Plan: | De Mouterij |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0289.0057Mouterij-VSG1 |
Aan de oostzijde van de Churchillweg in Wageningen, tussen de Beatrixlaan in het zuiden en de Geertjesweg in het noorden, resteren nog enkele gebouwen van voormalige maatschappelijke (onderwijs)voorzieningen. De voormalige voorzieningen betreffen de hogeschool Diedenoort en de Mouterij. De voorzieningen zijn inmiddels verplaatst naar andere locaties. Hierdoor is het voormalige DM-terrein (Diedenoort Mouterij), thans De Mouterij, beschikbaar gekomen voor herontwikkeling.
In dit kader is voor het plangebied De Mouterij in 2010 een bestemmingsplan, te weten "DM-terrein", vastgesteld en onherroepelijk geworden. Met genoemd bestemmingsplan wordt overwegend woningbouw mogelijk gemaakt. Thans is gebleken dat een afwijkend woningbouwprogramma wenselijk is. De huidige economische situatie vraagt namelijk om een herschikking van het oorspronkelijke programma. Zo worden de reeds toegestane grondgebonden rijenwoningen uitgebreid met grondgebonden tweekappers en wordt in het noordelijk deel van het plangebied gestapelde bouw ten behoeve van studentenhuisvesting mogelijk gemaakt. De gemengde functies vervallen in het nieuwe bestemmingsplan voor het plangebied De Mouterij.
Een herziening van het vigerende bestemmingsplan "DM-terrein" is noodzakelijk om de gewenste woningbouw in het plangebied De Mouterij mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied bevindt zich centraal in het stedelijk gebied van Wageningen. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Churchillweg, de Geertjesweg, de Willem Hovystraat, de Plataanweg en de Beatrixlaan. De Churchillweg is een belangrijke ontsluitingsweg in Wageningen.
Het navolgende afbeelding geeft de globale ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied De Mouterij (bron: Googlemaps)
Navolgende afbeelding geeft de globale begrenzing van het plangebied weer. Voor de gedetailleerde ligging en begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan "De Mouterij".
Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied (bron: bestemmingsplan "DM-terrein")
Het plangebied maakt deel uit van het vigerend bestemmingsplan “DM-terrein”, zoals dat is vastgesteld bij raadsbesluit van 29 november 2010. Het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemmingen “Wonen”, "Gemengd", "Groen", "Tuin", "Verkeers-Verblijfsgebied", "Wonen - 1" en "Wonen - 2". Het stedenbouwkundig plan met het gewenste woningbouwprogramma voor plangebied De Mouterij wijkt op diverse punten af van de bouwvlakken binnen de bestemming “Wonen” van het bestemmingsplan "DM-terrein". Bovendien is op grond van het bestemmingsplan "DM-terrein" een gemengde functie toegestaan in het noordelijke deel van het plangebied. Het stedenbouwkundige plan voorziet hier niet in. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste woningen juridisch planologisch mogelijk te maken.
Navolgende afbeelding geeft de verbeelding van het bestemmingsplan "DM-terrein" weer.
Afbeelding 1.3: Verbeelding vigerend bestemmingsplan "DM-terrein" (bron: bestemmingsplan "DM-terrein")
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie van het plangebied. De planbeschrijving komt in hoofdstuk 3 aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft het hogere overheidsbeleid, milieuaspecten, water, archeologie, flora en fauna, verkeer en parkeren en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het in hoofdstuk 3 beschreven plan juridisch is vertaald naar de regels. Ten slotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van inspraak en overleg aan de orde.
Het plangebied bevindt zich centraal in het stedelijk gebied van Wageningen, ten oosten van de Churchillweg. De Churchillweg is een belangrijke ontsluitingsweg vanuit het centrum van Wageningen in noordelijke richting. De Churchillweg maakt ter hoogte van het plangebied een bocht. De ligging aan de Churchillweg is bepalend voor het plangebied, aangezien de Churchillweg een belangrijke verkeersader van Wageningen is.
Het plangebied wordt omsloten door verschillende stedelijke structuren: een gesloten structuur ten zuiden, een kleinschalige structuur ten oosten, een gevarieerde structuur met historische lintbebouwing en planmatige eengezins- en meergezinswoningen ten noordoosten, het grootschalige complex van de Plantenkundige Dienst ten noorden en de rijwoningen op de voormalige locatie van het Pantarijn ten westen van het plangebied.
Het plangebied De Mouterij bestaat in de huidige situatie uit (resterende) bijzondere bebouwing ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid. Het betreft de gebouwen van de hogeschool Diedenoort en de Moutfabriek. Een deel van deze bebouwing is reeds gesloopt. De bebouwing is in verschillende perioden van de 20e eeuw gerealiseerd. De resterende gebouwen staan leeg, nadat de verschillende functies zijn verplaatst. Met name het complex van de mouterij is zeer beeldbepalend voor de locatie. Dit complex is deels behouden en inmiddels herbestemd, gerenoveerd en in gebruik als kantoor en wonen. Dit behouden deel van de Mouterij, dat wordt omgeven door een park met fruitbomen, valt overigens buiten onderhavig plangebied.
Navolgende afbeelding geeft een beeld van de omgeving van het plangebied.
Afbeelding 2.1: Omgeving plangebied (bron: Wageningen, De Mouterij Stedenbouwkundig plan & Beeldkwaliteit d.d. 21 juni 2016)
Het plangebied ligt in een woonomgeving, waardoor het terrein geschikt is om ontwikkeld te worden als woongebied. Met het bestemmingsplan "DM-terrein" is hier reeds uitwerking aan gegeven.
Bij de beoordeling van de bestaande verkeerssituatie wordt gekeken naar de criteria bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Navolgende afbeelding geeft de plattegrond met straatnamen rondom het plangebied weer.
Afbeelding 2.2: Plattegrond en straatnamen (bron: Google Maps)
Het plangebied bevindt zich ten oosten van de Churchillweg. Het plangebied wordt ontsloten via de Churchillweg. De ontsluiting voor de solitaire bebouwing van De Mouterij is met een uitrit en voor de voorzieningen is dat in de vorm van een zijweg met dezelfde naam, namelijk Churchillweg. De zijweg ontsluit een groot parkeerterrein. Dit parkeerterrein wordt gebruikt door bezoekers van de Aldi-supermarkt en bewoners van de appartementen boven de supermarkt. De tafeltennisvereniging Shot Wageningen maakt ook gebruik van het parkeerterrein. De overige (school)voorzieningen gebruiken het parkeerterrein niet meer, vanwege leegstand in de gebouwen (of ondertussen sloop van de gebouwen). Er is geen doorsteek met de Willem Hovystraat, Plataanweg en Kastanjeweg (oostzijde), noch met de Geertjesweg (noordzijde) of de Beatrixlaan (zuidzijde).
In de Beatrixlaan zit een uitrit van de voormalige fabriek van De Mouterij (zie figuur 2). De Beatrixlaan is onderdeel van de 30 km/h-zone, maar qua maatvoering afgestemd op het verwerken van vrachtverkeer.
De Churchillweg richting het centrum van Wageningen is vanwege het smalle wegprofiel juist minder geschikt voor vrachtverkeer. Een asmarkering ontbreekt. Langs de gehele Churchillweg bevinden zich vrijliggende fietspaden en voetpaden. De Churchillweg – Beatrixlaan is onderdeel van een busroute met bushalteplaatsen ter hoogte van de aansluiting van de zijweg met de naam Churchillweg. De bus halteert op de rijbaan (tot 4.000 mvt/etmaal voldoende verkeersveilig). Ter hoogte van het voorrangskruispunt met de Geertjesweg ligt een voetgangersoversteekplaats. Het voorrangskruispunt ligt samen met de oversteek op een plateau.
De Geertjesweg is onderdeel van de 30 km/h-zone. Hier bevindt zich de laad-/loszone voor de Aldi-supermarkt. Aan de zijde van de Aldi-supermarkt zijn vier haaksparkeervakken aanwezig. Deze worden met name gebruikt door bezoekers van de tegenovergelegen creche/BSO. Een drempel zorgt voor snelheidsremming en verbetert de oversteekbaarheid van de Geertjesweg. In het verlengde van de parkeerplaatsen bevindt zich het voetpad dat achter de supermarkt doorsteekt naar het grote parkeerterrein. Op het voetpad komen deuren van de supermarkt uit (zoals van de fietsenstalling en de vluchtdeur van de kelderverdieping). Ten oosten van het voetpad bevindt zich een uitrit van de naastgelegen woning.
Ten westen van de Churchillweg is de woningbouwlocatie De Pantarijn in ontwikkeling. Alleen de woningen grenzend aan de Churchillweg moeten nog worden gebouwd. De nieuwbouw daarachter is gerealiseerd. Het uitgangspunt is dat het parkeren op de locatie ten westen van de Churchillweg zelf wordt opgelost. Navolgende afbeelding geeft het stedenbouwkundige plan van De Pantarijn weer.
Afbeelding 2.3: Stedenbouwkundig plan De Pantarijn (Wageningen, De Mouterij, juni 2016)
In de bestaande situatie geldt dat op het parkeerterrein achter de Aldi 69 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Verder zijn van de Geertjesweg 4 haaksparkeervakken beschikbaar aan de zijde van de Aldi en aan de zijde van de crèche/BSO 6 langs parkeervakken (ook halteplaats schoolbus). De parkeerplaatsen aan de Geertjesweg hebben (deels) een functie voor de crèche/BSO. De parkeerplaatsen achter de Aldi hebben een functie voor de supermarkt, de bovenwoningen boven de Aldi supermarkt en de tafeltennisvereniging Shot Wageningen. Voorheen was ook sprake van (dubbel)gebruik door de Hogeschool Diedenoort en de ijzerhandel GIJ. De tafeltennisvereniging Shot Wageningen verhuist binnenkort.
In dit hoofdstuk wordt de toekomstige situatie van het plangebied beschreven.
