direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Ooyse Schependom - 2 (Ooyse Sluispad 2-4)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP18002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Ooyse Sluispad nummers 2 en 4 staat het voormalige noodstation van het voormalige spoortraject Nijmegen-Arnhem, met daarachter haaks op het noodstation twee loodsen. De eigenaar wil de locatie herontwikkelen door renovatie van het monument en vervangende nieuwbouw voor de functies wonen, atelierwoningen en horeca.

1.2 Bestaande situatie

1.2.1 Feitelijke situatie plangebied

Het plangebied bestaat uit de percelen Ooyse Sluispad 2 en 4 te Nijmegen. Het plangebied ligt ten oosten van het stadscentrum van Nijmegen in het gebied de ‘Ooyse Schependom’, zie figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0001.jpg"

Figuur 1: globale ligging van het plangebied (met rode pointer). Bron: www.google.nl

De locatie wordt ontsloten door de Ooysedijk en het Ooyse Sluispad. In het plangebied staat het voormalige noodstation van voormalige spoortraject Nijmegen-Arnhem, gebouw 1 in figuur 2. Deze loods is beschermd als gemeentelijk monument. Daarachter staan haaks op het noodstation twee loodsen, gebouw 3 in figuur 2. Evenwijdig aan het Ooyse Sluispad staat nog een loods (Ooyse Sluispad 2), gebouw 2 in figuur 2. De gebouwen liggen tegen de dijk aan in buitendijks gebied, zie figuur 2 en 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0002.jpg"

figuur 2: Kadastrale situatie met in rood het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0003.png"

Figuur 3 vooraanzicht in vogelvlucht van de bestaande situatie van het plangebied

Momenteel wordt het voormalige noodstation als opslagloods gebruikt. De gebouwen erachter worden deels bezet door ateliers en deels gebruikt voor de opslag van o.a. caravans. Het terrein en de gebouwen zijn flink in verval geraakt.

1.2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Ooyse Schependom', vastgesteld door de raad op 6 juni 2012 en heeft de bestemming 'Bedrijf - 2'. In paragraaf 2.4.2 Bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom wordt op dit onderwerp dieper in gegaan.

Wijziging bestemming

De plannen voor de percelen Ooyse Sluispad 2 en 4 passen qua bouwen en qua functie niet binnen de ter plaatse geldende bestemming. Een 'binnenplanse' afwijking is hiervoor niet gegeven, waardoor het bestemmingsplan herzien dient te worden voordat het bouwplan kan worden gerealiseerd.

1.3 Toekomstige situatie

Het voormalig noodstation is in slechte staat en heeft recent een omgevingsvergunning gekregen voor renovatie van het gebouw. Deze renovatie wordt momenteel uitgevoerd. In het gerenoveerde noodstation zijn 7 woningen en een horecagelegenheid aan de westzijde van het gebouw voorzien.

Vanaf de Ooysedijk wordt het plangebied bereikbaar door middel van een trap en een pad langs het terras van de horecagelegenheid naar een onderdoorgang in het gerenoveerde noodstation. Deze onderdoorgang bevindt zich ongeveer in het midden van het noodstation en de woningen. Door deze onderdoorgang kunnen wandelaars vanaf de dijk uitgenodigd worden in het achterterrein een blik te werpen op het weidse rivierenlandschap. Daartoe is in het verlengde van de passage een houten balkon voorzien als uitkijkpunt.


Het gebouw 2 op figuur 2 wordt ontmanteld en gereconstrueerd. In het gereconstrueerde gebouw zijn 5 atelierwoningen voorzien. Gebouw 3 op figuur 2 wordt gesloopt, hier komt geen gebouw voor terug. Dit gedeelte van het plangebied zal ingezet worden voor een gemeenschappelijk erf, bergingen ten behoeve van de woningen, met groen en de benodigde parkeerplaatsen. Een tweetal doorsteken aan de west en oostkant van de spoorwegloods bieden toegang tot het gemeenschappelijke achterterrein.


Op twee plaatsen (aan de west- en oostkant van de spoorwegloods) biedt een toegangsweg voor auto's een entree tot het achterterrein. Deze entrees zijn gepositioneerd op dezelfde plaats als de bestaande inritten.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk (Hoofdstuk 1) met een beschrijving van het plan, waarbij wordt ingegaan op de huidige en gewenste situatie, en de te doorlopen procedure om de gewenste situatie mogelijk te maken. Vervolgens komt in Hoofdstuk 2 het beleidskader aan de orde. Hoofdstuk 3 gaat in op de omgevingsfactoren. In Hoofdstuk 4 staat de plansystematiek centraal. In Hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid weergegeven. Tot slot zijn in Hoofdstuk 6 de reacties uit het wettelijk vooroverleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Rijksoverheid de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld, waarin het ruimtelijk beleid wordt vastgelegd. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid. De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad.


Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • 1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • 2. de bereikbaarheid verbeteren;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

In de SVIR zijn in bijlage 4 de Nationale landschappen aangegeven. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Onderhavig plangebied is gelegen in het Nationale Landschap 'Gelderse Poort'. Dit Nationale Landschap heeft de kernkwaliteiten:

  • kleinschalige openheid,
  • groen karakter,
  • oeverwallen en dijken.

Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provincies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk. Meer over het beleid ten aanzien van het Natiole Landschap 'Gelders Poort' is dan ook opgenomen in paragraaf 2.2 Provinciaal beleid van de toelichting.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd als procesvereiste. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.


Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0004.png"
Figuur 4: Ladder voor duurzame verstedelijking

Trede 1: is er een regionale behoefte?

Ter onderbouwing van de actuele regionale behoefte naar woningen kan worden verwezen naar (regionale) woningmarktonderzoeken, verkenningen en visies.

De meest actuele visie/onderzoek is de woningmarktverkenning (De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020) die op 28 februari 2014 is vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft per woonmilieu/wijk een basis voor nieuwe woonontwikkelingen in de stad. Deze locatie past het binnen het groenstedelijke woonmilieu (lagere woningdichtheid, veel ruimte en groen). Het betreft een bijzondere plek binnen het Nijmeegse.

De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van 7 grondgebonden woningen en 5 atelierwoningen. Een atelierwoning is een woning die tevens gebruikt kan worden als atelier voor kunstenaar. Dergelijke woningen hebben vaak extra grote raampartijen voor voldoende inval van daglicht. Er zijn weinig nieuw gebouwde atelierwoningen en hier is wel vraag naar. Ook de grondgebonden woningen op deze bijzondere locatie zullen in een woonbehoefte voorzien.

Door de planontwikkeling blijft het groenstedelijke karakter van deze locatie overeind. Er komt alleen op de bestaande footprint nieuwbouw. Het woningbouwplan dient als compensatie voor een nieuwe invulling en behoud van de karakteristieke en monumentale bebouwing, namelijk de voormalige locomotievenloods. Door de herontwikkeling met horeca en woningbouw komt er een nieuwe impuls voor het gebied en worden er extra mogelijkheden geboden voor verblijfsrecreatie. Ook is er veel aandacht voor de landschappelijke inpassing van de bebouwing en wordt de footprint niet groter en past het plan past binnen het regionale beleid functieverandering buitengebied.


Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

Er is sprake van transformatie binnen bestaande bebouwing, namelijk hergebruik van twee oude loodsen. Daarmee wordt voldaan aan deze trede van de ladder en is trede 3 niet meer aan de orde.

2.1.3 Beleidslijn grote rivieren

De Waal is aangewezen als verbindingswater voor vrachtscheepvaart en heeft daarmee een belangrijke economische functie. Na de hoogwaters in 1993 en 1995 is door het rijk de beleidslijn Ruimte voor de Rivier opgesteld. Deze beleidslijn is inmiddels vervangen door de Beleidslijn Grote Rivieren. Uitgangspunt is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Er gelden twee concrete doelstellingen:

  • de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden
  • ontwikkelingen tegengaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

Voor elke activiteit in het rivierbed is een vergunning nodig (Wet beheer rijkswaterstaatswerken). De beleidslijn biedt een systematische aanpak om stap voor stap de afwegingsgronden en rivierkundige voorwaarden voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed te kunnen bepalen ten behoeve van de beoordeling van initiatieven.

Stroomvoerend regime
Voor de bedijkte rivieren (waaronder de Waal) geldt dat de dijk een harde grens vormt. Hierdoor is de ruimte die de rivier beschikbaar heeft voor de maatgevende afvoer ingesnoerd. Het gebied achter deze dijken loopt grote risico’s bij overstroming of dijkdoorbraak. Voor het waarborgen van de veiligheid van de gebieden achter de dijken is het bij hoogwater van groot belang dat een vlotte afstroming gegarandeerd is. Obstakels in het rivierbed dienen te worden voorkomen. De verwachte toenemende rivierafvoeren vragen om meer (buitendijkse) ruimte, waar deze nu al schaars is in dit gebied. Dit vraagt om terughoudendheid bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen in het rivierbed. Voor bedijkte rivieren is het stroomvoerend regime van kracht.

Voor niet-riviergebonden activiteiten geldt een “nee, tenzij”- regime. Dat wil zeggen dat uitbreiding of vestiging van nieuwe, niet-riviergebonden activiteiten in principe niet mogelijk is, tenzij op basis van voorafgaand onderzoek kan worden aangetoond dat specifieke omstandigheden van toepassing zijn. Zo kan er sprake zijn van een groot openbaar belang of zwaarwegend bedrijfseconomisch belang. Ook is het denkbaar dat een activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd.

In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' is de ruimtelijke doorwerking van de Beleidslijn grote rivieren geregeld.

2.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening


In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

In het Barro zijn een aantal onderdelen van nationaal belang opgenomen die beschermt worden. Voor dit plangebied zijn de onderdelen Rijksvaarwegen en Grote rivieren van belang.

2.1.4.1 Rijksvaarwegen

De rivier de Waal behoort tot de categorie Rijksvaarweg (hoofdwateren in Bijlage II, lid 1, onder C van het Waterbesluit). Dit betekent dat er rekening moet worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de scheepvaart (artikel 2.1.3. van het Barro). Daarbij wordt gelet op het volgende:

  • a. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • b. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • c. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • d. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • e. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging (van een bedrijfs- naar een woonbestemming) van bestaande bebouwing en vormt geen belemmering voor de scheepvaart.

2.1.4.2 Grote rivieren

De rivier de Waal behoort tot de categorie Grote rivieren (kaart Grote rivieren, Bijlage III bij het Barro) en onderhavig plangebied is gelegen in het vlak rivierbed en stroomvoerend deel rivierbed.

Rivierbed
Het gehele plangebied is gelegen in het vlak 'rivierbed', een nieuw bestemmingsplan gelegen in dit vlak wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:

  • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
  • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

Eventuele resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen moeten worden gecompenseerd. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een planologische (en feitelijke) vermindering van bebouwing in het rivierbed en voldoet daarmee aan de van rijkswege gestelde regels ten aanzien van het 'rivierbed'.

Stroomvoerend deel rivierbed
Het gehele plangebied is gelegen in het vlak 'stroomvoerend deel rivierbed'. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed kan, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover het onder andere een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een functieverandering binnen de bestaande bebouwing en is daarmee passend in het 'stroomvoerend deel rivierbed'.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Omgevingsvisie Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014. De inhoud van de omgevingsvisie is voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

2.2.1.1 Hoofddoelen omgevingsvisie

Duurzame economische structuur

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.


Borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

2.2.1.2 Structuurvisiegebieden

Onderhavig plangebied is gelegen in de structuurvisiegebieden:

  • Regio Stadsregio;
  • Windenergie uitgesloten wegens wettelijke bepalingen;
  • Windenergie aandachtsgebied;
  • Verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij;
  • Glastuinbouw in overige gebieden;
  • Romeinse Limes;
  • Nationale Landschappen;
  • Intrekgebieden.


Hieronder worden de voor deze planherziening van belang zijnde structuurvisiegebieden nader uitgewerkt.

Regio Stadsregio

De Stadsregio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:

  • het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland;
  • hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau;
  • kennisinstellingen: universiteit en hogescholen;
  • de strategische ligging halverwege de Randstad en het Ruhrgebied;
  • economische kracht: brede basis en topsectoren;
  • goede bereikbaarheid over weg, water en spoor;
  • de combinatie van stedelijke kwaliteiten en een mooie natuurlijke omgeving.

De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De gezamenlijke inspanningen richten zich onder andere op de speerpunt 'gebiedskwaliteiten benutten': kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de versterking van een cultuurhistorische kwaliteit (renovatie van het voormalige noodstation) in combinatie met het omzetten van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming en een kleinschalige horecafunctie. In combinatie met de ligging van het perceel aan de rand van de Ooypolder vormt deze ontwikkeling een versterking van de entree van het buitengebied.

Romeinse Limes

De provincie en haar partners streven er samen naar de historische verdedigingslinie de Limes te beschermen met adequate ruimtelijke regelingen. Het is een cultuurhistorisch fenomeen van wereldbelang dat gedeeld wordt met buurprovincies. De ambitie van de provincie is om de Romeinse Limes te beschermen tegen ongewenste ingrepen en verder te ontwikkelen en beleefbaar te maken. Er loopt een aanvraag bij Unesco om de Romeinse Limes aangewezen te krijgen als werelderfgoed.

Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten.

Het perceel is in het verleden met ongeveer 4,5meter opgehoogd. In het ophogingspakket zijn bij het Archeologisch onderzoek Ooyse Sluispad 2 geen archeologische indicatoren aangetroffen. Als er al archeologische waarden in de ondergrond aanwezig zouden zijn dan zijn ze goed beschermd door het ophogingspakket. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes worden niet aangetast door deze ontwikkeling.

Nationale landschappen

De nationale landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit. De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de nationale landschappen behouden, herstellen, versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de nationale landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. Nieuwe bestemmingen zijn mogelijk als deze de kernkwaliteiten van de nationale landschappen behouden of versterken.

