltbommel 2010-2019

Het Kwalitatief woningbouwprogramma gemeente Zaltbommel 2010-2019 (KWP 2010-2019) is het beleidsdocument om programmatisch kaders te kunnen stellen aan de toekomstige woningbouw in de gemeente. Bij het opstellen van het KWP 2010-2019 is het uitgangspunt geweest om voldoende (en de juiste) woningen in alle kernen van de gemeente te bouwen, om aan de behoefte van de diverse doelgroepen op korte en langere termijn te kunnen voldoen. Het bestaande woningbestand en de bestaande bouwplannen zijn mede bepalend voor het KWP 2010-2019. Waar voldoende van is hoeft niet meer gebouwd te worden. In een aantal gevallen moeten bestaande woningen (en woonomgeving) aangepast worden om weer te voldoen aan de eisen van deze tijd of dient 'herstructurering' plaats te vinden. Voor de stad Zaltbommel geldt dit voor de Binnenvergt en Agnietentuin. Het KWP 2010-2019 van de gemeente Zaltbommel sluit kwantitatief en kwalitatief aan op de uitgangspunten van het KWP van Regio Rivierenland.

Voor de stad Zaltbommel is 'voldoende sociaal bouwen' en 'bouwen voor starters' een aandachtspunt bij de uitwerking van de woningbouwplannen. De sloop van een groot aantal goedkope huurwoningen bij de herstructurering van de Binnenvergt moet voor een deel elders gecompenseerd worden. Voor een belangrijk gedeelte is hiermee in het woningbouwprogramma rekening gehouden. De ingeplande sociale woningen moeten dan wel daadwerkelijk tot stand worden gebracht. Bouwen voor jonge gezinnen in de stad Zaltbommel is van groot belang om het sterk afnemende aantal geboorten om te buigen. In de afgelopen jaren zijn er nauwelijks woningen voor jonge gezinnen gerealiseerd. In bovenstaand kader kan de locatie Beersteeg bijdragen om de grote druk op de huurmarkt te verzachten.

Voor de in 2007 gepresenteerde plannen voor herinrichting van locatie Beersteeg bleek onvoldoende maatschappelijk draagvlak te bestaan. Verder bleek door wijziging van de situatie op de woningmarkt dat er veel concurrentie tussen de verschillende woningbouwlocaties in Zaltbommel ontstond. In het kwalitatief woningbouwprogramma 2010-2019 (vastgesteld op 19 januari 2012) zijn voor de locatie Beersteeg daarom geen woningen voorzien. Pas voor de periode na 2020 is op die locatie voorzien in bebouwing met circa 100 woningen. Omdat de realisatie van de benodigde sociale huurwoningen op de ingeplande locaties beperkt is, was het wenselijk een niet ingeplande locatie (Beersteeg) deels tot ontwikkeling te brengen voor realisatie van sociale huurwoningen.

Hierbij spelen ook de volgende argumenten een rol. Het gebied Beersteeg is in de afgelopen jaren in hoog tempo verloederd. Aan de bestaande bebouwing en terrein werd nauwelijks tot geen onderhoud meer gepleegd en aan nog aanwezige opstallen ontstaat gaandeweg meer vernieling. Het is daarom alleszins gewenst om deze binnenstedelijke locatie alsnog versneld te gaan herontwikkelen. Ook geeft het geen verstoring voor de periode na 2020 omdat er dan nog voldoende andere potentiële woningbouwlocaties in en bij de plaats Zaltbommel beschikbaar zijn.

Hoewel de locatie niet in het KWP 2010-2019 is opgenomen, past de ontwikkeling wel binnen de aantallen van het KWP 2010-2019. Regionale afstemming in KWP-verband is vanwege de extra woningen aan de Beersteeg daarom niet nodig. De gemeente Zaltbommel levert hiervoor namelijk zelf harde plancapaciteit in op de locatie Zaltbommel, Binnenvergt. Het inleveren van harde plancapaciteit zal meer dan 28 woningen bedragen. Voor de locatie Binnenhof van de Binnenvergt te Zaltbommel is het programma alleen al aangepast van 53 naar 23 woningen. Overigens gaat het bij de locatie Beersteeg om een relatief beperkt aantal woningen in verhouding tot het voor de periode 2010-2019 in het kwalitatief woningbouwprogramma opgenomen aantal woningen van 1.050.

Relevantie plangebied

Binnen het bouwplan Beersteeg is ruimte voor maximaal 28 nieuwbouwwoningen (samen met de bestaande woning Beersteeg 3 bevat het plangebied daarmee 29 woningen). Minimaal 12 daarvan dienen te worden uitgevoerd als aaneengebouwde woning, met een verdeling van 6 goedkope en 6 middeldure woningen. De aaneengesloten woningen worden gedeeltelijk in het huursegment gerealiseerd. Binnen het plangebied is - naast de nieuwbouwwoningen - ruimte voor de bestaande woning Beersteeg 3. Met bovenstaand woningbouwprogramma wordt aangesloten bij het kwalitatief woonprogramma van de gemeente Zaltbommel.

Hoofdstuk 3 Historie

3.1 Archeologische vindplaatsen en monumenten

Algemeen

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het verdrag van Malta (of Valetta) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De Wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor goede conservering. Het is verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij specifieke bodemverstorende activiteiten rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Onderzoek

Archeologie

In augustus 2007 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd met als doel te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. Op basis van aardwetenschappelijke en archeologische gegevens werd de aanwezigheid van een oeverwal in de ondergrond verwacht. Deze verwachting is aan de hand van een booronderzoek getoetst in het veld.

Tijdens het booronderzoek is de oeverwal aangetroffen. Gedurende de verkennende fase van het veldwerk zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op archeologische sporen in de bodem. In navolging van het verkennend onderzoek is een karterend booronderzoek bestaande uit 46 boringen uitgevoerd; waarbij in zes boringen houtskool is aangetroffen. Naar aanleiding van het karterend onderzoek zijn nog 19 extra boringen geplaatst, waarbij geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is aanbevolen om in het plangebied geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Vanuit het aspect archeologie kan het plangebied worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag.

Cultuurhistorie

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van het (rijks)beschermd stadsgezicht van Zaltbommel. Bij besluit van 12 april 2012 heeft de gemeenteraad besloten om bij de uitwerking van het plan de stedenbouwkundige schets van 28 februari 2012 richtingevend te laten zijn. De exacte planinvulling is echter nog niet bekend. Met de herontwikkeling van het plangebied is sprake van een kwaliteitsimpuls ter plaatse. Er is geen sprake van aantasting van eventuele cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie bestaan er geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke karakteristiek

4.1 Bestaande situatie

Het plangebied Beersteeg bevindt zich temidden van diverse functies van de kern Zaltbommel. Aan de noordzijde bevindt zich de bedrijvigheid langs de Gamerschedijk, waaronder de bedrijven Busker (hei- en waterwerken) en BUKO (bouwplaatsmaterialen). Ten zuiden van het plangebied domineert de woonfunctie, met direct grenzend aan het plangebied de woningen aan de Bloemkeshof. Ten oosten van de locatie Beersteeg ligt de oude binnenstad van Zaltbommel. Aan de westzijde bevinden zich enkele groene functies waaronder de volkstuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20130017-VS01_0002.png"

Figuur 4.1: ligging plangebied met (omliggende) functies

Voorheen bestond het plangebied uit een vervallen kassencomplex met bijbehorend waterbassin. Deze zijn inmiddels gesloopt. Aan de oostzijde bevindt zich een rioolpompstation met bijbehorende gronden. Dit rioolpompstation blijft in werking. Centraal in het plangebied, langs de Beersteeg, staan twee vrijstaande woningen, waarvan er één (Beersteeg 3) binnen het bestemmingsplangebied valt. Deze woning is nu bestemd als bedrijfswoning, maar krijgt in onderhavig bestemmingsplan een bestemming voor een burgerwoning. Ten noorden van de Beersteeg ligt een parkeerplaats ten behoeve van de centrumfuncties in de binnenstad. Ten oosten van deze parkeerplaats bevinden zich de bestaande hengelsport-, vogel- en postduivenvereniging.