Het plangebied wordt voornamelijk heringericht ten behoeve van woningbouw. In de nieuwe situatie is sprake van in totaal maximaal 48 zelfstandige grondgebondenwoningen, bestaande uit 10 tweekappers aan de Beatrixlaan en 38 rijenwoningen ter plaatse van de Mouterij en Diedenoort. Daarnaast is in de nieuwe situatie sprake van woongebouwen met maximaal 186 wooneenheden (minimaal 60% zelfstandige en minimaal 15% onzelfstandige) voor studenten en pdh'ers in het noordelijke deel.
Navolgende afbeelding geeft de toekomstige situatie, zoals deze is opgenomen in het beeldkwaliteitsplan, weer.
Afbeelding 3.1: Invulling plangebied (bron: Wageningen, De Mouterij Stedenbouwkundig plan & Beeldkwaliteit d.d. 21 juni 2016)
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan ontworpen (zie bijlage 1). Dit plan is gebaseerd op de huidige ruimtelijke en stedenbouwkundige context waarbinnen het plangebied De Mouterij is gelegen. Deze context bestaat uit de volgende fragmenten:
In voornoemd palet van stijlen en kenmerken moet de nieuwe woningbouwlocatie zich gaan hechten. Het stedenbouwkundig plan is er dan ook op gericht om op belangrijke plekken een logische voortzetting van de bestaande structuur te creëren.
De locatie is gelegen langs de Churchillweg die ter plekke van het park een
sterke bocht maakt. Rondom het parkje komen verschillende woonbuurten en sferen bij elkaar. Navolgende afbeelding geeft het stedenbouwkundige plan weer. Het gehele stedenbouwkundige plan en beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 1.
Afbeelding 3.2: Stedenbouwkundig plan met directe omgeving (bron: Wageningen, De Mouterij Stedenbouwkundig plan & Beeldkwaliteit d.d. 21 juni 2016)
Het karakter van het park wordt voor een belangrijk deel bepaald door de beeldbepalende Mouterijgebouwen die straks als losse objecten in het park liggen. De beeldbepalende Mouterijgebouwen zijn inmiddels herbestemd en gerestaureerd. De panden hebben de functie wonen/kantoor. De nieuw te bouwen tweekapper op de hoek van de Beatrixlaan hoort bij dit ensemble en zal qua architectuur en kleurstelling hier op aansluiten. De tuinen rondom de panden zullen zorgvuldig worden omlijst met geïntegreerde erfafscheidingen zodat er voldoende privacy wordt geboden en er tevens een nette overgang wordt gerealiseerd met de openbare ruimte.
Het nieuwe park krijgt straks een eenduidige omlijsting van statige herenhuizen. Aan de westzijde zijn dit de woningen die de Churchillweg begeleiden en daarmee tevens de gerealiseerde nieuwe woonbuurt afronden. Aan de oostzijde zijn dit de twee geplande bouwblokken. Het meest noordelijke bouwblok bestaat uit gestapelde studentenwoningen en het bouwblok ten zuiden daarvan bestaat uit grondgebonden woningen.
De twee nieuwe bouwblokken met statige herenhuizen vormen een heldere begrenzing van het plangebied en het park. De twee bouwblokken zullen zich presenteren als een twee-eenheid en hebben, ondanks het verschil in programma, grote overeenkomsten in de uitwerking van de architectuur. Als basisprincipe geldt dat de straatwanden worden opgebouwd uit herkenbare herenhuizen. Variatie in gevelhoogte, compositie van de gevel en kleur- en materiaalgebruik zorgen voor herkenbare verschillen. De woningen binnen één bouwblok vormen ook een sterke samenhang. Alle hoekwoningen hebben een dubbele oriëntatie. Erfafscheidingen tussen de kopgevels zijn onlosmakelijk verbonden met de architectuur van de bouwblokken. Navolgende afbeelding geeft een impressie van statige herenhuizen weer.
Afbeelding 3.3: Impressie herenhuizen (bron: Wageningen, De Mouterij Stedenbouwkundig plan & Beeldkwaliteit d.d. 21 juni 2016)
Eigentijdse ornamentiek in de textuur van de bakstenen gevels en de detaillering van de kozijnen geven de woningen extra karakter. Er dient gezocht te worden naar een evenwichtige balans tussen expressie van materiaal en detail en rust en samenhang van het bouwblok als geheel.
Langs het park verbinden (iets verhoogde) terrassen met hagen de woningen met het park. Langs de woonstraten vormen privéstoepen een passende overgang.
De Beatrixlaan aan de zuidzijde van het plangebied is een mooie laan met groene bermen met tweekappers en korte rijtjes uit de jaren ‘30. De nieuwe woningen langs de Beatrixlaan en de woningen grenzend aan deze bestaande woningen sluiten harmonieus aan met heldere baksteen volumes en met een doorlopend zadeldak. Het dak krijgt middels een goot of overstek een duidelijke beëindiging van de langsgevels. De gevels hebben een rustige verdeling van de vensters. Meeontworpen erkers en dakkapellen kunnen de woningen nog verrijken. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de aansluitende bebouwing nabij de Beatrixlaan en omgeving.
Afbeelding 3.4: Aansluiting bebouwing Beatrixlaan (bron: Wageningen, De Mouterij Stedenbouwkundig plan & Beeldkwaliteit d.d. 21 juni 2016)
Navolgende afbeelding geeft de opzet van de beoogde inrichting van het plangebied in de omgeving weer. Bij verdere uitwerking van de plannen, kan de inrichting op detailniveau wijzigen.
1: herenhuizen rondom een collectieve hof met studenteneenheden in 3 of 4 bouwlagen; 2: herenhuizen met tuinen in 1 bouwblok in 2 lagen met kap of 3 bouwlagen; 3: eengezinswoningen met kap als aansluiting met de omliggende woningen (nog te realiseren); 4: tweekappers en korte rijtjes maken de Beatrixlaan af (nog te realiseren); |
Afbeelding 3.5: Inrichtingsplan (bron: Wageningen, De Mouterij Stedenbouwkundig plan & Beeldkwaliteit d.d. 21 juni 2016)
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via een aansluiting op de Beatrixlaan, welke via een routing aan de oostzijde van het plangebied in het noorden aantakt op de Geertjesweg en in het westen rechtstreeks aansluit op de Churchillweg. Op de ontsluiting aan de oostzijde zal, ter hoogte van de bestaande winkels en appartementen, deels éénrichtingsverkeer worden ingesteld. Navolgende afbeelding geeft de ontsluiting weer.
Afbeelding 3.6: Ontsluiting ten behoeve van de gehele omgeving (bron: Wageningen, De Mouterij Stedenbouwkundig plan & Beeldkwaliteit d.d. 21 juni 2016, bewerking Aveco de Bondt)
Parkeren vindt deels plaats op eigen terrein en deels in het openbaar gebied. De woningen in het middengebied en de woningen aan de Beatrixlaan krijgen allen een parkeerplaats op eigen terrein, bereikbaar via een parkeerstraat centraal in het bouwblok. Daarnaast worden parkeerplaatsen gerealiseerd op het openbare binnenterrein. De overige parkeervoorzieningen worden aangelegd in de openbare ruimte. Navolgende afbeelding geeft het concept inrichtingsplan van het plangebied weer. Dit inrichtingsplan is gebaseerd op het Stedenbouwkundig plan & Beeldkwaliteit (21 juni 2016). Het concept inrichtingsplan is tevens in bijlage 2 opgenomen. Het inrichtingsplan kan bij verdere uitwerking nog wijzigen op onderdelen.
Afbeelding 3.7: Herinrichting terrein De Mouterij te Wageningen (bron: Van Swaaij Projectontwikkeling d.d. 13 oktober 2016)
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het plan onderzocht. Het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid komt hierbij aan de orde. Daarnaast is onderzocht in hoeverre het plan haalbaar is qua omgevingsaspecten, zoals bodem, geluid, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, luchtkwaliteit, water, flora en fauna, archeologie en verkeer en parkeren. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 13 maart 2012) bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit beleid vervangt onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De SVIR heeft betrekking op:
Het Rijk hanteert een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt het aantal regimes in het landschap- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit zal inhouden dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij goede ruimtelijke ordening hoort vraaggericht programmeren, verstedelijking realiseren en ruimte zorgvuldig benutten. In de SVIR is daarom de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder bevat 3 stappen waarmee ruimtelijke besluiten gemotiveerd moeten worden. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De “ladder van duurzame verstedelijking” houdt het volgende in:
Beoordeling plan
Trede A: Uit Woningmarktverkenning voor Wageningen 2015 van ABF Research blijkt dat er in Wageningen voor wat betreft de koopsector twee segmenten de meeste nieuwbouwpotentie hebben, namelijk in de prijsklasse € 250.000-320.000 en € 168.000-200.000. Ook in de andere klassen is – beperkter – nog nieuwbouw gewenst. Volgens dit woningmarktonderzoek zou de helft van de nieuwbouw in Wageningen tussen 2015 en 2030 mogen bestaan uit eengezinskoopwoningen.
Daarnaast worden jaarlijks de behoefte aan studentenkamers in beeld gebracht aan de hand van nieuwe studentenprognoses van Wageningen UR. Uit de meeste recente monitor studentenhuisvesting blijkt dat er een toename wordt voorzien van 2.500 studenten voor de periode 2015-2020. Dit betekent dat er voor de komende jaren een behoorlijke opgave wordt verwacht in studentenhuisvesting in Wageningen.
De beoogde ontwikkeling op de Mouterijn voorziet in betaalbare eengezinskoopwoningen en studentenhuisvesting en voorziet daardoor in een behoefte.
Trede B: Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom op korte afstand van het centrum van Wageningen.
Trede C: aangezien uit trede A en B blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling betrekking heeft op een binnenstedelijke ontwikkeling welke invulling geeft aan een deel van de regionale behoefte aan (studenten)woningen, is trede C niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied passend is binnen het ruimtelijke Rijksbeleid.
