direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1109-VG01

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0001.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2010 is het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord' vastgesteld waarmee het startsein werd gegeven voor de realisatie van de uitbreidingswijk 'Kerkdriel Noord'. De wens voor deze wijk komt voort uit de visie 'Maasdriel 2020 +'. In deze visie is verwoord dat er, ten behoeve van de leefbaarheid binnen de gemeente, behoefte is aan voldoende goede en betaalbare woningen. Bovendien wil de gemeente de eigen identiteit van de verschillende kernen en de gemeente als geheel versterken en wil ze een hoge kwaliteit van de woonomgeving bieden.

Het ontwikkelen van de wijk 'Kerkdriel Noord' is één van de stappen om de hierboven geformuleerde ambitie uit de visie Maasdriel 2020+ te verwezenlijken. Ten behoeve van deze woningbouwlocatie is op 29 april 2010 het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord' inclusief het bijbehorende exploitatieplan vastgesteld. Op 2 maart 2011 heeft de Raad van State het westelijke deel van het bestemmingsplan goedgekeurd. Aan het oostelijke deel heeft de Raad van State goedkeuring onthouden, omdat de gemeente bij de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar onder andere de gevolgen van de aanwezigheid van een champignonkwekerij nabij de nieuwe woonwijk. De Raad van State heeft uitsluitend de bestemming wonen in het oostelijke deel van het plangebied vernietigd en de verkeersbestemming nabij de aansluitingen op de bestaande infrastructuur. Hierdoor kon het exploitatieplan ook niet in werking treden.

De gemeente Maasdriel heeft hierop besloten om het bestemmingsplan Kerkdriel Noord op te knippen in twee fasen. Voor de eerste fase (het westelijke deel) zou het thans vigerende bestemmingsplan Kerkdriel Noord volstaan, voor de tweede fase zou een nieuw bestemmingsplan moeten worden opgesteld. Fase 1 van Kerkdriel Noord zal ruimte bieden voor diverse typen woningen. In 2013 is gestart met de verkoop van bouwrijpe kavels en projectmatige woningen. De eerste 15 woningen (3 blokken van 5 starterswoningen) zijn in 2014 opgeleverd. In de praktijk blijkt echter dat het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord' niet flexibel genoeg is om gewenste wijzigingen in de planopzet en in het woningbouwprogramma op te vangen. In de oorspronkelijke plannen was er geanticipeerd op een ruim aanbod aan vrije kavels, omdat hier ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan vraag naar was. Na de intrede van de economische crisis is hier echter geen sprake meer van.

Uit een woonbehoefteonderzoek is gebleken dat de komende jaren meer behoefte is aan projectmatige bouw in verschillende typologieën (zoals bijvoorbeeld rijen, twee-onder-een-kap, vrijstaand-geschakeld). Vanwege de gewijzigde marktomstandigheden voelt de gemeente Maasdriel zich genoodzaakt om het vigerende bestemmingsplan te herzien. Daarom heeft het gemeentebestuur van Maasdriel in april 2014 ingestemd met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de 1e fase (westzijde) van Kerkdriel Noord, de Kersenbuurt. Het nieuwe bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt' zal soepelere regels bieden voor wat betreft woningaantallen en -typologieën, de bouwregels en de verkaveling. Op die manier hoopt de gemeente Maasdriel in te kunnen spelen op de steeds veranderende marktomstandigheden en een meer vraaggestuurde woningbouw binnen Kerkdriel Noord. In oktober 2014 is een eerste opzet van het nieuwe verkavelingsplan in procedure gebracht. Naar aanleiding daarvan zijn diverse inspraakreacties ingediend. Op 10 februari 2015 heeft het gemeentebestuur van Maasdriel besloten het verkavelingsplan voor de Westzijde gewijzigd vast te stellen. Dat verkavelingsplan is geoptimaliseerd en daarna verwerkt in onderhavig nieuw bestemmingsplan voor de westzijde van Kerkdriel Noord, met daarin de nieuwe versoepelde regels.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Kerkdriel Noord is een woningbouwgebied ten noordwesten van de kern Kerkdriel in de gemeente Maasdriel. Het gebied is oorspronkelijk als woongebied bestemd in het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord'. De uitvoering van dit plan is echter opgedeeld in twee fasen. Fase 1 betreft de westzijde van het woongebied, de Kersenbuurt genoemd. Fase 2 is het oostelijke deel en komt pas na fase 1 tot ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op fase 1 van Kerkdriel Noord. Het plangebied van fase 1 wordt begrensd door een watergang en de 2e fase van Kerkdriel Noord aan de oostzijde en door de wegen Hoorzik (zuidelijk), Veersteeg (noordelijk) en Luttel Inghweg (westelijk). Langs deze wegen is veel bestaande bebouwing aanwezig. Hierdoor heeft de plangrens een grillig verloop.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied vigeert thans het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord', dat is vastgesteld door de gemeenteraad op d.d. 29 april 2010. Binnen dat bestemmingsplan geldt voor de gronden van het plangebied overwegend de bestemming 'Wonen'. De openbare ruimte binnen het plangebied is bestemd als 'Verkeer', 'Groen' of 'Water'. Deze bestemmingen blijven in het nieuwe bestemmingsplan behouden doch voorzien van een aangepaste verkavelingsplan. Om het nieuwe verkavelingsplan vorm te kunnen geven is de verbeelding aangepast. De versoepelde bouwmogelijkheden komen met name in de aangepaste bestemmingsplanregels terug.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting van het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt' wordt het planvoornemen ruimtelijk onderbouwd. In hoofdstuk 2 worden de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven waaraan het plan dient te voldoen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de bestaande situatie en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 komen de relevante omgevingsaspecten aan bod en wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop met deze planologische- en milieuaspecten rekening wordt gehouden in het plan. Hoofdstuk 5 betreft de juridische planbeschrijving. Daarin worden de bestemmingsplanregels en de verbeelding toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 bevat de retrospectieve toets, waarbij de voornaamste verschillen tussen het voorgaande bestemmingsplan en het onderhavig plan worden aangeduid. Ten slotte worden in hoofdstuk 8 de resultaten uit de planologische procedure besproken.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De aanleiding voor het opstellen van deze structuurvisie ligt in het feit dat er nieuwe politieke accenten zijn gelegd en doordat er veranderende omstandigheden zijn zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Dit laatste onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota's ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.

Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van:

  • 1. een onderwerp dat nationale baten en / of lasten heeft en de doorzettingsmacht van gemeenten overstijgt (bv. mainports);
  • 2. een onderwerp waarvoor internationale verplichtingen zijn aangegaan (bv. werelderfgoederen);
  • 3. een onderwerp dat (provincie-) of landsgrens overschrijdend is, of een hoog afwentelingsrisico kent of reeds in beheer bij het rijk is (bv. infrastructuur).

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt hiertoe 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen. Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden onderbouwd.

Beoordeling

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als beschreven in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling niet in strijd is met het beleid van het Rijk. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking volgt verderop in dit rapport.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen. Het Barro is vastgesteld op 22 augustus 2011 en in werking getreden op 30 december 2011. Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro vastgesteld. Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen, bijvoorbeeld voor defensie en waterveiligheid, de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.

Beoordeling

Ten aanzien van het onderhavige plangebied is er een regel uit het Barro, anders dan de 'ladder voor duurzame verstedelijking', van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied van de Vliegbasis Volkel (zoals weergegeven in de wijziging van het Rarro per 1 oktober 2012, art. 2.4). Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 114 meter voor op te richten windturbines. In het onderhavige plan worden geen windturbines van deze bouwhoogte mogelijk gemaakt. Een bespreking van de ladder voor duurzame verstedelijking volgt hieronder.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking volgt hierna.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsingskader

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. De ladder van duurzame verstedelijking is eveneens vastgelegd in het beleid van de provincie Gelderland. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  • 4. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 5. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 6. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Beoordeling

Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is noodzakelijk voor stedelijke ontwikkelingen, waaronder de wijziging van het vigerende gebruik, zoals aangegeven bij de eerste trede. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling de volgende definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het is duidelijk dat het in onderhavig geval gaat om een stedelijke ontwikkeling. Derhalve dient conform de eerste trede van de ladder beoordeeld te worden of er een regionale en gemeentelijke behoefte bestaat voor de voorgenomen ontwikkeling.

Eerste trede duurzaamheidsladder: Regionale behoefte

Samen met de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel vormt Maasdriel de Regio Rivierenland. In 2010 heeft het bestuur van Regio Rivierenland het derde Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma 2010-2020 (KWP3) vastgesteld. Een programma waarin alle gemeenten op basis van regionaal afgestemde woningbouwbehoefte een planning en doorkijk geven welke woningen wanneer en waar worden gerealiseerd om op deze manier aan de woningbehoefte van in dit geval Maasdriel (en de Regio Rivierenland) te kunnen voldoen.

Op basis van lokale woningbehoeftenonderzoeken en provinciale prognoses hebben alle gemeenten eerst een gemeentelijk woningbouwprogramma opgesteld. In 2009 is in Maasdriel een Woningbehoefteonderzoek uitgevoerd (Companen: Woningmarktonderzoek Bommelerwaard 3 december 2009).

Het woningbouwprogramma van het plan Kerkdriel Noord maakte in 2010 nog geen onderdeel uit van het KWP3. Het is later in de plaats gekomen van een andere uitleglocatie die niet uitgevoerd kon worden.

In 2011 zijn alle gemeentelijke woningbouwprogramma's tegen het licht gehouden en is gekeken (door gemeenten, regio en provincie) wat bij de betrokken gemeenten de ruimte was tussen de plancapaciteit en de woningbehoefte. De provincie heeft – op basis van de lokale woningbehoefteonderzoeken - bepaald hoeveel woningen per gemeente en vervolgens voor de hele regio noodzakelijk waren. Er mocht extra 30% geraamd worden voor planuitval. Zowel provincie als gemeenten in de Regio Rivierenland hebben hiermee ingestemd.

Het aantal van netto 1100 woningen (en 30% extra in verband met planuitval) voor Maasdriel is door de gemeenteraad in 2012 met plannen belegd (Herijking Maasdriel, woningbouwprogramma 2012). Het project Kerkdriel Noord is hier met ongeveer 235 woningen in opgenomen. Het plan voldoet hiermee aan de actuele regionale behoefte.

In januari 2014 heeft de raad zich over het woningbouwprogramma tot 2020 uitgesproken. Voor de kern Kerkdriel zijn daarin 9 bouwprojecten opgenomen met in totaal 431 woningen tot aan 2020 (waarvan ongeveer 150 woningen al gerealiseerd zijn). Het project Kerkdriel Noord (1e en 2e fase) zit met 250 woningen in deze planning. Naar de huidige inzichten zullen er in totaal circa 300-325 woningen in Kerkdriel Noord worden gerealiseerd. Het restant van 50-75 woningen is geprogrammeerd na 2020.

Eerste trede duurzaamheidsladder: Lokale behoefte

Een bevolkingsprognose in relatie tot de woningbouw van de gemeente geeft de huishoudenontwikkeling aan en wat de behoefte aan het aantal woningen is voor een bepaalde gemeente. Op basis van de bevolkingsprognose 2012 van de provincie zal tot zeker 2040 de huishoudenontwikkeling van de gemeente Maasdriel stijgen, en daarmee ook de vraag naar extra woningen.

Woningbouwprogrammering is een programmering voor de lange termijn waarbij niet te abrupt gereageerd moet en kan worden. Een goede differentiatie van het woningbouwprogramma op de lange termijn is belangrijk voor een regio en een kern. Het bevordert naar verwachting de doorstroming op de woningmarkt hetgeen gewenst is. En het zorgt ervoor dat een categorie inwoners wordt bediend die behouden moeten blijven of bediend moeten worden. Het is voor Maasdriel dus belangrijk dat woningen in dit marktsegment gerealiseerd worden.

In 2014 heeft de gemeente Maasdriel een actualiserend woningmarktonderzoek laten uitvoeren Uit het onderzoek blijkt dat er in de periode 2014-2024 binnen de gemeente Maasdriel behoefte is aan ongeveer 1.075 woningen. De behoefte binnen de kern Kerkdriel is geraamd op 600 woningen in die periode. Het vastgestelde verkavelingsplan voorziet in 166 woningen. Vanwege het flexibele karakter van dit verkavelingsplan is rekening gehouden met een marge. In het onderhavige bestemmingsplan zijn daarom maximaal 180 woningen mogelijk gemaakt. Hiervan zijn er reeds tientallen opgericht. Dit aantal woningen valt ruimschoots binnen de 600 woningen waaraan lokaal behoefte is.

In mei 2015 hebben de portefeuillehouders 'wonen' van Regio Rivierenland het rapport 'Regionaal Woningbehoefteonderzoek Regio Rivierenland (Fakton/SmartAgent, april 2015) vastgesteld. Uit dit onderzoek blijkt dat de gemeente Maasdriel, ook ten opzichte van de overige gemeenten in Regio Rivierengebied, een ondervertegenwoordiging heeft in het goedkope en middeldure segment. Dure woningen zijn juist oververtegenwoordigd. In de onderhavige bijstelling van het bestemmingsplan Kerkdriel Noord worden de dure vrije sectorkavels getransformeerd tot goedkopere woningcategorieën. De woningen in dit plan hebben dus een directe relatie met de woningvoorraad en behoefte van Maasdriel.

Uit de onderstaande cijfers blijkt dat, ten opzichte van het gemiddelde van de regio, Maasdriel erg achter blijft in de categorie Eengezins goedkoop en middelduur (laag en hoog): dit zijn woningen tot € 250.000,- (gemiddelde regio: 23%, gemeente Maasdriel: 18%). In de dure sector (laag en hoog; woningen vanaf € 250.000,-) heeft Maasdriel een fors hogere voorraad dan gemiddeld in Regio Rivierenland (gemiddelde regio: 39%, gemeente Maasdriel: 52%).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0002.png"

In het rapport is voor de gemeente Maasdriel voorts een effectieve nieuwbouwvraag van 70 tot 100 woningen per jaar voorzien. Over 10 jaar is dit 700 tot 1.000 woningen totaal. Dit komt nagenoeg overeen met de aantallen uit 2011. De geplande woningen voorzien daarmee nog steeds in een behoefte.

Tweede trede duurzaamheidsladder: Mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied

De tweede stap betreft de beoordeling of de voorgenomen ontwikkeling kan plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Het gaat hier om het bestaand stedelijk gebied van de gehele regio die in beschouwing is genomen bij het bepalen van de woningbehoefte. In dit geval is uitgegaan van de gemeente Maasdriel als regio. De gemeente bestaat uit een tiental kleine kernen, waarvan Kerkdriel de grootste is. De gemeente Maasdriel heeft ervoor gekozen om het woningbouwaccent te leggen op de grotere kernen van de gemeente. Het gaat hierbij om Ammerzoden, Hedel en Kerkdriel. Alleen binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Kerkdriel is ruimte voor een bouwplan van ongeveer 180 woningen. Dit betreft het gebied Kerkdriel Noord, dat conform het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord' reeds als woongebied is bestemd en daardoor in planologisch opzicht tot het (potentieel) bestaand stedelijk gebied mag worden gerekend. In dat bestemmingsplan was in de westzijde van het plan ruimte voor circa 130 woningen (met vrijstelling op te hogen tot circa 160 woningen). Onderhavig bestemmingsplan zorgt voor een intensivering van de verkaveling en een andere opzet van de maatvoering. Daardoor komt er ruimte vrij tot een maximum van 180 woningen in het plangebied Kerkdriel Noord voor de westzijde, waarmee sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. De extra woningen worden mogelijk gemaakt binnen het reeds bestaande plangebied. Zoals gezegd is dit gebied juridisch-planologisch al sinds 2010 tot stedelijk gebied bestemd, maar de feitelijke bebouwing is vanwege marktomstandigheden beperkt gebleven tot projectmatige bouw van circa 30 woningen). Met de verruiming van de bouwregels hoopt de gemeente de woningbouw ter plaatse een stimulans te geven, zodat marktgerichte bouw van gewenste woningen definitief op gang komt. De extra woningen worden ook opgevangen binnen het plangebied, zodat als gevolg van de intensivering geen nieuw ruimtebeslag wordt gelegd ten behoeve van woningbouw. Door de verdichting van het oorspronkelijke bestemmingsplan is het derhalve niet nodig om extra ruimte te reserveren buiten het plangebied. Dit getuigt van zorgvuldig ruimtegebruik.

Derde trede duurzaamheidsladder: Passende multimodale ontsluiting

Het gebied wordt aan twee zijden ontsloten voor gemotoriseerd verkeer. De hoofdontsluiting vindt plaats aan de zuidzijde via de Hoorzik. Daarnaast wordt het gebied in het noorden ontsloten via de Veersteeg. Ook is hier een separate fietsontsluiting aanwezig. De groene ader van het plangebied wordt te zijner tijd via een voetgangersbrug verbonden met Kerkdriel Noord, 2e fase. Ten oosten van het plangebied is aan de Kloosterstraat een bushalte gelegen. Deze ligt op hemelsbreed 350 tot 600 meter van de woningen in het plangebied. Ook ten zuidwesten van het plangebied, aan de N831, is een bushalte gelegen. Deze is gelegen op hemelsbreed 700 meter tot een kilometer van het plangebied. De beiden bushaltes liggen daarmee op loop/fietsafstand van het plangebied.