4.2 Ruimtelijke ontwikkelingen

Het herontwikkelingsplan bestaat uit de sloop van het kassencomplex met bijbehorende voorzieningen waaronder de bijgebouwen en het waterbassin. Ter vervanging worden maximaal 28 nieuwbouwwoningen mogelijk gemaakt. De voormalige bedrijfswoning Beersteeg 3 wordt tevens in het plan geïntegreerd en krijgt een reguliere woonbestemming. De exacte planinvulling is nog niet bekend. Het uitgangspunt is dat er twee rijen woningen worden gerealiseerd met daartussen een ontsluitingsstructuur. De voorste rij woningen grenst aan de Beersteeg. De woningen die daarachter komen, grenzen met hun achterkanten aan een parkgebied dat met een padenstructuur wordt verbonden met het bestaande woongebied aan het Bloemkeshof. Bij de inrichting van het park worden - indien mogelijk - de bestaande bomen ingepast. Deze bomen moeten dan wel het behouden waard zijn.

Bestaande functies

Ten noorden van de Beersteeg bevindt zich de bestaande parkeerplaats alsmede de gebouwen van de hengelsport-, vogel- en postduivenvereniging. Deze elementen worden behouden en positief bestemd in onderhavig bestemmingsplan.

Binnen het plangebied bevindt zich het rioolpompstation. Het perceel ten zuiden daarvan biedt de mogelijkheid om één of meer verenigingen te huisvesten. Tevens is ten zuiden van het rioolpompstation ruimte voor een parkeerplaats, die gebruikt kan worden op het moment dat de overige parkeergelegenheden voor het centrum vol zijn.

Aan de Beersteeg (nummers 3 en 1) bevinden zich twee woningen. De woning aan Beersteeg 3 betreft de bedrijfswoning van de voormalige kas. Deze woning is in dit bestemmingsplan meegenomen en heeft een woonbestemming. De woning Beersteeg 1 is buiten dit bestemmingsplan gelaten.

Ontwikkeling

Bij besluit van 12 april 2012 heeft de gemeenteraad besloten om bij het uit te werken herinrichtingsplan de stedenbouwkundige schets van 28 februari 2012 richtinggevend te laten zijn. Deze schets gaat uit van twee rijen nieuwbouwwoningen parellel aan de Beersteeg. Ter onsluiting van de achterste rij woningen wordt een interne ontsluitingsstructuur gerealiseerd, die op één of twee punten aansluit op de Beersteeg.

Woningen

Binnen het plangebied is ruimte voor maximaal 28 nieuwe woningen, bestaande uit rijwoningen, tweekappers en (geschakelde) vrijstaande woningen. Binnen het bouwplan dienen minimaal 12 rijwoningen te worden gerealiseerd. Gestapelde woningbouw is niet toegestaan.

Het uitgangspunt voor de woningbouw is dat de rijwoningen aan de Beersteeg worden gerealiseerd, links en rechts van de bestaande woningen Beersteeg 1 en 3. De vrijstaande woningen worden aan de zuidzijde, met hun achtertuinen grenzend aan het toekomstig groengebied gerealiseerd.

Omdat de exacte invulling van het plangebied nog niet bekend is, is ervoor gekozen een flexibel bestemmingsplan op te stellen. Dit is gedaan door een bestemming 'Woongebied' op te nemen, waarbinnen - naast wonen - ook andere functies zoals groen, verkeer en water zijn toegestaan. Om de hoofdopzet van het plan wel enigszins vast te leggen, zijn rijwoningen aan de zuidzijde uitgesloten. Daarmee is geborgd dat deze aan de noordzijde, direct langs de Beersteeg, worden gerealiseerd. De voolopigeverkaveling is opgenomen in figuur 4.2.

Groen en water

Het uitgangspunt voor het plangebied is de realisatie van een doorgaande groenzone (vanaf de stadswallen en het schootsveld). Het groengebied vormt een parkachtige setting tussen de nieuwe bebouwing aan de Beersteeg en de bebouwing van de Bloemkeshof. De groenzone moet een eenheid vormen met de aangrenzende groenzone 'Kloosterwiel'. Er dient een parkachtig gebied te ontstaan met een afwisselende inrichting, dat in zijn geheel extensief beheerd kan worden.

Binnen het plangebied zijn enkele C-watergangen aanwezig. De zuidelijke C-watergang - die zich centraal in het plangebied bevindt - zal worden gedempt ten behoeve voor de nieuwbouwontwikkeling. Omdat de watergang ten oosten van het rioolpompstation wordt verbreed en verlengd, wordt de benodigde compensatie voor deze demping bereikt.

Om de benodigde watercompensatie als gevolg van de toename aan verharding ter plaatse van het perceel van het rioolpompstation te realiseren, wordt binnen het plangebied een wadi aangelegd. Een wadi (verdiept deel van het maaiveld) heeft een beperkte diepte (circa 0,5 m), waarmee wordt voorkomen dat de voorziening extra kwel aantrekt.

Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt aangesloten op de Beersteeg, die aan de oostzijde aansluit op de Steenweg. De twee stroken nieuwbouwwoningen parallel aan de Beersteeg worden van elkaar gescheiden door een nieuwe ontsluitingsweg. Deze weg sluit op één of twee plaatsen aan op de Beersteeg.

In 2007 is een verkeersonderzoek uitgevoerd om de impact van de herontwikkeling op het omliggende wegennet te bepalen. Het in 2007 uitgevoerde onderzoek ging nog uit van circa 200 woningen. De conclusie van het onderzoek is dat de ontsluiting via de Beersteeg op de Steenweg goed kan worden afgewikkeld. Om de kruispuntsituatie (Beersteeg/Steenweg) te verbeteren, is geadviseerd om een boom te kappen. Er is een actualisatie van het onderzoek uit 2007 uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1. Ook in dit onderzoek is geconcludeerd dat het kappen van de eerste boom bijdraagt aan het verbeteren van de verkeerssituatie op de kruising Beersteeg-Steenweg.

Voor het langzaam verkeer worden routes richting het westen en het noorden gerealiseerd. Aan de westzijde sluit de langzaamverkeer route aan op de huidige aansluiting van het bestaande park aan de Bloemkeshof. Aan de noordzijde sluiten de langzaam verkeersroutes aan op de Beersteeg.

Het perceel van het rioolpompstation houdt de bestaande aansluiting op de Beersteeg.

Het uitgangspunt voor het parkeren is dat twee parkeerplaatsen per woning moeten worden gerealiseerd. Hiervan dient minimaal 0,3 pp per woning openbaar toegankelijk te zijn.

Bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein dient in het kader van de verdere planuitwerking onderstaand schema te worden gehanteerd. Een tweede uitgangspunt dat bij de verdere uitwerking geldt, is dat de loop- en zichtafstand van de parkeerplaatsen ten opzichte van de woningen niet te groot mag zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20130017-VS01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20130017-VS01_0004.png"

Figuur 4.2: voorlopige verkaveling locatie Beersteeg

4.3 Beeldkwaliteit

De welstandsnota voorziet niet in een woongebied ter plaatse van het plangebied. De gemeentelijke welstandscommissie dient betrokken te worden bij het complete ontwerpproces (van visie tot woningontwerp). Aanvullend op het bestemmingsplan zijn welstandscriteria opgesteld voor het woongebied. Deze zijn opgenomen als Bijlage 2.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Water

Algemeen

De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, vormt het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze paragraaf gaat daar nader op in voor dit bestemmingsplan.

Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Onderzoek

Onderstaand zijn de consequenties van de herontwikkeling vanuit het aspect water beschreven op basis van de opgestelde waterparagraaf (Bijlage 3) voor het plangebied.

Verharding

Gemeentewerf

De vroegere gemeentewerf is in de huidige situatie vrijwel geheel verhard. Ook het nieuwe parkeerterrein omvat veel verharding. De hoeveelheid verharding verandert niet, of neemt hooguit zeer beperkt af. Hier is dus geen wateropgave aanwezig.

Woningbouwontwikkeling

Voorheen was een grote kas aanwezig op het terrein. Deze kas omvatte vrijwel het gehele perceel L1586 van 6.530 m2.

In de toekomstige situatie komen circa 18 woningen met een totale perceelsgrootte van ongeveer 3.000 m2. Voor deze woningen wordt uitgegaan van ca. 80% verharding (woning, berging, terras). Verder komen er ca. 10 percelen met een totale perceelsgrootte van ca. 4.250 m2. Voor deze kavels wordt uitgegaan van 50% verharding. De twee bestaande woningen (Beersteeg 1 en 3) blijven ongewijzigd gehandhaafd.

Tabel: Oppervlakte verharding huidig en toekomstig

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20130017-VS01_0005.png"

Geconcludeerd wordt dat de oppervlakte aan verharding in dit deelgebied significant afneemt, met bijna 1.500 m2. Voor dit deelgebied hoeft dus geen compensatie van verharding te worden aangelegd. Hier is dus geen wateropgave aanwezig.

Parkeren bij rioolpompstation

Het mogelijke toekomstige parkeerterrein betreft perceel L1523. De oppervlakte hiervan is 4.312 m2. In de huidige situatie is dit perceel onverhard. De verharding van het parkeerterrein en de toegangsweg is bepaald op 2.169 m2. Vooralsnog wordt uitgegaan van de toepassing van gesloten verharding, dus niet van halfverharding. Hierbij is evenmin uitgegaan van een gedeeltelijke compensatie doordat in het terrein Beersteeg significant minder verharding wordt aangelegd dan in de huidige situatie aanwezig is.

Als richtlijn voor de berging van neerslag geldt dat bij ontwikkelingen met een toename van de verharding van minder dan 5 ha er bij een T=10(+10%) rekening moet worden gehouden met een berging van 436 m3/ha en bij T=100(+10%) van 664 m3/ha. Voor deze locatie houdt dit in dat er bij T=10 ca. 95 m3 water moet worden geborgen en bij T=100 ca. 144 m3. Uitgaande van een maximale peilstijging van 0,3 m bij de T=10 is dit een oppervlakte van 315 m2. Bij deze oppervlakte is de peilstijging bij de T=100 ca. 0,45 m.

Oppervlaktewater

Op de perceelsgrenzen zijn verschillende C-watergangen aanwezig. De lengte van de watergangen die voor dit project van belang zijn (ingemeten watergangen) is 556 m. De watergangen zijn in juni 2014 ingemeten. De totale oppervlakte op de ter plaatse geconstateerde waterlijn is 792 m2. De bodem van alle watergangen ligt hoger dan het zomerpeil (NAP +1,6 m). Het betreft dus droogvallende watergangen die vooral een functie hebben om neerslag te bergen en af te voeren.

In verband met de ligging van het plangebied in een zone die gevoelig is voor kwel, wordt een verdieping van de watergangen niet als wenselijk gezien. Een verbreding van de watergangen boven het polderpeil heeft in principe geen toename van de kwel tot gevolg en is wel mogelijk. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met een rioolpersleiding, die juist buiten het plangebied ligt.

In een overleg van 15 september 2014 met het waterschap Rivierenland, de gemeente Zaltbommel en Woonlinie is besloten dat de bestaande watergangen C-watergangen blijven. Bij een aanpassing van de status tot A- of B-watergang zouden de afmetingen van de watergangen ook vergroot moeten worden om aan de eisen te voldoen. Dit heeft echter een ongewenste toename van de kwel tot gevolg. Omdat de watergangen nu een C-status hebben, kunnen eventueel te dempen watergangen ook een C-status krijgen. Wel wordt langs de watergangen een onderhoudsstrook van minimaal 4 m breed aangelegd. De gemeente Zaltbommel zal voor het onderhoud gaan zorgen.

Bij de nieuwe ontwikkeling blijven de meeste watergangen bestaan. De watergang die zuidelijk van de voormalige kas loopt (nr. 84123) met een lengte van 176,3 m vervalt. De mogelijke inhoud van deze watergang is bij een peilstijging van ongeveer 0,3 m (T=10) circa 50 m3 (volume circa. 0,3 m3/m) en bij een T=100 (vulling tot maaiveld) ongeveer 250 m3. Dit volume dient te worden gecompenseerd.

Ook een klein deel van de huidige waterloop langs de Beersteeg vervalt in verband met de aanleg van een toegangsweg. De lengte van dit traject bedraagt in totaal 38 m. Er vanuit gaande dat DP-1 voor dit traject representatief is, kan tussen de ingemeten waterlijn (NAP +2,24 m) en een peilstijging met 0,3 m (T=10) er 0,76 m3/m watergang worden geborgen, dus ca. 30 m3. Bij een T=100 kan de berging plaatsvinden tot het (laagste) maaiveld an NAP +2,9 m. Het volume vanaf de T=10 tot het maaiveld is dan 1,33 m3/m watergang. Het totale volume dat bij de T=100 kan worden geborgen is dus 30 m3 van de T=10 plus 50 m3 extra tot maaiveld, totaal 80 m3. De wateropgave vanuit de compensatie van bestaande waterlopen bedraagt dus 80 m3 bij T=10 en 330 m3 bij T=100.

Toename kwel

De sloten worden niet verdiept ten opzichte van de huidige situatie, de bodem van de sloten blijft ook boven het polderpeil. De oppervlakte van de te dempen C-watergang wordt gecompenseerd door een bestaande sloot te verbreden, maar niet te verdiepen. Er is dus geen sprake van een toename van de kwel.

Wateropgave

Uit de verschillende termen volgt de volgende wateropgave:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20130017-VS01_0006.png"

Deze compensatie wordt gerealiseerd door de westelijke watergang tussen tussen de bebouwing en het parkeerterrein te verbreden. Tevens wordt een extra 'blad' aangelegd aan oppervlaktewater. De onderkant van de watergang / -partij blijft gelijk aan de huidige situatie, waardoor deze geen extra kwel gaat aantrekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20130017-VS01_0007.png"

Figuur 5.1: ligging compensatie oppervlaktewater

De oppervlakte van deze compensatie bedraagt in de huidige plannen 750 m2 op maaiveld. Bij een maaiveldhoogte van ca. NAP +3,0 m en een normaal waterpeil van NAP +2,0 m (conform inmetingen) houdt dit in dat de benodigde berging ruimschoots wordt gerealiseerd.

Afvoerrichting

Het hemelwater kan in principe zowel in oostelijke als westelijke richting worden afgevoerd.