Onderhavig plangebied is gelegen in het nationale landschap 'de Gelderse Poort', deelgebied 'Ooijpolder en Rijnstrangen'. Het deelgebied 'Oijpolder en Rijnstrangen' kent de volgende kernkwaliteiten:

  • Gave gradiënten van kom – oeverwal – uiterwaard – rivier en dynamiek van de rivieren
  • Overwegend open landschap met in de kom afwisseling van weidebouw, oude strangen en kleiputten met ooibos; oeverwal afwisselend open en kleinschalig met afwisseling van bouwland, grasland, boomgaard.
  • Bebouwing overwegend geconcentreerd in dorpen en (dijk)linten
  • Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en naar de stuwwallen van Nijmegen en Montferland
  • Dorpen en gehuchten op oeverwallen (vele), pleistocene zandopduikingen (donk van Persingen), boerderijen op terpen, hier ‘pollen’ geheten. Bewoning langs de dijken bestaat uit voormalige boerderijen, vooral kleinere, en voormalige steenfabriekswoningen. Steenfabriekswoningen zijn in veel gevallen in kleine en grotere complexen gebouwd door de fabrikanten. De eigenlijke steenfabrieksterreinen zijn karakteristieke in de uiterwaard verhoogde terreinen, de meeste al relict, een enkele nog met productiebedrijf.
  • Sterk contrast met besloten stuwwal
  • Rust, ruimte, donkerte

Motivering inpassing in deelgebied

Uit het Inrichtingsplan blijkt dat de kernkwaliteiten van het deelgebied Ooijpolder en Rijnstrangen van het nationale landschap de Gelderse Poort worden op de navolgende manieren door dit project behouden of versterkt:

De Spoorwegloods ligt in de wijk Ooijse Schependom net buiten het centrum van Nijmegen aan de Waal en maakt onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Ooijsedijk. Het dijklint wordt door conservering van dit karakteristieke gebouw in stand gehouden, terwijl door de restauratie en herontwikkeling ervan de cultuurhistorische kwaliteit wordt behouden en versterkt.

De Ooijsedijk vormt vanuit de binnenstad de entree naar de Ooijpolder met zijn ruige landschap van kwelders en ooibossen. Om de landschappelijke inpassing van de Spoorwegloods zo vanzelfsprekend mogelijk te maken dient het voorterrein van de Spoorwegloods naadloos aan te sluiten op het dijkprofiel. Daarbij is de maat en schaal van de dijk leidend. Wij hebben er voor gekozen om geen extra beplanting in het voorterrein aan te brengen en erf afscheidingen hier achterwege te laten, zodat het grastalud van de dijk het beeld bepaalt. Dit alles draagt bij tot behoud en versterking van de openheid van het landschap.

Traptreden vanaf de kruin van de dijk naar het terras t.b.v. de horecagelegenheid aan de westkant van de spoorwegloods volgen het bestaande talud en maken het hoogteverschil nog beter zichtbaar. De loodsen zijn gesitueerd op een omstreeks 1900 opgeworpen verhoging, die in de vorm van een terp ca. 2 m. hoger ligt dan de uiterwaarden.

Ongeveer in het midden van de Spoorwegloods, tussen het horeca gedeelte en de woningen, bevindt zich een passage, waardoor wandelaars vanaf de dijk via de eerder genoemde traptreden uitgenodigd worden in het achterterrein een blik te werpen op het weidse rivierenlandschap. Daartoe is in het verlengde van de passage een houten balkon gemaakt als uitkijkpunt aan de rand van de terp. De passage door de spoorwegloods en het uitkijkpunt versterken de mogelijkheid tot vrij uitzicht over het buitendijkse landschap.

Op twee plaatsen (aan de west- en oostkant van de spoorwegloods) biedt een toegangsweg voor auto’s een entree tot het achterterrein op de terp. Deze entrees zijn gepositioneerd op dezelfde plaats als de bestaande inritten. Bestaande doorkijken naar het achterland worden aldus behouden.

Op het terrein achter de spoorwegloods staan momenteel twee loodsen. De loods langs het Ooijse Sluispad zal op dezelfde plek geheel gereconstrueerd en herontwikkeld worden en daarbij qua omvang en hoogte hetzelfde blijven. Hier is dus sprake van een behoud van de huidige situatie.

De andere loods die meer midden op het achterterrein is gesitueerd wordt gesloopt ten gunste van een open gemeenschappelijk erf, hetgeen ook in positieve zin een aanzienlijke bijdrage levert aan de kernkwaliteit openheid en vrij uitzicht over het rivierenlandschap. Het gemeenschappelijk erf biedt naast ruimte voor geparkeerde auto’s ook voldoende ruimte als ontmoetingsplaats voor de bewoners.

Ook op het achterterrein ontbreken zoveel mogelijk de individuele erf afscheidingen ten einde de gewenste openheid zoveel mogelijk in de hand te werken. Dit geldt ook voor de perceelsgrenzen van de gehele locatie, waar geen afscheidingen worden gemaakt op de achtergrens met de uiterwaarden, de voorgrens met de Ooijsedijk en de westgrens gelegen aan het Ooijse Sluispad. Op de erfgrens met de buurhuizen aan de oostkant van de locatie wordt de huidige erfafscheiding in stand gehouden met dien verstande dat hier enkele lage buitenbergingen zullen worden geplaatst ten behoeve van de woningen in de spoorwegloods.

De overgang naar de uiterwaard aan de noordkant van de terp en het Ooijse Sluispad aan de westkant daarvan wordt gemaakt door een keerwand. Deze komt ongeveer op dezelfde plaats als de huidige keerwanden, die het bestaande hoogteverschil opvangen. Voor de keerwand wordt een meidoornhaag aangeplant, die aansluit op de bestaande meidoornhagen.

Toepassing van de in het inrichtingsplan vermelde beplantingen levert ook een bijdrage tot een goede aansluiting op het achterliggende uiterwaardenlandschap.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionaal plan Stadsregio Arnhem - Nijmegen (2005-2020)

Het doel van dit Regionaal Plan is het werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat van de regio Arnhem Nijmegen voor haar inwoners, ondernemers en bezoekers. De stadsregio wil burgers en bedrijven aan de regio binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen.

Deze hoofddoelstelling kan naar vier ontwikkelingsthema's worden onderscheiden. Dit leidt tot vier subdoelstellingen:

  • Economie: het versterken van het economisch vestigingsklimaat in (inter)nationaal perspectief, waarbij de potenties van de stuwende werkgelegenheid worden uitgebuit.
  • Mobiliteit: het verbeteren van de bereikbaarheid in het regionale kernnet van (snel)wegen en OV, waarbij de mobiliteit per auto, trein, bus en de fiets beter met elkaar worden geïntegreerd.
  • Landschap: het vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie.
  • Wonen: het verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

Door de aanzienlijke reductie van de bebouwing, de herinrichting van het perceel, het hergebruik bestaande bebouwing voor wonen kleinschalige horeca en renovatie van een gemeentelijk monument past deze herziening van het bestemmingsplan aan de hoofddoelstellingen van het Regionaal Plan.

2.3.2 Het Groene Akkoord

Op 26 april 2013 ondertekende gemeenten, woningcorporaties en diverse marktpartijen uit de regio Arnhem- Nijmegen het Groene Akkoord, de nieuwe uitdaging in duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord bevat geen extra eisen of regionale ambities voor duurzaam bouwen. Iedere gemeente is vrij om zelf hogere ambities voor bouwplannen of projecten te bepalen en vast te stellen.

In het Groene Akkoord staat het streven naar duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving in de Stadsregio Arnhem Nijmegen centraal. Het gaat er om geleidelijk aan meer duurzame woningen, kantoren en andersoortige utiliteitsbouw in de regio te realiseren, waarbij er wordt gestuurd op meer dan energiebesparing of duurzame energie. Daarnaast gaan de betrokken partijen voor minder milieubelastende materialen, een hoog comfort en een betere gebruikskwaliteit. Bij deze ontwikkeling wordt er niet alleen gekeken naar de nieuwbouw maar nog meer naar de renovatie en verbouw van bestaande gebouwen en woningen. Verder richten de partijen zich niet alleen op een beter aanbod, ook de vraag en het gebruik van de consument en gebouwgebruiker worden nadrukkelijk hierin betrokken. GPR stedenbouw en GPR gebouw worden de standaard instrumenten in de regio.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in renovatie van een gemeentelijk monument en herbouw van een bestaande loods mogelijk en is daarmee passend binnen Het Groene Akkoord.

2.3.3 Beleid functieverandering buitengebied

Op 18 oktober 2007 heeft de Stadsregio Arnhem-Nijmegen de 'Notitie functieverandering buitengebied - Regionale beleidsinvulling' vastgesteld. Deze notitie bevat de regionale beleidsinvulling voor functieverandering van vrijkomende (vooral agrarische) bedrijfsbebouwing in het buitengebied.

In de notitie wordt onderscheid gemaakt in gebiedstypen. De locatie Ooysedijk valt in het type multifunctioneel gebied (waardevol landschap). De locatie maakt namelijk onderdeel uit van een waardevol landschap, binnen een nationaal landschap (Gelderse Poort).

Functieverandering naar wonen

Wonen is een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Mede in het kader van het provinciale woonbeleid verlangt de provincie dat gemeenten de regionale behoefte aan landelijk wonen in het buitengebied in beginsel in vrijgekomen gebouwen in het buitengebied accommoderen. Bij functieverandering kan hergebruik van de aanwezige gebouwen met meerdere wooneenheden plaatsvinden. De wooneenheden komen zoveel mogelijk in één gebouw, en hoogstens in twee gebouwen die bij elkaar staan.

Uitgangspunt van het regionale beleid is sloop van 50% van de bebouwing en het wonen in maximaal twee woongebouwen. Het is ook mogelijk om alle vrijkomende gebouwen te slopen en in plaats daarvan 1 nieuw woongebouw te realiseren met meerdere wooneenheden.

Bij hergebruik van de bestaande bebouwing voor wonen is het uitgangspunt dat maximaal twee woongebouwen ontstaan en tenminste 50% van de bebouwing wordt gesloopt. Er is geen maximum aan het aantal woningen per woongebouw. De sloopt vormt in dat geval de noodzakelijke verevening, maar kan ook op andere wijzen plaatsvinden, mits wordt onderbouwd dat dit de beoogde ruimtelijke kwaliteit verbetert. Een voorbeeld hiervan is hergebruik van karakteristieke en /of monumentale bebouwing. Deze vorm van hergebruik is in alle gebiedstypen goed inpasbaar.

Bij sloop en vervangende nieuwbouw is het uitgangspunt dat 1 woongebouw of maximaal twee woongebouwen met meerdere wooneenheden wordt gerealiseerd ter grootte van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing. Dit geldt voor alle gebiedstypen. In veel gevallen is het gewenst in te spelen op de specifieke situatie om daardoor een hogere ruimtelijke kwaliteit te bereiken of om daardoor meer mogelijkheden voor functieverandering te bieden.

Functieverandering naar werken of woonwerk combinaties is ook mogelijk. Uitgangspunt is dat dit mogelijk is tot 50% van de bestaande bebouwing met een maximum van 750m2 in bestaande bebouwing. Bijzondere aandacht is voor de functies voor verblijfsrecreatie, dagrecreatie en zorg. Deze kunnen een grote bijdrage leveren aan het versterken van het landelijk gebied. Daardoor is extra ruimte hiervoor (extra m2, de beperking van 50% reductie blijft wel gelden).


Verevening

De provincie en stadsregio geven aan dat in ruil voor hergebruik of functieverandering een tegenprestatie moet worden geleverd die bijdraagt aan de kwaliteit van het buitengebied. De basis is het uitgangspunt dat tenminste de helft van de vrijkomende bebouwing wordt gesloopt en dat er een maximum geldt voor de oppervlakte van bedrijfsmatige activiteiten. Het regionale beleid maakt het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van het provinciale uitgangspunt om een reductie te realiseren van 50% van het bebouwd oppervlak. Dan moet minder sloop door een andere kwaliteitsbijdrage worden gecompenseerd, waarbij de totale bijdrage 'proportioneel' moet zijn. Dit vraagt om maatwerk. Met de verevening wordt een bijdrage geleverd aan 1 of meerdere dimensies:

  • De beeldkwaliteit van de bebouwing.
  • Het in stand houden van karakteristieke of monumentale bebouwing en daarmee bijdragen aan de belevingswaarde van het buitengebied.
  • De landschappelijke en/of ecologische kwaliteit. Dit speelt bij een waardevol landschap.
  • De kwaliteit van publieke voorzieningen. Bijvoorbeeld het creëren van nieuwe voorzieningen, bijvoorbeeld wandel- of fietspaden.
  • Leefbaarheid van het platteland.


Er zijn verschillende vormen van verevening namelijk o.a. sloop, verkleining bouwvlak of groene herbestemming, behoud van karakteristieke/monumentale bebouwing, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering infrastructuur, aanleg recreatieve voorzieningen of financiële bijdrage.

Belangrijk is dat de afspraken over verevening worden vastgelegd in een overeenkomst. De gemeente moet aantonen dat de overeengekomen vereveningsmaatregelen rechtstreeks planologisch verband houden met de ruimtelijke wijzigingen op het betreffende perceel. De vereveningsvoorwaarde zal in het bestemmingsplan moeten staan.