Algemeen
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en zijn in werking getreden op 30 december 2011.
Het betreft de volgende onderdelen:
Beoordeling plan
Er is, gelet op het bovenstaande en de ondergeschikte aard, de relatief beperkte omvang geen strijdigheid met het rijksbeleid. De conclusie is dan ook dat het rijksbeleid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Algemeen
Op 25 februari 2015 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie stonden maatschappelijke opgaven met een ruimtelijke component centraal. De provincie streeft ernaar om deze opgaven samen met andere partners aan te pakken. Daarbij is niet aangegeven wie wat doet en welke rol iedere partner speelt. De Provincie nodigt mensen en organisaties uit om bij te dragen aan en in gesprek te blijven over de aanpak van de opgaven en doelen.
In de Omgevingsvisie Gelderland kiest de provincie ervoor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze twee hoofddoelen zijn:
De provincie Gelderland wil samen met haar partners de kansen benutten om de economische structuur te verbeteren. Daarbij streeft de provincie naar vergroting van de concurrentiekracht door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Beheer en ontwikkeling van het bestaande heeft daarbij meer prioriteit dan groei.
Een versterking van de economische structuur vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat betekent enerzijds een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden, anderzijds gaat het om een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. Daarom wordt ingezet op het waarborgen en ontwikkelen van deze kwaliteiten van Gelderland.
De twee hoofddoelen van de Omgevingsvisie Gelderland zijn verdeeld onder drie ambities:
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder, die voortvloeit uit de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het Beluit ruimtelijke ordening, wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Daarnaast dient afgewogen te worden of de ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland en hoe de ontwikkeling extra kwaliteit toevoegt aan een gebied.
Beoordeling plan
Het plangebied is gelegen in de regio FoodValley. De provincie en partners hebben hier de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om mensen blijvend te binden aan de regio. Dit is voornamelijk belangrijk om kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich in de FoodValley te vestigen. De regio is geen samenhangende woningmarkt. Afstemming van woningaantallen is dan ook nodig om een mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen. Bovendien dient ingespeeld te worden op de actuele demografische trends en ontwikkelingen.
Onderhavig planvoornemen voorziet in nieuwbouw van grondgebonden woningen en gestapelde (on)zelfstandige woningen. Het plangebied is reeds bestemd voor woningbouw. Voor een zorgvuldige en transparante motivering van de ontwikkeling dient de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik te worden doorlopen. De Gelderse ladder vloeit voort uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen. In paragraaf 4.2.1.1 is nader ingegaan op de ladder van duurzame verstedelijking en in paragraaf 4.2.3.1 komen de regionale woningbouwafspraken aan bod.
Het planvoornemen is in lijn met het beleid van de provincie Gelderland.
Algemeen
Het ruimtelijke beleid van de provincie zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland. De omgevingsverordening is een juridisch instrument dat net als de omgevingsvisie ingaat op vrijwel alle aspecten van de fysieke leefomgeving. De verordening bevat echter alleen regels ten aanzien van onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid op lokaal niveau juridisch gewaarborgd is.
Beoordeling plan
Onderhavig plan voorziet in de bouw van meerdere (on)zelfstandige woningen met bijbehorende voorzieningen. Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding "Molenbiotopen".
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP) In dit geval gaat het om het Kwalitatief Woonprogramma 2015 t/m 2025 (KWP4). Hoewel in planologisch opzicht geen sprake is van een nieuwe woonlocatie, wordt in paragraaf 4.2.3.1 nader ingegaan op het KWP 4.
De ambitie van de provincie is dat de omgeving van de molens zodanig ingericht wordt dat de molens kunnen blijven draaien. Dit is een randvoorwaarde die in de Omgevingsverordening haar plek heeft gekregen in artikel 2.8.2. In dit artikel is ten aanzien van de molenbiotoop opgenomen dat in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de molenbiotoop geen nieuwe bebouwing danwel beplanting wordt toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
De molenbiotoop rond de molen De Vlijt aan de Harnjesweg 54a is in de Omgevingsvisie aangeduid. De molen betreft een in werking zijnde stellingmolen uit 1879.
Het onderhavige plan bevindt zich op een afstand van 120 meter tot de molen en ligt daarmee binnen de invloedssfeer van de molen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bouwhoogte worden afgestemd op de biotoop van de molen. De toegestane bouwhoogte is afhankelijk van de stellinghoogte van de molen. De stellinghoogte van molen De Vlijt is 7 meter. Aan de hand van een formule uit de verordening blijkt dat tot 167 meter uit de as van de molen niet hoger dan de stelling gebouwd mag worden. Tussen 167 meter en 400 meter uit de as van de molen volgt de toegestane bouwhoogte een schuin opgaande lijn van 7 meter tot 11,66 meter. Na 400 meter gelden geen beperkingen ten aanzien van de bouwhoogtes als gevolg van de molen.
Voorliggend plan betreft de realisatie van bebouwing met wisselende hoogtes van 9,9 meter tot 13 meter in het uiterste noorden van het plangebied. Deze hoogten zijn gelijk aan de hoogten op grond van het bestemmingsplan "DM-terrein". Het plangebied heeft een afstand die varieert van 120 meter tot 380 meter vanaf de molen. Dit betekent dat het gehele plangebied binnen de invloedssfeer van de molen valt. Hierdoor mag in het hele plangebied in principe niet hoger gebouwd worden dan 11,66 m om de situatie van de molen niet te verslechteren.
Omdat tussen het plangebied en de molen en in de oude situatie ook in het plangebied bebouwing aanwezig was die hoger is dan toegestaan ingevolge de verordening, moet bepaald worden in hoeverre het plan daadwerkelijk een beperking van de windvang van de molen tot gevolg heeft. Hierbij moet worden bekeken of de nieuwe situatie leidt tot een wijziging van de windvang ten opzichte van de huidige situatie.
In de planvorming, bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan, is rekening gehouden met de windkorenmolen De Vlijt. Het blijkt dat de molenbiotoop in de huidige situatie reeds wordt verstoord, omdat binnen de biotoop bebouwing aanwezig is die hoger is dan de berekende toegestane bouwhoogte. Het gaat hierbij om (voormalige) bebouwing van de Mouterij en Diedenoort. In de verordening is opgenomen dat een op te richten of te wijzigen obstakel nooit tot een verslechtering van de (reeds onvoldoende) windtoevoer mag leiden. Zoals reeds eerder genoemd overschrijden bepaalde (voormalig) bestaande gebouwen in het plangebied en in het gebied tussen het plangebied en de molen de toegestane hoogte.
De hoogten van bestaande, te behouden bebouwing in het plangebied en bestaande bebouwing tussen het plangebied en de molen zijn nauwkeurig ingemeten. Hierdoor is duidelijk geworden dat de hoogte van de bestaande Mouterijbebouwing 14,5 meter bedraagt. Het Diedenoortcomplex heeft een hoogte van 18,5 meter en zal worden gesloopt. De Mouterijbebouwing wordt gehandhaafd en is omgevormd tot een woongebouw. Deze gebouwen en bijbehorende hoogten bepalen momenteel de windvang van de Churchillweg vanuit deze richting en zijn daarom maatgevend voor het al dan niet verslechteren van de windvang van de molen. Door ervoor te zorgen dat de bouwhoogten van de nieuwbouw onder de genoemde bouwhoogten van de (te handhaven) bestaande bebouwing blijft, wordt gegarandeerd dat de nieuwe bebouwing niet voor een extra beperking van de windvang van de molen zorgt. Daarom bedraagt de bouwhoogte van het nieuwe, in oost-westelijke richting liggend, appartementencomplex maximaal 13 meter. Het appartementencomplex beïnvloedt de windvang van de molen niet, omdat de bebouwing niet hoger is dan de bestaande, achterliggende bebouwing. Ook de bebouwing in het uiterste zuiden van het plangebied is afgestemd op de biotoop van de molen door hier een maximale bouwhoogte van 9,9 meter aan toe te kennen. Ten opzichte van het bestemmingsplan "DM-terrein" verslechtert de windvang van de molen niet, daar deze wordt bepaald door de bestaande bebouwing.
Met de in dit plan opgenomen hoogten voldoet het plan aan de vaststellingsovereenkomst zoals afgesloten door de initiatiefnemers enerzijds en de molenaar van molen De Vlijt, de Vereniging Wageningen Monumentaal, buurtbewoners en de Vereniging De Hollandsche Molen anderzijds (d.d. 20 april 2009) De provincie Gelderland geeft in haar brief d.d. 27 juli 2010 aan dat onderzoek en overleg met betrokkenen, in het kader van deze overeenkomst, heeft aangetoond dat de uitvoering van de plannen de windvang van de molen niet verslechtert.
Om te voorkomen dat bouwwerken danwel beplanting ervoor zorgen dat de windvang van de molen in de toekomstige situatie verslechtert, is onderhavig plan voorzien van een molenbiotoopregeling. Op de verbeelding is hiertoe een aanduiding "Vrijwaringszone - molenbiotoop" opgenomen, die vanaf de stelling van de molen een zone van 400 m rondom de molen beslaat. In de regels is de bepaling opgenomen dat:
Het planvoornemen past binnen het beleid van de Omgevingsverordening Gelderland.
Algemeen
In het kader van het KWP4 hebben de gemeenten binnen de regio Regio FoodValley de kwantitatieve binnenregionale verdeling vastgesteld. Daarbij ligt de nadruk op aandacht voor flexibiliteit in de programmering en aandacht voor de ladder voor duurzame verstedelijking. In deze paragraaf wordt ingegaan op de kwantitatieve verdeling van woningen. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 4.2.1.1 aan de orde.