Vanuit het plangebied is de rijksweg A2, via de provinciale weg N831, binnen 5 tot 6 minuten bereikbaar met de auto. Het dichtstbijzijnde treinstation ligt in Zaltbommel, op ongeveer 5 kilometer (eveneens hemelsbreed) van het plangebied. Hier kan gebruik worden gemaakt van de verbinding tussen Utrecht en 's-Hertogenbosch. Op ongeveer 13 kilometer van het plangebied is het Centraal Station van 's-Hertogenbosch gelegen. Vanaf hier heeft de reiziger de mogelijkheid om in iedere gewenste richting te reizen. Met het openbaar vervoer is dit station binnen ongeveer een half uur te bereiken.

Er kan gesteld worden dat het gebied naar omstandigheden voldoende multimodaal ontsloten is. Het gebied heeft diverse ontsluitingen voor het gemotoriseerd en langzaam verkeer en ligt op korte afstand van twee bushaltes. De regionale buslijn is de enige vorm van openbaar vervoer waarmee de kern Kerkdriel en de omliggende dorpen ontsloten worden. Een directe aansluiting van het plangebied op het spoornet is derhalve niet mogelijk. Het gebied kan makkelijk, logisch en snel ontsloten worden via de provinciale weg N831 en de rijksweg A2.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat het onderhavige plan aan iedere trede van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' voldoet. Derhalve worden vanuit het rijksbeleid geen belemmeringen voorzien ten aanzien van de planvorming.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland, 2014

Toetsingskader

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie Gelderland wil samen met andere overheden, organisaties en particulieren werken aan een toekomstbestendig Gelderland. Gezamenlijk zijn deze partijen gekomen tot een aantal maatschappelijke opgaven. In de omgevingsvisie worden het speelveld en de spelregels beschreven. Vanuit twee hoofddoelen wil de provincie Gelderland bijdragen aan de geschetste maatschappelijke opgaven:

  • 1. Duurzame economische structuur:

De provincie Gelderland streeft ernaar de concurrentiekracht te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij wordt minder ingezet op groei, maar meer op beheer en ontwikkeling van het bestaande.

  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provincie Gelderland streeft een aantrekkelijke leefomgeving na. De provincie zet daarom in op het waarborgen van een gezonde en veilige leefomgeving, een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland en een robuust bodem- en watersysteem.

Het is de uitdaging om bij ruimtelijke initiatieven een balans te vinden tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de omgevingskwaliteiten. In het verlengde van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die voortvloeit uit het Bro, dient binnen de provincie Gelderland de 'Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik' toegepast te worden bij ruimtelijke initiatieven.

Ter uitwerking van de twee hoofddoelen is de omgevingsvisie in drie delen opgeknipt, te weten 'Divers Gelderland', 'Dynamisch Gelderland' en 'Mooi Gelderland'. Bij Divers Gelderland is de provincie verdeeld in zes gebieden en volgen zes afzonderlijk gebiedsgerichte visies. Hierbij wordt ingegaan op de regionale verschillen in maatschappelijke opgaven en het beschermen van regionale identiteiten. Bij Dynamisch Gelderland wordt ingegaan op de provinciale ambities ten aanzien van het ruimtelijke-economische vlak, zoals wonen, werken en mobiliteit. Ten slotte worden in het deel Mooi Gelderland de kwaliteiten van de leefomgeving besproken die bescherming nodig hebben en tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld cultuurhistorie, ondergrond, natuur en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0003.png"

Beoordeling

Het plangebied is conform het deel 'Divers Gelderland' gelegen binnen het gebied Rivierenland. Het beleid is binnen deze regio gericht op de vier speerpunten en de bijbehorende ambities:

  • Logistiek: Beter benutten van de centrale ligging, een hoogwaardig logistiek voorzieningenniveau ontwikkelen, de bereikbaarheid verbeteren en de logistieke sector versterken;
  • Agribusiness: Plaats bemachtigen in de top-5 van de Europese tuinbouwregio's, versterken en innoveren van de fruitteelt, paddenstoelenteelt, glastuinbouw en laanboomteelt en een beleidsuitwerking van de ruimtelijke gevolgen van de ontwikkelingen in deze sectoren;
  • Vrijetijdseconomie: Versterken van de vrijetijdssector en het ondernemerschap in die sector, de ontwikkeling van nieuwe attracties en verblijfsrecreatie en de uitwerking van de Kansenkaart Recreatie en Toerisme 2012-2015;
  • Vitaal platteland: Het realiseren en behouden van een passend voorzieningenniveau in kernen en dorpen, schaalvergroting en verbreding van de agrarische sector, functieverandering van de agrarische bebouwing en de ontwikkeling van ruimtelijk beleid met een provinciaal kader en lokaal maatwerk.

Ter plaatse van het bestemmingsplan is woningbouw voorzien. Ten aanzien van het wonen in Rivierenland spelen een aantal opgaven. Zo is de combinatie wonen en zorg een urgente opgave. Daarnaast is in deze streek de huisvesting van arbeidsmigranten en zogenaamde 'spoedzoekers' uit de regio een thema. Beide groepen zoeken een plek op de woningmarkt. Het is dan ook zaak dat gemeenten goed zicht op de woningmarkt krijgen. De provincie zet in op het benutten van kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en het toevoegen van de juiste woningen op de juiste plek. Er worden regionale afspraken gemaakt over woningbouwprogrammering en over de omgang met overcapaciteit aan nieuwbouwplannen. De provincie wil dat gemeenten periodiek de plancapaciteit en behoefte aan nieuwbouwwoningen heroverwegen, om zodoende overcapaciteit tegen te gaan.

Onderhavig bestemmingsplan kan gezien worden als een heroverweging van de bestaande plancapaciteit aan nieuwbouwwoningen. Dat het nieuwe plan ruimere mogelijkheden biedt voor de invulling van de bouwvlakken en het feit dat er ruimte wordt gemaakt voor een meer sociaal woningbouwprogramma, geeft aan dat de gemeente Kerkdriel aan de slag is gegaan met de maatschappelijke opgaven ten aanzien van woningbouw zoals deze in de omgevingsvisie zijn geschetst. Er worden mogelijkheden geschapen om binnen de bestaande (geprojecteerde) woningvoorraad meer differentiatie aan te brengen en te bouwen voor specifieke doelgroepen. Hiermee wordt bijgedragen aan de doelstelling om het platteland vitaal te houden.

Het plangebied heeft conform de kaarten van het omgevingsvisiedeel 'Dynamisch Gelderland' de aanduidingen 'Glastuinbouw in overige gebieden', 'Verwevingsgebied – niet grondgebonden veehouderij' en 'Windenergie uitgesloten wegens wettelijke beperkingen'. Met de aanduiding 'Glastuinbouw in overige gebieden' geeft de provincie Gelderland aan dat de mogelijkheden voor uitbreiding van de glastuinbouw beperkt zijn. Aangezien binnen het plangebied uitsluitend de functie wonen is toegestaan, levert deze aanduiding geen beperking op. De aanduiding 'Windenergie uitgesloten wegens wettelijke beperkingen' is opgenomen om aan te geven dat de plaatsing van windturbines niet is toegestaan vanwege wettelijke beperking. Ter plaatse is namelijk woningbouw voorzien en derhalve is het niet toegestaan om ter plekke windturbines op te richten. De aanduiding ten behoeve van het verwevingsgebied geeft aan dat er geen nieuwvestiging van niet grondgebonden veehouderijbedrijven is toegestaan. Daarnaast is de groei van bestaande reeds aanwezige bedrijven mogelijk, mits de omgeving dit toelaat. Binnen het gebied zijn meerdere functies toelaatbaar naast elkaar. Ook niet agrarische functies kunnen binnen het gebied een plaats krijgen. De aanduiding levert geen restricties op voor het plangebied aangezien hier reeds een nieuwe woonwijk is bestemd.

Ten oosten van het plangebied is een watergang gelegen. Deze is volgens de kaart van het omgevingsvisiedeel 'Mooi Gelderland' aangeduid als 'oppervlaktewaterkwaliteit'. De provincie Gelderland streeft naar herstel en behoud van de kwaliteit van het oppervlaktewater in Gelderland. Hierbij wil de provincie minimaal voldoen aan de normen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast wil de provincie beschermde vissoorten beschermen en oppervlaktewateren met een bijzonder ecologische kwaliteit herstellen en behouden.

De watergang zal in stand worden gehouden en als zodanig in fase 2 van Kerkdriel Noord worden opgenomen. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect water binnen het plangebied. Daarin wordt aangetoond dat onderhavig plan geen nadelige effecten zal hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat onderhavig bestemmingsplan passend is binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

Ontwerp actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2014)

Toetsingskader

Op 9 december 2014 is het Actualisatieplan Omgevingsvisie in ontwerp vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Het ontwerpactualisatieplan heeft van 6 januari 2015 tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen. Het actualisatieplan is erop gericht de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen te herzien:

  • Waterkwaliteit: Maatregelen om de kwaliteit van het oppervlaktewater te behouden en te verbeteren;
  • Deltabeslissingen: Vormgeving van de regionale inbreng voor grote rivieren met het oog op klimaatbestendige bescherming tegen overstroming;
  • Natte landnatuur: Aanwijzen van gebieden en maatregelen ter bescherming en herstel van grondwaterafhankelijke natuur;
  • Grondwaterbescherming: Opnieuw begrenzen van de beschermingsgebieden rondom 31 Gelderse waterwinningen.

Beoordeling

De onderdelen waarop de Omgevingsvisie zal worden herzien hebben op een onderdeel na geen betrekking op onderhavig plangebied. Het onderdeel waterkwaliteit is van toepassing op de watergangen binnen en net buiten het plangebied. In de thans geldende omgevingsvisie wordt waterkwaliteit voornamelijk besproken onder de titel oppervlaktewaterkwaliteit. In het actualisatieplan zal de betreffende paragraaf worden vervangen door een soortgelijke paragraaf met de titel Kaderrichtlijn Water (KRW). Met deze vernieuwde paragraaf wordt nog meer nadruk gelegd op het behalen van de gestelde ecologische en chemische doelen van de KRW.

In onderhavig plan wordt de watergang in stand gehouden. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect water binnen het plangebied. Daarin wordt aangetoond dat onderhavig plan geen nadelige effecten zal hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat onderhavig planvoornemen geen bezwaren ontmoet vanuit het Actualisatieplan Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland, 2014

Toetsingskader

Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De omgevingsverordening is op 18 oktober 2014 in werking getreden. De omgevingsverordening voorziet in tegenstelling tot de omgevingsvisie niet in nieuw beleid. Het is enkel een juridisch instrument dat wordt ingezet om de doorwerking van het provinciale beleid naar het lokale beleid af te dwingen. In de omgevingsverordening komen dan ook alleen die onderdelen van beleid terug waarvoor de provincie zich genoodzaakt voelt om regels te stellen, bijvoorbeeld ten behoeve van de bescherming van provinciale belangen of het geven van uitvoering aan wettelijke verplichtingen. De in de omgevingsverordening gestelde regels hebben net als de omgevingsvisie betrekking op de gehele fysieke leefomgeving. Er worden dan ook regels gesteld ten aanzien van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0004.png"

Beoordeling

Met betrekking tot onderhavig plangebied gelden de regels uit artikel 2.4.7 (overig glastuinbouw), artikel 2.4.8 (tijdelijk verbod glastuinbouw) en artikel 2.5.4 (niet grondgebonden veehouderij: verwevingsgebieden). In het artikel 'overig glastuinbouw' worden de mogelijkheden voor uitbreiding van glastuinbouw beperkt. In het artikel 'tijdelijk verbod glastuinbouw' is bepaald dat, totdat een bestemmingsplan in werking treedt waarin de meest actuele versie van de omgevingsverordening is meegenomen, de nieuwvestiging, uitbreiding of hervestiging van glastuinbouw verboden is. In het artikel 'niet grondgebonden veehouderij: verwevingsgebieden' is bepaald dat de nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven niet is toegestaan en dat reeds aanwezige bouwpercelen ten behoeve van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven niet groter mogen zijn dan één hectare.

Onderhavig bestemmingsplan zorgt voor flexibelere bouwmogelijkheden voor woningen ten opzichte van het thans vigerende bestemmingsplan. Binnen het plangebied is conform het vigerende bestemmingsplan geen glastuinbouw of grondgebonden veehouderij voorzien. Ook in het nieuwe bestemmingsplan zijn deze functies niet voorzien. Dit sluit dus aan bij hetgeen in de Omgevingsverordening Gelderland is bepaald ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige bestemmingsplan past binnen de regels van de Omgevingsverordening Gelderland.

Ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening Gelderland, december 2014

Toetsingskader

Op 9 december 2014 is het Actualisatieplan Omgevingsverordening in ontwerp vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Het ontwerpactualisatieplan heeft van 6 januari 2015 tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen. Het actualisatieplan is erop gericht de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen te wijzigen. Het gaat hierbij om:

  • Bescherming Natte Natuur: Er worden hydrologische beschermingszones aangewezen;
  • Bescherming grondwater voor drinkwater: De herbegrenzing van beschermingsgebieden leidt tot verkleining, verschuiving of een strenger regime;
  • Grenscorrecties Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelzones.

Beoordeling en conclusie

De onderdelen waarop de Omgevingsverordening zal worden gewijzigd hebben geen betrekking op onderhavig plangebied. Derhalve kan worden geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen geen belemmeringen ondervindt van het Actualisatieplan Omgevingsverordening.

Woonvisie Gelderland

Toetsingskader

Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de provincie de 'Woonvisie Gelderland' opgesteld. Deze woonvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit) omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met kwaliteit. Het tweede deel, deel b getiteld 'Anders wonen in de regio', is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie op regionaal niveau. Deel c is een regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgave op het gebied van wonen en is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). Het KWP is in formele zin een streekplanuitwerking.

Deel a: Woonbeleid met kwaliteit

De provincie Gelderland hanteert het uitgangspunt 'De juiste woning op de juiste plaats en op de juiste tijd'. Het betekent dat niet alleen het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is. Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning gebouwd wordt. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen. Niet alleen wordt aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in de (kleine) kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.

Deel b: Anders wonen in de regio

Naast het algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de Woonvisie Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. De provincie Gelderland is hierbij verdeeld in 6 regio's. Het plangebied valt onder de regio Rivierenland. Voor regio Rivierenland gelden de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • De bouwproductie verhogen.
  • Zeer veel levensloopbestendige of –liever nog- direct voor ouderen geschikte woningen bouwen.
  • Locaties in of nabij voorzieningencentra vrijwel uitsluitend bestemmen voor woningen, geschikt voor ouderen.
  • Herstructureringslocaties nabij stedelijke centra zoveel mogelijk benutten om het aanbod aan centrum(-stedelijk) wonen te vergroten. Dit geldt met name voor Tiel, en in mindere mate ook voor Culemborg, Geldermalsen en Zaltbommel.
  • Woningsplitsing en functieverandering in het buitengebied goed benutten om aan de vraag naar landelijk wonen te voldoen.
  • Met name in de kleinere kernen (maar wel bij voorzieningen!) meer meergezinswoningen bouwen, aangezien juist daar het woningaanbod te eenzijdig is gericht op gezinnen met kinderen.
  • Beduidend minder woningen in het dure segment en beduidend meer woningen in het goedkope segment bouwen, mede door kleinere woningen te bouwen.
  • Meer verscheidenheid in woningtypen creëren, mede met behulp van particulier opdrachtgeverschap.

Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

Voor het kwalitatief woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010 tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio Rivierenland is dit nader uitgewerkt in een afsprakenkader. Regio Rivierenland gaat zich richten op:

  • de verhouding huur – koop: 37% van de nieuw te bouwen woningen dienen in de huursector te vallen;
  • betaalbare woningen: 46% van de nieuw te bouwen woningen dienen in het betaalbare segment (dat zijn de goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) te vallen;
  • nultredenwoningen. 74% van de nieuw te bouwen woningen dient geschikt te zijn of geschikt gemaakt worden, waarbij ze voldoen aan de definitie van nultredenwoning of het vergelijkbare niveau conform de regionaal bekende sterrenclassificatie;
  • totaal aantal toe te voegen woningen: In de periode 2010-2019 worden 9.800 woningen netto toegevoegd.

Beoordeling

Zoals uit paragraaf 2.3 al blijkt past de toevoeging van extra woningen bovenop de reeds bestemde 130 woningen binnen de Woonvisie Gelderland. Dit is aangetoond aan de hand van een geactualiseerd woningmarktonderzoek uit 2014. In het onderzoeksrapport 'Actualisering woningmarktonderzoek 2014' is tevens aangegeven dat de woningdifferentiatie die in het KWP is opgenomen, gebaseerd is op een landelijk onderzoek uit 2006. Deze gegevens zijn dan ook niet meer voldoende actueel om als basis te kunnen dienen voor onderhavig bestemmingsplan. Toetsing van bouwprogramma's aan KWP is op dit punt dan ook niet meer gepast. In paragraaf 2.3 wordt het bouwprogramma nader getoetst aan het onderzoeksrapport Actualisering woningmarktonderzoek 2014' van de gemeente Maasdriel.

Conclusie

Het onderhavig plan past binnen het Kwalitatief woningbouwprogramma 2010-2019 Regio Rivierenland en daarmee tevens binnen de Woonvisie Gelderland uit 2009.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel, 2011

Toetsingskader

Op 20 oktober 2011 is de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel' door de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de 'StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2014' en is tevens de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+' uit 2008. De structuurvisie geeft duidelijkheid over de plannen en beleidsstukken, die voor de gemeente Maasdriel van belang zijn. Het ruimtelijk beleid is uiteindelijk vertaald in tientallen projecten, waaronder woningbouw (in alle segmenten en prijscategorieën), de ontwikkeling van bedrijventerreinen en concentratiegebieden voor glastuinbouw en paddenstoelenteelt. Daarnaast speelt er ook een aantal ontwikkelingen met betrekking tot recreatieve initiatieven, landschap- en natuurontwikkeling.