Motivering afwijking locatie Ooyse Sluispad 2-4

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van bestaande bebouwing waarbij minder dan 50% van de bestaande bebouwing wordt gesloopt. Er dient dan ook een motivering plaats te vinden hoe de bijdrage aan de verevening plaatsvindt. De basis voor de motivering om in dit geval af te wijken van een reductie van 50% bebouwd oppervlak is dat de bijdrage aan verevening op andere wijzen wordt geleverd. De beeldkwaliteit van de locatie neemt aanzienlijk toe door deze ontwikkeling. Momenteel is er sprake van een vervallen situatie. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan het behoud van de karakteristieke en monumentale bebouwing, namelijk de voormalige locomotievenloods. Bovendien wordt met deze ontwikkeling een extra publieke functie toegevoegd, namelijk een horecagelegenheid. Dit is gekoppeld aan de opwaardering van het gehele gebied van de westelijke Ooijpolder (door o.a. Staatsbosbeheer) en biedt extra mogelijkheden voor verblijfsrecreatie. Ook is in het plan veel aandacht voor de landschappelijke inpassing van de bebouwing. Gekozen is om dezelfde footprint aan te houden waardoor doorzichten op het landschap van de Ooijpolder behouden blijven.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Nijmegen 2013

In December 2013 heeft het College van B&W de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:

  • Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.
  • Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.
  • Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.

De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.

Wonen/ woongebied

In de rest van de stad gaat een andere wind waaien. We zijn terughoudend met het verlenen van medewerking aan nieuwe bouwprojecten. Nieuwbouw moet nadrukkelijk een tekort in de wijk opheffen. Bijvoorbeeld met combinaties van wonen en zorg of woningen voor studenten en jongeren in en bij het centrum van de stad. Of projecten die bestaande woningen vervangen. Deze terughoudendheid geldt zeker ook voor de bouw van nieuwe kantoren en bedrijfsruimtes daar waar elders in de stad forse leegstand is. We kiezen voor aanpassing en herbestemming.

We willen bewoners en bedrijven binden aan stad en wijk. Dit is ook een vorm van duurzaamheid. Een aantrekkelijke en prettige woonomgeving zorgt er bijvoorbeeld voor dat mensen lang in hun wijk blijven wonen. In paragraaf 3.1 wordt hier nader op ingegaan.

Recreatie

Vrije tijd (toerisme en recreatie) is een belangrijke groeisector in Nijmegen. Een trend is dat het aandeel ouderen toeneemt, een belangrijkere doelgroep voor recreatie met relatief veel tijd en geld. Ook het aantal allochtonen stijgt. De vrijetijdsbesteding van deze groep is meer familie- en groepgeoriënteerde, gericht op de openbare ruimte. Tenslotte is opvallend dat steeds meer mensen in eigen land op vakantie gaan.

Nu al is de toeristische sector goed voor bijna 6% van de Nijmeegse werkgelegenheid, tegen een landelijk gemiddelde van 4%. In Nijmegen zijn drie toeristische pijlers te onderscheiden: de bruisende Binnenstad, de groene en blauwe omgeving en het verleden van Nijmegen. Nijmegen heeft een gunstig toeristisch imago, maar de hotelcapaciteit is beperkt. Nijmegen wordt gezien als een aantrekkelijke, sfeervolle, gezellige, gastvrije en ruimdenkende stad. Wandelen en fietsen worden gezien als goed bij de stad passende activiteiten, inclusief een aantrekkelijk horeca- en evenementenaanbod.

Op de kaart bij de Structuurvisie 2013 is onderhavig plangebied gelegen in het gebied 'Recreatie en toerisme stimuleren'. Door in het gebied de Ooyse Schependom de mogelijkheid om een tweede kleinschalige horecagelegenheid te realiseren mogelijk te maken en het perceel te herinrichten ontstaat een versterking van de recreatieve mogelijkheden van het gebied.

Cultuurhistorie

Cultuurhistorie draagt bij aan een duurzame stedelijke ontwikkeling: de identiteit van een gebied en de kwaliteit van het woon- en leefklimaat wordt mede bepaald door de geschiedenis van de plek. De ambitie is om cultuurhistorie, monumenten en andere karakteristieke gebouwen en objecten bij te laten dragen aan een toekomstbestendige en duurzame stad, waar mensen graag willen wonen, werken en verblijven. Om dit te bereiken stimuleren we herbestemming en hergebruik van historische panden.

De renovatie en herbestemming van het 'noodstation' en herontwikkeling van deze locatie draagt bij aan deze ambitie.

2.4.2 Bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom

Het plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Ooyse Schependom', vastgesteld door de raad op 6 juni 2012. Hieronder is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan 'Nijmegen Ooyse Schependom'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0005.jpg"

Figuur 5: Vigerend bestemmingsplan; bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Ooyse Sluispad 2-4

De voor 'Bedrijf - 2' op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor bedrijven voorzover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, de uitoefening van het constructiebedrijf en een schildersbedrijf. Indien dat nodig is voor toezicht en/of beheer mogen binnen de bouwvlakken in totaal twee dienstwoningen worden opgericht.

In het plangebied komen tevens de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' voor.
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering alsmede voor de instandhouding en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de dijk.
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • de afvoer van hoog opperwater, sediment en ijs;
  • waterhuishouding;
  • verbetering van de hoofdwaterkering alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit;
  • het gebruik ten behoeve van de uitvoering van bouwwerken, werken en werkzaamheden, welke passen in het kader van het normale beheer en onderhoud van de rivier, zoals oever- en kribvakverdedigingen en strekdammen en het plaatsen van bakens en scheepvaarttekens;
  • verkeer te water.

Bebouwingsnormen

Gebouwen ten dienste van de bestemming mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken met een maximum goothoogte van 4 meter en een maximum bouwhoogte van 8 meter voor gebouw 1, zie figuur 2, en een maximum goothoogte van 6 meter en een maximum bouwhoogte van 9 meter voor gebouwen 2 en 3 uit figuur 2. De dakhelling moet minimaal 15o bedragen. Voor de dienstwoningen geldt een maximum inhoud per dienstgebouw van 450m2 en een dakhelling van minimaal 25o. Per woning mag één vrijstaand bijgebouw voor huishoudelijke doeleinden worden opgericht met een maximale bebouwde oppervlakte van 50m2 en een maximale goothoogte van 3 meter.

Ten aanzien van het plangebied

De plannen voor de percelen Ooyse Sluispad 2 en 4 passen niet binnen de ter plaatse geldende bestemming. Een 'binnenplanse' afwijking is hiervoor niet gegeven, waardoor het bestemmingsplan herzien dient te worden voordat het bouwplan kan worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Sectoraal beleid

3.1 Wonen

Het grootste gedeelte van de Ooyse Schependom bestaat uit landelijk gebied. De bebouwing concentreert zich onder aan de stuwwal en aan het begin van de Ooysedijk. Het woningbezit is in 2009 als volgt onderverdeeld:

type woningen   aantal woningen  
laagbouw huur   2  
laagbouw koop   29  
etage huur   37  
etage koop   28  
totaal   96  
3.1.1 Structuurvisie Nijmegen

Naast de ontwikkeling van Waalsprong en Waalfront zal de nadruk de komende jaren verschuiven naar de bestaande voorraad woningen en het laten aansluiten van deze voorraad op de toekomstige wensen. Herijkingen en flexibele kleinschaligere plannen zijn nodig om de projecten goed aan te laten sluiten bij de huidige en toekomstige vraag. De nieuwbouw zal kleinschaliger, meer klantgericht moeten zijn en beter moeten aansluiten bij de bestaande voorraad. Er zal een omslag plaats vinden van nieuwbouw (uitbreiding) naar woningbouw gericht op wat er al is in de stad. Belangrijke thema's daarbij zijn verduurzaming, aanpassen aan eigentijdse woonwensen, zorgvoorzieningen, kleinschalige herstructurering en herbestemming.

Cultuurhistorie draagt bij aan een duurzame stedelijke ontwikkeling: de identiteit van een gebied en de kwaliteit van het woon- en leefklimaat wordt mede bepaald door de geschiedenis van de plek. De ambitie is om cultuurhistorie, monumenten en andere karakteristieke gebouwen en objecten bij te laten dragen aan een toekomstbestendige en duurzame stad, waar mensen graag willen wonen, werken en verblijven. Om dit te bereiken stimuleren we herbestemming en hergebruik van historische panden.

3.1.2 Woonvisie Nijmegen 2009-2020

Een goed woonklimaat is de basis voor een leefbaar, sociaal en vitaal Nijmegen. Als gemeente bouwen we geen woningen. Bij de gemeente gaat het om het stellen van de inhoudelijke en procesmatige kaders om de gewenste uitkomsten te bereiken. Hiervoor heeft Nijmegen de Woonvisie Nijmegen 2009-2020; Wonen Leeft! opgesteld. Hierin zijn een aantal uitgangspunten voor het wonen geformuleerd:

  • Nijmegen wil een ongedeelde stad zijn. Daarom werken we aan een gedifferentieerd woningaanbod op stedelijk niveau met meer variatie op wijkniveau en homogeniteit op straatniveau. Belangrijk uitgangspunt hierin is de realisatie van levensloopgeschikte wijken.
  • De gemeente wil bewoners binden. We willen zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken, met daarbij de volgende accenten: voldoende goedkope woningen voor lage inkomens, vasthouden van middenklasse en sociale stijgers, kansen benutten om nieuwe bewoners aan te trekken.
3.1.3 Kansen Ooysedijk

In het bestemmingsplan 'Nijmegen Ooyse Schependom' is het volgende opgenomen: de Ooyse Schependom kent een kleine overgangszone naar het stedelijk gebied in een organisch gegroeide setting met bijzondere gebouwen, die soms beschermd zijn door hun cultuurhistorische waarde. Bij ontwikkelingen moet gelet worden op de openheid van het landschap en zichtlijnen in het gebied. Uitgangspunt is dat zeer terughoudend wordt omgegaan met het toevoegen van nieuwe bebouwing en ruimtelijke elementen. Ooysedijk: De verschijningsvorm van de huidige bebouwing aan de Ooysedijk dient behouden te blijven. Nieuwbouw is niet toegestaan. Vervangende nieuwbouw kan alleen op het bestaande bouwblok, passend in de structuur van de Ooysedijk en de omgeving. Om de oude bedrijfspanden in stand te kunnen houden is het soms noodzakelijk andere functies toe te laten. Deze toevoeging moet 'ingetogen' zijn en qua functie iets toevoegen aan het recreatieve gebruik en/of de natuurbeleving van de polder. Als functies zijn denkbaar: beperkte horeca, een gastenverblijf of klein hotel, een atelier of galerie, woon-werkpanden.

3.1.4 Ooyse Sluispad 2-4

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het omzetten van een bedrijfsbestemming (voormalig noodstation) naar een woonbestemming en tevens een deel lichte horeca in het bestaand pand. Het betreft een kleinschalige herstructurering waarbij geen uitbreiding van het bouwvlak wordt toegestaan. Wel wordt het bouwvlak (=deel v.h. perceel waarin het hoofdgebouw gebouwd moet worden) aangepast aan de nieuwe gebouwen en worden er 7 woningen en 5 atelierwoningen in deze gebouwen gerealiseerd. Ook wordt er beperkte horeca toegestaan. Mocht deze horeca in de toekomst niet meer invulbaar zijn, dan kan deze horeca omgezet worden naar maximaal drie woningen. Door aan deze bedrijfsbebouwing een nieuwe functie (wonen) toe te kennen levert het project een positieve bijdrage aan het bijzondere gebied.

3.2 Economische zaken

3.2.1 Vigerend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Ooyse Schependom' is de volgende tekst opgenomen:

'In de Ooyse Schependom zijn momenteel geen horecagelegenheden gevestigd. Op één pand in het gebied rust wel de horecabestemming. Dit betreft de Polderkamer aan de Ooysedijk. Deze voormalige horecagelegenheid op de begane grond staat echter al sinds de jaren 80 leeg. Op de eerste en tweede verdieping van het pand wordt gewoond. In de Horecanota Gastvrij Nijmegen zijn de beleidsregels voor nieuwe horeca opgenomen. Voor de Ooyse Schependom geldt dat horeca zich in dit gebied zal vestigen vanwege de unieke locatie. Goede initiatieven vanuit de markt, die inspelen op unieke kansen, zullen op hun eigen merites worden beoordeeld.

Gezien de recreatieve functie van het gebied kunnen een beperkt aantal kleinschalige horeca-initiatieven toegestaan worden. Het gaat dan om maximaal twee horecagelegenheden van in totaal 250 m2 uit de categorie "lichte horeca" (categorie 1a en 1b): restaurant, broodjeszaak etcetera.'

In de regels bij de bestemming 'Horeca' van het bestemmingsplan 'Nijmegen Ooyse Schependom' is een specifieke gebruiksregel opgenomen dat: 'van de toegelaten bebouwing binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mag maximaal 150 m2 bruto verkoopvloeroppervlak worden gebruikt ten behoeve van horeca.'

Naast de, niet in gebruik zijnde, horecabestemming op het pand 'De Polderkamer' is er in het plangebied momenteel geen andere horecagelegenheid.

3.2.2 Marktontwikkeling

De vrijetijdssector wordt een steeds belangrijker onderdeel van de Nijmeegse economie. De trend is dat de recreatieve bezoeker tijdens een wandel- of fietstocht gebruik maakt van een horecagelegenheid. Omgekeerd zorgt een aantrekkelijke horecagelegenheid ervoor dat meer bezoekers naar het gebied komen. Er is in de Ooyse Schependom ruimte voor enkele kleinschalige en extensieve voorzieningen op het gebied van horeca en/of verblijfsrecreatie.

3.2.3 Het initiatief

Onderhavig initiatief voorziet onder andere in het toevoegen van een horecagelegenheid in het westelijke deel van de spoorwegloods met een bruto verkoopvloeroppervlakte van 180m2.

