direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stadsdennen - Dichterskwartier II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00204-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Rabobanklocatie, gelegen op de hoek Hoofdweg - Verkeersweg wordt in ontwikkeling genomen, met als doel fasegewijs circa 200 woningen te realiseren alsmede commerciële functies.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het plangebied bestemd met een bedrijfsmatige functie en is het realiseren van woningen niet toegestaan. Derhalve dient een partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan Stadsdennen plaats te vinden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gevraagde herziening.

1.2 Doel

Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan Stadsdennen - Dichterskwartier II is het scheppen van een nieuw actueel, helder en toegankelijk ruimtelijk kader om verkleuring van het gebied naar met name woningen mogelijk te maken. Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. Dat wil zeggen dat de planregeling vooral is gericht op het bieden van nieuwe planologische mogelijkheden voor het plangebied.

Het bestemmingsplan Stadsdennen - Dichterskwartier II vervangt bij inwerkingtreding een deel van het bestemmingsplan Stadsdennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0001.png"

Luchtfoto met ligging plangebied in groter verband

1.3 Plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Verkeersweg en de Hoofdweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0002.png"

Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (rood)

1.4 De bij het plan behorende stukken

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Stadsdennen - Dichterskwartier II heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00204-0003 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan Stadsdennen - Dichterskwartier II bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies aan bod.
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 wordt de planopzet behandeld. Hierin wordt beschreven welke ruimtelijke visie de gemeente voorstaat met "Stadsdennen" en hoe dat wordt vertaald in het bestemmingsplan. Hier wordt aangegeven hoe met bestaande situaties en nieuwe ontwikkelingen wordt omgegaan;
  • in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod; Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ligging en beschrijving plangebied

Zowel de Verkeersweg als de Hoofdweg worden gekenmerkt door een afwisseling van fijnkorrelige woonbebouwing en grootschaliger stedelijke functies. Langs de Verkeersweg zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden waarbij soms aan twee zijden grootschalige bebouwing staat, zoals kantoren en scholen, en soms aan twee zijden het kleinschalige bebouwingslint zich uitstrekt. Ter hoogte van het Dichterskwartier is er aan de noordzijde het kleinschalige lint.

De Rabobanklocatie is het laatste onderdeel van het gebied genaamd Dichterskwartier. Een groot deel hiervan is een aantal jaren geleden ontwikkeld. Het gebied ligt te midden van vele verschillende stedenbouwkundige structuren en gebieden. Aan de zuidoostelijke zijde wordt het gebied begrensd door de '60er jarenwijk Stadsdennen. Aan de noordzijde van de Rabobanklocatie ligt het bedrijvengebied tussen de Hoofdweg en de Handelsweg. De bedrijven zijn zeer verschillend van aard, waardoor de gebouwen ook een zeer diverse verschijningsvorm hebben. Dit levert een stedenbouwkundige sfeer op die men op een bedrijventerrein zou verwachten en niet op zo'n prominente plek in Harderwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0003.png"

Ligging plangebied

2.2 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Stadsdennen', vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Harderwijk van 27 maart 2008.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0006.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Stadsdennen

Binnen het vigerende bestemmingsplan is het plangebied momenteel bestemd voor Bedrijfsdoeleinden (B) en Kantoren (K). Binnen de bestemming Kantoren is een maximale bouwhoogte opgenomen van 18 m aan de zijde van de Hoofdweg en aflopend naar 14,5 m aan de zijde van de Couperuslaan. Er geldt een bebouwingspercentage van 75%.

In de bestemming Bedrijf geldt een maximale bouwhoogte van 7 m.

Voor de bestemming Bedrijfsdoeleinden en gedeeltelijk Kantoren is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te kunnen wijzigen in de bestemming Bedrijfsdoeleinden en Wonen. Van de wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt aangezien de begrenzing van de wijzigingsbevoegdheid niet strekt tot aan de zijde van de Hoofdweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.

In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de SVIR geïntroduceerd en is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onder artikel 3.1.6. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

De woningbouwaantallen zijn passend binnen het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024. De behoefte aan nieuwbouw in de sociale huursector voor de periode 2010 tot 2020 is ingeschat op 465 woningen. In de jaren 2010 t/m 2015 zijn 215 sociale huurwoningen opgeleverd. Naar verwachting zullen in de jaren tot 2020 in Harderweide ongeveer 50 sociale huurwoningen worden gerealiseerd. Daarmee resteert dus nog een opgave van 200 woningen. Deze opgave zal vooral ingevuld (moeten) worden op inbreidingslocaties. Het onderhavige initiatief geeft hier invulling aan.