De nieuwe bevolkingsprognoses voor Regio FoodValley zijn gebaseerd op de Gelderse prognose 2014. Het aantal woningen voor de Gelderse gemeenten bedraagt 11.600 voor de periode 2015-2025 en ca. 14.500 voor de gehele FoodValley regio. De verdeling is als volgt:
Gemeenten | Aantal woningen |
Ede | 4.000 |
Barneveld | 3.500 |
Nijkerk | 2.000 |
Wageningen | 1.600 |
Scherpenzeel | 500 |
Totaal | 11.600 |
De regio heeft afgesproken dat de binnenregionale verdeling voor de Gelderse gemeenten wordt gebaseerd op de Gelderse prognose 2014. Vertrekpunt voor de onderlinge verdeling van de Gelderse gemeente was de kwantitatieve binnenregionale verdeling KWP3. Deze verdeling is voor een aantal gemeenten aangepast op basis van actuele uitgangspunten in de betreffende gemeenten.
Beoordeling plan
Onderhavig plan voorziet in de bouw van 48 grondgebonden woningen en woongebouwen met maximaal 186 zelfstandige (minimaal 15%) en onzelfstandige (minimaal 60%) wooneenheden voor studenten en Phd'ers. In de herziening van de KWP3-afspraken voor wat betreft de kwantitatieve binnenregionale verdeling (KWP4), is een toevoeging van 1.600 nieuwe woningen in de periode 2015-2025 afgesproken. De aantallen eenheden voor studentenhuisvesting maken geen onderdeel uit van deze 1.600 woningen voor Wageningen, vanwege de dynamische en specifieke behoefte van studentenhuisvesting. Hierover zijn aparte afspraken gemaakt met de provincie. In 2015 zijn er in Wageningen ongeveer 50 woningen opgeleverd. Dit betekent dat er voldoende kwantitatieve ruimte beschikbaar is voor de realisatie van 48 woningen. Het planvoornemen past dan ook binnen de 'kwantitatieve binnenregionale verdeling' (KWP4) van de regio FoodValley.
Algemeen
De Structuurvisie Wageningen, vastgesteld door de gemeenteraad op 3 december 2012, beschrijft de ruimtelijke ambities voor de komende 10 jaar. De structuurvisie vormt een kwalitatief ruimtelijk ontwikkelings- en afwegingskader en dusdanig flexibel dat ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelen en veranderingen in de markt.
In de structuurvisie zijn de belangrijkste (sociaal-economische) opgaven gedefinieerd. Het gaat om de volgende opgaven:
Navolgende afbeelding geeft de visiekaart van de Structuurvisie Wageningen weer.
Afbeelding 4.1: Visiekaart (bron: Structuurvisie Wageningen)
Beoordeling plan
Wageningen koestert de kwaliteiten van het landschap, wil niet langer uitbreiden in het landschap en wil vooral investeren in de kwaliteit van de bestaande stad. Wageningen groeit nog wel, maar de grote groei is eruit. Naast de bestaande uitbreidingslocatie Kortenoord gaat Wageningen daarom niet meer uitbreiden. De nadruk komt volledig op de herontwikkeling van bestaande wijken te liggen. Plangebied De Mouterij is een planologisch bestaande woningbouwlocatie. Ontwikkeling van deze locatie past binnen de gedachte en ruimtelijke kaders van de structuurvisie.
Algemeen
De woonvisie is kaderstellend en richtinggevend voor het beleid op het gebied van wonen in Wageningen voor de periode tot en met 2015, en de verschillende (sociale en fysieke) projecten die hieruit voortvloeien. De ambitie van de woonvisie richt zich op de thema's vitaliteit en identiteit. De woonvisie heeft betrekking op de periode tot 2015. Thans wordt gewerkt aan een herziening van de woonvisie.
Bij de ambitie voor een vitale stad wordt in de eerste plaats gestreefd naar een fysieke balans, waarbij de nadruk wordt gelegd op het stimuleren van de doorstroming op de woningmarkt en keuzevrijheid voor de woonconsument. In de woonvisie is ervoor gekozen te sturen op woonmilieus met verschillende woningdichtheden. De woonvisie hanteert voor Wageningen vier woonmilieus:
Binnen de woonmilieus wordt gevarieerd op het woningbouwprogramma (aandeel grondgebonden woningen, prijsklassen, eigendomsverhouding, et cetera). De grote opgave ligt onder andere bij het creëren van kleinstedelijke woonmilieus in inbreidingsgebieden, waarbij het aandeel grondgebonden woningen sterk wordt verhoogd. In inbreidingsgebieden wordt daarom 60% grondgebonden woningen ten opzichte van 40% gestapelde woningen als richtinggevend aangehouden. Met name in het middendure segment is de uitdaging grondgebonden woningen toe te voegen. In het dure en zeer dure segment bepaalt de markt het aanbod. Het kleinstedelijke woonmilieu kenmerkt zich door een kleinschalige opzet, met dichtheden tot 33 woningen per hectare.
Bij de ambitie voor een vitale stad wordt in de tweede plaats gestreefd naar een sociale balans. De sociale balans betreft de balans tussen wonen, welzijn en zorg, waarbij samenwerking wordt gezocht met bewoners en zorg- en welzijnaanbieders.
De ambitie de identiteit als City of Life Sciences te versterken heeft betrekking op de versterking van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit van het wonen in Wageningen.
Beoordeling plan
Onderhavig plan betreft het creëren van kleinstedelijk woonmilieu waarbij grondgebonden zelfstandige woningen en gestapelde (on)zelfstandige woningen worden gerealiseerd op een inbreidingslocatie. Hoewel wordt bijgedragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het bestaand stedelijk gebied wordt niet geheel voldaan aan de gegeven verhouding tussen grondgebonden en gestapelde woningen. Dit komt met name omdat sprake is van studentenhuisvesting.
De woningen worden gerealiseerd in de middeldure en goedkope prijsklasse. Een en ander past binnen de vastgestelde kaders van de woonvisie.
Woonvisie Wageningen 2016-2025 (concept)
De belangrijkste focus van de Woonvisie is gericht op het vergroten van de beschikbaarheid van woningen voor de doelgroepen ouderen, statushouders, GGZ-cliënten en kwetsbare groepen die een acute woonvraag hebben, allen met een inkomen tot € 35.738. Daarnaast is ook het vergroten van het woningaanbod en de beschikbaarheid van woningen voor studenten, (lagere) middeninkomens (inkomen € 35.738 tot 43.786), PhD'ers en kenniswerkers een belangrijke prioriteit van de woonvisie. De mensen staan centraal, dus ook de wijze waarop wordt gewoond speelt een belangrijke rol in de Woonvisie. De thema's maatwerk mogelijk maken, differentiatie van woningtypen en doelgroepen in buurten en duurzaamheid van de woningvoorraad spelen een belangrijke rol.
De ontwikkeling past voor een groot deel binnen de uitgangspunten van de concept-woonvisie .
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1). Het stedenbouwkundig beeldkwaliteitsplan zijn geborgd in het bestemmingsplan en worden als onderdeel van het bestemmingsplan door de gemeenteraad van Wageningen vastgesteld. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft op 20 juni 2016 een positief advies uitgebracht over het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan. Het definitieve bouwplan wordt door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aan het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan getoetst.
Het beleid op het gebied van Duurzaam Bouwen is door de gemeente Wageningen vastgelegd in het 'Klimaatplan 2013-2016', vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2013. In Wageningen worden 2 soorten projecten onderscheiden:
Standaardprojecten
Voor standaardprojecten geldt als norm:
D-profielprojecten
Voor D-profielprojecten (project met meer dan 50 woningen (tussen 30 en 50 woningen is D-profiel facultatief), gemeentelijk/maatschappelijk object, utiliteitsbouw van meer dan 1000 m2 of grond in eigendom van de gemeente) wordt op het thema energie gestreefd naar een zo hoog mogelijk duurzaamheidsniveau. Waar mogelijk wordt energieneutraal of zeer energiezuinig bouwen gerealiseerd. Andere duurzaamheidsaspecten die in het D-profiel mee worden genomen zijn: natuur/landschap, water, bodem, afval, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, mobiliteit. Het basisniveau is wat in gemeentelijk beleid vastligt of wettelijk vereist. Per thema wordt gekeken naar de specifieke kenmerken, knelpunten en mogelijkheden om een hoger duurzaamheidsniveau te realiseren dan wat wettelijk of beleidsmatig is vereist. Het D-profiel wordt opgesteld door de gemeente in overleg met externe partij(en) die een (juridische) positie in het gebied hebben. Het gezamenlijk overeengekomen D-profiel is de ambitie voor de verdere planvorming en uitwerking hiervan.
Aanvullend op de normen voor een standaardproject, geldt voor een D-profielproject als basisnorm:
Toelichting GPR gebouw
De gemeente werkt met GPR-gebouw. Dit is een instrument dat door een groot aantal gemeenten gebruikt wordt om op gebouwniveau afspraken te maken met bouwpartijen. Er zijn 5 prestatievelden waarvoor scores ('rapportcijfers') worden afgesproken: energie, milieu, gezondheid, gebruikswaarde en toekomstwaarde. De bouwpartijen hebben zelf de vrijheid te bepalen met welke maatregelen de afgesproken scores worden gerealiseerd. Zij kunnen daartoe gebruik maken van de bij GPR-gebouw behorende rekenmodules op een beschermde website.
Gesteld kan worden dat de woningbouw in het plangebied De Mouterij aansluit bij het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid, dat gericht is op intensivering van bestaand stedelijk gebied.
Aan de verschillende overheden zijn op basis van (milieu)wetgeving zoals de Wet milieubeheer, de Wabo, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder en de Wet luchtkwaliteit vele taken en bevoegdheden op milieugebied toegekend. Deze hebben ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgevingkwaliteit door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen.
Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Vanwege de toekomstig uit te voeren bodemingrepen, is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 3) ter plaatse van het plangebied uitgevoerd op 2 mei 2016. Uit dit onderzoek is het volgende naar voren gekomen:
Beschikbare gegevens
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat op basis van de aangetroffen bodemkwaliteit geen directe belemmering is te verwachten voor de beoogde ontwikkeling. Als aandachtspunten worden genoemd de aanwezige puin- en sintelhoudende laag bij het ketelhuis en de aanwezige mogelijk teerhoudende asfaltverharding. Naar verwachting zijn genoemde laag en de asfaltverharding niet geschikt voor hergebruik.
Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond van het plangebied zijn plaatselijk zwakke bijmengingen met kolengruis of baksteen aangetroffen. Vanwege de aard van de bijmenging worden deze niet als asbestverdacht aangemerkt. In de ondergrond zijn bijmengingen met bodemvreemd materiaal aangetroffen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld of in de bodem geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met PAK en zeer plaatselijk met kwik. In de ondergrond wordt plaatselijk een licht verhoogd PAK-gehalte gemeten.
De aangetoonde lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot nader onderzoek en vormen geen beperkingen voor het beoogde toekomstig gebruik (wonen).
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het
milieu. Gegeven de in de rapporten beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voor de voorgenomen ontwikkeling en realisatie van woningen.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige
bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van
(spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied. Voor woningen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (Lden) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB voor het binnenstedelijk gebied.
Het bestemmingsplan omvat nieuwe geluidgevoelige bestemmingen nabij de Churchillweg, Beatrixlaan, Vergerslaan en Geertjesweg. Ten behoeve van het bestemmingsplan is door Aveco de Bondt op 3 mei 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de Wet geluidhinder en goede ruimtelijke ordening (zie bijlage 4).
In het akoestisch onderzoek zijn de geluidniveaus op de gevels van de grondgebonden woningen en de gestapelde (studenten)woningen bepaald en getoetst aan de grenswaarden.
Uit het akoestisch onderzoek is het volgende gebleken:
Omdat de geluidniveaus op de woningen nabij de Beatrixlaan en Diedenoort voldoen aan de eerder vastgestelde hogere grenswaarden, is het aanvragen van hogere grenswaarden Wet geluidhinder alleen nodig voor de gestapelde (studenten)woningen. Dit deel van het plan is daarom getoetst aan de Beleidsregels hogere waarde Wet geluidhinder 2008. Er is voldaan aan de Beleidsregels wat betreft geluidreducerende maatregelen (niet mogelijk en/of wenselijk), criteria voor hogere grenswaarden (vervangende nieuwbouw) en woningindeling (30% van de verblijfsruimten aan geluidluwe zijden).
Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek blijkt dat voor een aantal grondgebonden woningen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Deze overschrijding voldoet aan de reeds eerder vastgestelde hogere grenswaarde in het kader van het bestemmingsplan "DM-terrein". Dit betekent dat in het kader van de omgevingsvergunning een maatregelenonderzoek moet worden uitgevoerd, om het vereiste binnenniveau te waarborgen. Hierbij moet het cumulatieve niveau van alle wegen te samen gehanteerd worden. Voor de gestapelde (studenten)woningen geldt ook een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, aan de maximaal toegestane grenswaarde wordt voldaan. Daarom dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd en een maatregelenonderzoek moet worden uitgevoerd om het vereiste binnenniveau te waarborgen. Hierbij moet het cumulatieve niveau van alle wegen te samen gehanteerd worden.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Het plan voorziet in een gevoelige functie in de vorm van woningen.
In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering (2009)" worden op basis van onderzoeks- en ervaringsgegevens richtafstanden aanbevolen tussen bedrijvigheid en milieuhindergevoelige functies. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor omgevingstypen "gemengd gebied" en "rustige woonwijk". Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. De functiemenging houdt in dat naast woningen andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven voorkomen. In een rustige woonwijk komen, naast wijkgebonden voorzieningen, vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype “rustige woonwijk”. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.
De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van woningen en enkele (wijkgebonden) winkels en voorzieningen, waaronder een kinderdagverblijf en een aannemersbedrijf. Het betreft hierdoor het omgevingstype “rustige woonwijk”. Enkel ten noorden van het plangebied is een concentratie aan voorzieningen en overige niet-woonfuncties aanwezig. Ter plaatse zijn, rondom de Geertjesweg, onder andere een supermarkt, een ijzerhandel, een kinderdagverblijf en een apotheek gesitueerd. Het gebied ter plaatse is te karakteriseren als “gemengd gebied”.
Op basis van voornoemde VNG-uitgave geldt voor de winkels en voorzieningen in de directe omgeving van het plangebied een aanbevolen richtafstand van 10 tot 30 meter ten opzichte van woningen. Bij benadering is de kortste afstand tussen de nieuwe woonfunctie in het plangebied en de aanwezige voorzieningen in de omgeving circa 30 meter, dit met uitzondering van het noordelijk deel van het plangebied. De aanbevolen richtafstanden voor een “rustige woonwijk” worden in het overgrote zuidelijk deel van het plangebied niet overschreden.
Ten noorden van het plangebied bevinden zich een supermarkt en ijzerhandel, met bijbehorende richtafstanden van respectievelijk 10 m en 30 m. De woningen zijn op circa 15 meter van deze functies beoogd. Aangezien ter plaatse sprake is van gemengd gebied, kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verminderd. De aanbevolen richtafstanden bedragen hiermee respectievelijk 0 m en 10 m. Deze afstanden worden niet overschreden.
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere milieubelastende functies gelegen. De gevoelige functies in het plangebied zijn gelegen op afdoende afstand tot deze functies om hinder over en weer te voorkomen. Het aspect bedrijvigheid heeft geen negatieve invloed op de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.
Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.
Onder meer uit informatie van de provinciale risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling. Er zijn geen buisleidingen en/of transportverbindingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied gesitueerd. Daarnaast zijn er ook geen inrichtingen aanwezig met een significantie risicocontour. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart weer.
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
De omgeving van het plangebied wordt niet gebruikt ten behoeve van opslag, de productie en/of het transport van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn onder meer de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het "Besluit nibm", geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3 ). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (3% criterium) is maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Het onderhavige project is dan ook gelet op de beperkte omvang ervan aan te merken als een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Maatgevend voor het beoordelen van de luchtkwaliteit zijn de stikstof en fijnstof gehalten in de lucht. Het RIVM heeft de luchtkwaliteit in Nederland in inzichtelijk gemaakt en de achtergrond concentraties in een kaart opgenomen. Ter hoogte van het plangebied gelden voor het jaar 2025 de volgende waarden:
Navolgende afbeeldingen geven een uitsnede van de achtergrond concentraties van stikstof en fijnstof in het jaar 2025 ter plaatse van het plangebied weer.
Afbeelding 4.3: Achtergrond concentratie stikstof (bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM).
Afbeelding 4.4: Achtergrond concentratie fijnstof (bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM).
Uit vorenstaande blijkt dat de grenswaarden niet overschreden dreigen te worden. Een gedetailleerd onderzoek is voor de beoogde ontwikkeling dan ook niet van toepassing.
Doordat de achtergrondwaarden in een grof grid zijn ingedeeld, kan op lokaal niveau, door de aanwezigheid van puntbronnen, de werkelijke luchtkwaliteit mogelijk de grenswaarden overschrijden. Afgezien daarvan wijzigt de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving niet omdat op grond van het bestemmingsplan "DM-terrein" reeds woonbebouwing is toegestaan.
Op basis van de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling en de situatie ter plaatse van het plangebied kan geconcludeerd worden dat:
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets verplicht bij gemeentelijke bestemmingsplannen. De watertoets is een procesinstrument, waarbij de initiatiefnemer, de gemeente en het waterschap onderlinge afstemming zoeken. Op 28 april 2016 heeft Aveco de Bondt een watertoets uitgevoerd. Deze toets is opgenomen in bijlage 5. Op 11 mei 2016 heeft het waterschap Vallei en Veluwe aangegeven in te stemmen met de watertoets.
Er zijn veel beleidstukken over water vastgesteld. Zowel de provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsvisie Gelderland (december 2015) van de Provincie Gelderland, het Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 en de uitgangspuntennotitie ‘Beleidskader bij stedelijke uitbreiding’ van Waterschap Vallei en Veluwe, het verbreed GRP 2010-2015, het Waterplan Wageningen (2005) en het afkoppelbeleid van de gemeente Wageningen.
In navolgende tabel is kort de relevantie van de waterhuishoudkundige aspecten weergegeven.
Tabel 4.1: Relevante waterhuishoudkundige aspecten (bron: Watertoets Aveco de Bondt, 28 april 2016)
In de toekomstige situatie vindt geen versnelde afvoer van hemelwater plaats. Voor het toekomstige verhard oppervlak wordt compenserende waterberging aangelegd volgens de trits ‘vasthouden, bergen, afvoeren’.
Afvoer hemelwater: Mogelijk kan een deel van de waterberging worden gerealiseerd door het toepassen van Sedumdaken. De bergingscapaciteit van Sedumdaken is afhankelijk van het type vegetatie dat wordt toegepast. Het overige hemelwater van de verharde oppervlakken wordt afgevoerd naar een ondergrondse waterberging, krattensysteem of IT-riolering, binnen het plangebied.
Afvoer afvalwater: De vuilwaterriolering van het plangebied wordt word aangesloten op de bestaande riolering in de Churchillweg en de Beatrixlaan.
Wateroverlast wordt voorkomen door de inrichting van het plangebied af te stemmen op de (geo)hydrologische situatie binnen het plangebied.
Grondwater: In het kader van de herinrichting van het gebied is in 2005 door CSO Adviesbureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Als onderdeel van dit onderzoek is de grondwaterstand in het gebied bepaald. Hieruit bleek dat de grondwaterstand zich dieper dan 5 meter onder maaiveld bevindt.