Ter plaatse van de vigerende horecabestemming in het gebied, De Polderkamer, is maximaal 150m2 bruto verkoopvloeroppervlak aan horeca toegestaan. Samen met onderhavig initiatief zijn er daarmee twee horecagelegenheden planologisch mogelijk gemaakt met een totale bruto verkoopvloeroppervlakte van 330m2. Dit overschrijdt de oppervlakte zoals in het vigerende bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom is opgenomen. Deze overschrijding van de oppervlakte aan horeca in het gebied wordt als acceptabel bevonden, omdat:

  • het omliggende gebied is aantrekkelijker geworden voor onder andere recreanten door de aanleg van een wandelbrug over de mondig van 't Meertje en door de struinpaden in de uiterwaarden. Deze brug verbindt de Oostelijke Waalkade en de Ooijpolder / Stadswaard met elkaar. Met de nieuwe brug ontstaat vanuit de binnenstad een toegankelijke entree naar honderden hectare natuur langs de Waal. De Stadswaard is een belangrijk uitloopgebied voor Nijmegenaren en grenst aan de binnenstad van Nijmegen. Het gebied wordt gebruikt voor het maken van een ommetje, struinen, pootje baden of genieten van de rust, ruimte en mooie natuur. Mede daardoor is er in het gebied meer behoefte aan horeca;
  • tevens willen wij het gebied nog aantrekkelijker maken voor recreanten en willen daarvoor meer aanvullende ruimte bieden voor horeca;
  • van de planologische mogelijkheden voor horeca die zijn gelegen op 'De Polderkamer' al geruime tijd geen gebruik is gemaakt, en
  • dat in onderhavig bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de horecabestemming te wijzigen in een woonbestemming indien er bijvoorbeeld geen gebruik wordt gemaakt van de horecabestemming.


In de regels van onderhavig bestemmingsplan wordt voor wat betreft de categorieën horeca aangesloten bij de planologische mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Ooyse Schependom', en wel: horecabedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1a en 1b van de Staat van horeca-activiteiten en tevens voor een café. Tevens is in onderhavig bestemmingsplan de specifieke gebruiksregel opgenomen dat ter plaatse van de bestemming Horeca maximaal 180 m2 bruto verkoopvloeroppervlak worden gebruikt ten behoeve van horeca.'

3.3 Verkeer

De Ooysedijk is tot de gemeentegrens een 30 km/uur gebied. De ontsluiting van het plangebied gebeurt via de Ooysedijk. De intensiteit op de Ooysedijk bedraag c.a. 2000 mvtg/etmaal. In de zomermaanden wordt de Ooysedijk veel gebruikt door recreatief verkeer.

3.3.1 Openbaar vervoer

Over de Nieuwe Ubbergseweg lopen verschillende buslijnen. De halte ligt binnen een straal van 400 meter van het plangebied.

3.3.2 Parkeren

Bij de ontwikkeling van de locatie dient de parkeerbehoefte op eigen terrein te worden opgelost. De parkeer- en stallingsbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels Parkeren. Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone Rest bebouwde kom.

Berekening benodigd aantal parkeerplaatsen:

  Aantal   Norm   Totaal (met horeca)   Totaal (met wijziging 3 woningen i.p.v horeca)  
In de spoorwegloods:    
woning met een bruto woonoppervlak ca 70m2   3   0,85   2,55   2,55  
woning met een bruto woonoppervlak van 105m2   3   1,70   5,10   5,10  
woning met een bruto woonoppervlak van 145m2   1   1,70   1,70   1,70  
horeca van 178m2: of

3 woningen  
178m2

3  
13 per 100m2

1,70  
23,14

 


5,10  
         
In bijgebouw loods A    
atelierwoning met een bruto woonoppervlak van 78m2 en atelieroppervlak van 45m2   4   1,70   6,80   6,80  
atelierwoning incl. atelier groter 135m2   1   1,85   1,85   1,85  
         
Totaal aantal parkeerplaatsen benodigd in plangebied:   41,14   23,10  

Het benodigd aantal parkeerplaatsen is binnen het plangebied te realiseren.

3.4 Milieu

3.4.1 Bedrijvigheid

Bedrijvigheid is in de zin van de Wet milieubeheer die bedrijvigheid die vermeld staat in het Besluit omgevingsrecht (Bor), Bijlage 1 en als zodanig als inrichting aangemerkt zou kunnen worden. In onderhavig bestemmingsplan is alleen horeca en wonen voorzien. In het bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van horecabedrijven gekoppeld aan de "Staat van horeca-activiteiten model Nijmegen". Dit is een lijst met horecabedrijven in Nijmegen, die al naar gelang de te verwachten hinder zijn ingedeeld in categorieën. Het betreft een algemene lijst, gebaseerd op de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering", aangevuld met de volgende ruimtelijk relevante criteria: de over het algemeen gebruikelijke openingstijden en de verkeersaantrekkende werking. De toelaatbare categorie op de betreffende locatie mogen alleen onder categorie 1a en 1b vallen inclusief een café mits passend binnen het horecabeleid en parkeerbeleid van de gemeente. Verdere regulering van eventuele hinder door horeca bedrijven kan plaatsvinden middels de APV. De afstand tussen de beoogde horecavoorziening en de woningen is kleiner dan de 10 meter die in beginsel aangehouden moet worden in verband met geluidhinder (Café = SBI 2008, 653=cat 1). Bouwkundige afscheiding tussen woningen en het café zijn echter voldoende om deze hinder te reduceren. Deze situatie wordt dus toelaatbaar geacht.


Er worden dus geen nieuwe bedrijven, behalve horeca, geïntroduceerd met dit plan. De bestemming op de Ooyse Sluispad 2-4 voor bedrijvigheid vervalt en wordt omgezet naar wonen en horeca. Daarbij doet zich nog de vraag voor of de woonbestemming van het plan hinder zal ondervinden van de resterende omliggende bedrijvigheid. In de omgeving zijn echter slechts twee inrichtingen actief die hindercontouren opleveren. Dit is het gasreduceerstation aan de Dijkgraaf van Wijckweg 9 en Novaz Interieur aan de Oude Ubbergseweg 11. Beide activiteiten hebben geen hindercontour die over het plan ligt. Daarnaast ligt op het naastgelegen perceel (Ooysedijk 31) de bestemming "Bedrijven 2". Momenteel is er geen bedrijf actief. De vestiging van een bedrijf voorkomend in categorie 1 en 2 en het uitoefenen van een constructiebedrijf en een schildersbedrijf is mogelijk op deze locatie. In een gemengd gebied zoals dit plangebied geldt voor deze activiteiten een hindercontour van 10 meter. Deze contour komt niet tot aan het bouwvlak van de woonbestemmingen. Deze situatie is daarmee in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

3.4.2 Bodem

Situatie

Het plan bestaat uit de sloop van de gebouwen gelegen achter het voormalige noodstation ( het witte gebouw, evenwijdig aan de Ooysedijk), waarbij alleen op de plek van het gebouw langs het Ooyse Sluispad weer een gebouw terugkomt. (zie schets Studie situatie). Het noodstation zelf wordt ontmanteld en op dezelfde plek gereconstrueerd.

Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:

  • Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en NEN 5897) Ooijse Sluispad 2 en 4 in Nijmegen, Envita Nijmegen BV, 19 maart 2014, rapportnummer 203806-10/R01; zie Bijlage 2.


Uit het bodemonderzoek blijkt:

  • De geroerde bovengrond is sterk verontreinigd met koper, lood, zink ,PAK en matig verontreinigd met andere zware metalen en minerale olie (0 –1 meter diep);
  • Het grondwater is sterk verontreinigd met zink;
  • Er is geen asbestverontreiniging aangetroffen;

Conclusie en BUS Melding

Op basis van het onderzoek blijkt sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De kolengruis en slakken houdende bovengrond van het buitenterrein is sterk verontreinigd alsmede de kleiige bovengrond achter op het terrein. De achterste twee gebouwen hebben een puinhoudende bovengrond; deze is sterk verontreinigd.

De bovengrond van het voorste witte gebouw = noodstation is matig verontreinigd met lood. Hiervoor is er een BUS Tijdelijke Uitplaatsing (eenvoudig saneringsplan) ingediend in juli 2014. Dit in verband met de sloop van de vloer/fundering en het feit dat er een verwachting was dat de bodem onder de vloer sterk is verontreinigd met zware metalen en PAK. De sanering heeft plaatsgevonden in augustus 2014. Het houten spantwerk is vooraf verwijderd. Deze wordt, vanwege monumentale bouw, weer hergebruikt in het nieuw te bouwen pand. Daarna is de fundering verwijderd omdat de huidige niet stevig genoeg worden geacht voor het nieuwe pand. Tot slot wordt een nieuw fundering gebouwd en vervolgens wordt er woningbouw en horeca in het pand gerealiseerd.

Voorlopig zullen er zover het de bodem betreft geen bijzondere financiële of milieutechnische problemen bestaan omdat er op dit moment geen grondverzet plaatsvindt voor de realisering van de bestemmingsplanwijziging. De sloop is geregeld via een BUS melding Tijdelijke Uitplaatsing.

Indien op een later stadium op het buitenterrein graafwerkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van bijvoorbeeld parkeerplaatsen, zal er weer een BUS melding/saneringsplan moeten komen. De initiatiefnemer is hiervan op de hoogte en weet dat hij voor de saneringswerkzaamheden budget moet reserveren. Voor wat dat betreft zijn er dan geen financiële belemmeringen meer om de bestemming te realiseren.

3.4.3 Geluid

Weg- en railverkeer

Volgens de Wet geluidhinder heeft iedere geluidsbron een eigen zone. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied langs een geluidbron. De zonebreedte van een weg is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De ruimte boven de weg hoort ook bij de zone. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone voor spoor is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. De breedte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van de geluidsbelasting ter plaatse van de referentiepunten.

In het geval van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geldt voor wegverkeer een voorkeurswaarde van 48 dB en afhankelijk van een binnenstedelijke of buitenstedelijke situatie geldt een maximale grenswaarde van 63 dB en 53 dB. Voor railverkeer geldt een voorkeurswaarde van 55 dB en een maximale grenswaarde van 68 dB. Bij overschrijding van de voorkeurswaarden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld.

In en rond het plangebied liggen de volgende gezoneerde geluidsbronnen die het gebied (kunnen) belasten:

  • Generaal J. Gavinweg (350 m)
  • Keizer Trajanusplein (350m)
  • Nieuwe Ubbergseweg (250m)
  • Ooysedijk (200m)

30 km/u

Een weg met een maximum snelheid van 30 km/uur heeft geen zone en hoeft dus niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Uit jurisprudentie blijkt dat 30 km/uur wegen bij planologische procedures met het oog op 'goede ruimtelijke ordening' toch akoestisch moeten worden onderzocht. Dit wettelijk kader geldt voor de volgende (gedeelten van) wegen:

  • Ubbergseweg (200m)
  • Ooysedijk (200m)


De verkeersintensiteiten op het Ooijse Sluispad zijn verwaarloosbaar laag.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij geluidsgevoelige bebouwing de voorkeurswaarde niet te overschrijden. Voor de eerstelijns bebouwing langs belangrijke vervoersassen kan een overschrijding van deze voorkeurswaarde acceptabel zijn. Bijvoorbeeld als deze bebouwing een afschermende werking heeft voor woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing die daarachter liggen. Het beleid is er echter op gericht om hogere waarden spaarzaam toe te staan. Op deze wijze wordt het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting zo klein mogelijk gehouden. Waar dat redelijkerwijs mogelijk is worden lagere waarden dan de wettelijke maxima aangehouden.

Planspecifiek

Het nieuwe bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen mogelijk in de bestaande bebouwing aan het Ooijse Sluispad 2-4. De woningen liggen in de zone van de genoemde wegen en tevens dienen de effecten van de omliggende 30km/u wegen te worden getoetst aan een goede ruimtelijke ordening.

Uit globale berekeningen van de gemeente Nijmegen is gebleken dat ter plaatse van de bestaande panden geen overschrijding zal plaatsvinden van de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het verkeer op de gezoneerde wegen (Waalbrug en Nieuwe Ubbergseweg). In de onderstaande figuur 6 zijn de geluidscontouren weergegeven vanwege de Waalbrug inclusief aftrek conform artikel 3.4 Reken- en meetvoorschrift geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0006.png"

Figuur 6: Geluidscontouren agv Waalbrug en Nieuwe Ubbergseweg incl aftrek conform art 3.4 Reken- en meetvoorschrift geluid

In de onderstaande figuur 7 zijn de geluidscontouren vanwege alle wegen tezamen weergegeven exclusief aftrek conform art 3.4 Reken- en meetvoorschrift geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0007.png"

Figuur 7: Gecumuleerde geluidscontouren alle wegen tezamen exclusief aftrek conform art 3.4 Reken- en meetvoorschrift geluid

Uit figuur 7 blijkt dat de gecumuleerde gevelbelasting ongeveer maximaal 54 dB bedraagt exclusief aftrek conform artikel 3.4 Reken- en meetvoorschrift geluid. De maximale grenswaarden zoals die in de Wgh gehanteerd worden, worden hierdoor niet overschreden. Er is sprake van een acceptabel leefklimaat. Voor de transformatie van de gebouwen geldt op basis van het Bouwbesluit als binnenwaarde het zogenaamde rechtens verkregen niveau. In dit geval zal het rechtens verkregen niveau niet meer vast te stellen zijn omdat het oude gebouwen betreft. Om een goede leefkwaliteit te garanderen wordt daarom aanbevolen het binnenniveau van 33 dB, zoals dat voor nieuwe woningen van toepassing is, te hanteren.

Uit de voorgaande constateringen blijkt dat vanwege het wegverkeer geen hogere waarde vastgesteld hoeft te worden en sprake is van een acceptabele leefkwaliteit.