Met betrekking tot de bedrijfsfuncties die het plan mogelijk maakt, geldt dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het vigerende plan maakt deze functies immers reeds mogelijk, er is geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte. De kantoorfuncties worden met het onderhavige plan substantieel verkleind. Met deze invulling wordt binnen de bestaande behoefte aan kantoorfuncties gebleven.

3.2.4 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • a. een duurzame economische structuur;
  • b. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.

In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk te versterken.

 

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”

Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woningaantallen in dit plangebied passen binnen dit meerjarenprogramma.

3.2.5 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.

De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:

  • woonklimaat:

"Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";

  • maatschappelijke voorzieningen:

"Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";

  • werken:

"Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";

  • bereikbaarheid:

"Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen.

Met dit plan wordt ingestoken op een kwalitatief hoogwaardig stedelijk woonmilieu met variatie in woningtypes en een gemeenschappelijke binnentuin. Verder is het gelegen op een bijzondere locatie. Een nadere planbeschrijving is opgenomen in paragraaf 4.3.

De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.

3.2.6 Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.

De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het plangebied aangegeven als 'Bestaand bebouwd gebied'. Op de overige twee visiekaarten 'Ondernemende stad' en 'Zorgzame stad' is het plangebied niet met een specifieke aanduiding aangegeven.

3.3 Woonbeleid

3.3.1 Beleidsplan wonen

Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in het Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016 (vastgesteld door de raad in mei 2012). De hoofddoelstelling uit het beleidsplan luid als volgt: "Het doel is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei, reconstructie en transformatie".

Het streven is erop gericht om op elke locatie van enige omvang de volgens de woonvisie gewenste woningdifferentiatie (verdeling huur/koop en naar prijsklassen) te realiseren. Bij inbreidingslocaties speelt daarnaast mee dat de woningbouw ook moet bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de wijk.

Het nieuwbouwprogramma in het beleidsplan Wonen heeft betrekking op de periode 2010 tot 2020 en gaat uit van een gewenste toename van de woningvoorraad met 2.650 woningen. Voor wat betreft de sociale huur wordt een toename met 300 tot 450 woningen wenselijk geacht.

Bij de evaluatie van het beleidsplan Wonen in 2015 is de conclusie getrokken dat het aantal te bouwen sociale huurwoningen in de periode tot 2020 met 75 à 100 verhoogd zou moeten worden. Dit gelet op de toegenomen behoefte. Verder werd de conclusie getrokken dat er vooral behoefte is aan kleinere woningen tot de 1e aftoppingsgrens (586 euro).

Al met al wordt de behoefte aan nieuwbouw in de sociale huursector voor de periode 2010 tot 2020 nu ingeschat op 465 woningen. In de jaren 2010 t/m 2015 zijn 215 sociale huurwoningen opgeleverd. Naar verwachting zullen in de jaren tot 2020 in Harderweide ongeveer 50 sociale huurwoningen worden gerealiseerd. Daarmee resteert dus nog een opgave van 200 woningen.

Deze opgave zal vooral ingevuld (moeten) worden op inbreidingslocaties. Dit bestemmingsplan geeft hier invulling aan.

3.3.2 Masterplan Wonen, zorg en welzijn Harderwijk

Het Masterplan Wonen, zorg en welzijn is in april 2008 door de raad vastgesteld. Dit masterplan geeft aan hoe de koppeling tussen wonen, zorg en welzijn ruimtelijk gestalte kan krijgen, via het zogenoemde STAGG model en daaraan gekoppeld door woonzorgzone. Het STAGG model gaat ervan uit dat op wijkniveau voldoende voorzieningen beschikbaar zijn voor de zorgvragers. De woonzorgzone is een uitvloeisel van deze visie. Rondom wijksteunpunten zijn verschillende woon-zorgvoorzieningen gegroepeerd, van licht tot zwaar. In het wijkcentrum zijn diensten beschikbaar, zowel haaldiensten als brengdiensten. Dit alles veronderstelt verder een voldoende aanbod aan geschikte woningen en woonvoorzieningen, de nabijheid van voorzieningen als winkels en een toegankelijke en veilige openbare ruimte. Op termijn zijn vijf wijksteunpunten voorzien in Harderwijk, waarbij het masterplan voor het centrum van de stand (Binnenstad, Waterfront, Zeebuurt en Friesegracht) uitgaat van één wijksteunpunt voor dit gebied.