Oppervlaktewater en waterberging: Er is geen oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Voor het toekomstige verhard oppervlak hanteert het waterschap een bergingsnorm van 60 mm. Middels Sedumdaken kan een deel van de benodigde waterberging worden gerealiseerd. Het overige hemelwater van de verharde oppervlakken wordt afgevoerd naar een ondergrondse waterberging, krattensysteem of IT-riolering, binnen het plangebied.
Binnen het plangebied zijn geen (grond)waterproblemen te verwachten. Er is voldoende ruimte aanwezig om aan de eisen van gemeente en waterschap te voldoen. Het plan bevat geen oppervlaktewater en loost niet op water van het waterschap.
De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 -gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming. De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst. Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en Faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Aangezien op voorhand niet uit te sluiten valt dat door de voorgenomen ontwikkeling beschermde flora en/of fauna geschaad wordt, is er door Aveco de Bondt op 21 april 2016 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 6. Naar aanleiding van deze quickscan is door Aveco de Bondt in september 2016 een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7)
Bij gebiedsbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen de Natuurbeschermingswet 1998 en Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), in Gelderland het Gelders Natuurnetwerk (GNN) genoemd. De Natuurbeschermingswet 1998 beschermt Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Het GNN is niet opgenomen in een natuurwet, maar dient meegenomen te worden bij de planologische afweging.
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat beschermd is in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft de uiterwaarden van de Neder-Rijn, onderdeel van Natura 2000-gebied 'Rijntakken', op een afstand van ongeveer 750 meter ten zuiden van het plangebied. Op ongeveer 1 kilometer afstand ten zuidoosten van het plangebied is Natura 2000-gebied 'Veluwe' gelegen. Vanwege de afstand en de aard van de ontwikkeling zijn negatieve effecten van de geplande ontwikkeling op gebieden die beschermd zijn in het kader van de Nb-wet uit te sluiten.
Het plangebied ligt niet in of nabij het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het dichtstbijzijnde element van het GNN ligt op ongeveer 750 meter ten zuiden van het plangebied (afbeelding 3). Het betreft hier de uiterwaarden van de Neder-Rijn, ten zuiden van Wageningen. Er is geen sprake van een afname van het oppervlak, of versnippering van het GNN. Externe effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling, zoals verstoring door licht en geluid, zijn op basis van de afstand en tussenliggende elementen uit te sluiten. Negatieve effecten van de beoogde ontwikkeling op (wezenlijke kenmerken en waarden van) het GNN zijn eveneens uit te sluiten. Een "Nee Tenzij" toets is niet noodzakelijk.
Een aantal van de soorten die in het plangebied kunnen voorkomen, is strikter beschermd (tabel 2 en 3 Flora- en faunawet). Voor deze soorten geldt dat als de activiteit leidt tot aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen en/of leefgebied, er in de meeste gevallen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Het betreft de volgende soorten:
Het park heeft enige waarde voor de flora en fauna, mits de (fruit)bomen behouden blijven. Met name voor insecten (bijen, vlinders) hebben deze bomen ecologische waarde.
Gebiedsbescherming: Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van beschermde (natuur)gebieden. Hierdoor is met de plannen geen sprake van (significante) aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van gebieden beschermd in het kader van de NB-wet of kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk.
Soortenbescherming: Omdat op grond van de quickscan niet kan worden uitgesloten dat in de bebouwing in het plangebied vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, is een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat vleermuizen aanwezig zijn en dat een ontheffing op grond van de Flora en faunawet noodzakelijk is om de bestemming te kunnen verwezenlijken. De benodigde ontheffing is aangevraagd.
Negatieve effecten van de beoogde ontwikkeling op overige soorten worden niet verwacht.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.
Om inzicht te krijgen in de eventuele aanwezigheid van archeologische resten, is besloten om voor het gehele DM-terrein alsmede voor de Pantarijn (tezamen DMP-terrein) een Bureau- en Inventariserend Veldonderzoek (Raap, 2006) uit te voeren. De conclusie van dit onderzoek luidt dat het bodemarchief mogelijk een of meerdere vindplaatsen uit de periode IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen bevat. Een Inventariserend onderzoek door middel van proefsleuven moet uitkomst bieden over de waarde en exacte ligging ervan, alsmede de te nemen vervolgstappen.
Het Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven is uitgevoerd voor het gehele DMP-terrein, in overeenstemming met de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het door het bevoegd gezag (het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wageningen) goedgekeurde programma van eisen. In het onderzoeksgebied zijn 15 proefsleuven met afmetingen van 25 x 4 m (100 m2) aangelegd. In enkele sleuven zijn sporen uit de IJzertijd aangetroffen. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan voorts worden geconcludeerd dat een deel van de mogelijke vondsten reeds in het verleden is verstoord. Voor deze gebieden geldt dan ook een lage verwachtingswaarde. Met name aan de randen van het plangebied is de kans aanwezig dat nog onverstoorde resten in het plangebied aanwezig zijn.
Op basis van de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen is door het bevoegd gezag het volgende selectiebesluit genomen:
"Het DMP-terrein is op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek te beschouwen als één grote archeologische vindplaats waarvan delen op basis van belevingsaspecten, fysieke criteria en inhoudelijke criteria laag, middelhoog of hoog gewaardeerd zijn:
(Verwachtings)waarde | Deellocatie | |
Terrein met hoge archeologische (verwachtings)waarde | Westelijk deel van DMP-terrein, de door SOB groengekleurde advieszone, specifiek ter hoogte van proefsleuven 7 en 8. Westelijk deel van DMP-terrein, de door SOB groengekleurde advieszone, specifiek ter hoogte van proefsleuven 1, 2, 4 en (deel van) 5. |
|
Terrein met middelhoge archeologische (verwachtings)waarde | De door SOB groengekleurde advieszone, specifiek ter hoogte van proefsleuf 6. | |
Terrein met lage archeologische (verwachtings)waarde | Oostelijk deel van DMP-terrein, en: De anno 2006 bebouwde delen van het DMP-terrein. |
Tabel 4.2: Archeologische verwachting (bron: Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven DMP-terrein, Wageningen)
Gesteld kan worden dat het plangebied behoort tot het gebied dat op basis van het proefsleuvenonderzoek te karakteriseren is als "terrein met lage archeologische (verwachtings)waarde".
In de meeste proefsleuven in het oostelijk deel van het DMP-terrein (het plangebied) bleek de bodem reeds grotendeels verstoord door bouw-, ontgravings- en/of egalisatiewerkzaamheden of de aanleg van kabels, leidingen en rioleringen. In intacte delen bleken zich bovendien slechts weinig sporen (meestal van onbekende ouderdom of recent) af te tekenen. De archeologische resten die nog in dit deel van het plangebied aanwezig (kunnen) zijn, worden door de gemeente Wageningen niet behoudenswaardig geacht.
Behoud van (eventueel) aanwezige archeologische resten is niet noodzakelijk. Er dient evenwel altijd rekening mee te worden gehouden dat, indien tijdens graafwerkzaamheden ten behoeve van nieuwbouw archeologische resten worden aangetroffen, op grond van de meldingsplicht conform de Erfgoedwet (artikel 5.10) contact opgenomen moet worden met het bevoegd gezag, de gemeente Wageningen.
Voor het Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven, alsmede het selectiebesluit wordt verwezen naar bijlage 8 bij dit bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling zal vanwege een reeds verstoorde bodem geen archeologische waarden aantasten. Indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, dan geldt de wettelijke meldingsplicht (Erfgoedwet art. 5.10): "Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister." Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke vondst bij de gemeente Wageningen worden gemeld.
Sinds 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht conform Besluit ruimtelijke ordening (Bro artikel 3.1.6. lid 2a) aan te geven hoe zij rekening houdt met de binnen het grondgebied aanwezige of te verwachten cultuurhistorische waarden (onder en boven de grond). Cultuurhistorie vormt hiermee een verplicht afwegingskader bij het integrale ruimtelijke beleid.
Al lang voor de stichting van Wageningen als stad lag het zwaartepunt van de bewoning op Wagenings grondgebied tussen het huidige stadscentrum en Droevendaal; het huidige Mouterijnoort. In dit gebied woonden mensen op de grens tussen laag en hoog: tussen nat en droog. Het natte was van belang om te kunnen beschikken over drinkwater voor mens en dier en het droge om acceptabel te kunnen wonen en akkerbouw te kunnen bedrijven.
In de tijd van Karel de Grote (768 - 814) begon een tijd van ontginnen en inventariseren, waarbij met name kloosterlijke instanties en (bestuurlijke) grootgrondbezitters het voortouw namen. Zo ontstonden langzamerhand akkers.
Ten tijde van de stichting van de stad in de 13e eeuw was rond Mouterijnoort sprake van een keurig rechthoekig verkaveld akkerbouwgebied. Pas in de elfde of twaalfde eeuw ontstaat de Churchillweg die dan schuin door de bestaande percelen heengaat. Als deze weg halverwege de negentiende eeuw wordt verhard, is het gebied rond Mouterijnoort nog nagenoeg leeg. Dat wil zeggen het is tabaksland. Als de markt voor inlandse tabak na 1800 begint in te storten halveert het Wageningse tabaksareaal in korte tijd. Wageningen had behoefte aan werkgelegenheid. In dat kader paste ook de inspanningen voor de ‘grindweg’ die Wageningen eerder klaar had dan Ede.
De eerste ‘ondernemer’ die specifiek op de vernieuwde Grindweg afkwam kocht in 1864 een ‘schuur met tabaksland’ langs de Eekmolenweg, en stichtte daar de ‘Wageningse Bierbrouwerij’. In 1907 is de brouwerij verbouwd tot een mouterij. Direct achter de brouwerij komt op een bestaande uitbreiding van de oude brouwerij (de brouwtoren) een eesttoren. Navolgende afbeelding geeft deze toren weer.