Beoordeling

Het onderhavig plangebied is op de kaart Ruimtelijk casco aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. Daarnaast is Kerkdriel Noord op het kaartbeeld Projectenplan aangemerkt als een uitvoeringsproject voor de bouw van meer dan 50 woningen. De gemeente Maasdriel geeft in de structuurvisie aan dat ze zich wil profileren als een woon- en werkgemeente waarbij gedifferentieerde woonmilieus worden gekoppeld aan kleine kernen. Het behoud van de eigen identiteit en kwaliteit is daarbij van belang. De gemeente wil een actief huisvestingsbeleid voeren om jongeren en jonge ondernemende huishoudens aan de gemeente te binden. Om aan de benodigde woningen te kunnen voldoen zijn in de structuurvisie gebieden aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. Dergelijke gebieden kunnen worden getransformeerd van onbebouwd naar bebouwd gebied. Het zijn gebieden die grenzen aan de reeds bestaande bebouwingsgrens en waar niet of nauwelijks duurzame waarden in de ondergrond voorkomen. Het zwaartepunt van de uitbreiding ligt in de kernen Velddriel, Kerkdriel, Hedel en Ammerzoden.

In de structuurvisie wordt een aantal voorwaarden gesteld ten aanzien van ruimtelijke plannen binnen gebieden die als afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding zijn aangewezen:

  • De ruimtelijke plannen moeten aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de kern of van een dusdanige omvang zijn dat ze min of meer op zichzelf kunnen staan;
  • Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt bij het ontwikkelen van het ruimtelijke;
  • Bij de inrichting van het plan dient rekening te worden gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. De woningdichtheid zal variëren tussen circa 20 woningen/ha en circa 30 woningen/ha;
  • De natuurlijk ondergrond en de historisch gegroeide structuur van Maasdriel moeten worden meegenomen bij de planvorming. Het is wenselijk dat in uitleggebieden een 'ommetje' kan worden gelopen.

In de structuurvisie heeft de gemeente Maasdriel het project Kerkdriel Noord specifiek benoemd als een uitvoeringsproject ten aanzien van het aspect wonen. Voor de periode 2012-2019 is gepland om 235 woningen te realiseren. Deze woningen zijn juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord' dat op 29 april 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel. Onderhavig plan betreft een herziening van het westelijke deel van het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord'.

In deze toelichting is aangegeven dat dit plan voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel'. Zo wordt in hoofdstuk 3 de huidige en toekomstige ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het bestemmingsplan rekening houdt met de binnen het plangebied en in de nabije omgeving aanwezige omgevingskwaliteiten, natuurlijke ondergrond en (cultuur)historische elementen. Dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik wordt gemotiveerd in de paragraaf 'Ladder voor duurzame verstedelijking' onder het nationale beleid.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologische kader ten behoeve van een concreet uitvoeringsproject dat in de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel' is benoemd. Tevens wordt voldaan aan de voorwaarden voor ruimtelijke plannen die gelden voor gebieden met de aanduiding 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding', zoals hier het geval is. Het plan past dan ook binnen het beleid dat is neergelegd binnen de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel'.

Actualisering woningmarktonderzoek 2014

Toetsingskader

In 2009 heeft de gemeente Maasdriel, in samenwerking met de gemeente Zaltbommel, Woningstichting Maasdriel en Woonstichting De Kernen, een woningmarkt onderzoek uitgevoerd. Vanwege diverse demografische en economische ontwikkelingen is de situatie op de woningmarkt in de tussentijd echter veranderd. Om een actueel zicht op de vraag- en aanbodzijde van de woningmarkt te krijgen, heeft de gemeente Maasdriel besloten een woningmarktonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek dient enerzijds als herijking van het bestaande woningbouwprogramma, anderzijds dient het onderzoek als onderbouwing van de ontwikkeling van Kerkdriel Noord en de daarvoor vast te stellen bestemmingsplannen. De Raad van State heeft immers geoordeeld dat een aanpassing van het thans vigerende bestemmingsplan noodzakelijk is. Bij deze aanpassing moet de ladder voor duurzame verstedelijking in beschouwing worden genomen, zodat de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte duidelijk inzichtelijk is gemaakt.

Beoordeling

In het woningmarktonderzoek is de kwantitatieve woningbehoefte voor de periode 2014-2024 bepaald op 1.075 woningen binnen de gehele gemeente Maasdriel. Deze behoefte is bepaald aan de hand van de huishoudenstoename (circa 70 huishoudens per jaar), een afname van het woningtekort, extramuralisering (behoefte aan 50 zelfstandige woningen) en de huisvestingsvraag van arbeidsmigranten (25 per jaar). De totale kwantitatieve woningbehoefte is op basis van de omvang van de bestaande woningvoorraad verdeeld over de kernen van de gemeente Maasdriel. Op basis hiervan is gesteld dat de omvang van de lokale woningbehoefte in de kern Kerkdriel voor de periode 2014-2024 600 woningen bedraagt.

Het beoogde woningbouwprogramma voor de gemeente Maasdriel omvat ruim 1.700 woningen. Voor de kern Kerkdriel is een woningbouwprogramma voorzien van 685 woningen. De woningbehoefte tot 2025 wordt echter geraamd op 600 woningen. Dit betekent dat Kerkdriel in totaal kampt met een overcapaciteit van ongeveer 85 woningen tot 2025. De overcapaciteit kan na 2025 worden benut, zo stelt het woningmarktonderzoek. In het thans vigerende bestemmingsplan Kerkdriel Noord is getracht het woningbouwproject juridisch-planologisch vast te leggen. De Raad van State heeft echter aan een deel van het plan goedkeuring onthouden. Het andere deel is wel in werking getreden een daarmee zijn circa 130 woningen (met vrijstelling circa 160 woningen) opgenomen als harde plancapaciteit. In onderhavig bestemmingsplan wordt de plancapaciteit opnieuw positief bestemd en daar worden nog eens woningen aan toegevoegd. Het onderhavige bestemmingsplan biedt ruimte aan maximaal 180 woningen, waarvan er reeds een aantal zijn opgericht. De tweede fase van Kerkdriel Noord zal ongeveer 145 woningen omvatten. In totaal biedt Kerkdriel Noord ruimte voor circa 325 woningen. Daarmee voorziet het plan in een substantieel deel van de woningbehoefte in Kerkdriel. Voor wat betreft de kwantitatieve vraag sluit het bestemmingsplan dan ook aan bij de resultaten van het woningmarktonderzoek.

Voor wat betreft de kwalitatieve woningbehoefte is binnen het woningmarktonderzoek een afzonderlijk hoofdstuk geschreven ten aanzien van de woningbouwlocatie Kerkdriel Noord. In dit hoofdstuk komen de volgende resultaten naar voren:

  • Doelgroepen: Gezien de ligging ver weg van voorzieningen is het plangebied nauwelijks geschikt voor senioren en alleenstaanden. De locatie is wel geschikt voor huur- en koopwoningen voor starters en gezinnen;
  • Sociale huurwoningen: Binnen de gemeente Maasdriel is een overschot aan goedkope huurwoningen en een beperkt tekort aan duurdere sociale huurwoningen. In het onderzoek wordt in beperkte mate ruimte voorzien voor sociale eengezinshuurwoningen binnen het plangebied;
  • Collectief particulier opdrachtgeverschap (cpo): Bij deze vorm van bouwen verenigen enkele, vaak jonge huishoudens zich om gezamenlijk een bouwproject te realiseren. Door zelf contracten aan te gaan met aannemers kunnen de gezinnen veel kosten besparen in vergelijking met wanneer ze zelfstandig zouden gaan bouwen. In het onderzoek wordt in beperkte mate ruimtebehoefte voorzien in cpo. Het is wel evident dat wanneer kopers zelf kunnen meebeslissen over de inrichting van hun woning en meerder keuzemogelijkheden hebben, dit stimulerend kan werken voor de afzet van woningen;
  • Belangstelling bouwkavels: Landelijk gezien heeft ongeveer 25% van de verhuisgeneigden in een dorps- of centrumdorps woonmilieu belangstelling voor een bouwkavel. In Zuidwest Gelderland is in de afgelopen jaren 15 tot 20% van de nieuwbouw gerealiseerd via particulier opdrachtgeverschap. Een dergelijk percentage wordt in het onderzoek ook voor Kerkdriel Noord haalbaar geacht. In het onderzoeksrapport wordt de volgende differentiatie voorgesteld: 40% van de kavels met een kavelgrootte tot 250 m², 30% tot 600 m² en 30% meer dan 600 m²;
  • Woningdifferentiatie volgens KWP3: In het Kwalitatief Woningbouw Programma 3 heeft de provincie Gelderland afspraken gemaakt met de gemeenten in de regio Rivierenland over de te realiseren woningdifferentiatie voor de nieuwbouw. De woningdifferentiatie die is opgenomen is gebaseerd op een landelijk onderzoek uit 2006. Deze gegevens zijn dan ook niet meer voldoende actueel voor onderhavig bestemmingsplan. Toetsing van bouwprogramma's aan KWP3 is op dit punt dan ook niet meer gepast;

Gewenste woningdifferentiatie: In het onderzoeksrapport is zowel voor de huur- als koopsector binnen de gemeente Maasdriel aangegeven wat de meest kwetsbare en kansrijke marktsegmenten zijn. Op basis hiervan is aangegeven welke marktsegmenten het meest wenselijk zijn voor de locatie Kerkdriel Noord. Het gaat hier om 50% rijwoningen in de prijsklasse tot €170.000,- en 50% tweekapper in de prijsklasse tot €250.000,-. Hierbij is ervan uitgegaan dat de situatie op de woningmarkt de komende jaren zal verbeteren, waardoor meer doorstroming op gang zal komen en de vraag naar tweekappers zal toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0005.png"

Samengevat ziet de kwalitatieve woningbehoefte voor de locatie Kerkdriel Noord eruit zoals in voorgaande tabel is weergegeven. Een kanttekening die hierbij gemaakt dient te worden, is dat de differentiatie en de percentages gelden voor de gehele woningbouwlocatie Kerkdriel Noord. Onderhavig bestemmingsplan heeft enkel betrekking op de westzijde van de woningbouwlocatie. In het verkavelingsplan dat is opgesteld voor onderhavig bestemmingplan is rekening gehouden met de genoemde percentages en oppervlakten. Het verkavelingsplan is opgenomen in Bijlage 1.

Conclusie

Voor wat betreft de kwantitatieve woningbehoefte past het bestemmingsplan binnen het geactualiseerde woningmarktonderzoek 2014 van de gemeente Maasdriel. Tot 2024 is er in de kern Kerkdriel behoefte aan de toevoeging van 600 woningen. Het vigerende bestemmingsplan was goed voor de toevoeging van 130 woningen (met vrijstelling 160 woningen) en door de verruimde bouwmogelijkheden uit onderhavig plan komt het totaal voor de westzijde op 180 woningen. Door deze toevoeging is het maximum van 600 woningen nog steeds ver uit zicht. Voor wat betreft de kwalitatieve woningbehoefte is in onderhavig bestemmingsplan rekening gehouden met de aanbevelingen uit het geactualiseerde woningmarktonderzoek. Dit is inzichtelijk gemaakt aan de hand van een verkavelingsplan dat in de bijlagen bij deze toelichting is opgenomen. Al met al sluit het bestemmingsplan aan bij de 'Actualisering woningmarktonderzoek 2014' van de gemeente Maasdriel.

Welstandsnota Maasdriel

Toetsingskader

Vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen, wordt welstandsbeleid opgesteld. De verschijningsvorm van een bouwwerk is geen zaak van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd. De gemeente Maasdriel heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Maasdriel, die in 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. Er zijn in het plangebied geen monumenten aanwezig.

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van de beeldkwaliteit heeft het gemeentebestuur besloten om voor de kavels, die nabij de entree aan de Hoorzik zijn gelegen, als pilot, geen welstandsregels meer vast te leggen. Voor het gebied daarbinnen is een nieuw beeldkwaliteitsplan gemaakt, dat eenvoudiger en flexibeler van opzet is dan het oorspronkelijke plan uit 2010. Dat betekent niet dat van het thema “kleurrijk dorp” wordt afgestapt. Dit is immers al in gang gezet bij de woningen die gerealiseerd zijn en daaraan wordt vooralsnog vastgehouden. Wel is het zo, dat de materialen voor het openbaar gebied versoberd worden (bijvoorbeeld geen gebakken straatstenen meer). Gelet op het feit dat in de nieuwe verkaveling sprake is van een duidelijkere en meer functionele structuur van het openbaar gebied, ziet de gemeente Maasdriel dit als een verantwoorde (en bovendien financieel noodzakelijke) keuze.

Conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij de door de gemeente Maasdriel gestelde welstandseisen. Voor een uitgebreide omschrijving van de beeldkwaliteit van het plan wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan, dat in Bijlage 2 is toegevoegd.

Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied en ontwikkeling

3.1 Huidige situatie

Bestaande structuur op hoofdlijnen

De Hoorzik is een oude nederzetting op de stroomruggronden langs de Maas. Ergens tussen de 2e - 10e eeuw ontstaat de buurtschap 't Horzik tussen 'de Luttel Ingh' en 'de Worden'. Het bestaat uit verspreid liggende bebouwing langs het huidige Hoorzik. Het dorp Driel is omstreeks de 9e eeuw gesticht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0006.png"

Op bovenstaande kaart uit 1868 zijn de oude structuren van de Hoorzik en de Veersteeg duidelijk herkenbaar. De bebouwing langs de Hoorzik en de bebouwing in Driel en Velddriel is ook herkenbaar. De historische structuren, de oude linten, zijn sturend geweest voor de ontwikkeling van Kerkdriel en zijn nog duidelijk herkenbaar in de huidige structuur van het dorp en het plangebied. In de verkeersstructuur van Kerkdriel hebben deze oude structuren nog een belangrijke functie. De grootschaligere uitbreidingen van Kerkdriel hebben de ruimte tussen deze oude structuren opgevuld. De structuur van de buurtschap de Hoorzik is oost – west met de dijk als oostelijke begrenzing en de lager gelegen komgronden als westelijke begrenzing.

Functies

De Hoorzik kenmerkt zich door een mix van functies, georiënteerd op de straat. Van oudsher is hier agrarische bedrijvigheid aanwezig. Inmiddels is er ook veel particuliere woningbouw en niet agrarische bedrijvigheid aanwezig.

Aan de Veersteeg is de agrarische bedrijvigheid sterker aanwezig. Enkele particuliere woningen staan daar tussen de kassen en kwekerijen. Bij deze agrarische bedrijvigheid is altijd een bedrijfswoning aanwezig die georiënteerd is op de Veersteeg.

Aan de Kloosterstraat zijn verschillende woningen aanwezig. De Kloosterstraat gaat over in de dijk, de Berm, waaraan dijkwoningen staan. Ten oosten van de Kloosterstraat ontwikkelt de woningstichting Maasdriel de woningbouwlocatie 'Empelenhof'.

De Luttel Inghweg is de minst bebouwde straat rondom het plangebied. Enkele woningen en een kwekerij zijn hier aanwezig.

Het plangebied zelf bestaat grotendeels uit boomgaarden en enkele kassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0007.png"

3.2 Beoogde ontwikkeling

De gemeente Maasdriel streeft naar groene en verkeersveilige woonmilieus en naar een vraaggericht woningaanbod. Om hier gehoor aan te geven heeft de gemeente Maasdriel een verkavelingsplan op laten stellen, dat ten grondslag ligt aan onderhavig bestemmingsplan. Dit verkavelingsplan is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Bebouwingsstructuur

Het verkavelingsplan van 'Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt', wordt ingevuld met woningen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals straten, parkeerplaatsen, groenplekken en watergangen. Het sluit aan op inmiddels bestaande bebouwing binnen het plangebied. Op een tweetal uitzonderingen na kenmerkt de bestaande bebouwing in het plangebied zich als woningbouw. Zo bevindt zich aan de Luttel Inghweg, ten zuiden van de woning Luttel Inghweg 1, een gasdoorvoerstation en in de voormalige woning Hoorzik 38a is een BSO (buitenschoolse opvang) gevestigd. Deze voorzieningen zijn meegenomen in het bestemmingsplan.

Op sommige plekken binnen het verkavelingsplan zijn nu al woningen gerealiseerd of in aanbouw. De situering van deze woningen en de al gerealiseerde ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen) zijn leidend geweest bij de totstandkoming van het nieuwe verkavelingsplan.

Het plan kent in hoofdlijnen een tweedeling: de randen en het binnengebied. De randen worden gevormd door de bebouwing aan de noord- en zuidzijde van het plangebied. Hier wordt de bebouwingsstructuur van de Veersteeg en de Hoorzik doorgezet. Overwegend vrijstaande en mogelijk enkele twee-onder-een-kap woningen vinden hier een plek. Aan de achterzijde van deze woningen zijn, parallel aan de gegraven oost-west gerichte watergangen, eveneens woningen geprojecteerd. Deze woningen begrenzen het binnengebied, waar de woningen ten opzichte van de woningen aan de randen een kwartslag zijn gedraaid.