De gemeente Zaltbommel en het waterschap Rivierenland hebben de voorkeur om in ieder geval een deel van het water in oostelijke richting, zodat de lange duiker en de stroomafwaarts liggende watergang worden doorgespoeld. Dit is met name vanuit het oogpunt van waterkwaliteit van belang: op de duiker zijn 3 overstorten aangesloten. Met de extra afvoer van neerslag in deze richting is er een verbetering van de waterkwaliteit. Van de watergangen en de duiker is niet bekend dat er capaciteitsproblemen zijn.

Capaciteit duiker en watergangen

De duiker (aansluiting bij putnr. ZBD018j) heeft een doorsnede van 600 mm en een lengte van ongeveer 500 m. Wanneer als eis wordt gesteld dat de stroomsnelheid in de duiker niet groter mag zijn dan 0,1 m/s en het verval over de duiker niet meer dan 0,01 m, is een maximum debiet van 0,025 m3/s mogelijk. Bij een afvoer van 1,5 l/s/ha (landelijke afvoer) komt dit overeen met 16,7 ha. Het plangebied van de Beersteeg bedraagt ongeveer 3,4 ha. Naast deze oppervlakte kan dus de neerslag van nog ca. 13,3 ha via de duiker worden afgevoerd. Dit is de minimale oppervlakte, aangezien een verval over de duiker van enkele centimeters ook goed mogelijk zal zijn. Geconstateerd wordt dat de afvoercapaciteit van de duiker dus voldoende groot zal zijn.

Voor de afvoer van de watergang bij Steenweg 44, waar het lozingspunt voorzien is, zijn de dwarsprofielen 8 t/m 11 maatgevend. Hierbij is er een bodembreedte van 1 m en taluds van ongeveer 1:1,44. Bij een waterdiepte van 0,2 m en een maatgevende afvoer van het plangebied Beersteeg (3,4 ha * 1,5 l/s/ha = 5,1 l/s) is de stroomsnelheid dan 0,02 m/s en het verhang is bijna 0,03 m/km. Deze afvoercapaciteit wordt als voldoende beoordeeld.

Indien gewenst, kan op het lozingspunt een maximumdebiet worden gezet. Wanneer er sprake is van een grotere afvoer, wordt het overige water naar de westelijke watergang afgevoerd. De neerslag van de parkeervoorziening rondom het rioolpompstation zal eveneens in westelijke richting afwateren, via de aan te leggen wadi.

Overige aspecten

Drooglegging

De maaiveldhoogte ligt op ca. NAP +3,0 m. Er zal waarschijnlijk een beperkte ophoging (orde 0,25 m) worden toegepast. De ontwatering in het plangebied is daarmee voldoende. Het hoogteverschil met de bestaande bebouwing is dan ook niet dermate groot dat deze in een 'put' komen te liggen.

Status

De bestaande watergangen binnen het plangebied zijn C-watergangen. Op de watergangen wordt geen hemelwater geloosd. Evenmin worden deze gebruikt om verharding te compenseren. Wel worden ze benut om een te dempen C-watergang te compenseren.

De status van de watergangen kan daarom ongewijzigd blijven, zoals afgesproken in het overleg van 15 september 2014. Tevens is afgesproken dat er een onderhoudspad van minimaal 4 m breed langs de C-watergangen komt. De gemeente zal zorg dragen voor het beheer en onderhoud.

Afval- en hemelwater

Afvalwater

Het afvalwater zal worden geloosd op kolk ZB13305. De omvang van de lozing is afhankelijk van het aantal woningen dat wordt gebouwd en het aantal inwoners. Het voornemen is om in totaal ca. 28 woningen te bouwen. Uitgaande van 4 personen per woning houdt dit circa 112 personen in.

In de Leidraad Riolering Module C2100 is als richtlijn een piekafvoer van 12 liter per persoon per uur opgenomen. Dit komt dus overeen met 1.344 liter per uur (de norm van het waterschap is iets lager, 10 l/inw/uur. Voor de totale afvoer naar de RWZI rekent het waterschap met 12 uur per dag in plaats van 10 uur per dag. Het totaal is dus gelijk.). Aanbevolen wordt om hierin enige reserve op te nemen, mede omdat er ook twee bestaande woningen zijn. Voor de afvoercapaciteit en de (eventuele) opvoerpomp om op de put te lozen, wordt aanbevolen om 1,5 à 2,0 m3/uur te hanteren.

Hemelwater

Het hemelwater van schone verharding en dakvlakken zal niet op het riool worden geloosd, maar worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De lozingspunten komen op de punten waar de watergangen het plangebied verlaten.

Waterkering

Het gehele plangebied ligt in de beschermingszone. Dit betekent dat voor alle voorgenomen werkzaamheden alleen al vanuit dit oogpunt een vergunning Waterwet benodigd is. De eisen hiervoor moeten nog nader worden afgestemd met het waterschap. Als eerste richtlijn geldt dat graafwerkzaamheden een risico kunnen vormen voor de stabiliteit van de dijk. Er moet dus onderbouwd worden dat eventuele graafwerkzaamheden de stabiliteit van de dijk niet verminderen. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden is hier een stabiliteitsberekening voor nodig. Daarnaast moet er rekening mee worden gehouden dat het beheer en onderhoud van de waterkering niet gehinderd wordt. Tenslotte is de toekomstbestendigheid van de waterkering van belang. Bij ontwikkelingen moet er rekening mee worden gehouden dat in de toekomst de dijk mogelijk verhoogd moet worden. Dit houdt in dat de woningen op minimaal de hoogte van het profiel van de vrije ruimte (PVVR) moeten liggen dan wel buiten het PVVR.

De inrichting van het plan is zodanig dat de woningen (juist) buiten het PVVR2014 liggen. Er wordt dus voldaan aan de gestelde eisen.

Conclusie

De waterparagraaf is ter goedkeuring aangeboden aan het Waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven, waardoor het bestemmingsplan op dit punt uitvoerbaar is.

5.2 Leidingen

Binnen het plangebied bevinden zich enkele leidingen, die planologisch relevant zijn. Het gaat om twee rioolpersleidingen op het perceel van het rioolpompstation. Eén van deze leidingen loopt ten zuiden van het plangebied. De bijbehorende beschermingszone valt net binnen het plangebied. Aan de westzijde ligt net buiten het plangebied een brandstofleiding. Ook hiervan ligt de beschermingszone binnen de begrenzing van dit bestemmingsplan.

Binnen dit bestemmingsplan zijn de relevante leidingen met bijbehorende beschermingszones opgenomen. Ter plaatse van deze zones gelden beperkingen voor onder meer grondwerkzaamheden.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

Onderzoek

In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele milieuhinderlijke functies, waarmee rekening dient te worden gehouden bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen. Het gaat om de volgende bedrijven:

Gamerschedijk 2 (Rijkswaterstaat Steunpunt Zaltbommel)

Dit bedrijf betreft een steunpunt van Rijkswaterstaat. De inrichting bestaat uit een werkplaats, kantoorruimte, buitenterrein en een aanlegsteiger/haven. Het steunpunt wordt slechts incidenteel en tijdens calamiteiten bemenst. Het bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit en is meldingsplichtig. Op basis van het Activiteitenbesluit heeft de inrichting een geluidruimte van 50 dB(A) op de gevels van geluidgevoelige gebouwen. Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf in categorie 3.1 en heeft een richtafstand van 50 meter (voor het onderdeel geluid) tot de meest nabijgelegen woningen.

De nieuwe woningen zijn gelegen op minimaal circa 52 meter afstand van het bedrijf, waarmee er geen belemmeringen zijn.