Afbeelding 4.5: De Mouterij (bron: Mouterijnoort, Leo Klep 2009)
In 1898 verrees aan de Grindweg een nieuwe fabriek. Aan de noordzijde van de Harnjesweg werd op een stuk een zuivelfabriek gevestigd. Van deze fabriek resteert het kantoor uit 1930 ('het melkhuisje') nog. Ten noorden van deze zuivelfabriek en tegenover de mouterij werd in 1922 een drie etages tellende tabaksstripperij gebouwd.
Uiteindelijk begon het mouterijgebied echt ‘in de stad’ te liggen. Zo werden tussen pakweg 1920 en 1925 de Patrimonium- en Irenewijk gebouwd: de woonwijken tussen de mouterij en de Postjesweg. De ambachtsschool kwam in 1933 gereed. Het pand had een zeer moderne uitstraling en ook de kwaliteit van het geboden onderwijs miste haar uitwerking niet: van heinde en ver kwamen leerlingen naar de Wageningse school.
Navolgende afbeelding geeft de ambachtschool anno 1933 weer.
Afbeelding 4.6: Ambachtschool anno 1933 (bron: Mouterijoort, Leo Klep 2009)
Navolgende afbeelding heeft Mouterijnoort anno 1968 weer.
Afbeelding 4.7: Mouterijnoort anno 1968 (bron: Mouterijoort, Leo Klep 2009)
In 1983 strijkt Hogeschool Diedenoort neer achter de mouterij. In 1996 verrees – half verscholen achter de mouterij – een vier etages en 4.000 vierkante meter tellende nieuwbouw.
Vrijwel gelijktijdig met de sluiting van de brouwerij/mouterij in 2004, vertrekt VMBO-Pantarijn en Hogeschool Diedenoort. Hierdoor komt een vrij groot gebied vrij: een inbreidingslocatie te midden van de Wageningse wijken.
De geschiedenis van het plangebied en de directe omgeving begint met de ‘projectontwikkelaars’ die dit stukje Wageningen zo’n 800 jaar terug hebben ingericht als agrarisch gebied. Veel later was er sprake van ondernemers die op deze plek – die toen nog een eindje buiten de bebouwde kom lag - een waar industriegebied lieten ontstaan. En de laatste eeuw wordt het gebied langzaam ingesloten door de groeiende stad. Een proces dat nu als het ware afgerond gaat worden met de bouw van een moderne stadse woonwijk. Binnen het nieuwe plan zullen panden van de oude brouwerij van 1864 blijven herinneren aan een deel van dit verleden.
De (historische) ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving liggen ten grondslag aan het beeldkwaliteitsplan (zie paragraaf 3.3). Het beeldkwaliteitsplan is in belangrijke mate bepaald door de beeldbepalende Mouterijgebouwen en de architectonische eenheden rondom de mouterij. Op basis van het beeldkwaliteitsplan wordt een moderne stadse woonwijk passend geacht in het verlengde van de ontwikkeling van het plangebied en de directe omgeving tot op heden. Het aspect cultuurhistorie vormt daarom geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Het plangebied wordt vanaf de Churchillweg, een belangrijke doorgaande route, op twee plaatsen ontsloten; één aansluiting rechtstreeks vanaf de Churchillweg naar het bouwblok met gestapelde (studenten)woningen aan de noordzijde en één zuidelijker gelegen aansluiting vanaf de Beatrixlaan. Daarnaast wordt het plangebied ontsloten op de Geertjesweg tussen de supermarkt en een bestaande woning.
De ontwikkeling van woningbouw in het plangebied zorgt per saldo voor een toename van de hoeveelheid verkeer. Navolgende tabel geeft een indicatief beeld van de verkeerstoename.
Tabel 4.3: Verkeersgeneratie plangebied (bron: gemeente Wageningen)
De verwachte toename van de verkeersproductie bedraagt tussen de 635 en 770 ritten op een gemiddelde werkdag. Die ritten moeten worden verdeeld over het wegennet. In principe gaat het om vier windrichtingen. Door de verkeersgeneratie aan drie wegen toe te delen, ontstaat een meer realistisch beeld van de verdeling van het verkeer over het wegennet. De toename per wegvak is daarmee gemiddeld ca. 250 ritten per werkdag.
Door het realiseren van studentenwoningen moet rekening worden gehouden met een toename van de hoeveelheid fietsers op de fietsroute van de Churchillweg naar de WUR-Campus en richting het centrum van Wageningen. Dit heeft invloed op de verkeersintensiteit op de Churchillweg. De spitsintensiteiten zijn maatgevend en zorgen in de huidige situatie al voor aandachtspunten, zoals filevorming op het fietspad bij de oversteek van de Nijenoordallee. De toename van auto- en fietsverkeer is absoluut gezien beperkt. De mate van oversteekbaarheid blijft vergelijkbaar met de bestaande situatie en blijft daarmee een aandachtspunt.
De toekomstige situatie ten aanzien van de verkeersveiligheid blijft vergelijkbaar met de bestaande situatie. De inrichting van de 30 km/h-zone in de Beatrixlaan en de Geertjesweg blijft sober. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal aandacht worden besteed aan onder meer de aansluitpunten van het plangebied op de Beatrixlaan en de Geertjesweg en de veiligheid van voetgangers.
De gemeente Wageningen heeft in november 2015 haar beleid met betrekking tot parkeernormen in Wageningen vastgesteld. Dit beleid geldt zowel ten aanzien van het parkeren van motorvoertuigen als het parkeren van fietsen.
Navolgende tabel geeft de parkeernormen weer voor zover deze relevant zijn voor voorliggend bestemmingsplan.
Tabel 4.4: Parkeernormen plangebied (bron: Internadvies gemeente Wageningen, d.d. 18 oktober 2016)
Voor het bepalen van de parkeervraag voor het autoparkeren ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan is het plangebied ingedeeld in twee deelgebieden, te weten deelgebied supermarkt (noord) en deelgebied De Mouterij (midden en zuid).
Deelgebied noord
Voor het bepalen van de parkeervraag is ook de aanwezigheid van de supermarkt en de bovenwoningen ten noorden van het plangebied relevant. Derhalve is de parkeerbehoefte van deze functies meegenomen bij vaststelling van de parkeersituatie in het plangebied.
In het deelgebied noord gaat het om parkeereisen voor de volgende functies:
Navolgende tabel geeft inzicht in de parkeereis van de functies in deelgebied noord.
Tabel 4.5: Parkeereis deelgebied noord (bron: Internadvies gemeente Wageningen, d.d. 18 oktober 2016)
In de nieuwe situatie bedraagt de totale (bestaande) openbare parkeercapaciteit ten noorden van het plangebied alsmede de nieuwe voorzieningen in het noordelijke deel (op basis van een globale indicatieve inrichting, zie hoofdstuk 3) 63 parkeerplaatsen. De maatgevende situatie van de zaterdagmiddag vraagt 79 parkeerplaatsen. Hier is, inclusief dubbelgebruik per moment van de week, sprake van een tekort van 16 parkeerplaatsen. Dit kan leiden tot enige parkeerdruk op de omgeving.
De globale indicatieve inrichting, zoals deze is weergegeven in het concept inrichtingsplan, wordt uitgewerkt in een definitief inrichtingsplan. Bij de uitwerking wordt getoetst aan de gemeentelijke parkeernormen waardoor geen sprake is van een onevenredige parkeerdruk.
Deelgebied midden en zuid
In dit deelgebied gaat het om parkeervraag van de volgende functies:
Navolgende tabel geeft inzicht in de parkeereis van de functies in deelgebied midden en zuid.
Tabel 4.6: Parkeereis deelgebied midden en zuid (bron: Internadvies gemeente Wageningen, d.d. 18 oktober 2016)
In de nieuwe situatie bedraagt de totale (bestaande) openbare parkeercapaciteit 50 parkeerplaatsen. Daarnaast hebben enkele woningen een parkeerplaats op eigen terrein (totaal 40 parkeerplaatsen). De totale parkeercapaciteit bedraagt 90 parkeerplaatsen. De maatgevende situatie van de werkdagavond vraagt 86 parkeerplaatsen. Hier is sprake van een positieve parkeerbalans.
Plangebied (deelgebied noord en deelgebied midden en zuid)
In navolgende tabellen is de parkeerbalans van de gehele ontwikkeling weergegeven.
Tabel 4.7: Parkeervraag plangebied (bron: Internadvies gemeente Wageningen, d.d. 18 oktober 2016)
Tabel 4.8: Parkeercapaciteit plangebied (bron: Internadvies gemeente Wageningen, d.d. 18 oktober 2016)
In het gehele gebied bedraagt de parkeervraag maximaal 145 parkeerplaatsen. De situatie van de koopavond, de zaterdagmiddag en de koopzondag zijn maatgevend. In het gehele gebied is een aanbod van 153 parkeerplaatsen beschikbaar (waarvan 40 niet openbaar). Dit betekent een positieve parkeerbalans.
Aan de fietsparkeerplaatsen worden conform de Nota Parkeernormen Wageningen 2015 in het algemeen de volgende eisen gesteld:
Voor studentenhuisvesting gelden aanvullende eisen, te weten:
Op grond van vorenstaande parkeereisen bedraag de fietsparkeerbehoefte in het deelgebied noord 53 stuks. De fietsparkeerbehoefte in deelgebied midden en zuid bedraagt 242.
Het concept inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in bijlage 2, voldoet grotendeels aan de gestelde parkeereis, aangezien in het schetsplan rondom het studentencomplex ruimte is gereserveerd voor fietsparkeren. Het plan wordt in een volgende fase nader uitgewerkt en een toets aan de fietsnorm blijft daarbij aan de orde.
Bij de verdere uitwerking en concretisering van de plannen zal aandacht worden besteed aan het vorenstaande.
De capaciteit van de Churchillweg en omliggende woonstraten is voldoende om de verkeersbewegingen als gevolg van voorliggend plan op te vangen. In het plangebied is op basis van het huidige concept inrichtingsplan sprake van een sluitende parkeerbalans.