Akoestisch onderzoek

Uit het akoestisch onderzoek van 24 augustus 2015, zie Bijlage 7, blijkt dat er, zelfs in een worst case scenario, sprake is van een acceptabele geluidsbelasting die voldoet aan de standaard grenswaarden uit het activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit worden echter veel uitzonderingen gemaakt als het gaat om maximale geluidsniveaus afkomstig van verkeersaantrekkende werking. Voor toetsing aan een goede ruimtelijke ordening is echter een breder kader aan de orde. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de standaard grenswaarden voor maximale geluidniveaus, die we hanteren om iets te kunnen zeggen over een goede ruimtelijke ordening, afkomstig van het dichtslaan van autoportieren in de avond en nachtperiode wordt overschreden. Echter vindt de overschrijding plaats op de zijgevel van de naastgelegen woning. Uit het onderzoek blijkt dat de opbouw van de gevel van dien aard (spouwmuur met één klein raam) is dat de gevelisolatie hoog genoeg is om wel aan de grenswaarden voor het binnenniveau te kunnen voldoen. Daarmee is het aannemelijk gemaakt dat het aspect geluid kan voldoen aan een goede ruimtelijke ordening.

De met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zullen derhalve niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.

3.4.4 Luchtkwaliteit

Bestaande situatie

De luchtkwaliteit in grote delen van dit plangebied wordt belast door verkeersuitstoot van de doorgaande wegen (zoals de James Garvinweg, het Keizer Traianusplein en Nieuwe Ubbergseweg). Overige bronnen zijn voor zover bekend niet relevant of niet aanwezig.

Uit recent luchtkwaliteitsonderzoek van de gemeente Nijmegen blijkt dat op de James Garvinweg, het Keizer Traianusplein en Nieuwe Ubbergseweg een overschrijding van grenswaarden plaatsvindt. Voor het rekenjaar 2011 is voor NO2 jaargemiddelde de contour ingevoegd. De overschrijdingen vinden plaats op het wegdek. Formeel hoeft boven het wegdek en direct langs de weg (binnen 10 meter van de rand van de weg) niet aan de grenswaarden voldaan te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0008.png"

Figuur 8: NO 2 jaargemiddelde 2011

Toetsing aan regelgeving

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

  • a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in tabel 1. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 µg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 µg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 µg/m3  
1 juni 2011  


Tabel 1: luchtkwaliteit

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
  • De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.


Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

Aanvullend aan de actieprogramma's van Rijk, Provincie en Regio heeft Nijmegen een eigen luchtplan, dat onder meer voorziet in doorstromingsmaatregelen voor het wegverkeer; schonere bussen; stimulering transitie naar schonere brandstoffen; stadsdistributie voor het Centrum en privilegebeleid voor toegang naar het Centrum. In een bestemmingsplanprocedure zal aangetoond moeten worden dat ten tijde van de realisatie van het plan, eventueel met beschreven en geborgde maatregelen, aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan kan worden.

In het onderhavige plan worden in plaats van bedrijvigheid een aantal woningen en een lichte horecafunctie mogelijk gemaakt. De verkeersaantrekkende werking die deze wijziging veroorzaakt is niet dermate hoog dat een verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer ontstaat. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

  • geen afstandscriterium;
  • niet bouwen direct langs een drukke weg (dus niet in 1e lijnsbebouwing);
  • GGD heeft het advies “niet in 1e lijnsbebouwing” aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.


Gemeente Nijmegen conformeert zich zo veel mogelijk aan deze GGD-richtlijn. Indien in het plangebied gevoelige bestemmingen worden gebouwd, dienen deze derhalve niet in de eerstelijns bebouwing langs bovengenoemde drukke wegen geplaatst te worden.

De nieuwe woningen en horeca zijn geen gevoelige bestemmingen en liggen verder dan 50 meter van de genoemde drukke gemeentelijke wegen. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof laag te noemen (tot 30 µg/m3 stikstofdioxide). Er zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het nieuwe plan op deze locatie.

3.4.5 Externe veiligheid


De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Deze herziening van het bestemmingsplan "Nijmegen Ooyse Sluispad" leidt tot een wijziging van de functie van opslag en ateliers naar lichte horeca en wonen. In de omgeving zijn geen inrichtingen aanwezig die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. Wel zijn er drie transportassen die risico's in het plangebied veroorzaken. Dit zijn de Waal, een hogedruk aardgastransportleiding (N-578-04-KR-021) en de routering gevaarlijke stoffen van de gemeente Nijmegen over de Waalbrug en de Nieuwe Ubbergseweg.

Toets aan plaatsgebondenrisico

Onder het (PR) wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een plaatsgebonden risicocontour wordt de PR 10-6 contour bedoelt. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour van de transportroutes.

Groepsrisico

De drie transportassen (Routering Nijmegen, de gasleiding en Waal) hebben een invloedsgebied welke over het plangebied valt. De functiewijziging leidt tot een lichte toename van het aantal aanwezigen in het gebied.

Aardgastransportleiding

De aardgastransportleiding (N-578-04-KR-021) heeft een diameter van 324 mm en een druk van 40 bar. Deze leiding eindigt in een Gas Ontvangststation aan de Dijkgraaf van Wijkweg 9. De 100% letaal contour van de leiding ligt op 70 meter. Het plangebied ligt hier net buiten maar nog wel in de 1% letaal contour van 140 meter. Een toename van meer dan 10% van het groepsrisico is hier niet te verwachten. Het groepsrisico ligt nu ook al ver onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Dus op grond van het Buisleidingenbesluit externe veiligheid (Bevt) volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Ook de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (februari 2014) geeft aan dat volstaan kan worden met een lichte verantwoording van het groepsrisico.

De woondichtheid in het gebied langs de aardgasleiding is zeer laag. Met de nieuwe bestemming worden geen kwetsbare objecten geïntroduceerd waarmee rekening dient te worden gehouden bij de risico- inschatting. Ook zijn er in geval van een calamiteit met de aardgasleiding ruim voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobron af.

De Waal en de Routering gevaarlijke stoffen

Daarnaast is te constateren dat de oeverlijn van de Waal en de routering gevaarlijke stoffen op respectievelijk 315 en 240 meter afstand liggen en dus slechts beperkt invloed hebben op het plangebied. Er kan derhalve voor beide transportassen worden volstaan met onderstaande kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico (verantwoordingsniveau 3 uit de visie externe veiligheid, februari 2014).

Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.


Ontwikkeling groepsrisico

Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.


Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.


De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

in geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.


Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen en de daarin gemaakte keuzes.

Advies Veiligheidsregio Gelderland Zuid

De Veiligheidsregio Gelderland Zuid is gevraagd om advies uit te brengen over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor de nieuwe ontwikkeling. In haar advies van 10 september 2014 (zie Bijlage 3) geeft ze aan dat de bereikbaarheid van de locatie voldoende is. Daarnaast is voldoende bluswater aanwezig. Bij een breuk in de aardgasleiding zijn de mogelijkheden in de directe nabijheid van de leiding echter beperkt.

Conclusie

De ontwikkeling zoals mogelijk gemaakt wordt, na afweging van de risico's die het transport van gevaarlijke stoffen in het gebied veroorzaken, verantwoord geacht.

3.4.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:

Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.

Situering van gebouwen 

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening

Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 60 m3 water per uur. Wanneer deze voorzieningen niet in de openbare ruimte beschikbaar of realiseerbaar zijn, dan kunnen ze op particulier terrein geëist worden.

Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen.

Bereikbaarheid 

Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken; doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg/ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.

Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen.

Externe veiligheid

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding en het transport van gevaarlijke stoffen over de Waal. In dat kader zal er verantwoording afgelegd moeten worden m.b.t. het groepsrisico; voor de verantwoording: zie paragraaf 3.4.5.

Conclusie

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de bijgevoegde nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'; zie Bijlage 4.

3.4.7 Niet Gesprongen Explosieven

De gemeente Nijmegen is tijdens WO II diverse keren doelwit geweest van luchtaanvallen en gevechtshandelingen. In de bodem kunnen niet gesprongen conventionele explosieven (CE) achter zijn gebleven. Op 26 april 2010 heeft de gemeente Nijmegen een interne handleiding vastgesteld: "Handleiding Omgaan met niet gesprongen explosieven uit WO II bij gemeentelijke projecten". In deze handleiding is tevens een risicokaart opgenomen (zie figuur 9) en een stroomschema hoe om te gaan met niet gesprongen explosieven uit WO II (zie 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0009.png"

Figuur 9: risicokaart bommen en granaten

Het betreffende gebied, het Ooyse Sluispad 2, valt binnen het risicogebied “Hoge kans” (de in rood weergegeven gebieden) op aantreffen van CE. In deze gebieden moeten voor en tijdens grondroerende werkzaamheden altijd extra maatregelen met betrekking tot CE worden getroffen.

Bij extra maatregelen gaat het erom dat de grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd door een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf. Het gecertificeerde bedrijf zal op basis van het vooronderzoek, conform de WSCS- OCE, een projectplan opstellen. Dit projectplan moet in het kader van de openbare orde en veiligheid door het bevoegde gezag (gemeente Nijmegen) worden goedgekeurd. Daarna kan er met de graafwerkzaamheden worden gestart. In dit projectplan staan onder andere een omschrijving van de werkzaamheden en de maatregelen die hierbij moeten worden genomen in het kader van veiligheid.

De locatie ligt in (gedeeltelijk) vooroorlogs gebouwd gebied en is in gebruik geweest door verschillende bedrijven in de metaalsector. Dit blijkt uit eerder studie naar de locatie door MAB (rapport MAB Bouwhistorisch onderzoek uit januari 2012). De vooroorlogse bebouwing is nog geheel aanwezig.

In de "Handleiding Omgaan met niet gesprongen explosieven uit WO II bij gemeentelijke projecten" is onderstaand stroomschema opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0010.jpg"

Figuur 10: Stroomschema: Hoe om te gaan met CE.

Wanneer het stroomschema wordt gevolgd voor de onderhavige locatie blijkt het volgende:

  • Oorlogshandelingen: ja
  • Bebouwd gebied: ja
  • Vooroorlogse wijk: ja
  • Uitkomst schema: Verhoogd

Momenteel is niet duidelijk waar exact grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden en hoeveel m3 grondverzet er gaat plaats vinden. Op basis van de huidige plannen zal de locatie worden opgehoogd. Echter zijn graaf werkzaamheden niet uit te sluiten, bv. het graven van sleuven voor riolering. Indien uit de verder uitwerking van de plannen blijkt dat < 100 m3 grondverzet gaat plaats vinden, zal volgens het stroomschema “maatwerk per project” benodigd zijn.

Opsporingsprojecten zijn kostenverhogend ten opzichte van de reguliere (civieltechnische) graafwerkzaamheden. Voorafgaande aan de werkzaamheden kan overwogen worden om een PRA op te stellen. Een PRA is een specifieke risicoanalyse voor civieltechnische werkzaamheden die gaan plaatsvinden binnen een gebied waar een verhoogd risico geldt op mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven.

Met het opstellen van de PRA wordt het verdachte onderzoeksgebied, op basis van feitenmateriaal en interpretatie van bekende gegevens zo gedetailleerd mogelijk beschreven en wordt nagegaan of de voorgenomen planontwikkeling binnen het verdachte gebied zonder meer mogelijk is in de relatie tot de mogelijke aanwezige NGE. Hierbij is het streven om op basis van de te verkrijgen onderzoeksresultaten het verdachte gebied verder in te perken, of nader te onderbouwen en op welke wijze, met welke middelen en tot welke diepte aanvullend onderzoek dient plaats te vinden om de geplande ontwikkelingen op een veilige wijze te kunnen uitvoeren. Hierdoor ontstaat een sobere en doelmatige uitvoeringswijze van het explosieven onderzoek.

3.5 Water

Om te waarborgen dat bij de totstandkoming en uitvoering van het inrichtingsplan voldoende rekening wordt gehouden met alle relevante waterhuishoudkundige belangen is een watertoets uitgevoerd. De watertoets is vertaald in de waterparagraaf, waarin is aangegeven welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt of nog moeten worden gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant.

Het plangebied ligt buitendijks, ter plaatse van de kern- en beschermzone van een dijk, in de Gemeente Nijmegen. Het plangebied valt daarom voor de waterhuishouding binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat, Waterschap Rivierenland en de Gemeente Nijmegen.

In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Tevens is informatie opgevraagd bij de Gemeente Nijmegen.

3.5.1 Beleidskader

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het NWP is per 22 december 2009 de vervanger van de Vierde Nota Waterhuishouding en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Dit eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.

In de Nationale Adaptatiestrategie (2007) staat dat voor aanpassing van de klimaatverandering een structurele verandering in denken en handelen vereist is. De overheden moeten zich toekomstgericht opstellen. Grootschalige ruimtelijke investeringen vereisen een afweging op basis van een eventueel snellere en ongunstiger verloop van de klimaatverandering dan in de huidige scenario's is voorzien. Dit vanwege het onomkeerbare karakter en de hoge kosten van aanpassing achteraf. Ook kan het nodig zijn hiervoor langer dan 100 jaar vooruit te kijken. Daarentegen zijn ruimtelijke maatregelen vaak erg geschikt om bedreigingen van klimaatverandering duurzaam en effectief het hoofd te bieden en om kansen te benutten (bijvoorbeeld het vasthouden van hemelwater door waterberging in nattere perioden om deze te kunnen benutten in droge perioden).

In het waterbeleid bestaat een directe koppeling tussen het beleid van verschillende overheden: het rijksbeleid ten aanzien van bijvoorbeeld waterbeheer vormt het kader voor provinciaal beleid (provinciaal omgevingsplan, provinciaal milieuplan en provinciaal waterhuishoudingsplan), beleid op stroomgebiedsniveau (waterbeheersplan) en gemeentebeleid (structuurvisie, bestemmingsplan, waterplan, rioleringsplan).

Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) hebben de betrokken partijen (het Rijk, IPO, VNG en UvW) afgesproken de watertoets toe te passen bij alle nieuwe ruimtelijke -waterhuishoudkundig relevante- plannen en besluiten op alle bestuursniveaus. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor structuurvisies, bestemmingsplannen, van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro met het waterschap.