3.4 Archeologie en monumentenbeleid

3.4.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.

3.4.2 Archeologienota

Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").

In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.

Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen. In paragraaf 5.2.4 wordt nader op Archeologie in relatie tot dit bestemmingsplan ingegaan.

3.5 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.

In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.

Kleine bouwinitiatieven kunnen welstandsvrij zijn of zullen aan de hand van de criteria voor de meest voorkomende bouwactiviteiten worden beoordeeld.

Voor een groot deel van de grotere bouwinitiatieven in dit gebied geldt de gemiddelde toets zoals in de welstandsnota is opgenomen voor 'Woongebied'.

Voor de bouwinitiatieven die gekeerd zijn naar de gebied met zware toets zoals binnenstad, winkelcentra en invalswegen/dragers geldt een zogenaamde zware toets. Voor deze gebieden gelden de zwaarste welstandscriteria uit de welstandsnota, omdat deze bebouwingen in belangrijke mate bepalend zijn voor de beeldkwaliteit van de gemeente. Harderwijk wordt immers vooral beleefd vanaf en vanuit deze belangrijkste invalswegen, ruimtelijke dragers en gebieden. Daarom richt het beleid zich op het versterken en verbeteren van de beeldkwaliteit in het beschermd stadsgezicht (binnenstad) en wijkwinkelcentra en aan invalswegen/dragers.

Voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied, waarin de criteria uit de welstandsnota niet voorzien, kunnen afzonderlijke beeldkwaliteitsplannen worden opgesteld. Deze beeldkwaliteitsplannen kunnen door de raad vastgesteld worden als welstandscriteria die gelden als aanvulling op de welstandsnota.

Uit de Welstandsnota blijkt dat voor de bebouwing langs de Verkeerweg en Hoofdweg de zware Welstandstoets geldt. Voor het overige gedeelte van het plangebied geldt de gemiddelde Welstandstoets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0008.png"

Welstandsnota gemeente Harderwijk 2017

3.6 Milieubeleid

3.6.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen de gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

3.6.2 Milieugebiedsvisie

In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Door het opstellen van een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor de wijk Dichterskwartier is ook een milieugebiedsvisie opgesteld. Het plangebied ligt binnen deelgebied 13 Dichterskwartier en is opgenomen in de gelijknamige milieugebiedsvisie.

3.6.3 Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel; In 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45 % minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • Energie besparing;
  • Opwekken van duurzame energie;
  • Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

3.7 Bodembeleid

De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.

3.8 Waterbeleid

3.8.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn en er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

3.8.2 Rijks waterbeleid

Nationaal Waterplan 2016 - 2021

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening.

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn de tritsen 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.


De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Nationaal Bestuursakkoord Water 2011

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele akkoord. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

3.8.3 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.


De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet


De provinciale Omgevingsverordening heeft naast de status van een ruimtelijke verordening ook de status van een Waterverordening in de zin van de Waterwet. In de Omgevingsverordening staan daarom ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlastwatertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

3.8.4 Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe 2016-2021

In het Waterbeheerprogramma heeft waterschap Vallei en Veluwe als waterbeheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen tactische doelen geformuleerd . Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Om zijn taak als waterbeheerder uit te kunnen oefenen en doelstellingen uit de Waterwet te bereiken maakt het waterschap gebruik van de keur en de legger. De keur is een verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan.

Het waterschap beheert in de gemeente Harderwijk zowel de watergangen in het stedelijk als landelijk gebied. Vanuit haar verantwoordelijkheid voor het peilbeheer heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

3.8.5 Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

Er worden geen hogere grondwaterstanden verwacht.

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Op de Kansen en knelpuntenkaart valt het plangebied binnen de grondwaterfluctuatiezone.

3.8.6 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe voor de wettelijke gemeentelijke zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater. Het heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).

3.8.7 Richtlijnen en zorgplichten waterketen en watersysteem

Omgaan met afvalwater

Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid. Inzamelen, transporteren door de gemeente en zuiveren door het waterschap zijn verplicht. Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen in de Wet milieubeheer art. 10.33.

Het bestaande stelsel moet toereikend zijn voor eventuele toename van de (piek)belasting.

Grondwaterneutraal bouwen

Bij ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de aanwezigheid en stroming van grondwater zodat grondwateroverlast wordt voorkomen. De ontwikkeling is in de gebruiksfase grondwaterneutraal. Bij nieuwbouw worden vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) afgestemd op de grondwaterstand.