Groen en water

De oostflank van het plangebied wordt gevormd door een watergang die reeds aanwezig is en die verbreed zal worden. Ook aan de westzijde is in het verkavelingsplan een watergang ingetekend. Deze watergangen worden met elkaar verbonden door twee gegraven oost-west gerichte watergangen. Centraal in het binnengebied ligt 'het groene lint', dat de verschillende groenplekken aan het einde van de woonstraatjes onderling verbindt. Door dit groene lint loopt van west naar oost een voetpad, dat een veilige route vormt tussen de verschillende nog in te richten speelplekken in het plangebied onderling en naar de grote speelplek in het oostelijk plandeel van Kerkdriel Noord. De geschetste inrichting van het groene lint met bomen, vlonders en de situering van de paden is indicatief. Bij de nadere uitwerking van het ontwerp van de openbare ruimte zal hieraan een definitieve invulling worden gegeven.

Verkeer en parkeren

De autoverkeersontsluiting is hoofdzakelijk op de Hoorzik georiënteerd. Vanaf de entree van het plangebied aan de zijde van de Hoorzik, die gemarkeerd wordt door een plantsoen aan weerszijden, vindt het verkeer zijn weg door het plan via de hoofdontsluitingen langs de oost-west gerichte watergangen, die onderling verbonden zijn door een hoofdroute aan de westzijde van het plangebied. Vanaf de oost-west gerichte hoofdontsluitingen langs de watergangen kunnen de verschillende woonstraatjes/woonhoven met parkeren worden bereikt. Waar het vanwege eisen van de calamiteitendiensten of voor een betere verkeerscirculatie nodig is, worden doorsteekjes door het centraal gelegen groene lint mogelijk gemaakt. Zo zal aan de oostzijde een verbinding voor de auto worden gerealiseerd. Deze wordt echter dusdanig vormgegeven dat duidelijk is dat het hier een ondergeschikte verkeersverbinding betreft, wat de veiligheid van met name spelende kinderen, die het centrale groene lint als route naar de grotere speelplek in het oostelijk deel van Kerkdriel Noord nemen, bevordert.

Op de Veersteeg takt het plan aan met een fietspad aan de westzijde en een auto-ontsluiting aan de oostzijde. Deze auto-ontsluiting is ondergeschikt aan de hoofdontsluiting op de Hoorzik.

Voor wat betreft het parkeren is rekening gehouden met een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning, die zowel in het openbare gebied als op eigen terrein geprojecteerd zijn. Aangezien het verkavelingsplan uitgaat van een flexibele invulling, kan naar gelang het aantal woningen dat uiteindelijk gerealiseerd wordt het aantal benodigde parkeerplaatsen toe- of afnemen. In de voorgestelde inrichting van woonstraatjes en parkeerhoven kan hierop ingespeeld worden door het groen in deze straten, grenzend aan het groene lint, kleiner of groter te laten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0008.png"

Verkaveling

De kaveldiepte bedraagt circa 25 meter. Met deze maat wordt zo veel mogelijk flexibiliteit geboden. Dat wil zeggen dat er ingespeeld kan worden op de wisselende woningmarktbehoefte. Zo kunnen ten opzichte van het nu getekende model bijvoorbeeld twee-onder-een-kap woningen gerealiseerd worden in plaats van rijenwoningen, en andersom. Er komen alleen grondgebonden woningen, van hoogbouw is geen sprake.

De verkaveling voldoet in basis aan het Politiekeurmerk veilig wonen. Bij de verdere uitwerking zal specifieke aandacht worden besteed aan de desbetreffende richtlijnen voor achterpaden, verlichting en parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Volgens artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de uitkomsten van dit onderzoek worden neergelegd in een toelichting bij dit besluit. Ten behoeve van onderhavig planvoornemen heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal planologische- en milieuaspecten. Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. Achtereenvolgens worden de volgende aspecten behandeld:

  • flora en fauna;
  • water;
  • archeologie;
  • cultuurhistorie;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • geluid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • externe veiligheid;
  • niet gesprongen explosieven;
  • kabels en leidingen;
  • verkeer en parkeren.

Toetsing Wet milieubeheer

In Hoofdstuk 5, titel 5.1 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn algemene bepalingen ten aanzien van milieukwaliteitseisen opgenomen. In artikel 5.1, lid 1 Wm is bepaald dat in het belang van de bescherming van het milieu, voor zover dit van meer dan provinciaal belang is, bij algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld ten aanzien van de kwaliteit van onderdelen van het milieu vanaf een daarbij te bepalen tijdstip. Deze omstandigheid doet zich bij dit project niet voor. Hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteitseisen. Op deze aspecten wordt in paragraaf 4.7 'Luchtkwaliteit' uitgebreid ingegaan.

Toetsing m.e.r-plicht

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die in het kader van het onderhavige besluit getoetst dienen te worden. Dit betreft een toetsing aan het Besluit m.e.r., een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 óf een toetsing aan de Provinciale Milieuverordening. Het onderhavige plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing is of waarvoor de Provinciale Milieuverordening geldt. Derhalve wordt in paragraaf 4.14 enkel getoetst aan het Besluit m.e.r.

4.2 Flora en fauna

Toetsingskader

De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedsbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en omvat de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijngebied. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedsspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

De soortbescherming is opgenomen in de Flora- en faunawet, die in werking is getreden op 1 april 2002. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het projectgebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden welke zijn beschermd in bijlage IV. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen.

In de Flora- en faunawet worden drie beschermingsregimes onderscheiden. Voor soorten uit FFlijst 1 geldt vrijstelling van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Er hoeft dan geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Voor soorten uit FFlijst 2 of 3 geldt geen vrijstelling en kan aanvraag van een ontheffing aan de orde zijn bij overtreding van verbodsbepalingen. Conform de Flora- en faunawet is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet.

Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling voor een gebied dat sinds enkele jaren is bestemd als woongebied. Ten behoeve van het voorgaande planologische regime is in 2009 al een quickscan flora en fauna uitgevoerd naar de mogelijke effecten van het plan op beschermde flora en fauna. In 2015 is door Blom Ecologie een update uitgevoerd van de quickscan flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Update quickscan flora en fauna ten behoeve van bestemmingsplan Kerkdriel-Noord” (29 mei 2015, kenmerk: BE/2015/62/r). Dit rapport is bij deze toelichting opgenomen als Bijlage 3. Ten aanzien van (beschermde) vissoorten is een aanvullend onderzoek uitgevoerd door Blom Ecologie. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Aanvullend onderzoek vissen ten behoeve van het bestemmingsplan Kerkdriel-Noord” (8 juni 2015, kenmerk: BE/2015/62/r). Dit rapport is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting.

Gebiedsbescherming

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen deel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Landschap, Nationaal Park of Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Wel zijn binnen een straal van 3 kilometer diverse EHS-gebieden aangewezen. Gezien de aard en omvang van het planvoornemen, de werkzaamheden, de omgeving en de afstand tot beschermde gebieden in de omgeving, worden geen nadelige effecten op beschermde natuurgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0009.png"

Soortenbescherming

Op basis van een bureaustudie en veldonderzoek is per soortgroep onderzocht wat de potentie van de planlocatie en de invloedsfeer daarvan is en welke effecten daarop te verwachten zijn. Omdat voor algemeen beschermde soorten per definitie vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen, is specifiek gelet op zwaarder en strikt beschermde soorten (Flora- en faunawet, tabel 2 & 3). In het onderzoeksrapport zijn per soortgroep de resultaten weergegeven. Hieronder zijn in het algemeen de voornaamste conclusies weergegeven.

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied komen (algemeen) beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft zelf geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Wel is het mogelijk dat algemene vogelsoorten in het broedseizoen gebruik maken van het gebied.

Het is mogelijk dat de ruimtelijke ingrepen binnen het plangebied leiden tot een tijdelijk verstoring van algemeen voorkomende en licht beschermde soorten. Er worden geen beschermde soorten verwacht waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora- en faunawet. Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt niet nodig geacht.

Tijdens het veldbezoek zijn er, behoudens enkele exemplaren van de tiendoornige stekelbaars, geen vissen waargenomen. Derhalve wordt geconcludeerd dat de watergang matig tot ongeschikt onderdeel is van het leefgebied van vissen. Vanwege het ontbreken van waarnemingen tijdens de inventarisatie, wordt gesteld dat de watergang geen essentiële betekenis heeft voor de kleine modderkruiper. Significant negatieve effecten ten aanzien van de kleine modderkruiper kunnen dan ook worden uitgesloten

Aanbevelingen

In de Flora- en faunawet is een algemene zorgplicht opgenomen (artikel 2, lid 1). Op basis van deze zorgplicht dient voorzichtig te worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna binnen het plangebied. Wanneer desondanks toch schade lijkt te ontstaan ten aanzien van beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.

In verband met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels is het niet mogelijk om werkzaamheden op te starten gedurende het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli). De werkzaamheden dienen dan ook voor of na het broedseizoen aan te vangen. Wanneer dit niet mogelijk is, dient geïnventariseerd te worden of er mogelijk nesten binnen het plangebied aanwezig zijn. Dit kan geschieden door een ter zake deskundige. Deze deskundige kan vervolgens aanwijzingen geven of een werkprotocol bieden ten aanzien van de uit te voeren werkzaamheden.

Ten aanzien van vissoorten is het in het kader van de algemene zorgplicht uit de Flora- en faunawet verstandig om werkzaamheden binnen het plangebied dusdanig in te richten dat aanwezige fauna zich kan verplaatsen naar andere delen van het watersysteem. Ten aanzien van de nieuw te graven watergangen wordt geadviseerd deze eerst te realiseren en vervolgens te ontsluiten.

Conclusie

Mits gewerkt wordt volgens de voorgaande aanbevelingen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Er behoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden. Geconcludeerd kan worden dat het aspect flora en fauna dan ook geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.3 Water

Toetsingskader

Beleid Waterschap Rivierenland

Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaat verbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie ten aanzien van duurzaamheid.

In het kader van de speerpunten van het beleid is het Waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het de visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. Het basisprincipe voor duurzaam waterbeheer bestaat uit de volgende tritsen:

  • Waterkwantiteit: vasthouden, bergen en (vertraagd) afvoeren;
  • Waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij de trits waterkwantiteit is het de bedoeling dat overtollig water zo veel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in het oppervlaktewater en in de bodem. Daarna wordt het water indien nodig tijdelijk geborgen in bergingsgebieden. Wanneer vasthouden en bergen niet moet mogelijk zijn, wordt het water afgevoerd. De trits waterkwaliteit betekent dat water zo weinig mogelijk wordt vervuild. Vervolgens dient schoon en vuil water zo veel mogelijk van elkaar te worden gescheiden. Ten slotte dient het vervuilde water te worden gezuiverd.

De kerntaak van het Waterschap is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom speelt het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Voor de uitvoering van de taken zet het Waterschap technische middelen en bijzondere capaciteiten in, te weten: het beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer, grondwaterbeheer, dijkbeheer en muskusrattenbestrijding. Het Waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Onlangs heeft het Waterbeheerplan 2015-2021 als ontwerp ter inzage gelegen. De verwachting is dat het plan eind 2015 definitief wordt vastgesteld. Tot die tijd is het Waterbeheerplan 2010-2015 van kracht. Het waterbeheerprogramma 2016-2012 vloeit voort uit het Waterbeheerplan 2010-2015 en geeft richting aan het waterbeheer in het Rivierengebied. Het beheerprogramma omvat alle watertaken van het Waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Met dit programma blijft het Waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, voldoende en schoon water te hebben en het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma tracht het Waterschap zich dynamisch op te stellen en mee te bewegen met veranderingen in de omgeving. Daarnaast wil het Waterschap kansen benutten die zich voordoen in de regio. Speerpunten uit het programma zijn:

  • Veilig rivierengebied: Het Waterschap gaat veel dijken verbeteren en boezemkades versterken. Daarnaast heeft het ook oog voor oplossingen door een aangepast ruimtelijke inrichting en door risicobeheersing (bijv. evacuatie).
  • Watersysteem: Het Waterschap gaat door op de ingeslagen weg en blijft anticiperen op klimaatveranderingen. Het zorgt voor een robuust en ecologisch gezond watersysteem dat voldoende water van goede kwaliteit biedt aan landbouw, natuur, stedelijk gebied en recreatie.
  • Waterkwaliteit: Het Waterschap zal het afvalwater duurzaam en doelmatig zuiveren door o.a. centralisatie van zuiveringen en van slibverwerkingen.

De doelstellingen uit het waterbeheerprogramma sluiten aan bij de opgave waar het Waterschap de komende planperiode voor staat. Zo wil het Waterschap het beheergebied in 2021 klimaatbestendig hebben. Om dit te bereiken moet de primaire waterkeringen worden aangepakt en het bergend vermogen van het watersysteem van het landelijk gebied worden vergroot.

Een andere doelstelling, en onderdeel van de opgave, is om in 2027 de KRW-doelstellingen voor waterkwaliteit te halen. Hiertoe zullen er in de planperiode een groot aantal maatregelen worden getroffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren.

Daarnaast zal ook binnen het stedelijk gebied het waterbergend vermogen worden vergroot en de waterkwaliteit worden verbeterd.

Als laatste heeft het Waterschap de ambitie om de watercondities en de waterkwaliteit voor de natte natuur te verbeteren.

Nota Riolering Samen door één buis (december 2012)

In de nota Samen door één buis (december 2012) van waterschap Rivierenland zijn enkele kaders uitgezet voor afspraken tussen het waterschap en gemeenten. De afspraken hebben onder andere betrekking op een adequate inzameling, transport en zuivering van afvalwater, een doelmatige samenwerking tussen de betrokken partijen onderling, de zorg voor een goede waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In onderhavige waterparagraaf is de watertoets opgenomen.

Beoordeling

Huidige situatie

Het huidige bodem- en watersysteem ter plaatse van het plangebied wordt als volgt samengevat:

  • het maaiveld is gelegen op ongeveer 3,70 m +NAP;
  • de bodem bestaat uit kleiig, slecht doorlatend materiaal. Op sommige plaatsen komt vanaf 2,5 m -mv zand voor;
  • de GHG ligt in de deklaag op circa 2,6 m +NAP en de GLG op 1,1 m +NAP. In het eerste watervoerend pakket varieert de GHG van 1,3 à 1,7 m +NAP tot 2,4 à 2,7 m +NAP;
  • ten oosten van het plangebied, op ongeveer 300 tot 600 meter, ligt de primaire waterkering van de Maas;
  • in het plangebied komt in de huidige situatie 5,2 mm/dag kwel voor bij een T=10 rivierstand;
  • direct ten oosten van het plangebied (binnen het plangebied van Kerkdriel Noord, fase 2) ligt een KRW-waterlichaam;
  • het plangebied ligt voor het grootste deel in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt het peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP.

Toekomstige situatie

Binnen het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt' zijn maximaal 180 woningen toegestaan. Hierdoor zal het verhard oppervlak ter plaatse toenemen. Dit dient gecompenseerd te worden met maatregelen betreffende de waterhuishoudkundige situatie. Voor een deel van deze compensatie kan worden aangesloten bij de thans aanwezige watergang ten oosten van het plangebied en de aftakkingen daarvan die binnen het plangebied aanwezig zijn. Ten oosten van het plangebied, in het oostelijke deel van Kerkdriel Noord, ligt namelijk een KRW-waterlichaam dat het gebied begrenst van noord naar zuid. De watergang wordt verbreed en krijgt deels flauwe, natuurvriendelijke oevers. Een groot deel van deze watertoevoeging is al aangelegd. De watergang langs de Veersteeg dient nog te worden gegraven. Langs deze sloot is aan de zijde van de bebouwingen een grondkering in de vorm van een damwand/beschoeiing voorzien. Het wordt een parkachtige zone met bomen, wandelpaden en een verbinding voor langzaam verkeer van de Hoorzik naar de Veersteeg. Een deel van deze groene zone zal gelegen zijn aan de oostelijke grens van onderhavig plangebied. Haaks op de watergang komen groen- en waterstructuren die de richting van de oorspronkelijke kavelstructuur hebben. Een aantal bestaande watergangen worden verbreed en krijgen deels flauwe oevers.

Peilbesluiten

In de huidige situatie ligt het plangebied grotendeels in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt het peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP. In de toekomstige situatie blijven de twee peilgebieden bestaan. De huidige stuw nabij het plangebied blijft gehandhaafd en aan de westzijde van het plangebied komt een tweede stuw.

Waterberging

Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak op de locatie toe. Om te voorkomen dat versnelde afvoer van het hemelwater plaatsvindt en daardoor elders in het peilgebied ongewenste peilstijgingen optreden, moet in ieder geval de toename van het verhard oppervlak worden gecompenseerd. Ook het te dempen oppervlaktewater moet in het plan worden gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0010.png"

Het waterschap bepaalt aan de hand van normbuien hoeveel waterberging nodig is. Er zijn vuistregels vastgesteld voor de benodigde waterberging in ruimtelijke plannen. Voor het berekenen van de benodigde waterberging voor ruimtelijke ontwikkelingen is in principe de bui T=10+10% maatgevend. Daarbij geldt als vuistregel dat er 436 m³ waterberging nodig is per hectare verharding. Deze vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water.