De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Het gaat hierbij om alle wateren: zout en zoet water, grond- en oppervlaktewater en rijkswateren. De gevolgen (veiligheid en wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging, etc.) moeten expliciet in beeld worden gebracht. De waterbeheerder beoordeelt het plan of het besluit, uitmondend in een advies over de waterhuishoudkundige aspecten. De initiatiefnemer betrekt dit advies in de belangenafweging. Voor bestemmingsplannen en alle andere ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten, moeten de resultaten van de watertoets verwerkt worden in een waterparagraaf.

Blijft het advies van de waterbeheerder uit, dan vervalt de verplichting tot het opnemen van een waterparagraaf niet. De provincie of de gemeente moet dan op eigen gezag de waterparagraaf formuleren. In de waterparagraaf moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het advies van de waterbeheerder.

Locatiespecifiek  

De volgende beleidsstukken zijn van toepassing op de projectlocatie.

  • Het Waterbeheerplan 2010-2015 Werken aan een veilig en schoon Rivierenland;
  • Beleidslijn grote rivieren, 2006, ministerie van Verkeer en Waterstaat;
  • Nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' 2013, Gemeente Nijmegen;
  • Ambitiedocument Ooysedijk - Ooyse Sluispad, Gemeente Nijmegen, oktober 2012.
3.5.2 Proces van de watertoets

De beslisboom via de website www.dewatertoets.nl is gevolgd. Op basis hiervan is gebleken dat voor het voorliggende plan de "Normale procedure" gevolgd kan worden. Daartoe is op 17 maart 2014 een overleg geweest tussen Rijkswaterstaat, Waterschap Rivierenland, de initiatiefnemer de heer Huijbers, zijn adviseur de heer Herweijer en Envita. Tevens is door Envita informatie opgevraagd bij de gemeente Nijmegen. Deze waterparagraaf is opgesteld aan de hand van de randvoorwaarden die zijn gesteld door Waterschap Rivierenland, Rijkswaterstaat en Gemeente Nijmegen.

3.5.3 Bodemopbouw en geohydrologie

Bodemopbouw

De regionale geohydrologische bodemopbouw is weergegeven in tabel 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0011.jpg"

Tabel 2: samenvatting geohydrologische situatie

Door Envita zijn op 12 en 13 februari 2014 circa 30 boringen uitgevoerd. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 2: "Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en NEN5897) Ooijse Sluispad 2 en 4 in Nijmegen, kenmerk 203806-10.R01, d.d. 19 maart 2014. In onderstaande tabel 3 is weergegeven hoe de bodem op de onderzoekslocatie tot de maximaal onderzochte diepte van 5,0 m –mv globaal is opgebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0012.jpg"

Tabel 3: Gemiddelde bodemopbouw

Ter plaatse van een boring op het noordelijke terreindeel, is vanaf het maaiveld klei aanwezig. Wellicht betreft dit een kleidijk die de grens vormt tussen het met grof zand opgehoogde (wellicht opgespoten) bedrijfsterrein en de lagere uiterwaard direct noordelijk van de onderzoekslocatie.

Grondwater

De grondwaterstand bedroeg tijdens de grondwaterbemonstering voor het verkennend bodemonderzoek op 19 februari 2014 circa 3,6 á 3,9 m -mv. In het algemeen ligt de natuurlijke grondwaterstand in het voorjaar (februari/maart) op het hoogste niveau en in de nazomer (september/oktober) op het laagste niveau. Verwacht wordt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) zich binnen het plangebied bevindt rond 3 m -mv.

Het waterpeil in de peilbuizen was tijdens de bemonstering aanzienlijk hoger, dan het peil van het nabijgelegen oppervlaktewater ('t Meertje). Mogelijk dat het hemelwater door de aanwezige klei in de ondergrond, het dijklichaam van klei en het onder het kopje bodemopbouw genoemde kleilichaam aan de noordzijde van de locatie niet geheel vrij wegstromen naar de ondergrond (hangwater).

Regionaal gezien is de stromingsrichting van het freatisch grondwater noordwestelijk. De grondwaterstand en grondwaterstromingsrichting staat onder grote invloed van de rivier de Waal.

De locatie ligt voor zover bekend niet in het intrekgebied van een grondwaterwinning of een grondwaterbeschermingsgebied. Voor zover bekend wordt er op en in de directe omgeving van de locatie geen grondwater door bedrijven en particulieren onttrokken.

3.5.4 Advies ten aanzien van Waterhuishouding

Rijkswaterstaat

Met betrekking tot de waterhuishouding is het van belang dat ontwikkelingen geen invloed hebben op de afvoercapaciteit van de rivier. Rijkswaterstaat heeft aangegeven hier geen belemmeringen in te zien. Voor het plangebied is overleg gevoerd met Rijkswaterstaat en is een Watervergunning aangevraagd.

Rijkswaterstaat kent voor dit plangebied verder geen regels ten aanzien van de Waterhuishouding.

Waterschap

De ontwikkelingen zijn gedeeltelijk gelegen binnen de kern- en beschermzone van de dijk. Uitgangspunt is dat geen ontwikkelingen, zoals aanleg terras e.d., binnen de kernzone van de dijk mogen plaatsvinden. Het plan is hierop aangepast. Voor de aanleg van een trap en voor de werkzaamheden binnen de beschermzone is een Watervergunning aangevraagd.

Aangezien het plangebied buitendijks ligt, heeft het Waterschap voor dit plangebied verder geen regels ten aanzien van de waterhuishouding.

Gemeente Nijmegen


In verband met de toekomstige ontwikkelingen "Stadswaar" wordt aanbevolen om het hemelwater af te laten voeren op het nabij gelegen open water 't Meertje. De gemeente Nijmegen heeft voor dit plangebied geen regels omtrent de afvoer- en bergingscapaciteit.

3.5.5 Gevolgen planvorming voor (grond)waterhuishouding en gemaakte afwegingen

Veiligheid / Waterkeringen

Het plan ligt buitendijks en in de kern-, binnenbescherming- en buitenbeschermingszone van een waterkering.

Aangezien het plangebied momenteel is aangeduid als 'drogere oevergebied' is het aandeel van deze locatie binnen de afvoercapaciteit van de rivier de Waal gering. Ten tijden van extreem hoge waterstanden kan de locatie gebruikt worden als overloopgebied. De locatie is momenteel bebouwd en er komt bebouwing voor terug in de plaats, waarbij de footprint zal afnemen. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling: ´géén (noemenswaardige) effecten zal hebben op de afvoercapaciteit van de rivier bij (extreem) hoge waterstanden'. Voor dit onderdeel is een Watervergunning aangevraagd.

Tegen de dijk aan, dus binnen de kernzone van de dijk, wordt een voetgangerstrap aangelegd. Waterschap heeft aangegeven dat dit geen risico's op de veiligheid van de waterkering vormt, indien de eigenaar het maaien van de waterkering verzorgt. Hiervoor is tevens een Watervergunning aangevraagd en wordt een overeenkomst tussen de eigenaar en het Waterschap opgesteld.

(Grond)waterkwantiteit

Wateroverlast (WO)

Voor dit gebied geldt geen afvoernorm omdat de locatie buitendijks ligt. Rijkswaterstaat, waterschap en de gemeente stelt geen waterbergingsopgave voor de planuitvoering, aangezien de locatie buitendijks gelegen is. De vloeren van de bebouwing worden 50 cm opgehoogd ten aanzien van het huidige peil om wateroverlast bij (extreem) hoge waterstanden te voorkomen.

Goed functionerend watersysteem (WF)

De huidige afvoer van water wordt niet aangepast, er zal geen open water en waterberging aangelegd worden. Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren. Ook het streefpeil zal als gevolg van het plan niet veranderen.

Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.

Anticiperen op Watertekort (WA)

Het onderwerp watertekort is niet relevant in het kader van de planuitvoering. Er vindt geen (grond)wateronttrekking plaats.

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken (afwateringsbuizen van hemelwater) worden eveneens niet-uitlogende materialen gebruikt.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken (afwateringsbuizen van hemelwater) worden eveneens niet-uitlogende materialen gebruikt.

Goed omgaan met afvalwater 

Het hemelwater binnen het plangebied wordt afgevoerd naar de achtergelegen uiterwaard of zal via infiltratie en de ondergrond afvoeren op 't Meertje. Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater vindt geen aanpassing plaats. Dit wordt afgevoerd naar het huidige rioolstelsel.

3.6 Natuur & Landschap

3.6.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.

Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

De Vogelrichtlijn bevat een lijst van 187 zeldzame of bedreigde vogelsoorten. Voor deze vogelsoorten en voor belangrijke overwinteringsgebieden van trekvogels zijn Speciale Beschermingszones aangewezen waaronder de Uiterwaarden van de Waal.

In de Habitatrichtlijn staat de bescherming van natuurlijke en half-natuurlijke habitats (door mensen bewoonde gebieden) centraal. In de bijlagen van de Habitatrichtlijn worden 500 plantensoorten, 200 diersoorten (geen vogels, omdat die al onder de vogelrichtlijn vallen) en 198 habitats genoemd. Voor de Habitatrichtlijn zijn Speciale beschermingszones aangewezen waaronder de Gelderse Poort.

De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). De Nb-wet regelt gebiedsbescherming, terwijl de Ff-wet de soortbeschermingsaspecten van de Nederlands natuur beschermt.

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort';
  • Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')


In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.

Ieder plan dat invloed heeft op een aangewezen gebied moet vooraf worden getoetst. Dit kunnen plannen zijn in of in de directe nabijheid van een gebied. De volgende drie stappen moeten dan worden doorlopen:

  • Worden de instandhoudingsdoelstellingen uit de Natuurbeschermingswet benadeeld door realisatie van het plan?
  • Komen beschermde waarden in het geding en is een passende beoordeling noodzakelijk?
  • Als daadwerkelijk substantiële schade aan beschermde habitats te verwachten is, kan alleen bij dwingende reden van openbaar belang en aantoonbare afwezigheid van een alternatief tot uitvoering worden over gegaan. Wel zal dan een compensatieplicht volgen.



Omgevingsvisie Provincie Gelderland

Gelders Natuurnetwerk

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.

Groene Ontwikkelingszone

De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.

Conclusie: Dit bestemmingsplan ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone.

Nationaal landschap

Onderhavig plangebied is gelegen in het nationale landschap 'de Gelderse Poort', deelgebied 'Ooijpolder en Rijnstrangen'. Zie voor onderbouwing van de inpassing in het Nationale landschap paragraaf 2.2.1.2, onder het kopje 'Nationale landschappen'.

Conclusie gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming gelden twee conclusies: het bestemmingsplan ligt in het Nationaal Landschap en naast Natura2000 gebied.

Natura 2000

Vanwege dat laatste is een ecologische quick scan (zie Bijlage 5 Burgt, H.H.J. van der, Quick scan flora en fauna Ooyse Sluispad 2-4 te Nijmegen) gedaan, gevolgd door een nader onderzoek (zie Bijlage 6 ECOquickscan, ecologisch adviesbureau voor natuur en landschap, Arnhem, maart 2014).

Gezien de afstand tot natuurlijke, beschermde, habitats (grenzend aan het plangebied liggen gebieden met relatief lage natuurwaarden), de beoogde plannen, reeds aanwezige verstoring en de bestemmingsplanwijziging, van 'bedrijf' naar voornamelijk 'wonen', zijn er geen directe en/of tijdelijke negatieve effecten te verwachten op het Natura 2000-gebied 'Gelderse Poort'.

Nationaal Landschap

Zie voor onderbouwing van de inpassing in het Nationale landschap paragraaf 2.2.1.2, onder het kopje 'Nationale landschappen'.

3.6.2 Soortbescherming

Flora en faunawet

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.

Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (zie Bijlage 5: Burgt, H.H.J. van der, Quick scan flora en fauna Ooyse Sluispad 2-4 te Nijmegen, ecologisch adviesbureau voor natuur en landschap, Arnhem, 2014). Uit dat onderzoek blijkt het volgende:

De meeste van de mogelijk in het plangebied voorkomende soorten zoals bruine kikker, gewone pad, kleine marterachtige, konijn, haas, egel, (spits)muizen en mol zijn beschermd volgens het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.

Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten zijn meer strikt beschermde soorten, soorten waarvoor bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Flora- en faunawet geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten zijn de huismus en soorten uit de soortgroep vleermuizen niet uit te sluiten binnen het plangebied. Daarnaast zijn, in de periode van eind oktober tot en met maart, overwinteringsplaatsen van meer strikt beschermde amfibieënsoorten zoals kamsalamander en rugstreeppad niet uit te sluiten.

Uit het nader uitgevoerde onderzoek (zie Bijlage 6: Burgt, H.H.J. van der, Nader onderzoek flora en fauna Ooyse Sluispad 2-4 te Nijmegen. ECOquickscan, ecologisch adviesbureau voor natuur en landschap, Arnhem, 22 augustus 2014). blijkt het volgende.

Vleermuizen

Vaste vliegroute
In het plangebied is een essentiële vliegroute vastgesteld van de gewone dwergvleermuis. Een dergelijke vliegroute is beschermd volgens de Flora- en faunawet. De essentiële vliegroute mag tijdens de bouw en in de nieuwe situatie niet op de traditionele manier verlicht worden.