Gamerschedijk 6-8, Busker Groep B.V.a

Dit bedrijf houdt zich bezig met hei- en waterwerkzaamheden, waarbij voornamelijk stalen damwanden worden aangebracht op locaties, divers materieel kan worden verhuurd en damwanden worden verwijderd. De locatie gelegen aan de Gamerschedijk wordt voornamelijk gebruikt als opslaglocatie en kantoorfunctie. Het bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit en is meldingsplichtig. Conform het Activiteitenbesluit heeft de inrichting een geluidruimte van 50 dB(A) op de gevels van geluidgevoelige gebouwen. Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf in categorie 3.2 en heeft een afstandscriteria van 100 meter (voor het onderdeel geluid) tot de meest nabijgelegen woningen. Het bouwplan ligt daarmee binnen het invloedsgebied van het bedrijf.

Gezien bovenstaande is naar de invloed van het bedrijf Busker een nader onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Daartoe is de representatieve bedrijfssituatie van het bedrijf bepaald. Op basis hiervan is berekend dat de bedrijfsactiviteiten van Busker leiden tot geluidbelastingen op de nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied van maximaal 45 dB(A) op 1,5 meter hoogte. Dit betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Voor de dagperiode waarbinnen het bedrijf actief is, geldt een beoordelingshoogte ter plaatse van de woningen van 1,5 meter hoogte.

Het maximale geluidniveau op 1,5 meter hoogte (begane grond) bedraagt 63 dB(A).

De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de handreiking Bedrijven en milieuzonering. Uit het onderzoek blijkt dat de inrichting alleen in de dagperiode werkzaamheden uitvoert (tussen 07.00 - 19.00 uur). Op basis van de resultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau maximaal 45 dB(A) is op de meest nabijgelegen nieuw te bouwen woningen. Het maximale geluidniveau bedraagt maximaal 63 dB(A). Indien het gebied waarbinnen de nieuw te bouwen woningen worden gerealiseerd, wordt gekenmerkt als rustige woonwijk dan wordt voldaan aan de richtwaarde gedefinieerd in de handreiking (maximaal 45 dB(A) etmaalwaarde langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, maximaal 65 dB(A) piekgeluiden). Er zijn daarmee geen belemmeringen voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling binnen het plangebied.

Steenweg 18, Van Steenbergen Transport

Dit bedrijf betreft een transportbedrijf. Het bedrijf heeft slechts één vrachtwagen tot haar beschikking. Het aantal vervoersbewegingen van en naar het bedrijf is derhalve zeer gering. Binnen het bedrijf vinden geen laad- en loswerkzaamheden plaats. Het aantal vervoersbewegingen per dag is hooguit één keer heen in de avond- of dagperiode en één keer terug in de dag- of avondperiode. Het bedrijf heeft op basis van het Activiteitenbesluit een geluidruimte van 50 dB(A) op de gevels van geluidgevoelige gebouwen. Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf in categorie 3.1 en heeft een afstandscriteria van 50 meter (voor het onderdeel geluid) tot de meest nabijgelegen woningen. Echter, gezien de zeer beperkte activiteiten van het bedrijf en de feitelijke minimale afstand van 35 meter zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Havendijk 21, BUKO Bouw & Winkels

Dit bedrijf verzorgt bouwplaatsinrichtingen, tijdelijke en semi permanente huisvestiging, verkeersvoorzieningen, sanitaire voorzieningen en transport. Op locatie vindt voornamelijk opslag en transport plaats. Het bedrijf heeft op basis van het Activiteitenbesluit een geluidruimte van 50 dB(A) op de gevels van geluidgevoelige gebouwen. Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf in categorie 3.1 en heeft een afstandscriteria van 50 meter (voor het onderdeel geluid) tot de meest nabijgelegen woningen.

De nieuwe woningen zijn gelegen op minimaal circa 65 meter afstand van het bedrijf, waarmee er geen beperkingen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling

Beersteeg 5, Rioolpompstation

Ten westen van de nieuwbouwwoningen bevindt zich een rioolgemaal. Voor het gemaal geldt op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een afstand van 30 meter van de perceelsgrens van het rioolgemaal tot het bouwvlak van de toekomstige woningen. Hierbij is het maatgevende aspect 'geur'. Bij de ontwikkeling van het bouwplan dient hiermee rekening te worden gehouden door het bouwvlak van de toekomstige woningen op voldoende afstand van het rioolgemaal te projecteren. In onderhavig plan is een afstand van 30 meter in acht genomen vanaf het perceel van het rioolgemaal waarbinnen geen geurgevoelige objecten zijn toegestaan.

Conclusie

Vanuit het aspect milieuhinder zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingsplanherziening die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

5.4 Bodem

Algemeen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet - als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening - worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, in dit geval voor de functie wonen.

Onderzoek

Binnen het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (= grond en grondwater) te bepalen. Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken kan worden geconcludeerd dat er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging. Op het terrein bevinden zich twee spots met verontreiniging in de bovengrond. Het gaat om één spot met een verontreiniging met zware metalen in de bovengrond ter plaatse van het voormalige kassencomplex. De tweede spot is een sterke verontreiniging met bestrijdingsmiddelen ter plaatse van het voormalige waterbassin.

In het kader van de herontwikkeling is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies daarvan zijn onderstaand weergegeven.

Randvoorwaarden herinrichting vanuit bodemkwaliteit

De saneringsdoelstelling op basis van de Wet bodembescherming is gericht op het zoveel mogelijk beperken van risico’s. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is géén sprake van onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico’s. Strikt genomen zijn daarom géén sanerende maatregelen noodzakelijk.

De geconstateerde sterke verontreiniging brengt echter wel gebruiksbeperkingen met zich mee, waardoor het wenselijk is ter plaatse van de toekomstige woonpercelen wél sanerende maatregelen te nemen. De maatschappelijke perceptie en daaraan gekoppelde economische waarde speelt hierin ook een rol. Daarnaast mogen grondroerende activiteiten (bouw- en woonrijp maken) in verontreinigde grond niet zondermeer plaatsvinden.

De meest voor de hand liggende saneringsoplossing is het herschikken van sterk verontreinigde grond. Hierbij wordt de sterk verontreinigde grond (tot 0,5 m-mv), voor zover binnen de toekomstige woonpercelen gesitueerd, ontgraven en opgebracht binnen het toekomstig park. Randvoorwaarde hierbij is dat de ontvangende bodem niet schoner mag zijn dan de op te brengen grond. Dat wil zeggen dat de grond binnen de bepaalde interventiewaarde-contour moet worden opgebracht. Deze saneringsmaatregelen moet in een saneringsplan worden uitgewerkt, waarna een melding bij het bevoegd gezag Wbb moet plaatsvinden.

Aanvullende sanerende maatregelen ter plaatse van het toekomstige park zijn in principe niet nodig. Er zijn immers geen onaanvaardbare risico’s. De sterke verontreiniging brengt bij regulier gebruik als park (begroeiing, paden, recreatie) geen gebruiksbeperkingen met zich mee. Echter, grondroerende activiteiten (aanleg paden, begroeiing, onderhoud park, aanleg kabels en leidingen etc.) mogen niet zondermeer in verontreinigde grond plaatsvinden. Deze zijn meldingsplichtig en moeten als sanerend e handeling worden beschouwd. Om die reden wordt aanbevolen wél een leeflaag aan te brengen inclusief signaallaag (worteldoek). In de leeflaag kunnen zonder restricties werkzaamheden worden uitgevoerd. Indien dieper (dus onder worteldoek) gegraven dient te worden, is opnieuw sprake van een meldingsplicht en voorwaarden bij de uitvoering. Aangezien méér wordt gedaan dan strikt noodzakelijk, wordt geen minimumeis gesteld aan de dikte van de leeflaag. De kwaliteit van de leeflaag dient te voldoen aan de lokale maximale waarden.