In onderhavig bestemmingsplan zal de waterberging plaatsvinden in de thans aanwezige watergang ten oosten van het plangebied alsmede de reeds in het plangebied aanwezige watergangen en nieuw te graven watergangen. Er is dus sprake van waterberging in open water. In onderstaande tabel is de toename van het verhard oppervlak, het gesloopte verharde oppervlak, het nieuwe gegraven wateroppervlak en het gedempte wateroppervlak opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0011.png"

Er is sprake van een totale toename van 11.300 m² aan bestrating en bebouwing in het stedelijk gebied. Er geldt een vrijstelling van compensatie voor de eerste 500 m² verharding, dus de compensatieberekening ziet er als volgt uit: (11.300-500)*0,0436 m³ = 471 m³ waterberging nodig. Dat komt overeen met een wateroppervlak van circa 1.570 m² op zomerwaterpeil (471 m³/ 0,3 m peilstijging). In het plangebied is daarnaast een wateroppervlak van ongeveer 3.338 m² gedempt. Er is echter ook nieuw wateroppervlak toegevoegd ter grootte van 6.727 m². Zodoende is in totaal (6.727 – 1.570 – 3.338 = 1.819 m² waterberging 'te veel' voorzien binnen het plangebied.

Het wateroverschot wordt ingezet om de 'waterschuld' van 1.162 m² voor het project 'Appartementengebouw Empelenhof' bij het Waterschap Rivierenland af te lossen. Daarnaast wordt het overschot ingezet voor de kavelvergroting van 1 meter van de kavels in het westen langs de hoofdwatergang. De totale kavelvergroting bedraagt ongeveer 150 m². Er resulteert dan ook nog een wateroverschot van 507 m² (1.819 m² – 1.162 m² – 150 m²). In overleg met het Waterschap Rivierenland wordt onderzocht op welke wijze deze oppervlakte wordt ingezet.

Riolering

Op basis van de uitgangspunten uit het beleid van waterschap Rivierenland is ervoor gekozen om zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij beide tritsen omtrent het waterbeheer. Dat wil zeggen:

  • Waterkwantiteit: water vasthouden, bergen en (vertraagd) afvoeren;
  • Waterkwaliteit: water schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Om die reden is ervoor gekozen om het hemelwater zo veel mogelijk in het open water op te vangen. Het hemelwater dat op verhard oppervlak terecht komt wordt gescheiden afgevoerd van het vuilwater. Het vuilwater wordt onder vrijverval afgevoerd naar het bestaande rioolsysteem van de Veersteeg en de Hoorzik. Het hemelwater wordt voornamelijk middels een ondergronds hemelwaterriool afgevoerd naar de watergangen binnen het plan. Via deze watergangen wordt het hemelwater verder het plangebied uit gevoerd. Vanwege beheeroverwegingen heeft de gemeente Maasdriel ervoor gekozen om het hemelwater richting de watergangen niet bovengronds, maar ondergronds af te voeren. Dit stelsel wordt aangelegd in het kader van het woonrijp maken. Voor het huishoudelijk afvalwater is al een wa-stelsel aangelegd.

Waterkwaliteit en natuur

Hemelwater afkomstig van daken mag rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater, mits er geen uitlogende materialen worden gebruikt. In verband met de waterkwaliteit en het ecologisch evenwicht worden alle watergangen in het plangebied aangelegd met een waterdiepte van één meter op zomerpeilniveau. Daarnaast zijn alle watergangen met elkaar verbonden, waardoor het water kan circuleren.

Grondwater

In normale situaties wordt een drooglegging van minimaal één meter ten opzichte van het straatpeil (putdekselniveau) aangehouden. Het vloerpeil van de woningen dient zodanig te worden gekozen dat er voldoende afschot is van de bebouwingen naar de openbare weg (minimaal 2% afschot). Om aan de droogleggingsnormen te voldoen zal het straatpeil (putdekselniveau) op minimaal 3,80 m +NAP moeten komen te liggen.

Beheer en onderhoud watergangen

De huidige A-watergangen en de uitbreidingen daarvan komen in eigendom en beheer bij het Waterschap. Die watergangen zijn de hoofdwetering aan de oostzijde van het plangebied en de eerste watergang evenwijdig aan de Hoorzik. De overige watergangen (langs de Luttel Inghweg, Veersteeg en de tweede watergang in het plan) zijn bermsloten en krijgen een B-status.

Normaliter zijn bermsloten eigendom van de gemeente en is de gemeente ook verantwoordelijk voor het onderhoud. Voor de sloot langs de Luttel Inghweg geldt, vanwege de breedte van deze watergang en het feit dat de aanliggende liggende kavels worden uitgegeven tot in het water, dat het slootbeheer aldaar door de particuliere betreffende particulieren moet worden uitgevoerd. Deze verplichting vloeit voort uit de Waterschapskeur voor B-watergangen en wordt gehandhaafd door het Waterschap. Daarnaast wordt deze verplichting ook juridisch vastgelegd in de koopovereenkomst die met de afzonderlijke kopers wordt gesloten. Het Waterschap Rivierenland adviseert echter dat de Gemeente Maasdriel het doorstroomprofiel van de B-watergang blijft onderhouden. Het gedeelte water dat hoort bij de kavels, kan worden onderhouden door de betreffende eigenaren. Het Waterschap adviseert voor het gedeelte water dat hoort bij de kavels als C-water te handhaven.

Conclusie

Bij de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan dienen de randvoorwaarden en uitgangspunten uit voorgaande paragraaf in acht te worden genomen. Zodoende kan het hemelwater worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerders. Vanuit het oogpunt van de waterhuishouding wordt dan ook geen belemmering verwacht ten aanzien van onderhavig planvoornemen.

4.4 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, opgenomen in Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Om invulling te geven aan deze gemeentelijke zorgtaak heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt. Verder stelt de Wamz dat gemeenten in haar ruimtelijke plannen rekening dient te houden met archeologische waarden en verwachtingen. In de praktijk betekent dit vaak dat archeologische waarden met een dubbelbestemming worden opgenomen op de verbeelding. De waarden worden middels regels beschermd. Archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.

De gemeente Maasdriel beschikt over een eigen archeologische beleidskaart, waarop door middel van een categorisering de binnen de gemeente aanwezige dan wel verwachte archeologische waarden zijn aangegeven. Aan de hand van deze categorisering kan worden bepaald of archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor een bepaalde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0012.png"

Beoordeling

In het kader van het thans vigerende bestemmingsplan Kerkdriel Noord is in 2009 een archeologisch onderzoek uitgevoerd (nog voordat sprake was van een gemeentelijke beleidskaart). Dit onderzoek bestaat uit enerzijds het bureauonderzoek en anderzijds het inventariserend veldonderzoek. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat zich wellicht resten in het plangebied bevinden die afstammen uit de Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Om te toetsen of deze verwachtingen waar zijn, is vervolgens een verkennend booronderzoek gestart. Dit booronderzoek is grotendeels gelijktijdig uitgevoerd met een verkennend bodemonderzoek waarbij de milieuhygiënische staat van de ondergrond is onderzocht. Bij de boringen die zijn verricht zijn geen relevante archeologische waarden aangetroffen. Ook zijn er geen oude vegetatie- of cultuurlagen aangetroffen. Omdat niet voor alle percelen betredingstoestemming was verkregen, hebben enkele percelen grond geen deel uitgemaakt van het uitgevoerde archeologisch onderzoek (19 juni 2009). Het gaat hierbij om de gronden die met rode kaders zijn aangegeven op onderstaand kaartje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0013.png"

Inmiddels is het grootste deel van deze gronden aangekocht door de gemeente. Alleen het huisperceel behorende bij de woning Veersteeg 3a is in particulier eigendom gebleven. Deze kavel maakt geen deel uit van het huidige bestemmingsplan.

Wanneer de nog niet onderzochte percelen die binnen het plangebied vallen worden bezien in het licht van de gemeentelijke archeologische beleidskaart, is te zien dat hier de categorie Waarde - Archeologie 5' van toepassing is. Voor deze gronden is archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en over een groter oppervlak dan 1.000 m². Het zuidoostelijk gelegen nog niet onderzochte perceel is reeds ontwikkeld ten behoeve van woningbouw. De grond is derhalve al geroerd, waardoor eventuele archeologische resten niet langer aanwezig zijn en archeologisch onderzoek ook praktisch onmogelijk is geworden. Het binnen het plangebied vallende deel van het noordwestelijke nog niet onderzochte perceel is nog niet bebouwd. Voor dit deel geldt echter dat het archeologisch onderzoek van Grontmij uit 2009 in het gehele noordelijke deel van het plangebied geen aanwijzingen voor bewoning heeft aangetoond. De werkzaamheden die ter plaatse zijn uitgevoerd hebben deze veronderstelling bevestigd. Er zijn inderdaad geen archeologische sporen aangetroffen.

Conclusie

Op basis van het verkennend archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd voor het thans vigerende bestemmingsplan Kerkdriel Noord, kan worden geconcludeerd dat in de gebieden waar booronderzoeken hebben plaatsgevonden geen relevante archeologische resten zijn aangetroffen. Voor de gronden die eerder niet in het archeologisch onderzoek waren betrokken, wordt nadere archeologische onderzoek niet noodzakelijk geacht, enerzijds omdat de gronden hier reeds geroerd zijn als gevolg van woningbouw en anderzijds omdat in het totale noordelijke deel van het plangebied geen aanwijzingen voor bewoning zijn geconstateerd.

4.5 Cultuurhistorie

Wettelijk toetsingskader

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) gewijzigd. In lid 5 van dat artikel is bepaald dat een beschrijving wordt verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling

Op de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland is te zien dat binnen het plangebied geen planologische relevante cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn. De straat Hoorzik, die in het zuiden een deel van het plangebied begrenst, vormt wel een cultuurhistorische waardevolle lijn en de landarbeiderswoning aan de Hoorzik 11 is aangemerkt als een gemeentelijk monument. In de nabije omgeving zijn verder geen planologische relevante cultuurhistorische elementen aanwezig.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan vormt geen belemmering voor eventuele cultuurhistorische waarden binnen en in de nabije omgeving van het plangebied.

4.6 Bodem

Toetsing

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.

Beoordeling

In het kader van het voorgaande bestemmingsplan “Kerkdriel Noord” heeft reeds voor enkele delen van het plangebied een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Het gaat om aantal onderzoeken die in de jaren 2007 tot en met 2009 zijn uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn inmiddels niet meer voldoende actueel. Daarom zijn door Koenders en Partners adviseurs en procesmanagers bv twee actualiserende onderzoeken uitgevoerd; één onderzoek ten aanzien van het westelijke deel van de gehele woningbouwlocatie Kerkdriel Noord en één onderzoek ten aanzien van het noordelijke en oostelijke deel van de woningbouwlocatie. De resultaten ten aanzien van het noordelijke en oostelijke deel zijn opgenomen in het rapport “(Actualiserend) verkennend (water)bodemonderzoek” (11 juni 2015, projectnummer: 150238, versie: definitief) en is in Bijlage 5 toegevoegd. De resultaten ten aanzien van het westelijke deel zijn opgenomen in het rapport “Actualiserend onderzoek bovengrond” (17 april 2015, projectnummer: 150167, versie: definitief) en is in Bijlage 6 toegevoegd. De resultaten van beide onderzoeken worden navolgend besproken.

Voor een deel van het onderzoeksgebied heeft in december 2014 reeds een bodemonderzoek plaatsgevonden. De rapportage van dit onderzoek (“Bodemonderzoek Meikersstraat ongenummerd, Kerkdriel”, Linge Milieu, 22 december 2014, referentie: 14-2161) is in Bijlage 7 toegevoegd. Ook de resultaten van dit onderzoek worden navolgend besproken.

Resultaten (actualiserend) verkennend (water)bodemonderzoek, 11 juni 2015

Uit het onderzoeksrapport is op te maken dat zintuiglijk in een aantal boringen puinsporen tot zwakke puinbijmenging (tot maximaal 5 %) zijn aangetroffen. Er is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In de grond zijn in het algemeen geen tot lichte verontreinigingen aangetroffen met diverse bestrijdingsmiddelen, PAK, enkele zware metalen en incidenteel PCB's. Op perceel N 3242 (de bermstrook ten Noorden van Veersteeg 1C) is een matige verontreiniging met Zink in de grondlaag 0,5 tot 1 m-mv aangetroffen. Deze verontreiniging hangt samen met puinbijmenging die in deze grondlaag is aangetroffen. Op de percelen N 3033/3036 is in een mengmonster een minimaal verhoogd asbestgehalte aangetroffen, zeer ruim onder de grens voor nader onderzoek en sanering.

In het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met enkele zware metalen, alsmede plaatselijk met naftaleen (B5). De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden en/of detectielimiet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0015.png"

In één van de mengmonsters van de bovengrond ter plaatse van deellocatie B3 (percelen 3033+3036, 3.811 m²) is een minimaal verhoogd asbestgehalte aangetoond van 0,061 mg/kg ds gewogen. In alle overige mengmonsters van de bovengrond is analytisch géén asbest aangetoond. Omdat de aangetoonde asbestgehaltes lager zijn dan 100 mg/kg ds gewogen is er ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie géén sprake van asbestverontreiniging in de grond. In de repac halfverhardingslaag ter plaatse van deellocatie B4 is zowel zintuiglijk als analytisch géén asbest aangetoond

In onderstaande tabel zijn schematisch de belangrijkste resultaten ten aanzien van het bodemonderzoek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0016.png"

Langs de watergangen zijn geen verdachte plekken aangetroffen en geen asbestverdachte materialen en beschoeiingen waargenomen. In het slib en in de onderliggende vaste waterbodem zijn geen zintuiglijke afwijkingen waargenomen. De slibdikte varieert van 0,14 tot 0,35 meter. Ter plaatse van de vakken 01 en 02 zijn in zowel de baggerspecie als in de steekvaste waterbodem geen significante verontreinigingen aangetoond. Het slib uit de watergangen is verspreidbaar op de aangrenzende percelen. De vaste waterbodem is niet verontreinigd. In vak 03 zijn lichte tot matige verontreinigingen aangetroffen met enkele zware metalen. Hiervoor wordt geadviseerd dit slib niet op aangrenzende percelen die uitgegeven worden voor woningbouw te verspreiden.

Op basis van het voorgaande wordt in het actualiserend (water)bodemonderzoek geconcludeerd dat de matige Zinkverontreiniging in de bermstrook boven Veersteeg 1C bij blijvend gebruik als berm niet nader onderzocht en/of gesaneerd hoeft te worden. Bij graafwerkzaamheden moet deze grond wel apart worden afgevoerd. De overige bodemkwaliteit in het plangebied is geschikt voor de bestemmingen die beoogd worden in het bestemmingsplan (Wonen, openbaar groen, infrastructuur, speelgelegenheden, eventuele maatschappelijke voorzieningen enz.). Het slib uit de watergangen die gedempt of verbreed worden is algemeen verspreidbaar, met uitzondering van het slib afkomstig van vak 03, dat niet op de voor woningbouw bestemde percelen mag worden verspreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0017.png"

Resultaten actualiserend onderzoek bovengrond, 17 april 2015

Dit bodemonderzoek heeft als doel de actuele milieuhygiënische situatie van de toplaag van de bodem in voldoende mate vast te leggen.

In het onderzoeksrapport is te lezen dat zowel visueel op het maaiveld als in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen. Voorts is ter plaatse van het noordelijke terreindeel (deellocatie A) in de bovengrond incidenteel een lichte verontreiniging met PAK aangetoond. Ter plaatse van het centrale terreindeel (deellocatie B) zijn geen verontreinigingen aangetoond met de onderzochte parameters uit het standaardpakket. Ter plaatse van zuidelijke terreindeel (deellocatie C) zijn in de bovengrond plaatselijk lichte verontreinigingen aangetoond met organochloorbestrijdingsmiddelen, alsmede kobalt, nikkel en zink.

De verontreinigingssituatie van de locatie komt overeen met de verwachtingen op basis van de eerder in het gebied uitgevoerde bodemonderzoeken. In het rapport wordt dan ook geconcludeerd dat de aangetoonde lichte verontreinigingen geen aanleiding geven tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. De locatie wordt dan ook geschikt geacht voor het beoogde toekomstige gebruik.

Resultaten Bodemonderzoek Meikersstraat ong., Kerkdriel

In verband met een eigendomstransactie van het terrein is ter plaatse van een perceel aan de Meikersstraat ong. (thans: Kersenstraat) een bodemonderzoek uitgevoerd. Het perceel is kadastraal bekend als een deel van de gemeente Kerkdriel, sectie N en ligt deels binnen het perceel met nummer 3158 en deels in het perceel met nummer 792. Het doel van het onderzoek is het actualiseren van de reeds beschikbare resultaten op basis van eerder onderzoek. Gezien het feit dat de gronden voorheen als boomgaarden in gebruik zijn geweest, vormen bestrijdingsmiddelen een belangrijk punt van aandacht.

Uit het onderzoek is gebleken dat in de geanalyseerde bovengrond een lichte verhoging kobalt, nikkel en zink aanwezig zijn. Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen geldt dat de middelen DDD en DDE de achtergrondwaarde overschrijden. Uit het bodemonderzoek van 2009 (Verkennend bodemonderzoek Kerkdriel Noord, Grontmij, projectnummer 271484, 7 september 2009) is gebleken dat kobalt en nikkel verhoogd waren in de ondergrond en dat de bovengrond schoon was. Daarnaast is in meerdere bovengrond-mengmonsters uit dat onderzoek een overschrijding van de achtergrondwaarde voor DDE aangetroffen.

In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de licht verhoogde gehaltes aan metalen en bestrijdingsmiddelen geen risico's tot gevolg hebben voor de volksgezondheid. Voorts stelt het rapport dat de algemene kwaliteit van de (boven)grond geen belemmering vormt voor de een eigendomsoverdracht.