Paarverblijfplaats
In het plangebied is één paarverblijfplaats vastgesteld van de gewone dwergvleermuis. Deze verblijfplaats bevindt zich in één van de gebouwen achter de voormalige spoorwegloods. Bij de sloop, en later weer opbouwen (slechts één gebouw wordt teruggebouwd), van de gebouwen zal de verblijfplaats (tijdelijk) verloren gaan. Afhankelijk van de planning van het project zijn er verschillende maatregelen noodzakelijk om negatieve effecten te voorkomen. In het kader van de Flora- en faunawet dient voor de gewone dwergvleermuis (verlies paarverblijfplaats) een ontheffing ex. Artikel 75 aangevraagd te worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Aangezien een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis eenvoudig te mitigeren is (zie bovenstaande maatregelen) en het slechts om een tijdelijk verlies van de verblijfplaats gaat (na realisatie van de nieuwe bebouwing, met daarin de vier nieuwe verblijfplaatsen, is het plangebied weer geschikt voor deze soort), is het aannemelijk dat bevoegd gezag hiervoor een ontheffing Flora- en faunawet zal verlenen. De haalbaarheid van het plan (op ecologisch vlak) komt hiermee dan ook niet in het geding.

Deze maatregelen bestaan onder ander uit:

  • in de periode van begin maart tot eind november dient de sloop 'strippend' te worden uitgevoerd. Door strippend te slopen krijgen vleermuizen een kans om te ontsnappen tijdens de sloopwerkzaamheden. Belangrijk is om eerst alle materialen te verwijderen anders dan het kale casco (bakstenen), zoals de kozijnen, daken en eventuele plafons (binnen), en vervolgens enkele dagen later het casco neer te halen. Door andere materialen eerst te verwijderen zullen de ruimtes daarachter komen te vervallen of ongeschikt worden door tocht en licht. Een ecoloog dient vast te stellen of er geen vleermuizen meer aanwezig zijn in het kale casco.
  • conform de 'soortenstandaard gewone dwergvleermuis' van het ministerie van EZ (Dienst Regelingen, december 2011) dienen in de nabije omgeving, binnen 200 meter van het plangebied, minimaal 4 vleermuiskasten te worden opgehangen. Het type en de maatvoering van de kasten dienen overeenkomen te komen met de eisen uit de soortenstandaard. Geadviseerd wordt om de kasten zo spoedig mogelijk op te hangen, zodat de dieren kunnen wennen aan de kasten. De kasten dienen opgehangen te worden door of onder begeleiding van een ter zake kundige (ecoloog).
  • Deze tijdelijke voorzieningen zijn niet noodzakelijk als de voormalige spoorwegloods reeds is gerenoveerd, en voorzien van nieuwe voorzieningen voor vleermuizen (zie volgende punt), voorafgaan aan de sloop van de gebouwen. In verband met de verplichte gewenningsperiode dient er dan wel een overlap tussen het gereed komen van de nieuwe voorzieningen voor vleermuizen en sloop te zijn van minimaal 3 maanden.
  • In de gerenoveerde voormalige spoorwegloods en/of het nieuw te bouwen gebouw daarachter dienen minimaal 4 nieuwe verblijfplaatsen voor vleermuizen gerealiseerd te worden. Deze verblijfplaatsen dienen te voldoen aan de eisen uit de soortenstandaard.


Huismus


Nesten
In het plangebied zijn tussen het dakbeschot en -pannen van de spoorwegloods, resten van (oude) nesten van de huismus aangetroffen. Dit duidt erop dat het gebouw geschikt is als nestlocaties voor de huismus. Aangezien alleen het voorste deel van het dak van de spoorwegloods is voorzien van dakbeschot is alleen dit deel van het dak geschikt voor de huismus. De huismus is een jaarrond beschermde soort. Negatieve effecten op de huismus zijn, bij de renovatie van de gebouwen, dan ook niet uit te sluiten.

De spoorwegloods is, in het kader van de renovatie, na het broedseizoen van de huismus (zomer 2014) gesloopt/ontmanteld; zie mitigerende maatregelen in de quick scan flora en fauna (zie Bijlage 5: Burgt, H.H.J. van der, Quick scan flora en fauna Ooyse Sluispad 2-4 te Nijmegen, ecologisch adviesbureau voor natuur en landschap, Arnhem, 2014).


Amfibieën

Volgens verspreidingsgegevens komen in de uiterwaarden aansluitend op het plangebied onder andere de meer strikt beschermde amfibieënsoorten kamsalamander en rugstreeppad voor. Deze soorten planten zich voort in de uiterwaarden, maar overwinteren in binnendijkse gebieden of op hoogwatervrije terreinen. Aangezien het plangebied grotendeels hoogwatervrij is, is het niet uit te sluiten dat deze soorten binnen het plangebied overwinteren. Overwinterende dieren zijn lastig (tot niet) te onderzoeken en er dient dan ook van uit te worden gegaan dat het terrein gebruikt wordt door deze soorten. Vanwege de aanwezigheid van voldoende uitwijkmogelijkheden en de tijdelijk aard van de werkzaamheden wordt de gunstige staat van instandhouding niet aangetast (geen ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk). Negatieve effecten op deze soorten zijn te voorkomen door graaf- en sloopwerkzaamheden niet in de periode eind oktober tot en met maart uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is dan dient het terrein vanaf half juli (tot en met begin april) afgezet te worden met een paddenscherm, om te voorkomen dat dieren binnen het plangebied gaan overwinteren. Het afgezette terrein dient, uit voorzorg, gecontroleerd te worden op reeds aanwezig amfibieën; zowel algemene soorten als meer strikt beschermde soorten.


Geadviseerd wordt de maatregelen en tijdsplanning van het project voor de bovenstaande soorten/soortgroepen vast te leggen in een ecologisch werkprotocol/mitigatieplan.


Algemeen

Verder is een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet altijd van toepassing:

  • in het broedseizoen van vogels mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden kunnen leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
  • op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
  • 1. voortijdig maaien van het plangebied zodat dieren wegtrekken;
  • 2. het beperken van verlichting tijdens de avonduren in voorjaar, zomer en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
  • 3. het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter( slaap)seizoen.

3.6.3 Groen

Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Ambities voor natuur

We koesteren de natuurwaarden in de stad en gaan deze verder ontwikkelen op plekken waar ze goed tot hun recht komen en een goede kans van slagen hebben zoals in delen van Stadspark Staddijk, de stuwwal, de uiterwaarden, de spoorlijnen en de bosrijke stadsranden. Het natuurlijke beheer (zonder chemische bestrijdingsmiddelen) dat we al ruim 10 jaar voeren sluit aan bij deze ambitie.

Het grootste deel van de oostelijke stadsrand valt samen met het Nationale Landschap De Gelderse Poort. De waardering als waardevol landschap geeft een extra bescherming voor de karakteristiek van het gebied. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet onmogelijk, maar zijn wel ondergeschikt aan de kwaliteit van het landschap. Onlangs is de brug over het Meertje gerealiseerd waardoor de Stadswaard nog beter toegankelijk is vanuit de stad.

Conclusie

Dit bestemmingsplan past in het groenbeleid. Door de functieverandering van onderhavig bestemmingsplan wordt de relatie met de omgeving positief versterkt.

Handboek Stadsbomen

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen.
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.


Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.


In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.


Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.

3.7 Archeologie en Cultuurhistorie

3.7.1 Cultuurhistorische waarden
3.7.1.1 Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

3.7.1.2 Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 3 is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en/of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen.

Een ander onderdeel van de Nota Cultureel Errfgoed is het belang van herbestemming van karakteristieke gebouwen voor behoud van de identiteit en eigenheid van de stad. Hierbij gaat het niet alleen om herbestemming van beschermde gebouwen, maar ook om niet-beschermde gebouwen. Een verstandig gebruik van erfgoed is een kernaspect van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Herbestemming van erfgoed houdt de geschiedenis van een gebied zichtbaar en beleefbaar.

Ooyse Sluispad 2 betreft een gemeentelijk monument. Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis.

3.7.1.3 Cultuurgeschiedenis

Het plangebied is gelegen in de Ooijpolder. Door aanleg van de Ooyse bandijk rond 1300 kreeg het gebied min of meer een vaste structuur. Voor 1400 legde de stad Nijmegen al op eigen grondgebied bij de monding van de Aa (het huidige Meertje) een stadssluis aan, die later Meersluis wordt genoemd. Uit de Stede-Atlas van F. Gorissen blijkt dat er vanaf 1414 een steenbakkerij (tichwelwerk) buitendijks langs de Ooysedijk is gevestigd. Deze steenbakkerij blijft hier tot 1574 gevestigd. In de tweede helft van de zestiende eeuw werd de Aa rechtgetrokken, zodat er een goede scheepvaartverbinding ontstond tussen Njimegen en Kranenburg. De vaart kreeg de benaming het Meertje. De Ooijpolder had, door onenigheid tussen landeigenaren en machthebbers in de Duffelt en de Ooijpolder, een eigen uitwateringssluis, gelegen op nog geen honderd meter van de Meersluis. Lange tijd bleef de Ooysedijk onbebouwd, maar eind negentiende eeuw kwam de bedrijvigheid rondom de sluizen nabij de monding van het Meertje in de Waal tot ontwikkeling. Er werden een scheepstimmerwerf, houthandel, smederij en een machinefabriek gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0013.jpg"

Figuur 11: Topografische kaart van 1897 waarop de Machinefabriek De Ooy is aangegeven. Ook de smederij, het huidige Ooysedijk 9, staat op de kaart.

Ooyse Sluispad 2-4 maakt deel uit van deze industriële ontwikkeling langs de Ooysedijk. Ooyse Sluispad 2, het gebouw evenwijdig aan de dijk, is oorspronkelijk in 1878/1879 gebouwd als noodstation voor de lijn Nijmegen - Arnhem. De architectuur van het station sloot aan bij andere stations die ten gevolge van de in die steden geldende Vestingwet in vakwerkbouw uitgevoerd waren, zoals in Bergen op Zoom, Breda, Deventer en Maastricht. Het noodstation stond iets ten zuiden van het huidige station. In 1894 kwam het definitieve station, naar ontwerp van C.H. Peters, gereed en was het noodstation niet meer nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18002-VG01_0014.jpg"

Figuur 12: Het noodstation van Groningen, dat tussen 1870 en 1893 in gebruik was. Het noodstation van Nijmegen, het huidige Ooyse SLuispad 2, had oorspronkelijk een soortgelijke opbouw in vakwerkconstructies. Bron: www.stationsinfo.nl

Het noodstation werd in dit jaar gekocht door H. Th. Wiegerink voor een nieuwe machinefabriek aan de Ooysedijk. Op 17 april 1894 was aan Wiegerink en Terwindt vergunning verleend voor het drijven, door stoomwerktuigen, van een machinefabriek, ijzergieterij, smederij en scheepstimmerwerf. De firma Wiegerink & Co gaf de fabriek de naam "de Ooij". Zij leverden stoom- en andere werktuigen, smeed- en gietwerk, spoorwegwielen en nog meer.

Het voormalige noodstation diende als smederij en machinegebouw. Daarnaast was er nog een gieterij van 24 x 8 m en een magazijn voor afgewerkte machines en ruw te bewerken ijzer van 20 x 6 m. De gieterij bevond zich waarschijnlijk in een gebouw dat rechts achter het voormalige noodstation stond. Welk gebouw als magazijn in gebruik was, is niet bekend. In elk geval stond er evenwijdig aan het Ooyse Sluispad een loods ter plaatse van het huidige Ooyse Sluispad 4. Het gebouw met spaarboognissen in de kopgevel, haaks achter het voormalige noodstation, stamt waarschijnlijk ook uit de jaren 1894/1895.

De machinefabriek werd reeds in 1905 verkocht. De kopers zijn de heren Ophuizen en Jager. Uit de archiefstukken blijkt dat er toen reeds een dwarshelling voor schepen bestond. Bij de fabrieksgebouwen hoorde ook een woning. Wegens liquidatie werd de fabriek op 19 februari 1907 opnieuw in de verkoop gedaan.

Voor de periode 1907 tot 1930 is er weinig in de archieven te vinden over het complex. In 1930 was er de N.V. Rijwielonderdeelenfabriek "ROBUR" gevestigd. De eigenaar was A. Schäfer. Uit een toelichting op de vergunningaanvraag van 18 juni 1930 blijkt dat er zich in het linker gedeelte twee woonhuizen bevonden, met de huisnummers 45 en 47. In nr. 45 woonden 6 mensen en in 47 een gezin met vijf kinderen. De vergunningaanvraag had als doel om een 14-tal deuren dicht te zetten middels metselwerk en glas en het leggen van een betonvloer. Ook werd er een kantoortje gerealiseerd.

Uit de bouwaanvraag uit 1936 voor de bouw van 6 woningen rechts naast de fabriek blijkt dat het gebouw rechts achter het voormalige noodstation, de vermoedelijke ijzergieterij, toen niet meer aanwezig was.

Na de Tweede Wereldoorlog werd de fabriek overgenomen door de heer Huijbers. In eerste instantie werden er nog steeds fietsen geproduceerd, maar gaandeweg werd het bedrijf omgebouwd tot een meer algemeen metaalproductiebedrijf onder de naam Metaalfabriek Huijbers.

In 1986 was het voormalige noodstation in bouwkundig slechte staat en de houtconstructie in de gevels werd daarom grotendeels vervangen door stalen balken, waarbij de muurvlakken daartussen opgevuld werden met Y-tong blokken, die aan de zuidzijde gepleisterd werden. Het westelijke deel, waarin zich de voormalige woningen bevonden, bleef gehandhaafd. Ook de houtconstructie in de oostelijke kopgevel bleef behouden, evenals de gehele kapconstructie. In 1995 houdt de Metaalfabriek Huijbers op te bestaan.


Voor het huidige Ooyse Sluispad 4 wordt in 1935 vergunning verleend voor het vernieuwen van het bestaande gebouw. In 1936 is vergunning verleend voor wijzigen van het verleende plan. Hieruit blijkt dat het huidige pand in 1936 tot stand is gekomen en een oudere voorganger verving.