Voor de complete onderzoeksresultaten wordt verwezen naar het bodemonderzoek (Bijlage 5).

Conclusie

Op basis van de bekende bodemgegevens kan worden geconcludeerd dat een bodemsanering noodzakelijk is, maar dat na deze sanering het aspect bodemkwaliteit geen belemmering meer vormt voor de voorgenomen functiewijziging. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

5.5 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten zoals ondermeer woningen, dient de invloed van deze aspecten in beeld te worden gebracht.

Onderzoek

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water is de Waal een aandachtspunt. De relevante scenario's vanuit de Waal zijn plasbrand, vrijkomen van toxische gassen en de kans op explosies. Uit de regeling bij het Basisnet water volgt dat de Waal geen 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico kent. Ten aanzien van het groepsrisico volgt uit het Hart (het wettelijk vastgestelde rekenprotocol voor transport van gevaarlijke stoffen) dat de Waal is ingedeeld in categorie 6. Dit betekent dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt.

Bij binnenwateren is de aan- of afwezigheid van een plasbrandaandachtsgebied gekoppeld aan de aan- of afwezigheid van een zogenaamde vrijwaringszone langs een binnenwater. De planlocatie Beersteeg ligt buiten de vrijwaringszone van de Waal.

Gezien de grote afstand tot de Waal en de kleine kans op calamiteiten kan op basis van vuistregels worden gesteld dat de ontwikkeling niet leidt tot het overschrijden van de oriëntatiewaarde.

Voor het bestijden van incidenten met gevaarlijke stoffen op het water heeft de Veiligheidsregio een apart protocol. Vanuit het oogpunt van zelfredzaamheid is relevant dat de mechanische ventilatie in de woningen kan worden afgeschakeld.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening. De veiligheidsregio wordt in de gelegenheid gesteld om hierover een advies uit te brengen.

5.6 Geluid

Algemeen

Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Onderzoek

In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is een geluidonderzoek (Bijlage 6) uitgevoerd. Het doel van het akoestisch onderzoek is toetsing van het bouwplan aan de Wet geluidhinder voor het aspect wegverkeerslawaai, en te beoordelen of de bouw mogelijk is, en of daarvoor (geluid)maatregelen noodzakelijk zijn.

Gamerschedijk

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Gamerschedijk de geluidbelasting ten hoogste 56 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt op de randen van de bouwkavels. De (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB wordt voor alle bouwkavels overschreden. De maximaal te ontheffen geluidbelasting van 63 dB wordt echter niet overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting omlaag te brengen naar de voorkeursgrenswaarde zijn financieel gezien niet doeltreffend en zullen stuiten op landschappelijke bezwaren (zie onderstaand). Voor de Gamerschedijk dient het college van Burgemeester en Wethouder van Zaltbommel een hogere waarde vast te stellen zoals vermeld in figuur 5.2.

Bronmaatregelen

Een bronmaatregel in de vorm van een stil wegdek (dunne deklagen B) dient over een lengte van ongeveer 500 meter aangebracht te worden. Een dergelijke maatregel levert een geluidreductie op van 2 tot 3 dB. Gezien de te verwachten kosten, de te behalen geluidreductie en het feit dat de grenswaarde voor een gedeelte van de bouwkavels wordt overschreden, kan gesteld worden dat deze maatregel onvoldoende doeltreffend is.

Overdrachtsmaatregel

De Gamerschedijk is verhoogd gelegen. Het aanleggen van een scherm dient constructief gezien vanaf de voet van de dijk te worden aangelegd. Het scherm dient derhalve over een lengte van 320 meter en een hoogte van 7 meter vanaf de voet van de dijk te worden aangelegd. Gezien de te verwachten kosten (circa 1,9 miljoen euro) en het feit dat landschappelijk gezien een dergelijk scherm niet gewenst is, kan gesteld worden dat deze maatregelen financieel onvoldoende doeltreffend zijn en op landschappelijke bezwaren stuit.

Het college van Burgemeester en Wethouders van Zaltbommel zal daarom de hogere waarden vaststellen zoals aangegeven in figuur 5.2. Op basis van bovenstaande is een dergelijke aanvraag gerechtvaardigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20130017-VS01_0008.png"

Figuur 5.2: vast te stellen hogere waarden voor de kavels als gevolg van de Gamerschedijk

Steenweg en Kloosterwiel

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Steenweg en Kloosterwiel de geluidbelasting ten hoogste 48 respectievelijk 41 dB inclusief aftrek ex artikel Kloosterwiel de geluidbelasting ten hoogste 48 respectievelijk 41 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt op de randen van de bouwkavels. De (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Onderzoek naar maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen terug te brengen is niet nodig.

Parkeren

Er is bekeken in hoeverre de parkeerplaats aan de noordzijde van de Beersteeg tot geluidoverlast zou kunnen leiden in verband met dichtslaande autodeuren. De berekende maximale geluidniveaus ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen bedragen 59 dB(A) in de dagperiode, 59 dB(A) in de avondperiode en 59 dB(A) in de nachtperiode. Conform de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor bedrijven dat de richtwaarde voor piekgeluiden 65 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) in de avondperiode en 55 dB(A) in de nachtperiode zijn. De maximale grenswaarde is 5 dB(A) hoger vastgelegd: 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.

Indien gekeken wordt naar de waardes vermeld in het boekje 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt in de dag- en avondperiode voldaan aan de richtwaarde en in de nachtperiode aan de grenswaardes. Aangezien de parkeerplaats in de nachtperiode nauwelijks zal worden gebruikt, zijn er geen belemmeringen voor de woningbouwontwikkeling.

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening. Het college van Burgemeester en Wethouders zal hogere waarden verlenen als gevolg van de geluidbelasting vanwege de Gamerschedijk.

5.7 Agrarische geurhinder

Algemeen

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt het expliciete toetsingskader voor zover het de beoordeling betreft van geurhinder afkomstig van veehouderijen. In de Wgv is verankerd welke geurbelasting een voor geur gevoelig object mag ondervinden. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting.

Onderzoek

In de directe omgeving liggen geen agrarische bedrijven in de vorm van veehouderijen. Het plangebied is volgens het gemeentelijk geurbeleid niet gelegen binnen een geurcontour van een agrarisch bedrijf. Het plangebied is gelegen binnen een zone waar een zeer goed leefklimaat heerst.

Conclusie

Vanuit het aspect geurhinder van agrarische bedrijven zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)).

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:

  • de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • gevoelige bestemmingen (waaronder woningen, scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).
  • Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
    • 1. Woningbouw: 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
    • 2. Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Het huidige bouwplan bevat maximaal 33 nieuwbouwwoningen, waarmee kan worden geconcludeerd dat er geen beperkingen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarbij komt dat de nieuwe woningen ruim onder de NIBM-grenzen vallen.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen beperkingen voor de bestemmingsplanherziening.

5.9 Flora en fauna

Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.

Het plangebied heeft geen beschermde status als Natura 2000-gebied en maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.

Soortbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet (1998) is het in stand houden van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde soorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. Voor ingrepen waarbij soorten of objecten die vallen onder de Flora- en faunawet zijn betrokken, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Onderzoek

Er is onderzoek (Bijlage 7) uitgevoerd om te toetsen of de plannen passen binnen de kaders van de geldende natuurwetgeving (Flora- en Faunawet). Het resultaat van de natuurtoets is dat in het plangebied beschermde soorten voorkomen die de voorgenomen herontwikkeling kunnen beïnvloeden.