Conclusie

Op basis van de reeds uitgevoerde onderzoeksrapporten kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld. Ten aanzien van het milieuhygiënische aspect bodem bestaan dan ook geen bezwaren tegen het planvoornemen.

4.7 Lucht

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beeld te worden gebracht. Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) in werking getreden. Met de Wlk wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. In de Wlk zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Met name de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) worden beleidsmatig relevant geacht. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen.

Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • door de vaststelling (van het besluit), al dan niet in combinatie met maatregelen, de luchtkwaliteit niet in betekenende mate (NIBM) verslechtert (maximaal 1,2 ìg/m³) (Wm artikel 5.16.1.c), ofwel dat;
  • de luchtkwaliteit door de vaststelling (van het besluit), al dan niet in combinatie met de maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), ofwel dat;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de vaststelling (van het besluit), de luchtkwaliteit in een gebied rondom de inrichting per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, ofwel dat;
  • er geen grenswaarden worden overschreden.

In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. De 'regeling niet in betekenende mate bijdragen' kan in sommige situaties worden toegepast. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Wanneer hiervan sprake is, wordt voldaan aan artikel 5.16 eerste lid, onder c van de Wm en kan een uitgebreid luchtonderzoek achterwege blijven.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van maximaal 180 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.8 Geluid

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting heeft het college van B&W de bevoegdheid een ontheffing voor een hogere waarde te verlenen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen langs nieuwe wegen bedraagt 58 dB. De maximale ontheffingswaarde voor bestaande wegen bedraagt 63 dB. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het binnenniveau is 33 dB. Een eventuele ontheffing voor een hogere grenswaarde dient voor de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn verleend.

Beoordeling

Het plangebied Kerkdriel Noord fase 1 wordt grotendeels omsloten door drie wegen met een zone. Het gaat hierbij om de Hoorzik, Luttel Inghweg en de Veersteeg. De Hoorzik kent nu ter hoogte van het plangebied een maximale snelheid van 50km/uur. Op termijn zal de Hoorzik ter hoogte van het plangebied worden aangepast tot een 30km/uur weg. Voor de beide andere wegen geldt een snelheidslimiet van 50 km/uur. De wegen in het plangebied zelf zijn 30km/uur-wegen. De Wet geluidhinder geeft aan dat de maatgevende situatie tussen nu en 10 jaar vooruit doorgerekend dient te worden. Voor de Hoorzik betreft dit de huidige situatie.

Andere relevante wegen in de directe omgeving zoals, de provinciale weg N831, zijn in het onderzoek ook meegenomen. Ingevolge de Wet geluidhinder behoeft het geluid afkomstig van een 30km/uur-weg niet berekend te worden. In het kader van de Wro dient voor de beoordeling, of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, de geluidsbelasting van het wegverkeer van alle wegen in en rondom het plangebied in kaart worden gebracht, ook voor de bestaande woningen in de omgeving. Van de relevante 30 km/uur-wegen zijn de geluids- belastingen onderzocht in het kader van "een goede ruimtelijke ordening". Als aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Teneinde de effecten van het wegverkeerslawaai op het plangebied inzichtelijk te maken, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Daarbij is de huidige situatie met de Hoorzik als 50 km/uur-weg als uitgangspunt genomen. Onderzocht is of bij die geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh) worden overschreden. Ook de relevante 30 km/uur-wegen, die niet vallen onder de Wgh, zijn onderzocht. Dit in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen wordt overschreden bij de eerstelijns bebouwing gelegen aan de Hoorzik. Ten gevolge van de niet-gezoneerde 30 km/uur-wegen liggen de geluidsbelastingen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor een drietal bestaande woningen aan de Veersteeg neemt de geluidsbelasting als gevolg van de verkeerstoename door realisatie van het plangebied met 2,3 dB toe. Bij de overige woningen aan de Hoorzik en Luttel Inghweg bedraagt de toename maximaal 1,2 dB, hetgeen zeer gering is. De maximale grenswaarde van 63 dB (of 68 dB bij 'vervangende nieuwbouw') wordt niet overschreden. Gezien de relatief lage geluidsbelasting en verkeersintensiteit wordt het treffen van geluid reducerende voorzieningen niet nodig geacht.

Met extra stille wegdektypes zijn de geluidsniveaus van de gezoneerde wegen niet verder te reduceren en tot of onder de voorkeursgrenswaarde te brengen. Om de woningen gelegen aan de Hoorzik te kunnen realiseren moeten daarom door B&W hogere grenswaarden ingevolge de Wgh worden vastgesteld. De aanvraag hiertoe zal gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Conclusie

Voor de woningen in de eerstelijns bebouwing gelegen aan de Hoorzik dient een procedure hogere grenswaarde te worden doorlopen. Voor de overige woningen vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009. Bedrijven zijn hierin opgenomen in een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een rustige woonwijk of bij afwijkende bedrijven. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Beoordeling

Het plangebied Kerkdriel Noord fase 1 wordt omsloten door drie wegen, zijnde de Hoorzik, de Veersteeg en de Luttel Inghweg. Aan deze wegen zijn diverse bedrijven en burgerwoningen gevestigd.

Hoorzik 15: Champignonkwekerij

Aan de Hoorzik zijn aan de zuidzijde een aantal bedrijven gevestigd. De hindercontour van een van deze bedrijven valt over het plangebied Kerkdriel Noord. Het betreft de champignonkwekerij aan de Hoorzik 15. Met de hindercontour van de champignonkwekerij aan de Hoorzik 15 is voldoende rekening gehouden in het plangebied. De geplande bebouwing is buiten de hindercontour gelegen. Ten aanzien van vergunningsvrij bouwen is ter plaatse van de contour de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' opgenomen. Binnen die aanduiding mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd, geluidsgevoelige ruimtes worden ingericht of gronden in gebruik worden genomen waardoor die aangemerkt kunnen worden als een geluidsgevoelig object. Ten aanzien van de andere bedrijven aan de Hoorzik valt de hindercontour niet in het plangebied. De reeds bestaande bebouwing gelegen aan de noord- en zuidzijde van de Hoorzik vormt voor deze bedrijven de belemmerende factor.

Hoorzik 38a: BSO VillaDriel

Ter beoordeling van de akoestische aspecten als gevolg van de vestiging van de BSO VillaDriel aan de Hoorzik 38a wordt in eerste instantie uitgegaan van de VNG-publicatie, die een BSO aanmerkt als een categorie 2 bedrijf (SBI-2008 8891). Hierbij behoren onderstaande richtafstanden en geluidnormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0018.png"

Bij de vestiging van een milieubelastende activiteit of de realisatie van woningbouw, worden bij voorkeur deze richtafstanden aangehouden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet echter in nieuwbouw van woningen op de gronden direct grenzend aan de BSO. Derhalve dient nader onderzoek plaats te vinden en dienen bij de motivatie de vervolgstappen van de motiveringsplicht te worden doorlopen.

Ten behoeve van het kunnen verlenen van de omgevingsvergunning voor BSO VillaDriel is destijds een akoestisch onderzoek verricht. (zie Bijlage 9) Met behulp van dit onderzoek kan stap 2: 'Onderzoek of aan de richtwaarden wordt voldaan' uit het stappenplan worden gezet.

Het akoestisch onderzoek maakt onderscheid in een representatieve en een incidentele bedrijfssituatie. De representatieve bedrijfssituatie is de bedrijfsvoering die zich dagelijks voordoet. De incidentele bedrijfssituatie kan voorkomen ten behoeve van de voorschoolse opvang, waarbij kinderen voor 7.00 uur (in de nachtperiode tussen 23.00 uur en 07.00 uur) worden gebracht. Dit is beperkt tot 12 keer per jaar.

Het akoestisch onderzoek toont aan dat de richtwaarde behorende bij de gemiddelde geluidbelasting (LAr,LT) niet wordt overschreden ter plaatse van Kerkdriel Noord. Dit geldt zowel voor de representatieve bedrijfssituatie (paragraaf 4.1.1) als ook voor de incidentele bedrijfssituatie (paragraaf 4.2.1).

Het berekende maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt op een aantal gridpunten in het plangebied van Kerkdriel Noord meer dan 70 dB(A) (paragrafen 4.1.1 en 4.2.1). Dit is een overschrijding van de normstelling van zowel de richtwaarde als de maximale grenswaarde behorende bij een rustig woongebied.

Het berekende geluidniveau dat samenhangt met de verkeersaantrekkende werking op de openbare weg (Lden) voldoet aan de richtwaarde van 50 dB(A), zoals is beschreven in hoofdstuk 4.3 van het akoestisch onderzoek.

Aangezien de richtwaarde voor het maximale geluidniveau wordt overschreden, is een nader onderzoek naar geluidbeperkende maatregelen verricht, zodat alsnog stap 3 kan worden doorlopen, waarbij aangetoond dient te worden dat de maximale grenswaarden niet overschreden worden. Hiertoe zijn twee maatregelen noodzakelijk om het stemgeluid van spelende kinderen op het speelterras te beperken. Voor de representatieve bedrijfssituatie dient daarvoor een afscherming (balustrade) van 1 meter hoogte op het dak van het KDV-gedeelte aangebracht te worden, zodat voldaan wordt aan de maximale grenswaarde voor piekgeluiden (LAmax) van 70dB(A) (paragraaf 4.4.2 en figuur 5 bijlage 1 akoestisch onderzoek) op de gebruikelijke beoordelingshoogte van 1,5 meter. Voor de incidentele bedrijfssituatie in de nachtperiode kan voorkomen worden dat deze grenswaarde wordt overschreden door het speelterras in de nachtperiode tussen 23.00 en 07.00 uur niet te laten gebruiken. Teneinde de geluidsemissie van de inrichting als geheel naar de omgeving te beperken, is een geluidwerende muur van deels 1 meter en deels 2 meter (1,99 meter) op de noord- en oostgrens van het perceel nodig.

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor BSO VillaDriel zijn geen voorwaardelijke bepalingen, zoals hierboven beschreven opgenomen. Wel is de vergunning verleend op basis van het akoestisch onderzoek, waarin de te nemen maatregelen worden beschreven. Inmiddels is de BSO gerealiseerd, waarbij het geluidwerende balustrade van 1 meter hoog op het speelterras en de geluidwerende muren aan de noord- en oostzijde zijn aangebracht. Door de BSO op te nemen in onderhavig bestemmingsplan en daarbij de voorwaardelijke bepalingen voor zowel de geluidwerende maatregelen als het gebruik van het speelterras in de nachtperiode tussen 23.00 en 07.00 uur als strijdig op te nemen, wordt geborgd dat de maximale grenswaarden in de woonbestemming van Kerkdriel Noord niet zullen worden overschreden.

Luttel Inghweg: Champignonkwekerijen en een slachterij

Aan de Luttel Inghweg zijn twee champignonkwekerijen en een slachterij gelegen. De beide champignonkwekerijen doen niet aan mestfermentatie en zijn derhalve gelijk te stellen met een activiteit met SBI-2008-code 0113, nummer 4. Conform de VNG-publicatie heeft een dergelijke activiteit een hindercontour van 30 meter ten aanzien van de aspecten geur en geluid. De bebouwingsmogelijkheden in het plangebied liggen buiten deze contour. Voor de slachterij is een akoestisch onderzoek en een geuronderzoek opgesteld. Uit de onderzoeken blijkt dat de geur(hinder)contour en de geluidcontour gedeeltelijk in het plangebied vallen. De bestaande woning aan de Luttel Inghweg 1 ligt dichter bij de slachterij dan de geplande woningen in Kerkdriel Noord. De verleende geur- en geluidsruimte zijn afgestemd op deze bestaande woning en komen overeen met de waarden behorende bij een rustige woonwijk. Binnen de genoemde contouren zijn in het plangebied geen geluids- of geurgevoelige objecten (woningen) geprojecteerd. Ten aanzien van vergunningsvrij bouwen is ter plaatse van de geluidcontour de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' opgenomen. Binnen die aanduiding mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd, geluidsgevoelige ruimtes worden ingericht of gronden in gebruik worden genomen waardoor die aangemerkt kunnen worden als een geluidsgevoelig object.

Luttel Inghweg: Gasdrukregelstation

Binnen het plangebied wordt een reeds bestaand gasdrukregelstation herbestemd. Het betreft een districtstation in een vrijstaand gebouwtje met een maximale ontwerpcapaciteit van 2.500 m³/uur en een operationele inlaatdruk van 2,5 bar. Conform de NEN 1059 (Eisen voor gasdrukregel- en meetstations met een inlaatdruk lager dan 100 bar) is een gasdrukregelstation met die capaciteit en inlaatdruk te typeren als een station van categorie B. Derhalve is het station gelijk te stellen met een bedrijfsactiviteit met SBI-2008-code 35, nummer D4, die conform de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter kent ten aanzien van het aspect geluid. Deze hinderafstand geldt tussen het gasverdeelstation en een rustige woonwijk. Indien er sprake is van een gemengd gebied kan de te hanteren afstand met één stap worden verkleind (naar 10 meter).

De afstand uit de VNG-publicatie (30 dan wel 10 meter) betreft zogezegd een richtafstand. Teneinde de daadwerkelijke geluidseffecten van het gasdrukregelstation te bepalen, heeft d.d. 25 juni 2015 een geluidsmeting plaatsgevonden. Uit het meetresultaat is gebleken dat op een afstand van 5 meter vanaf het station, zijnde circa 1 meter vanaf de grens van de inrichting, sprake is van een geluidsniveau van 41,9 dB(A) inclusief stoorgeluid. Aangezien binnen een afstand van 10 meter vanaf het gebouw van het gasdrukregelstation al geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht (zie paragraaf 4.10) en derhalve ook geen geluidgevoelige objecten, kan worden geconcludeerd dat de feitelijke geluidseffecten van het gasdrukregelstation op geluidgevoelige objecten ruim onder de grenswaarde blijven van 50 dB(A) die geldt voor een rustige woonwijk.

De geluidsmeting is opgenomen in Bijlage 10.

Veersteeg 14: Glastuinbouwbedrijf

Aan de Veersteeg 14 is een glastuinbouw bedrijf gevestigd. Het gaat hier om een bedrijfsactiviteit die gelijk te stellen is met een activiteit met SBI-2008-code 011, 012 en 013, nummers 2 en 3. Conform de VNG-publicatie hebben dergelijke activiteiten een hindercontour van 30 meter ten aanzien van geluid. Voor het plangebied is met deze hindercontour rekening gehouden. Er zijn geen woningen geprojecteerd binnen deze contour.

Conclusie

Bij de ontwikkeling van Kerkdriel Noord is voldoende rekening gehouden met de aanwezige bedrijvigheid in de directe omgeving. Naast het respecteren van de richtafstanden genoemd in de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” is er ook grondig onderzoek gedaan op het gebied van geur en geluid. Ten aanzien van het aspect geluid is de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' opgenomen, om te voorkomen dat binnen de geluidcontour nieuwe woningen worden gebouwd, geluidsgevoelige ruimtes worden ingericht of gronden in gebruik worden genomen waardoor die aangemerkt kunnen worden als een geluidsgevoelig object. De ontwikkeling van het plangebied is niet beperkend voor het voort bestaan van de aanwezige bedrijven. Ook de groeimogelijkheden van de bedrijven wordt niet beperkt door de ontwikkeling van Kerkdriel Noord.

4.10 Driftblootstelling spuitzones

Toetsingskader

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen
gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen gevoelige objecten zoals woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico's van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers. Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (Lotv) heeft als doel de reductie van bestrijdingsmiddelen in het water. De afstanden en teeltvrije zones die in het Lozingenbesluit worden genoemd zijn gerelateerd aan het oppervlaktewater. De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn dus evenmin bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2). Afhankelijk van het soort teelt en of er sprake is van een (water toevoerende) sloot, stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer het hanteren van teeltvrije zones verplicht, maar ook hierin zijn geen afstandsnormen voor spuitzones opgenomen.


Weliswaar ontbreekt wetgeving over spuitzones, maar er heeft zich op dit terrein wel jurisprudentie gevormd, die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object, zoals een woon- en tuinbestemming, in acht moet worden genomen. Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De in de praktijk gehanteerde vuistregel van 50 meter is indicatief. Het is een afstand die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zonder nadere onderbouwing wordt geaccepteerd (ABRvS 23 september 2009, 200900570/1/R2 & ABRvS 15 februari 2006, 200504921/1), maar dat betekent niet dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn indien aan die afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd. Met andere woorden: onder omstandigheden kan van de vuistregel worden afgeweken. Omdat elk geval anders is, dient dit per situatie te worden onderzocht en afgewogen. Dat is maatwerk.

Beoordeling

In het hierna volgende wordt met gebruikmaking van bevindingen en conclusies uit het onderzoeksrapport “Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen” d.d. mei 2015 van J.C. van de Zande/M.Wenneker van Plant Research International te Wageningen (PRI) (bijgevoegd als Bijlage 11) onderbouwd waarom in dit bestemmingsplan een kleinere spuitzone kan worden aangehouden. Hiertoe is conform de geldende jurisprudentie een locatie specifiek onderzoek uitgevoerd, waarbij de volgende stappen zijn doorlopen en uitgewerkt:

  • 1. De planologische situatie op/rond het perceel van de boomgaard;
  • 2. De uitgangspunten voor de bronzijde;
  • 3. Effect- en afstandsbepaling voor de nieuwe planologische situatie.