Richtlijnen hierbij zijn:

  • Voor voldoende drooglegging is het nodig om op basis van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) het bouwpeil te bepalen.
  • minimaal 90 cm. ruimte houden tussen het vloerpeil en de gemiddelde hoogste grondwaterstand die in het gebied voorkomt.
  • Ophoging van het maaiveld kan daarbij aan de orde zijn.
  • voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd.
  • de constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat optrekkend vocht wordt voorkomen.
  • Het structureel onttrekken/draineren en afvoeren van grondwater is geen duurzame oplossing en in principe ook niet toegestaan.

Zorgplicht:

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol. Dit houdt in dat er in overleg met degene die overlast ervaart, wordt gezocht naar een mogelijke oplossing. De verantwoordelijkheden voor wat betreft de grondwaterzorgplicht zijn als volgt verdeeld.

  • de perceeleigenaar verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente neemt meldingen van grondwateroverlast in ontvangst en zoekt naar een oplossing. Zij neemt alleen maatregelen als geen enkele andere partij een oplossing kan bieden en er sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap neemt peilbesluiten en maakt peilenplannen. Zij beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.

Omgaan met regenwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze rioolsystemen en door meer gebruik te gaan maken van de particuliere en openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Hemelwater wordt daarom op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk op natuurlijke wijze en waar mogelijk binnen het plangebied verwerkt.

Richtlijnen hierbij zijn:

  • Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke).
  • Bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting) wordt het hemelwater in principe lokaal ingezameld en verwerkt. 60 mm per m2 verharding moet binnen het plangebied tijdelijk worden vastgehouden of geïnfiltreerd alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen. Indien dit doelmatig is, zal bij reconstructie het hemelwater van openbaar gebied worden afgekoppeld van de riolering.

Zorgplicht:

De perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater. Indien verwerking van hemelwater op particulier terrein ondoelmatig wordt geacht of redelijkerwijs slechts gedeeltelijk of helemaal niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht zal een maatwerkoplossing worden gezocht. In dat geval kan de gemeente de zorgplicht overnemen.

Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Mooi en nuttig oppervlaktewater
Waterschap Vallei en Veluwe is waterbeheerder van het oppervlaktewater in de gemeente Harderwijk. Zij zijn bevoegd gezag voor alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk. Deze worden in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving getoetst aan de keur en legger. Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Algemene regels van de keur zijn hierop van toepassing.

Voor activiteiten die volgens de keur verboden zijn en niet vallen onder de algemene regels is het nodig een watervergunning aan te vragen. Bij deze activiteiten kun je bijvoorbeeld denken aan:

  • Aansluiten en afvoeren op bestaand water
  • Herinrichting van een watersysteem
  • Handelingen in of nabij water
  • Dempen van water

Voor het verkrijgen van een watervergunning zijn de keurbeleidsregels van toepassing.

De website van het waterschap Vallei en Veluwe biedt inhoudelijke informatie over de Keur en de Legger. Via het OLO-loket kan een watervergunning worden aangevraagd.

3.9 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld. In het plangebied is momenteel geen beeldbepalend groen aanwezig.

3.10 Verkeers-en vervoersbeleid

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het

stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

In paragraaf 4.3 wordt nader beschreven hoe met verkeer en parkeren in dit bestemmingsplan wordt omgegaan.

3.11 Economisch beleid

Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de planopzet beschreven. Eerst wordt de stedenbouwkundige visie op het gebied beschreven, vervolgens wordt een beschrijving van het plan gegeven en tenslotte wordt beschreven op welke wijze daarmee in dit bestemmingsplan wordt omgegaan en wordt een verantwoording van de gemaakte keuzes gegeven.

4.2 Stedenbouwkundige visie

Het plangebied ligt op een locatie die beeldbepalend is voor Harderwijk; goed zichtbaar langs de Verkeersweg en de Hoofdweg die deel uitmaken van de dragerstructuur van Harderwijk. Langs de Verkeersweg en de Hoofdweg dient bebouwing van hoge architectonische kwaliteit te worden gerealiseerd die positief bijdraagt aan het beeld dat van Harderwijk vanaf de hoofdwegen (de dragers) zichtbaar is.