Voor zowel het autoparkeren als het fietsparkeren geldt dat in een nadere uitwerking van de plannen zorggedragen dient te worden voor afdoende parkeervoorzieningen. De nadere uitwerking zal worden vastgelegd in een definitief inrichtingsplan.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Voorliggend plan is een plan van de gemeente Wageningen in samenwerking met VolkerWessels Vastgoed en Van Swaay Projectontwikkeling. Op grond van artikel 6.12 lid 2 van de Grondexploitatiewet kan de gemeenteraad bij besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Tussen de gemeente en ontwikkelaars is een samenwerkingsovereenkomst gesloten. In de samenwerkingsovereenkomst is de verdeling van de kosten over de verschillende partijen vastgelegd. Voorts is tussen de gemeente en ontwikkelaars een planschadeovereenkomst gesloten.
Geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is het belangrijkste ruimtelijke ordeningsinstrument waarmee de gebruiksmogelijkheden van gronden op een juridisch bindende wijze worden vastgelegd. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat het gaat om toelatingsplanologie: de gebruiker van de gronden kan van overheidswege niet worden verplicht de in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksvorm ook daadwerkelijk te gaan realiseren (verwezenlijken van de bestemming). In verband hiermee bevat elk bestemmingsplan overgangsrecht op grond waarvan bestaand, van de bestemming afwijkend feitelijk gebruik mag worden voortgezet.
Een bestemmingsplan bevat twee onderdelen, namelijk een verbeelding en bijbehorende regels. De toelichting (op de regels en de verbeelding) vormt juridisch beschouwd geen onderdeel van het bestemmingsplan, maar speelt wel een belangrijke rol bij de interpretatie van de regels en de verbeelding. Voor een goed begrip van de (on)mogelijkheden van het bestemmingsplan dienen de verbeelding, de regels en de toelichting in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Het een kan niet los worden bezien van het ander.
In verband met de digitaliseringsverplichtingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het plan afgestemd op de RO standaarden 2012. De RO Standaarden 2012 bestaat uit een pakket aan standaarden verdeeld in:
Los van deze verplichting dient het bestemmingsplan (ook) in analoge vorm te worden vastgesteld door de gemeenteraad.
Op de verbeelding zijn bestemmingen weergegeven. In de regels is vervolgens per bestemming geregeld welk gebruik en welke bebouwing is toegestaan. Náást bestemmingen zijn op de verbeelding ook aanduidingen opgenomen. Een aanduiding heeft alleen betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.
Voor de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.
De regels zijn conform het Raadsbesluit van 28 september 2015 (zie bijlage 9) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) opgesteld. De SVBP2012 is één van de standaarden van de RO standaarden 2012. Deze standaard heeft geen enkele betrekking op de inhoud van de regels, maar regelt uitsluitend de structuur en wijze waarop planregels zijn opgebouwd.
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Het park vormt het centrale groenelement in het plangebied en heeft een groenbestemming gekregen. Binnen deze bestemming staat de groene inrichting centraal. Ook waterhuishoudkundige voorzieningen en speeltoestellen zijn toegestaan in de bestemming. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - parkeren" en "specifieke vorm van groen - garages" zijn respectievelijk parkeervoorzieningen en garages toegestaan.
De bestemming “Tuin” is toegekend aan de gronden gelegen bij de woonbestemmingen. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen in de vorm van erkers (behorende bij de aangrenzende woningen) toegestaan. De maximale bouwhoogte van een erker bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - erker" mag de bouwhoogte niet hoger zijn dan de bouwhoogte van de aangrenzende hoofdmassa. Erkers zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - erker". Binnen deze bestemming mag ter plaatse van een oprit worden geparkeerd.
Voor de aanduiding "specifieke vorm van tuin - garage" geldt dat garages zijn toegestaan.
De wegen en parkeerplaatsen die onderdeel uitmaken van de openbare ruimte hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" gekregen. De regels bij deze bestemming hebben voornamelijk betrekking op woonstraten, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn ook andere functies toegestaan zoals nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Deze bestemming is toegekend aan de gronden ten behoeve van gestapelde zelfstandige en onzelfstandige woningen, waaronder studentenhuisvesting, aan de noordzijde van het plangebied. In deze bestemming is binnen de bouwregels onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van bouwhoogten etcetera. Alleen voor hoofdgebouwen zijn goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangeduid. Voor het overige is het uitgeschreven in de regels. Het maximale bebouwingspercentage van het gehele bouwvlak bedraagt 55%.
Vanwege de gewenste flexibiliteit is binnen deze bestemming een ruim bouwvlak aangegeven waarbinnen het maximale aantal woningen is bepaald op 186. In de regels is bepaald dat minimaal 60% van het totaal aantal woningen onzelfstandig moet zijn.
Voor het plangebied is, aanvullend op regels van het bestemmingsplan, een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan bevat spelregels en richtlijnen voor de ruimtelijke kwaliteit die de gemeente in het plangebied nastreeft. Het beeldkwaliteitsplan vormt het toetsingskader voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bij de beoordeling van in te dienen bouwplannen voor deze locatie. Het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan zijn geborgd in het bestemmingsplan en worden als onderdeel van het bestemmingsplan door de gemeenteraad van Wageningen vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan en het stedenbouwkundige plan zijn verbonden aan de regels waardoor verwezenlijking van de bestemming conform dient plaats te vinden. Hierdoor wordt voorkomen dat stedenbouwkundig ongewenste situaties ontstaan.
Ter voldoening aan de molenbiotoop is de maximale bouwhoogte gesteld op 10 en 13 m.
In de regels is vastgelegd dat voldaan dient te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Indien het gemeentelijke parkeerbeleid gedurende de planperiode wijzigt, dient uitgegaan te worden van het nieuwe beleid. Daarnaast is vastgelegd dat voldaan dient te worden aan de Wet geluidhinder.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gebruik en is kamergewijze verhuur van kamers in woningen en woonhuizen toegestaan.
Deze bestemming is toegekend aan de gronden ten behoeve van grondgebonden woningen. In deze bestemming is binnen de bouwregels onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten et cetera. Alleen voor hoofdgebouwen zijn goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangeduid. Voor het overige is het uitgeschreven in de regels. Het maximale bebouwingspercentage van het gehele bouwvlak bedraagt 55%. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.
Vanwege de gewenste flexibiliteit is binnen deze bestemming een ruim bouwvlak aangegeven waarbinnen het maximale aantal woningen is bepaald. Tevens zijn de aanduidingen "aeg" en "tae" opgenomen, hetgeen betekent dat uitsluitend aaneengebouwde woningen respectievelijk twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan. Om te voorkomen dat het gehele bestemmingsvlak wordt bebouwd is een maximum bebouwingspercentage opgenomen in de regels.
Ter voldoening aan de molenbiotoop is de maximale bouwhoogte gesteld op 9,9 m en 10 m.
De regels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van aan huis gebonden beroepen. In artikel 1 is een omschrijving van dit begrip opgenomen.
Voor het plangebied is, aanvullend op regels van het bestemmingsplan, een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan bevat spelregels en richtlijnen voor de ruimtelijke kwaliteit die de gemeente in het plangebied nastreeft. Het beeldkwaliteitsplan vormt het toetsingskader voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan zijn geborgd in het bestemmingsplan en worden als onderdeel van het bestemmingsplan door de gemeenteraad van Wageningen vastgesteld.
Realisatie van gebouwen dient in overeenstemming te zijn met het beeldkwaliteitsplan en het stedenbouwkundige plan. Hierdoor wordt voorkomen dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.
In de regels is vastgelegd dat voldaan dient te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Indien het gemeentelijke parkeerbeleid gedurende de planperiode wijzigt, dient uitgegaan te worden van het nieuwe beleid. Daarnaast is vastgelegd dat voldaan dient te worden aan de Wet geluidhinder.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gebruik en is kamergewijze verhuur van kamers in woningen en woonhuizen toegestaan.
Dit artikel bevat de bekende anti-dubbeltelregel, conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Deze artikelen bevatten enkele algemeen geldende regels. Deze hebben betrekking op de mogelijkheid om 'binnenplans' door middel van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) af te wijken. Zo is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in een woning. In de algemene afwijkingsregels is aangegeven onder welke voorwaarden dit kan.
De regels behorende bij de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" van de molen De Vlijt zijn opgenomen in artikel 10.1. De wijze van meten voor wat betreft bouwhoogte van bouwwerken in dit artikel gaat voor de wijze van meten in de overige bestemmingen.
Deze artikelen bevatten achtereenvolgens het overgangsrecht, conform artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en een slotbepaling.
Ten behoeve van participatie van burgers en maatschappelijke organisaties is voldaan aan de meldingsplicht, zoals deze conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt bij een voornemen tot voorbereiding van een bestemmingsplan. Dit voornemen is op 29 augustus 2016 digitaal gepubliceerd in het Gemeenteblad. In het kader van het bestemmingsplan zal een informatiebijeenkomst worden gehouden om omwonenden en andere belangstellenden informatie te verschaffen met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het ontwerpbestemmingsplan “De Mouterij toegezonden aan de provincie Gelderland en het waterschap Vallei en Veluwe. De provincie Gelderland en het waterschap Vallei en Veluwe hebben geen inhoudelijke opmerkingen.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na publicatie in het Gemeenteblad en de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl gedurende zes weken ter visie gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan ligt ook gedurende deze termijn analoog ter inzage. Gedurende deze termijn kan door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend. In de publicatie wordt aangegeven op welke wijze dat kan worden gedaan. Separaat wordt te zijner tijd een verslag van de ontvangen zienswijzen en de reactie daarop opgesteld.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De vaststelling wordt bekendgemaakt in het Gemeenteblad en in de Staatscourant. Het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken analoog ter visie. Het vastgestelde bestemmingsplan ligt ook gedurende deze termijn digitaal ter visie op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens de ter visie legging kan door belanghebbenden tegen het bestemmingsplan direct beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.