3.7.1.4 Cultuurhistorische waarde

Het voormalige fabriekscomplex maakt deel uit van de historische lintbebouwing langs de Ooysedijk en is een herinnering aan de industriële bedrijvigheid die in dit gebied aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw is ontstaan. Het complex is hiermee onderdeel van het industrieel erfgoed van Nijmegen. Dit geldt niet alleen voor het beschermde voormalige noodstation, maar ook voor de daar achter gelegen gebouwen en Ooyse Sluispad 4. De architectuur van deze gebouwen is karakteristiek voor kleinschalige fabriekscomplexen uit het einde van de negentiende- en het begin van de twintigste eeuw.

In het bouwhistorisch onderzoek van het Monumenten Advies Bureau is een waardestelling van het voormalige noodstation gegeven. Naast de architectuur- en bouwhistorische waarde van het voormalige noodstation, is in het rapport aangegeven dat het complex situerings- en ensemblewaarde heeft, waarbij het buitendijks gelegen complex kenmerkend is voor een vooral op het water gerichte bedrijfstak (scheepsbouw en machinefabriek).

3.7.1.5 Conclusie

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is in een eerder stadium geadviseerd te onderzoeken of het mogelijk is de gebouwen achter Ooyse Sluispad 2 te herbestemmen, maar vanwege bouwtechnische redenen is dit niet mogelijk gebleken. Gelet op de ligging van het plangebied in gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart en om de herinnering aan het fabriekscomplex zichtbaar te houden is het vanwege cultuurhistorische redenen wel van belang dat het nieuwe gebouw hetzelfde gepositioneerd wordt als het huidige Ooyse Sluispad 4. Dat wil zeggen haaks op de dijk en evenwijdig aan het Ooyse Sluispad.

Herbestemming van het gemeentelijk monument, met de bestemming horeca en wonen, is een positieve ontwikkeling voor behoud van het monument en past binnen het gemeentelijk beleid. Ook met de woon-werkfunctie voor het nieuwe gebouw kan vanuit cultuurhistorisch oogpunt ingestemd worden.

3.7.2 Archeologie

Op het perceel aan de Ooyse Sluispad 2-4, waar tot recent een oude loods stond, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1 C. Helmich: Ooyse Sluispad 2 te Nijmegen, gemeente Nijmegen. Een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, Vergeten Landschap rapport 17, Arnhem 2014). Dit onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een aansluitend toetsend booronderzoek. Op het perceel, parallel aan de weg, stond een in vakwerk uitgevoerde voormalige machineloods, met daarachter twee bakstenen schuren of werkplaatsen.

Uit het rapport komt naar voren dat het bovenste deel van het perceel (sub-)recent is opgehoogd. De onderzoekster adviseert daarom om het terrein vrij te geven voor ontwikkelingen tot een diepte van ca. 9,40 m+ NAP. Daaronder kunnen nog archeologische waarden voorkomen.

Op 8 september 2014 is bij een inspectie ter plaatste gebleken dat er een sanering in uitvoering was, waarbij het gehele oppervlak onder de voormalige loods was ontgraven. Dit was voor het grootste deel circa 1 m diep, alleen aan de westelijke korte zijde was de ontgraving een tweetal meters diep waar blijkbaar een kelder had gelegen. De inspectie ter plaatse heeft de gegevens uit het onderzoeksrapport bevestigd. De bovenste laag is duidelijk een ophoging, en bevat naar alle waarschijnlijkheid geen archeologische waarden.


Het terrein kan derhalve vrij gegeven worden tot een diepte van 9,50 m + NAP, en de huidige archeologische waarde uit het bestemmingsplan blijft op het terrein liggen. Mochten er ontwikkelingen plaats vinden die dieper zullen gaan dan de genoemde 9,50 m + NAP dan zal in overleg met het bevoegde gezag gekeken moeten worden naar het dan uit te voeren archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 4 Plansystematiek

4.1 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).

In de bestemmingsplanregels komen de enkelvoudige bestemmingen Groen, Horeca en Wonen voor. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor locaties waar slechts één hoofdfunctie is toegestaan. Binnen de genoemde bestemmingen kunnen te beschermen waarden, zoals archeologische waarden, voorkomen. Om deze waarden te beschermen wordt een dubbelbestemming opgenomen waarbij de te beschermen waarde voorrang krijgt op de reguliere gebruiksfunctie. In het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom - 2 (Ooyse Sluispad 2-4) komen de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' voor.

Behalve bestemmingen kunnen er in het bestemmingsplan aanduidingen worden opgenomen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van de gebruiks- en dubbelfuncties met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de regels. Er worden in de SVBP 2012 zes soorten aanduidingen onderscheiden: gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen, bouwvlakken, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren.

In het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom - 2 (Ooyse Sluispad 2-4) komen de gebiedsaanduidingen 'wetgevingszone - waarde archeologie - 1' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied', de functieaanduidingen 'beroep aan huis', 'parkeerterrein' en 'specifieke vorm van groen - bergingen', de aanduiding 'bouwvlak, de bouwaanduiding 'onderdoorgang' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' voor.'

4.2 Uitgangspunten per functie

4.2.1 Bestemmingen

Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen, waterhuishoudkundige en geluidwerende voorzieningen, ondergeschikte bouwwerken ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming en voor bouwwerken voor algemeen nut. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn tevens parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingswegen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bergingen' tevens voor het oprichten van bergingen behorende bij de woningen die in dit plangebied zijn voorzien.

Horeca

De bestemming 'Horeca' is opgenomen voor horecabedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1a en 1b van de Staat van horeca-activiteiten en tevens voor een café. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen, zoals: verhardingen, terrassen, en groenvoorzieningen toegestaan. Bijbehorende parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Horeca'.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het wonen waarbij ter plaatse van de aanduiding 'beroep aan huis' tevens een mogelijkheid is opgenomen voor een beroep aan huis tot een maximale bedrijfsvloeroppervlakte 100m2. Binnen de bestemming Wonen is een aanduiding 'bouwvlak' opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw (woning) mag worden opgericht. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient de onderdoorgang vrij te blijven van bebouwing ten behoeve van een onderdoorgang voor langzaam verkeer.

4.2.2 Algemene regels
4.2.2.1 Algemene bouwregels

Beeldende kunst

Bij de algemene regels is een regeling opgenomen ten behoeve van beeldende kunst. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.

(Bouw)werken ten algemenen nutte

Overige nutsbedrijven (zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations) met een inhoud van minder dan 50 m3 zijn niet opgenomen op de plankaart. Deze nutsbedrijven zijn op grond van de algemene regels binnen alle bestemmingen toegestaan. Op basis van de algemene bouwregel (Bouw)werken ten algemene nutte' zijn tevens straatmeubilair, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten, infiltratievoorzieningen, transformatorhuisjes e.d. binnen alle bestemmingen toegestaan. Op grond van de begripsbepaling van straatmeubilair behoren dan ook bijvoorbeeld beeldende kunst, speelvoorzieningen, afvalinzamelsystemen en reclameobjecten tot de mogelijkheden.

Ondergronds bouwen

Bij deze algemene regel staan de regels voor ondergronds bouwen aangegeven. Bij alle bestemmingen is ondergronds bouwen toegestaan, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen onverkort van toepassingen blijven. Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan.

4.2.2.2 Algemene gebruiksregels

Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Bedrijven bij woningen zijn toegestaan voorzover deze vallen onder de aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten.

Evenementen

Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de APV.

4.2.2.3 Algemene aanduidingsregels

wetgevingzone- waarde archeologie - 1

De aanduiding 'wetgevingszone - waarde archeologie - 1' is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem. Deze gronden hebben een lage tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor ingrepen van meer dan 2500 m2 en dieper dan 0,30 meter dient er archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.

wetgevingzone - wijzigingsgebied

De aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' is opgenomen voor het gebied dat bestemd is als horeca zodat de bestemming van dit gebied, onder voorwaarden, gewijzigd kan worden naar 'wonen' en 'Groen'. De geldende dubbelbestemmingen blijven na wijziging van toepassing.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Middels deze bestemmingsplanwijziging is herontwikkeling van de locatie aan het Ooyse Sluispad mogelijk. De betreffende locatie is eigendom van de ontwikkelaar. Met de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin o.a. afspraken zijn gemaakt over uit te voeren werkzaamheden en de in rekening te brengen vergoedingen voor deze werkzaamheden.

In de planexploitatie G134 Ooyse Sluispad, zijn de kosten en de sluitende dekking opgenomen. De kosten bestaan hoofdzakelijk uit plankosten. De dekking bestaat uit de vergoeding door de ontwikkelaar van de te maken kosten.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.

Door de aangegeven dekkingen is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro vastgesteld te worden.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 3 december 2014 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 maart 2015 tot en met 15 april 2015 ter visie gelegen. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant". In deze periode zijn er acht zienswijzen ingediend. In de zienswijzennota 'Nijmegen Ooyse Schependom - 2 (Ooyse Sluispad 2-4)' zijn de ingekomen zienswijzen opgenomen en voorzien van een gemeentelijke reactie. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de zienswijzen gewijzigd.

De raad heeft op 16 december 2015 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld met aanvaarding van een amendement. Met aanvaarding van het amendement is besloten om de horecabestemming te vervangen door een woonbestemming voorzover het binnen het bouwvlak valt, met een maximum van drie woningen en voorzover het buiten het bouwvlak ligt door een groenbestemming. Het amendement is in zijn geheel opgenomen in Bijlage 8 van de toelichting.

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

6.1 Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat heeft in haar mail van 8 januari 2015 in het kader van vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. lid 1 Besluit ruimtelijke ordening een reactie gegeven. Rijkswaterstaat heeft de volgende opmerkingen op het plan.

Rijkswaterstaat Oost Nederland (RWS ON) heeft overleg gehad met de initiatiefnemer van het plan. Aangezien het plangebied is aangeduid als 'drogere oevergebied' is het aandeel van deze locatie binnen de afvoercapaciteit van de rivier de Waal gering. Ten tijden van extreem hoge waterstanden kan de locatie gebruikt worden als overloopgebied. De locatie is momenteel bebouwd en er komt bebouwing voor terug in de plaats, waarbij de footprint zal afnemen. De voorgenomen ontwikkeling zal geen (noemenswaardige) effecten hebben op de afvoercapaciteit van de rivier bij (extreem) hoge waterstanden. RWS ON heeft dan ook geen bezwaar tegen het plan.

In artikel 4 (Horeca) en artikel 5 (wonen) zijn regels opgenomen over maximale bebouwing en bijgebouwen. Naast het toegestane bouwvlak mag op basis van artikel 6.12 lid 2a van het Waterbesluit een bouwwerk met en maximale oppervlakte van 30 m2 worden gebouwd. Ik verzoek u dit in de genoemde artikelen aan te passen.

Reactie gemeente:

Vanwege de ligging in het Nationale Landschap 'de Gelderse Poort' en omdat de voormalige spoorwegloods een gemeentelijk monument betreft is het niet wenselijk om, naast de bergingen behorende bij de woonbestemming en gelegen in de groenbestemming, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mogelijk te maken.

De regels met betrekking tot het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak zijn dan ook verwijderd uit de artikelen 4 en 5 van de regels.

6.2 Provincie Gelderland

Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken wil worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen met provinciale belangen waarvoor op grond van de Wro-agenda provinciale verantwoordelijkheid geldt vooroverleg nodig is.


Het plangebied is gelegen in Nationaal Landschap de 'Gelderse Poort', de Romeinse Limes en de ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing. Het plan is conform de brief en de Wro-agenda een provinciale verantwoordelijkheid. Derhalve is vooroverleg gevoerd met de Provincie Gelderland.

De Provincie Gelderland heeft per brief van 16 januari 2015 in het kader van artikel 3.1.1. Bro overleg een reactie gegeven. Het voorontwerp geeft de provinciale afdelingen aanleiding om te adviseren ten aanzien van de onderstaande provinciale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) herzien. Met die herziening is de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: ladder) opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid. Dit artikellid bevat een motiveringseis. Het doel van deze motiveringseis is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent drie treden die achtereenvolgens moeten worden doorlopen.

Voor onderhavig bestemmingsplan is alleen de eerste trede van toepassing omdat het gaat om een herontwikkelingslocatie aan een bestaand bebouwingslint. De afdelingen zijn van mening dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij het bestemmingsplan voldoende is gemotiveerd conform de ladder.

Nationaal landschap

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap de ‘Gelderse Poort’. Het provinciale beleid voor Nationale Landschappen is opgenomen in paragraaf 4.2.4.1.1 van de Omgevingsvisie. Binnen de Nationale Landschappen geldt de ‘ja, mits-benadering’. Dit betekent dat bestemmingswijzigingen zijn toegestaan als daarmee de kernkwaliteiten niet worden aangetast óf worden versterkt. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in een bij de Omgevingsvisie bijgevoegd document ‘Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen (2014)’.

De afdelingen hebben geconstateerd dat vorengenoemd beleid goed is verwerkt in het plan.

In een vroeg stadium van het planproces hebben er overleggen plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer, uw gemeente, Rijkswaterstaat en de provincie. Dit heeft ertoe geleid dat er nu een bestemmingsplan voorligt waarin de provinciale afdelingen zich prima in kunnen vinden. Met het opstellen van het inrichtingsplan is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het gebied, deze blijven niet alleen behouden maar worden door het plan ook versterkt. Het inrichtingsplan is met een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd in de regels van het bestemmingsplan.

Romeinse Limes

De provincie en haar partners streven er samen naar de historische verdedigingslinie de Limes te beschermen. De Romeinse Limes is een cultuurhistorisch fenomeen van wereldbelang. Er ligt een aanvraag bij UNESCO om de Limes aangewezen te krijgen als werelderfgoed. In artikel 2.7.6.3 van de Omgevingsverordening is het ruimtelijk beschermingsregime voor de Romeinse Limes opgenomen. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten.

De afdelingen hebben geconstateerd dat vorengenoemd beleid voldoende is verwerkt in het plan.

6.3 Waterschap

Het waterschap Rivierenland heeft in haar brief van 23 december 2014 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het plan is conform de eisen en wensen van het waterschap.