Ad 1. De planologische situatie op/rond het perceel van de boomgaard

Op het perceel aan de Luttel Ingweg 4 te Kerkdriel kadastraal aangeduid als Maasdriel, sectie N, nrs. 3139 en 3140 staan momenteel hooguit een 50-tal laagstam-fruitbomen en een bedrijfsruimte voor een (niet meer in bedrijf zijnde) champignonkwekerij. In het geldende bestemmingsplan (Buitengebied Binnendijks deel) heeft het perceel een agrarische bestemming en is het (door middel van de aanduiding “champignons” voorzien van een bouwperceel ten behoeve van een champignonkwekerij.

Bij de procedure voor het bestemmingsplan Kerkdriel Noord (dat inmiddels rechtskracht heeft) is uitgegaan van de aanwezigheid van een champignonkwekerij met de daarbij behorende hindercontour van 30 meter. In onderstaand fragment van de verbeelding van dit bestemmingsplan is het bebouwingsvlak daarom op 30 meter uit de perceelgrens van Luttel Inghweg 4 geprojecteerd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0019.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan, met daarop aangegeven de afstand tussen het perceel Luttel Inghweg 4 (paars) en het meest nabijgelegen bouwvlak

Er zijn tijdens de procedure voor het bestemmingsplan Kerkdriel Noord geen zienswijzen hiertegen ingediend door de eigenaar/gebruiker. Bij het ontwerpbestemmingsplan Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt, is wederom uitgegaan van de functie champignonkwekerij. Eigenaar/gebruiker heeft bij wijze van een officiële zienswijze echter aangegeven dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de in acht te nemen afstand tussen de boomgaard en de woonbestemming. Dit vormde voor het gemeentebestuur aanleiding om hiernaar een nader onderzoek te verrichten.

Op basis van de agrarische bestemming van het bestemmingsplan Buitengebied, Binnendijks deel is een fruitboomgaard toegestaan. Indien er woningen binnen 50 meter van de boomgrens aanwezig zijn dient voor de realisatie van een boomgaard een aanlegvergunning te worden aangevraagd. Ten noorden en ten noordoosten van de boomgaard bevinden zich binnen een afstand van 25 meter van de eerste bomenrij al twee bestaande (bedrijfs)woningen van derden. Zie onderstaande luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0020.png"

Afstanden tussen de boomgaard en bestaande omliggende woningen

Voorwaarde voor het verlenen van een aanlegvergunning is dat ondernemer dient aan te tonen dat bij het in werking zijn van een boomgaard ter hoogte van de aanwezige (bedrijfs)woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Een aanlegvergunning is nooit verleend.

Het is mogelijk dat ten tijde van het in procedure brengen van het bestemmingsplan Buitengebied Binnendijks deel reeds een fruitboomgaard aanwezig was op het perceel Luttel Inghweg 4. Het voorgaande bestemmingsplan kende geen aanlegvergunningstelsel. Voor het locatie specifiek onderzoek wordt van die (overgangs)situatie uitgegaan en dat impliceert dat rekening gehouden moet worden met de bestaande rechten en er dus ook geen aanlegvergunning is vereist.

Ad 2. De uitgangspunten voor de bronzijde 

De verwaaiing van spuitvloeistof (drift) bepaalt de aan te houden afstand tot gevoelige objecten zoals woningen en tuinen. Dit is onder meer afhankelijk van:

  • het gewasbeschermingsmiddel zelf
  • de situatie van de (fruit)boom (een kale boom of een volle bladsituatie)
  • de inrichting van het perceel (aanwezigheid van een sloot en/of windhaag)
  • de windrichting
  • de spuittechnieken, die door de teler worden toegepast

Er zijn slechts circa 50 bomen op het perceel aanwezig. Zie de foto hieronder, die vanaf de Luttel Inghweg is genomen. Mogelijk is er geen sprake van beroepsmatige teelt, maar ook in geval van een 'hobby-boomgaard' dient de fruitteler rekening te worden met de omgeving en zijn spuitzones van toepassing. Bij het locatie specifiek onderzoek is daarom uitgegaan van een worstcase benadering aan de bronzijde, met inachtneming van de regels waaraan de fruitteler moet voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0021.png"

Fruitbomen op het perceel

Gewasbeschermingsmiddel

Het is niet exact bekend of en zo ja, welke middelen er momenteel concreet door de fruitteler worden gebruikt bij het spuiten van de fruitbomen. Om die reden is uitgegaan van de gewasbeschermingsmiddelen die in de fruitteelt het meest worden gebruikt. Dat is namelijk de meest representatieve situatie. In de fruitteelt worden zowel onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden), schimmelbestrijdingsmiddelen (fungiciden) als insectenbestrijdingsmiddelen (insecticiden) gebruikt. Een aantal in de fruitteelt veel gebruikte fungiciden en insecticiden zijn in tabel 5 van het aangehaalde rapport van Van de Zande & Wenneker weergegeven met vermelding van hun (maximaal) toegelaten dosering per oppervlakte-eenheid. De meest gebruikte middelen zijn Captan 80WG/Malvin WG, Insegar, Teppeki, Runner en Pirimor.

Kale boom of boom in volblad

Van belang is onder meer wanneer deze middelen gebruikt mogen worden: gedurende het hele jaar of gedurende een seizoen, dus zowel op volblad als op kale bomen. Het middel Captan mag gedurende het gehele jaar worden gebruikt, dus zowel op kale bomen als bomen met blad. Captan is van bovengenoemde gewasbeschermingsmiddelen het meest toxisch. Om die reden is in dit onderzoek uitgegaan van het middel Captan.

De inrichting van het perceel

Ten westen van de boomgaard direct grenzend aan het perceel bevindt zich een water doorvoerende sloot met een breedte van 3 meter. Er is geen windhaag aanwezig. Bij toepassing van middelen voor gewasbescherming dient te worden voorkomen, dat drift leidt tot verontreiniging van het oppervlaktewater. Daarom is spuiten alleen toegestaan met inachtneming van een teeltvrije zone, zoals nader geregeld in artikel 3.80 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer. De teeltvrije zone is onder andere afhankelijk van de soort spuit die wordt gebruikt, maar bedraagt tenminste 3 meter. Voor het locatie specifiek onderzoek is uitgegaan van deze minimale teeltvrije zone.

De windrichting

In verband met mogelijke verwaaiing van spuitvloeistof is tevens de overheersende windrichting van belang. De meest voorkomende windrichting in Nederland is de zuidwestelijke richting. Gezien de oostelijke ligging van de nieuwbouwwoningen die in het onderhavige bestemmingsplan zijn gepland, zal eventuele drift richting de woonpercelen waaien.

Spuittechnieken

Omdat er een waterdoorvoerende sloot aan de oostzijde van de boomgaard ligt, is de fruitteler op grond van het Activiteitenbesluit Milieubeheer verplicht driftbeperkende spuitmethoden toe te passen (spuittechniek DRT90). Op pagina 29 van het aangehaalde rapport van Van de Zande & Wenneker wordt een evaluatie van 12 praktijksituaties beschouwd. De onderhavige situatie komt overeen met situatie 9 uit het rapport, namelijk een sloot om de boomgaard (zonder windhaag). In de praktijksituatie wordt gebruik gemaakt van een driftarme spuittechniek (DRT90). In tabel 20 van dit zelfde rapport worden voor elke onderzochte praktijksituatie de in acht te nemen afstanden weergegeven.

Voor situatie 9, die overeen komt met de onderhavige situatie, wordt gesteld dat de grootst benodigde afstand tot aan gevoelige objecten 25 meter bedraagt voor een kale boom van 0-3 m. Bij volblad bedraagt dit 15 respectievelijk 10 meter afhankelijk van de hoogte van de bomen.

Ad 3. Effect- en afstandsbepaling voor de nieuwe planologische situatie

Uit het locatie specifiek onderzoek en de conclusies van het rapport van Van de Zande & Wenneker d.d. mei 2015 voor dergelijke situaties, blijkt een afstand van 25 meter tussen de laatste bomenrij en de gevoelige objecten een veilige afstand in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te zijn. Deze afstand dient gemeten te worden vanuit de teeltvrije zone, die op 3 meter uit de sloot ligt. In onderstaande tekeningen van de verkaveling en van de verbeelding van het bestemmingsplan is de veiligheidsafstand van 25 meter in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0022.png"

Veiligheidsafstand 25 meter geprojecteerd op de verkavelingstekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0023.png"

Veiligheidsafstand 25 meter geprojecteerd op de verbeelding van het vast te stellen bestemmingsplan

Conclusie

De contour van de spuitzone reikt tot circa 2 meter binnen enkele van de kavels van de woningen aan de noord-westzijde van het plangebied. Het betreft echter het gedeelte van de kavels dat uitsluitend mag worden ingericht ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Dit gedeelte behoort niet tot de tuin en hier mogen dan ook geen gevoelig objecten worden opgericht. Het aspect spuitzone vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Externe veiligheid

Toetsingskader

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op tenminste een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet in relevante situaties de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (het groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord.

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Daarnaast is het toetsingskader voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd in het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb).

Beoordeling

Op basis van de risicokaart kan vastgesteld worden of er in de omgeving van het plangebied sprake is van bijzondere (BEVI)inrichtingen of vervoer van gevaarlijke stoffen die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen vormen in het kader van de externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0024.png"

Risicovolle inrichtingen

Op basis van www.risicokaart.nl, de provinciale risicokaart, de Regeling Basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen, met uitzondering van het gasdrukregelstation aan de Luttel Inghweg.

Het gasdrukregelstation aan de Luttel Inghweg is een activiteit in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim, ook wel Activiteitenbesluit genoemd). Volgens artikel 3.12, lid 6 van het Activiteitenbesluit geldt ten aanzien van vrijstaande gasstations van categorie B een veiligheidsafstand van 10 meter ten opzichte van kwetsbare objecten, zoals woningen. Het gaat hier om de opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelstation ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten. Teneinde te waarborgen dat binnen een afstand van 10 meter vanaf de opstelplaats geen kwetsbare objecten worden opgericht, wordt een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen.

In onderhavig geval bedraagt de afstand vanaf het bouwvlak van het gasdrukregelstation tot aan het bouwvlak van de woningen circa 13 meter. Daarmee wordt voldaan aan de veiligheidsafstand conform het Activiteitenbesluit.

Transport van gevaarlijke stoffen

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen, waterwegen, wegen en spoorwegen waardoor of waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende kabels en leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1)

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken2) 

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0025.png"

Beoordeling en conclusie

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. Wel is er binnen het plangebied een gasverdeelstation aanwezig en die bestemd is als 'Bedrijf – Nutsvoorziening'. Ter bescherming van de ondergrondse infrastructuur die ten behoeve van deze nutsvoorziening aanwezig is, is de woonbestemming ten oosten van het gasverdeelstation onderbroken door een smalle zone met de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied'. De kabels, leidingen en riolering die nodig zijn ten behoeve van de woningbouw zijn reeds aangelegd. De verkaveling en de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan zijn daarop afgestemd.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.13 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

Het plangebied is gelegen in een gebied waar in de Tweede Wereldoorlog gevochten is. In het verleden hebben ruimingen plaatsgevonden, maar het is niet geheel uit te sluiten dat zich in de ondergrond nog niet-gesprongen explosieven bevinden.

Beoordeling

Bij de tot nu toe verrichte werkzaamheden in het plangebied is het gemeentelijk protocol “Toevalsvondst niet gesprongen explosief (NGE) uit WOII” toegepast. Er zijn geen explosieven aangetroffen. Voor aanvang van de resterende (grond)werkzaamheden verdient het wederom aanbeveling om na te gaan of de betreffende locatie verdacht is van de aanwezigheid van explosieven en in voorkomende gevallen eventueel een nader (detectie)onderzoek te verrichten. In alle gevallen is het noodzakelijk om het gemeentelijk protocol na te leven.

Conclusie

Voorafgaand aan bodemingrepen blijft het aan te bevelen om onderzoek te doen naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven en munitieresten.

4.14 Verkeer en parkeren

Parkeerbalans

De definitieve invulling van de parkeerbehoefte is nog niet bekend. Het uitgangspunt is dat, geheel conform de gemeentelijke parkeernormen, per woning twee parkeerplaatsen vereist zijn. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat een uitrit breder dan 4,5 meter voor twee parkeerplaatsen telt. Op basis van deze uitgangspunten zal het definitieve verkavelingsplan vorm krijgen.

Gezien het feit dat in het bestemmingsplan maximaal 180 woningen mogelijk worden gemaakt, dienen 360 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd binnen het plangebied. Over het algemeen kan worden gesteld dat de vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen dusdanig op een kavel zijn gesitueerd dat voldoende ruimte overblijft voor het opvangen van de parkeerbehoefte op eigen terrein. Ook bij enkele rijwoningen op de hoeken is dit het geval. Voor de overige rijwoningen geldt over het algemeen dat de parkeerbehoefte in de openbare ruimte wordt opgelost. Het is dus met name afhankelijk van het aantal rijwoningen hoeveel ruimte er in de openbare ruimte als parkeergelegenheid moet worden ingericht. De gemeente Maasdriel streeft er naar om zo min mogelijk openbare ruimte voor parkeren op te offeren. Hierdoor kan deze openbare ruimte opgenomen worden in de groenstructuur van het plan. Uiteraard is de gekozen woningtypologie hiervoor leidend.

Bij aanpassing van het bouwprogramma zal het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte evenredig mee moeten wijzigen conform de hierboven genoemde parkeernorm.

Snelheidsregime

Bij de erftoegangswegen binnen de ontwikkeling Kerkdriel Noord schrijven de Duurzaam Veilig richtlijnen een maximumsnelheid van 30 km/h voor. Dit snelheidsregime sluit aan bij wegen waarbij leefbaarheid (lucht- en geluidskwaliteit) en verkeersveiligheid voor langzame weggebruikers (fietsers en voetgangers) de belangrijkste aandachtspunten zijn. Ook voor de Veersteeg zal een maximumsnelheid van 30 km/h gaan gelden. De Hoorzik heeft thans nog een snelheidsregime van 50 km/h. De gemeente Maasdriel is echter voornemens de weg opnieuw in te richten, zodat deze weg ook een 30 km/h gebied kan worden. De herinrichting van de Hoorzik zal in overleg met de bewoners gebeuren. De gemeente zal daarnaast een definitieve keuze maken voor het snelheidsregime van de Hoorzik.

Verkeerseffecten

De verkeerskundige effecten van het planvoornemen zijn door middel van een onderzoek inzichtelijk gemaakt en in een notitie opgenomen. Zowel de verkeerseffecten van de woningen als die van de KDV/BSO zijn daarbij duidelijk gemaakt. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is de conclusie dat de effecten beperkt zijn. Het plan heeft een beperkte toename van de verkeersintensiteit op de omliggende wegen tot gevolg. Deze wegen kunnen deze toename zonder noodzakelijke aanpassingen verkeersveilig verwerken. Ook op de interne wegenstructuur worden geen knelpunten verwacht.

De volledige notitie is opgenomen in Bijlage 12.

4.15 Besluit milieueffectrapportage

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een eerste herziening van het thans vigerende bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord' en heeft betrekking op de eerste fase van het bouwplan 'Kerkdriel Noord'. In totaal betreft het plangebied Kerkdriel Noord twee fasen, waarin ruimte wordt geboden voor de toevoeging van in totaal ongeveer 325 woningen. Het plangebied van beide fasen van Kerkdriel Noord bedraagt ongeveer 15 hectare.

Het plan 'Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt' (eerste fase Kerkdriel Noord) dient in samenhang met fase 2 van het plan Kerkdriel Noord getoetst te worden aan activiteit D 11.2 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Zoals uit de eerder besproken planologische- en milieuhygiënische aspecten is gebleken, blijkt dat het plangebied niet binnen een dergelijke beschermde zone is gelegen. Uit onderhavig hoofdstuk blijkt tevens dat de ontwikkeling van de woningen geen nadelige milieugevolgen met zich mee zal brengen als het gaat om bijvoorbeeld geluid of luchtkwaliteit.

Conclusie

Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de juridische regels

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Algemene toelichting verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

5.3 Algemene toelichting planregels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. Deze regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de in de gemeente Maasdriel gehanteerde systematiek. De regels van onderhavig bestemmingsplan sluiten aan bij het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord' dat is vastgesteld d.d. 29 april 2010 en onherroepelijk is geworden op 2 maart 2011. Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012.

De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In het eerste artikel, 'begrippen', worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP richtlijnen gegeven die zijn overgenomen in dit plan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk omvat de op de afzonderlijke bestemming gerichte regels. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in onderhavig bestemmingsplan worden geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is bepaald dat bestaande maten en hoeveelheden, die afwijken van het bepaalde in dit bestemmingsplan en legaal aanwezig zijn, mogen worden aangehouden. Tevens is een regeling opgenomen met betrekking tot herbouw van gebouwen en met betrekking tot overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen van ondergeschikte bouwdelen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

Binnen het artikel algemene aanduidingsregels is een regel opgenomen ten aanzien van de zone 'geluidzone - industrie'. Het is, in afwijking van de bouwregels die voor de afzonderlijke bestemmingen gelden, niet toegestaan om binnen deze zone nieuwe woningen te bouwen, geluidsgevoelige ruimtes in te richten of gronden in gebruik te nemen waardoor deze kunnen worden aangemerkt als geluidsgevoelig object. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' mogen in afwijking van Hoofdstuk 2 geen nieuwe (vergunningsvrije) kwetsbare objecten worden gebouwd, tenzij de hinder van de bevi is opgeheven.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het oprichten van een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het wegverkeer, het realiseren van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, het uitoefenen van een bed & breakfast, het toestaan van evenementen, het uitoefenen van een kinderdagverblijf en het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het bevoegd gezag om het overschrijden van bestemmingsgrenzen mogelijk te maken, indien hier noodzaak toe bestaat.