Tabel 2 en 3-soorten en vogels

Het resultaat van de natuurtoets is dat ter hoogte van het plangebied beschermde Tabel 2- en 3-soorten in het kader van de flora- en faunawet zijn aangetroffen en/of worden verwacht die de voorgenomen nieuwbouwontwikkeling kunnen beïnvloeden.

Zwaar beschermde soorten

Zwaarder beschermde vleermuizen worden verwacht in het plangebied, met name in het bijgebouw van het kassencomplex. Naast vleermuizen, zijn ook zwaarder beschermde amfibieën (kamsalamander, heikikker, poelkikker en rugstreeppad) niet uit te sluiten binnen het plangebied. Op basis van deze conclusie is nader onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied.

Broedvogels

Voor de voorgenomen werkzaamheden, waarbij hoogopgaande vegetatie gerooid wordt, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).

Nader onderzoek

Op basis van de uitgevoerde natuurtoets is nader onderzoek (Bijlage 8) uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen, kamsalamander, heikikker, poelkikker en rugstreeppad.

Vleermuizen

Het onderzoek heeft aangetoond dat zich binnen het plangebied geen paarverblijfplaatsen bevinden. Het is dan ook uitgesloten dat de voorgenomen werkzaamheden leiden tot een verstoring van een (beschermde) paarverblijfplaats van vleermuizen.

Foerageergebied is beschermd als het van essentieel belang is voor het in stand houden van een vaste verblijfplaats. Dit is het geval als bij het verdwijnen van het foerageergebied de verblijfplaats ook zou verdwijnen. Echter, het plangebied wordt niet intensief gebruikt als foerageergebied. In en rond het plangebied zijn in wisselende samenstellingen en aantallen foeragerende vleermuizen aanwezig. In de omgeving van het plangebied is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van bijvoorbeeld het bos/parkgebied ten westen van het plangebied. Door het voornemen wordt geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen aangetast.

Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek kan in alle redelijkheid worden gesteld dat de voorgenomen plannen weinig of geen invloed zullen hebben op de vleermuisactiviteiten die zijn vastgesteld binnen het plangebied. Voor wat betreft vleermuizen zijn er geen belemmeringen te verwachten ten aanzien van de Flora- en faunawet.

Amfibieën

Zwaar beschermde amfibieën zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. De soorten zijn derhalve uitgesloten van het plangebied. Voor wat betreft zwaar beschermde amfibiesoorten zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de Flora- en faunawet.

Tijdens het onderzoek zijn wel enkele Tabel 1-soorten aangetroffen. In het kader van de zorgplicht dient tijdens de werkzaamheden hier rekening mee gehouden te worden.

Conclusie

Vanuit de Flora- en faunawet zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

5.10 Niet gesprongen explosieven

In maart 2007 is een probleeminventarisatie op het gebied van niet gesprongen explosieven uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat het plangebied tijdens de Tweede Wereldoorlog geen gericht doel heeft gevormd. Zo zijn er in het plangebied geen militaire stellingen als luchtafweer of loopgraven waargenomen en is het gebied niet zichtbaar beschoten of gebombardeerd. Evenmin is sprake van aangelegde mijnenvelden in het plangebied.

Conclusie

Vanuit het aspect niet gesprongen explosieven zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

5.11 M.e.r.-beoordeling

Algemeen

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te bepalen of er bij een voorgenomen activiteit, die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit m.e.r., mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Alleen voor besluiten geldt een m.e.r.-beoordeling. Als een activiteit genoemd staat in onderdeel D en deze worden vastgelegd in een kaderstellend plan geldt een m.e.r.-plicht.

Onderzoek

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van circa 31 woningen. Deze activiteit behoort niet tot de C-lijst, dus er is geen directe m.e.r.-plicht. De activiteit valt eveneens buiten de D-lijst (D11.2 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen ). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat. Gezien de aard van de ontwikkeling, is een m.e.r.-beoordelingsplicht niet aan de orde.

Op basis van de voor dit bestemmingsplan onderzochte milieuaspecten (zie de voorafgaande paragrafen) en het verschil tussen de daadwerkelijke activiteit in relatie tot de drempelwaarden waaruit een m.e.r.-beoordelingsplicht voortvloeit, wordt geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen onevenredige nadelige milieueffecten voortkomen die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Vanuit de m.e.r.-wetgeving zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingsplanherziening die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Vormgeving juridisch plan

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Verder is er een toelichting opgenomen. De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en / of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels en de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

Bij de opzet van de toelichting en regels is het Handboek digitale ruimtelijke plannen, d.d. 23 mei 2013 van de gemeente Zaltbommel uitgangspunt geweest. De regels en verbeelding voldoen aan de landelijke standaard 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012) en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012).

6.2 Inhoud juridisch plan

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' omvat twee artikelen; een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel waarin de wijze van meten is geregeld.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' geeft regels die betrekking hebben op het bouwen en het gebruik van de gronden.

De bestemmingen kunnen de volgende indeling hebben:

  • een bestemmingsomschrijving (een specificatie en omschrijving van de bestemming);
  • de bouwregels waarin regels zijn gesteld ten aanzien van de (hoofd- en bij)gebouwen, en overige bouwwerken;
  • een bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders om af te wijken of tot het stellen van nadere eisen.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat o.a. de volgende bepalingen:

  • anti-dubbeltelregel: deze regel voorkomt dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • algemene bouwregels: in dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat om regels voor bestaande afwijkingen en ondergronds bouwen;
  • algemene gebruiksregels: Hierin wordt genoemd wat in ieder gevel strijd gebruik is;
  • algemene aanduidingsregels: deze regeling bevat drie gebiedsaanduidingen met voorwaarden voor de gronden rondom het rioolpompstation en de waterkering. Rondom het rioolpompstation is de aanduiding 'Milieuzone-Geurzone' opgenomen waarbinnen geen geurgevoelige objecten zijn toegestaan. De beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering zijn opgenomen ter bescherming van de dijk. Voor de beschermingszone gelden voorwaarden voor het bouwen.
  • algemene afw ijkingsregels. Het gaat hierbij om een afw ijkingsm ogelijkheid van de in de voorschriften gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen;
  • algemene wijzigingsregels: In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels bevat de volgende bepalingen:

  • overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de voorschriften op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
  • slotregel: als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

6.3 Toelichting afzonderlijke bestemmingen

Groen 

De bestemming Groen is gelegd op het parkgebied aan de zuidzijde van het plangebied. Binnen de bestemming zijn onder andere groenvoorzieningen, (voet)paden, parkeervoorzieningen, sport- en spelvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overige bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming worden gebouwd.

Maatschappelijk-1

Het rioolpompstation met bijbehorende gronden hebben de bestemming 'Maatschappelijk-1'. Binnen de bestemming is voor het rioolpompstation een bouwvlak opgenomen. Binnen deze bestemming is het tevens toegestaan om een parkeergelegenheid te realiseren.

Maatschappelijk-2

Voor de hengelsport-, vogel- en postduivenvereniging aan de noordoostzijde van het plangebied geldt de bestemming 'Maatschappelijk-2'. Het meest zuidelijke gebouw (een gemeentelijk monument) heeft daarbij de aanduiding 'Horeca-3'. Voor een deel van het bestemmingsvlak is de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen, omdat hier op termijn mogelijk (ook) een parkeerplaats/opstelplaats voor campers wordt ontwikkeld. Binnen de camperopstelplaats is overnachten toegestaan.