Artikel 15 Algemene procedureregels

In dit artikel is aangegeven welke procedure wettelijk van toepassing is wanneer gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid of een afwijkingsbevoegdheid.

Artikel 16 Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen ter waarborging van het voorzien in en in stand houden van voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dienen de gemeentelijke parkeernormen in acht te worden genomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Artikel 17 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Artikel 18 Slotregel

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan “Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt”.

5.4 Toelichting bestemmingen

Hoofdstuk 2 van de planregels van onderhavig bestemmingsplan bevat regels met betrekking tot de bestemmingen 'Bedrijf-Nutsvoorziening' 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Verkeer-Verblijfsgebied', 'Water' en 'Wonen'.

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' biedt ruimte voor gebouwen en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstwerken, inclusief bijbehorende voorzieningen.

Artikel 4 Groen

Binnen de bestemming is ruimte voor algemene groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, erftoegangen, kunstwerken, nutsvoorzieningen (waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen) en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 5 Maatschappelijk

Specifiek voor de binnen het plangebied aanwezige BSO is deze maatschappelijke bestemming opgenomen. De locaties waar gelegenheid is voor buitenspelen zijn specifiek aangeduid. Ten aanzien van het op de verdieping gelegen speelterras zijn specifieke gebruiksregels opgenomen ter waarborging dat in de nachtperiode tussen 23.00 en 07.00 uur geen gebruik van het speelterras mag worden gemaakt. Ook mag het speelterras niet worden gebruikt indien de (bestaande) geluidwerende balustrade niet (langer) aanwezig is. Om te waarborgen dat de reeds gebouwde geluidwerende muur aan de noord- en oostzijde van het perceel behouden blijft, is deze specifiek aangeduid en aan een voorwaardelijke bepaling gekoppeld. Met behulp van deze regeling wordt een goed woon- en leefklimaat voor de (geprojecteerde) woningen in het plangebied alsmede de omliggende woningen gegarandeerd.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming geldt primair voor wegen, voet- en fietspaden ten behoeve van de verkeersontsluiting van de woningbouwlocaties. Tevens is binnen de bestemming ruimte voor parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen en dergelijke, nutsvoorzieningen (waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen), kunstwerken en voorzieningen van openbaar nut, zoals (ondergrondse) afvalcontainers en informatiezuilen.

Artikel 7 Water

De verschillende watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen. De gronden met deze bestemming zijn primair aangewezen voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor kunstwerken, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen (waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen), inclusief de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen, retentievoorzieningen e.d.

Artikel 8 Wonen

Het artikel 'Wonen' maakt primair het wonen in maximaal 180 woningen mogelijk. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen en bij de bestemming horende voorzieningen zoals erven, tuinen, nutsvoorzieningen en overige verhardingen. Ook is binnen deze bestemming een regel opgenomen ten behoeve van de waarborging van voldoende parkeergelegenheid.

Met betrekking tot het bouwen worden enkele bouwregels geformuleerd. Hoofdgebouwen mogen enkel gerealiseerd worden binnen de aanduiding bouwvlak. Woningen zijn toegestaan in de bouwwijzen vrijstaand, vrijstaand geschakeld, twee-aaneen en aaneengebouwd, met dien verstande dat het aantal aaneengebouwde woningen per rij maximaal 8 bedraagt. Na oplevering van de woning mag het woningtype vrijstaand, vrijstaand geschakeld, twee-aaneen en aaneengebouwd niet gewijzigd worden.

Voor vrijstaande woningen geldt dat de afstand van hoofdgebouwen tot beide zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 m bedraagt. Voor vrijstaande geschakelde woningen geldt dat de afstand van hoofdgebouwen tot minimaal één zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt. Verder geldt voor twee-aangebouwde woningen en de hoekpercelen van aaneengebouwde woningen, die met het achtererf grenzen aan het openbaar gebied, dat de afstand van hoofdgebouwen tot minimaal één zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt. Bij de hoekpercelen van aaneengebouwde woningen, die niet met het achtererf grenzen aan het openbaar gebied, bedraagt de afstand van hoofdgebouwen tot minmaal één van de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter. De diepte van hoofdgebouwen, gemeten vanaf de voorgevel, mag bij vrijstaande woningen, vrijstaand geschakelde woningen en twee-aaneen gebouwde woningen niet meer bedragen dan 12 meter. Bij aaneengebouwde woningen mag de diepte niet meer dan 10 meter bedragen. In afwijking daarvan mag de diepte van aaneengebouwde woningen, gemeten vanaf de voorgevel, maximaal 12 meter bedragen, met dien verstande dat de diepte van alle woningen binnen een aaneengesloten rij woningen gelijk is. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 6 meter respectievelijk 10 meter bedragen. Voorts zijn er nog regels opgenomen ten behoeve van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Het gebruik van ruimten binnen een woning voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf vraagt nader aandacht. In de begripsbepalingen onder artikel 1 zijn deze thuisactiviteiten omschreven en nader ingekaderd. Onder bepaalde condities mag een aan-huis-verbonden beroep worden uitgeoefend. Ook beroepen als schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper worden daartoe gerekend, mits het zogenaamde eenmanszaken betreft. Een aan-huis-verbonden bedrijf is niet op voorhand toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Exploitatieplan

Toetsing

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dat artikel is vastgelegd dat onder andere voor bouwplannen voor een of meerdere woningen een exploitatieplan verplicht is. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal.

Beoordeling

In onderhavig geval heeft de gemeente ervoor gekozen om alle gronden binnen het plangebied aan te kopen of met eigenaren een aparte exploitatieovereenkomst af te sluiten. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan Kerkdriel Noord op 29 april 2010 waren - ook voor het westelijke deel - nog niet alle gronden verworven of overeenkomsten met particuliere eigenaren gesloten. Hierdoor was het nodig om ook over een exploitatieplan te beschikken. Met het sluiten van een koop- en exploitatieovereenkomst eind 2012 is het kostenverhaal voor het onderhavige bestemmingsplan inmiddels wel verzekerd en is het niet langer meer nodig om voor dit deelgebied ten behoeve van het kostenverhaal een exploitatieplan vast te stellen. Bovendien hoeven er geen faserings- en/of locatie-eisen met betrekking tot het plangebied te worden gesteld.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat voldaan wordt aan de eis van verplicht kostenverhaal. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate verzekerd.

6.2 Grondexploitatie gemeente

De gemeente Maasdriel voert voor Kerkdriel Noord een grondexploitatie. Hierin zijn alle gemaakte en nog te maken kosten en opbrengsten opgenomen. Deze bestaan naast de plankosten uit kosten voor de inrichting van het plangebied en kosten voor de reconstructie van de Hoorzik. Tevens is rekening gehouden met een post voor planschade. De opbrengsten komen uit de verkoop van de grond.

In de grondexploitatie voor onderhavig bestemmingsplan, is uitgegaan van een gefaseerde gronduitgifte met een looptijd van 6 jaar. Dit behelst ca. 16 woningen of kavels per jaar en ligt in lijn met het Woningbehoefteonderzoek. Met inachtneming van deze uitgangspunten is sprake van een negatief saldo. Hiervoor is in eerdere jaren reeds een voorziening getroffen in de gemeentelijke begroting, waardoor er voldoende dekking aanwezig is en het plan daarmee dus economisch uitvoerbaar kan worden gemaakt.

Hoofdstuk 7 Retrospectieve toets

Een retrospectieve toets geeft aan op welke punten de bestemmingsplanregeling van het nieuwe bestemmingsplan afwijkt van het thans vigerende bestemmingsplan. In het nieuwe bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt' zijn dezelfde functies opgenomen als in het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord'. Dat betekent dat de bestemmingen 'Wonen', 'Verkeer', 'Groen' en 'Water' in het nieuwe bestemmingsplan terug zullen komen. Binnen de bestemmingen zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden wel gewijzigd. Ook is de verkaveling van het plan gewijzigd ten opzichte van het originele plan en is het plangebied gewijzigd. In onderhavig hoofdstuk wordt ingegaan op de voornaamste wijzigingen ten opzichte van het originele plan.

Plangebied

Het voorgaande bestemmingsplan Kerkdriel Noord heeft betrekking op het gebied tussen de Luttel Inghweg, Veersteeg, Kloosterstraat en Hoorzik. Dit bestemmingsplan is opgeknipt in twee fases. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de westzijde van het gebied, dat is gelegen tussen de Luttel Inghweg, Veersteeg, Hoorzik en de bestaande wetering. De woonbestemmingen op de particuliere gronden aan de noordzijde van het huidige bestemmingsplan (de particuliere percelen aan/nabij de Veersteeg) zijn niet opgenomen in het huidige bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1109-VG01_0026.png"

Verkaveling en bestemmingsvlakken

Ten aanzien van de verkaveling is met name de westzijde van het nieuwe plangebied veranderd. De vier bestemmingsvlakken voor patiowoningen zijn vervangen door twee langwerpige bestemmingsvlakken. In het centrum van de westzijde van Kerkdriel Noord is meer ruimte bestemd als 'Groen', waardoor de groene horizontale ader nog meer gestalte kan krijgen. Ook het bestemmingsvlak 'Verkeer – Verblijfsgebied' is op diverse punten verruimd, zodat er in de toekomst meer ruimte is om het wegprofiel en –verloop aan te passen indien nodig. Ook in het noorden van het plan, parallel aan de Veersteeg, is 'Groen' omgezet naar 'Verkeer – Verblijfsgebied' zodat in de toekomst het wegprofiel eventueel kan worden aangepast. Binnen de verkeersbestemming is ook het gebruik van de gronden voor groenvoorzieningen mogelijk, waardoor deze gronden nog steeds als zodanig kunnen worden gebruikt. Ten slotte is in het westen van het plangebied in het nieuwe bestemmingsplan een nutsvoorziening als zodanig bestemd.

Bestemmingsregels

Bestemming Wonen

Binnen de bestemming Wonen is het maximum aan wooneenheden per bestemmingsvlak losgelaten en is in de planregels een maximum woningen van 180 vastgelegd voor het gehele plangebied. Ook de maatvoering per bouwvlak is losgelaten. In tegenstelling tot het voorgaande bestemmingsplan zijn voor het gehele plan dezelfde maximum goot- en bouwhoogte opgenomen voor hoofdgebouwen en bouwwerken. In de nieuwe bestemmingsplanregels is opgenomen dat een aantal typen woningen binnen het plangebied is toegestaan. Het gaat hier om vrijstaande, vrijstaand geschakelde, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen. Voorts is in de nieuwe regels per woningtype opgenomen wat de maximale diepte van de hoofdgebouwen is en welke afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse percelen in acht genomen dient te worden.

Ten aanzien van de mogelijkheid om een aan-huis-verbonden beroep uit te oefenen zijn in het nieuwe bestemmingsplan nadere regels gesteld. Ook is er een regel opgenomen ten aanzien van het uitoefenen van een aan-huis-verbonden bedrijf. Voorts is een regel opgenomen ter waarborging van voldoende parkeergelegenheid.

Het afwijken van de bouwregels is in het nieuwe bestemmingsplan komen ter vervallen. Dit geldt ook voor de specifieke gebruiksregels. De afwijkende gebruiksregels zijn vervangen door afwijkende gebruiksregels ten aanzien van een aan-huis-verbonden bedrijf.

Bestemming Groen

Binnen de bestemming 'Groen' gelden dezelfde bouw- en gebruiksmogelijkheden als voorheen. De enige wijziging is dat in het nieuwe bestemmingsplan gronden met deze bestemming ook mogen worden gebruikt voor kunstwerken. Dit was in de voorheen geldende regels niet expliciet benoemd. Ten aanzien van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van speelvoorzieningen is een maximum bouwhoogte van 6 meter opgenomen. Binnen het westelijke deel van Kerkdriel Noord is de aanduiding 'geluidwerende voorzieningen' niet opgenomen waardoor de bijbehorende regels ook niet terugkomen in de planregels.

Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied

Onder het bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord' had deze bestemming de naam 'Verkeer'. Met de toevoeging van 'Verblijfsgebied' aan deze bestemmingsnaam wordt duidelijk gemaakt dat het gaan om een verblijfsgebied en de gronden met deze bestemming er primair niet op zijn gericht om als doorgaande route te dienen. In toevoeging van het gebruik dat was toegestaan onder de werking van het voorgaande bestemmingsplan, is in de regels van het nieuwe bestemmingsplan opgenomen dat gronden die als 'Verkeer-Verblijfsgebied' zijn aangeduid tevens kunnen worden gebruikt voor speelvoorzieningen, kunstwerken en verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen. Ten aanzien van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van speelvoorzieningen is een maximum bouwhoogte van 6 meter opgenomen.

Bestemming Water

De planregels ten aanzien van deze bestemming zijn vrijwel onveranderd gebleven. In de nieuwe bestemmingsplan regels is enkel het gebruik voor kunstwerken expliciet aan de bestemmingsomschrijving toegevoegd.

Bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening

In het nieuwe bestemmingsplan is de nutsvoorziening in het westen van het plangebied positief bestemd. Ten behoeve van deze nutsvoorziening is de bestemming 'Bedrijf– Nutsvoorziening' opgenomen inclusief de bijbehorende bestemmingsregels.

Bestemming Maatschappelijk

Ten behoeve van de kinderopvang (BSO) aan de zuidwestzijde van het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. De bestemming is specifiek afgestemd op deze functie met inachtneming van de voor de BSO d.d. 30 september 2009 verleende omgevingsvergunning.

Algemene regels

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels onder het voorgaande bestemmingsplan was geregeld dat minimaal 22% van de woningen gebouwd diende te worden ten behoeve van sociale woningbouw en minimaal 64% ten behoeve van collectief particulier opdrachtgeverschap. Deze bouwregels zijn komen te vervallen. In de plaats daarvan zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande bouwwerken en herbouwen ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels

De regels ten aanzien van het strijdig gebruik zijn uit het voorgaande bestemmingsplan overgenomen. Aan deze regels is als strijdig gebruik toegevoegd: het uitoefenen van een bed & breakfast, het houden van evenementen en het uitoefenen van een kinderdagverblijf. De ontheffing van de algemene gebruiksregels ten behoeven van een mantelzorgvoorziening zijn opgenomen onder de algemene afwijkingsregels.

Algemene aanduidingsregels

Om te voorkomen dat binnen het plangebied geluidgevoelige objecten worden opgericht binnen de hindercontouren van omliggende hindergevende functies, is een tweetal gebiedsaanduidingen opgenomen. De 'geluidszone - industrie' waarborgt dat binnen een bepaalde afstand vanaf aangrenzende bedrijven geen nieuwe woningen worden gebouwd, geluidsgevoelige ruimtes worden ingericht of gronden in gebruik worden genomen waardoor die aangemerkt kunnen worden als een geluidsgevoelig object. De 'veiligheidszone - bevi' zorgt ervoor dat geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht op een te korte afstand van het binnen het plangebied aanwezige gasdrukregelstation. De van deze gebiedsaanduidingen uitgaande beperkingen geleden tevens voor vergunningvrij op te richten bebouwing die als geluidgevoelig of kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels

Aan de algemene afwijkingsregels is ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan toegevoegd:

  • Algemene afwijking openbare nutsvoorziening, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • Afwijken mantelzorg;
  • Afwijken bed & breakfast;
  • Afwijken evenementen;
  • Afwijken kinderdagverblijf.

Algemene procedureregels

De algemene procedureregels ten behoeve van het verlenen van ontheffing zijn in het nieuwe bestemmingsplan gewijzigd in algemene procedureregels ten behoeve van de wijzigingsbevoegdheid en de afwijkingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

8.1 Overleg conform artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Provincie Gelderland

Het concept bestemmingsplan is besproken met de provincie Gelderland. De door de provincie gemaakte opmerkingen zijn in het bestemmingsplan verwerkt. Nader vooroverleg is niet noodzakelijk.

Waterschap Rivierenland

Vóór het opstarten van de procedure is dit bestemmingsplan ter vooroverleg opgestuurd naar het Waterschap Rivierenland. De vooroverlegreactie is als Bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.

Inspectie Leefomgeving en Transport

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

8.2 Inspraak

Het gemeentebestuur kan op grond van de inspraakverordening de ingezetenen van de gemeente en belang hebbende natuurlijke personen en rechtspersonen bij de voorbereiding van (herziening van) bestemmingsplannen betrekken. De gemeente Maasdriel heeft ervoor gekozen om het vernieuwde verkavelingsplan ter inzage te leggen. In oktober 2014 is dan ook een eerste opzet van het nieuwe verkavelingsplan in procedure gebracht. Er zijn meerdere inspraakreacties op gekomen. Deze reacties zijn verwerkt in de Notitie inspraak, die in Bijlage 14 van deze toelichting is opgenomen. Naar aanleiding hiervan heeft het gemeentebestuur op 10 februari 2015 besloten het verkavelingsplan gewijzigd vast te stellen. Doordat het verkavelingsplan reeds ter inzage heeft gelegen, is de gemeente niet voornemens om ook nog een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen. Dit bestemmingsplan zal dan ook direct de ontwerpfase ingaan.

8.3 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg is dit bestemmingsplan vanaf 23 juli 2015 gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerp bestemmingsplan. Binnen deze termijn zijn in totaal zijn vier zienswijzen ontvangen, welke zijn beantwoord in de Zienswijzennotitie, die als Bijlage 15 bij deze toelichting is gevoegd. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de zienswijzenprocedure aangepast.