Verkeer-Parkeerterrein

Voor het parkeerterrrein ten noorden van Beersteeg is de bestemming 'Verkeer-parkeerterrein' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn parkeer- en verkeersfuncties toegestaan (inclusief een opstelplaats voor campers). Ook is het toegestaan overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming te bouwen. Binnen de opstelplaats voor campers is overnachten toegestaan.

Verkeer-Verblijfsgebied

De bestaande Beersteeg heeft de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn reguliere verkeersfuncties toegestaan en is het toegestaan overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming te bouwen.

Water

De bestemming Water geldt voor de bestaande waterlopen binnen het plangebied.

Woongebied

Voor de regeling ten behoeve van het te ontwikkelen woongebied is de vorm van een zogenaamd globaal eindplan (bestemming Woongebied) gekozen. Deze globale planvorm biedt inzicht in de mogelijke invulling van het gebied zonder de eindvorm definitief vast te leggen. Binnen deze bestemming zijn maximaal 29 grondgebonden woningen toegestaan (inclusief de woning Beersteeg 3). Minimaal 12 woningen dienen aaneengebouwd te zijn. In het plan zijn voorwaarden opgenomen voor de maximale goot- en bouwhoogte, de minimale afstanden tot de verschillende perceelsgrenzen en de mogelijkheden voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In het bestemmingsplan is geregeld dat de aaneengebouwde woningen aan de Beersteeg dienen te worden gebouwd. Hiertoe is aan de zuidzijde van het plangebied de aanduiding 'aaneengebouwd uitgesloten' opgenomen.

Het uitgangspunt voor de afstand tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de voorste perceelsgrens is dat deze in principe minimaal 3 meter moet zijn. Met een afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning is het mogelijk deze afstand tot minimaal 1 meter te verkleinen, mits geen sprake is van aantasting van het samenhangend stedenbouwkundig beeld. De welstandscommissie zal hierbij worden geraadpleegd.

Bij de beoordeling van bouwaanvragen zal de welstandscommissie binnen de bestemmingsplanregeling voor 'Woongebied' maatwerk toepassen. Dit zal bijvoorbeeld gelden voor de percelen die grenzen aan de bestaande percelen Beersteeg 1 en 3. Omdat de bestaande woningen op deze percelen verder naar achter zijn gelegen, zal hier in het bijzonder worden gestreefd naar een samenhangend stedenbouwkundig beeld. Hier zullen bijvoorbeeld eisen worden gesteld aan de minimale afstand ten opzichte van de Beersteeg.

Door de globale eindbestemming kan het geschetste beeld (binnen de in het plan gestelde randvoorwaarden) tijdens de realiseringsfase worden aangepast. Met deze opzet heeft het plan een zo groot mogelijke flexibiliteit en worden extra procedures vermeden. Een globale eindbestemming hoeft niet te worden uitgewerkt. Dit betekent dat het gebied een directe bouwtitel heeft.

Er geldt een algemene parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning. Voor de woningtypen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' geldt dat 2 parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd en in stand gehouden moeten worden. Daarnaast moeten de parkeerplaatsen - om zoveel mogelijk te waarborgen dat de parkeerplaatsen ook daadwerkelijk gebruikt worden - op het perceel naast elkaar zijn gesitueerd. Hierdoor zijn per woning beide parkeerplaatsen onafhankelijk van elkaars bezetting te verlaten. Verder geldt dat bijbehorende bouwwerken (zijnde garages) niet worden meegeteld als zijnde parkeerplaats.

Bouwen

De bouwregels zijn onderscheiden naar:

  • de woningen, zijnde de hoofdgebouwen;
  • bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen);
  • kleine bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut;
  • overige bouwwerken (voorheen bouwwerken, geen gebouwen zijnde genoemd).

Gebruik

In de bestemmingsomschrijving van de bestemming is een specificatie en omschrijving van de bestemming opgenomen. In hoofdzaak gaat het daarbij om woonvoorzieningen. Daarnaast zijn ook verkeers- en verblijfsgebied, groenvoorzieningen, waterpartijen en - gangen e.d. toegelaten binnen de bestemming. Naast wonen is het gebruik ten behoeve van 'aan huis verbonden beroepen' en 'aan huis verbonden bedrijven' geregeld. De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate behouden kan worden. Dit is geconcretiseerd in een absolute maatvoering met een oppervlakte van maximaal 30 m 2.

De uitoefening van aan huis verbonden bedrijven is slechts mogelijk na afwijken van de gebruiksregels, zowel als het betreft de uitoefening in de woning als in een bijbehorend bouwwerk. Aan het afwijken is een aantal voorwaarden gesteld:

  • de woonfunctie moet in overwegende mate behouden blijven;
  • er mag geen onevenredige schade worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu (in principe geen m ilieuvergunningplichtige bedrijven);
  • het mogen geen sterk verkeersaantrekkende functies betreffen, waardoor een te grote parkeerdruk e.d. op de woonomgeving ontstaat;
  • detailhandel mag alleen als ondergeschikte nevenactiviteit worden uitgeoefend;
  • de oppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 30 m 2 bedragen.

Leiding - Brandstof (dubbelbestemming)

De beschermingsstrook van de brandstofleiding ten westen van het plangebied is voorzien van een beschermende dubbelbestemming die is gelegen over de zakelijke rechtstrook. Bouwen is hier afhankelijk gesteld van een omgevingsvergunning, waarbij de leidingbeheerder moet worden geconsulteerd. Ook voor aanlegactiviteiten is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Leiding - riool (dubbelbestemming)

De aanwezige rioolleidingen zijn voorzien van een beschermende dubbelbestemming die is gelegen over de zakelijke rechtstrook. Bouwen is hier afhankelijk gesteld van een omgevingsvergunning, waarbij de leidingbeheerder moet worden geconsulteerd. Ook voor aanlegactiviteiten is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Waterstaat - waterkering (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de waterkering ten noorden van het plangebied is binnen dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering' opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming gelden voorwaarden voor bouwen.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)

Om te borgen dat bestaande waterlopen binnen het plangebied onderhouden kunnen worden, is de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie' opgenomen.

6.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving.

Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de W ro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Vertaling naar bestemmingsregeling

In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik, bijvoorbeeld ten aanzien van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afw ijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen, en dus handhavingssituaties worden voorkomen.

6.5 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1.000.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen in geval het een bouwplan betreft voor het toevoegen van één of meerdere woningen. Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De gemeente Zaltbommel en de ontwikkelaar hebben in het kader van dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen en het verhalen van ambtelijke kosten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig; het kostenverhaal is namelijk anderszins verzekerd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan diverse instanties in het kader van het vooroverleg.

Tegelijkertijd is het plan gedurende twee weken voor eenieder ter inzage gelegd in het kader van de inspraak (12 tot en met 25 maart).

Op 7 april 2014 is een inloopavond gehouden voor omwonenden en in de nabijheid gelegen bedrijven en verenigingen. Daarnaast is een informatieavond gehouden op 17 maart 2015.

Van het gevoerde vooroverleg en de inspraak zijn verslagen opgesteld die als bijlagen bij dit bestemmingsplan zijn opgenomen (Bijlage 9 enBijlage 10).

7.2.2 Zienswijzen

Met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) startte de formele vaststellingsprocedure. Gedurende de periode van de tervisielegging (25 juni 2015 t/m 5 augustus 2015) kon iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen op het plan of onderdelen daarvan inbrengen. De zienswijzen zijn samengevat en van commentaar voorzien. In Bijlage 11 is de zienswijzennotitie opgenomen. De ingebrachte zienswijzen geven geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De raad heeft het plan op 5 november 2015 ongewijzigd vastgesteld.

7.2.3 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.