Doelstelling voor alle locaties rondom de rotonde zou moeten zijn dat deze weer opgenomen worden in de bestaande stedelijke structuur. Dit hoeft niet te betekenen dat er gebouwen worden ontworpen die identiek zijn aan de bestaande bebouwing grenzend aan de locaties, maar het is belangrijk dat de locaties aan alle zijden relaties aangaan met de bestaande omgeving. Dat wordt niet alleen bereikt door in hoogte aansluiting te zoeken, maar ook door te ontwerpen denkend vanuit het profiel van de straat. Dat wil bij de Handelsweg bijvoorbeeld zeggen dat er op een logische wijze wordt aangesloten op het bestaande woongebied, met woningen op maailveld niveau, voordeuren aan de straat, wellicht kleine tuintjes of een encroachmentzone. Terwijl aan de Verkeersweg en Hoofdweg het juist logischer is om woningen iets op te tillen van het maaiveld en minder een directe relatie te leggen tussen openbaar en privé. aan de rotonde dient door middel van stedenbouwkundige accenten, zowel aan de zijde van het Dichterskwartier als aan de Johanitterlaan een ruimtelijk geheel gevormd te worden.

Langs de Verkeersweg en de Hoofdweg wordt uitgegaan van een min of meer aaneengesloten bebouwingswand met ondergeschikte doorgangen, maar bij de vormgeving van die wand wordt uitgegaan van een interessante en gevarieerde onderverdeling door variaties in massa, reliëf, gevelindeling en materiaalgebruik.

De ruimtelijke opzet in hoofdlijnen voor de afronding van het Dichterskwartier bestaat uit een structuur van gesloten bouwblokken, waartussen een autoluw gebied ontstaat, dat groen wordt ingericht. Deze openbare ruimte tussen de bouwblokken wordt ingericht als prettige stedelijke verblijfsruimte.

De bebouwingsdichtheid langs de Verkeersweg en de Hoofdweg kan het hoogst zijn. Daar worden bebouwing en parkeervoorzieningen gestapeld. In het gebied er achter, tegen de wijk Stadsdennen aan, dient de dichtheid lager te zijn zodat een goede overgang wordt gemaakt naar de bestaande wijk.

De bebouwingswand met appartementen ligt met de voorkant naar de Verkeersweg en Hoofdweg zodat er vanaf de Verkeersweg een interessant gevelbeeld kan ontstaan. Als sprake is van appartementen die ontsloten worden middels galerijen, dan zijn deze gelegen aan de binnenzijde van het bouwblok. De gevels langs de Verkeersweg en de Hoofdweg dienen zowel in het horizontale als het verticale vlak opgedeeld te worden om daarmee een ritmiek te creëren die aansluit bij de Harderwijker schaal. De verticale parcelering kan de gebouwvorm doen laten voorkomen alsof het een samengesteld blok is. Horizontale opdeling kan de gebouwen opdelen in een plint, een aantal tussenverdiepingen en een afronding in de vorm van een setback. Het uitgangspunt om door middel van verticale en/of horizontale opdeling een samengesteld blok te ontwerpen geldt ook voor de locaties aan de overzijde aan de Johanitterlaan.

De bebouwing langs de Verkeersweg bestaat uit maximaal vijf bouwlagen op een plint. Stedenbouwkundige accenten kunnen wellicht één of twee lagen hoger worden toegepast. Boven de derde bouwlaag kan de bovenste verdieping middels een setback terugliggend worden uitgevoerd. Uitgaande van een halfverdiepte parkeergarage en vijf volledige verdiepingen komt de bouwhoogte uit op circa 16,5 m. De maat die geldt voor de bebouwingsrand langs de Handelsweg zal gebaseerd zijn op drie bouwlagen op een plint, oftewel 11 m. Op de hoek bij de rotonde kan een bebouwingsaccent worden aangebracht. Dit accent kan bestaan uit zes bouwlagen op een plint met een totale hoogte van circa 20 m, uitgaande van een hoge architectonische kwaliteit.

De bebouwing die niet direct grenst aan de Verkeersweg en Hoofdweg dient in schaal en verschijningsvorm goed aan te sluiten bij het kleinschaliger karakter van het aangrenzende woongebied Stadsdennen. Ook hier is een niet-traditionele vormgeving goed denkbaar, mits van hoge kwaliteit. Aandacht wordt gevraagd voor materiaalkeuze en detaillering die eraan bijdragen dat de hoge beeldkwaliteit ook bij veroudering behouden blijft. Dit geldt voor zowel de architectuur als voor de inrichting van de openbare ruimte.

 

Op enkele van de meest zichtbare locaties in het plangebied wordt uitgegaan van het maken van ruimtelijke en architectonische accenten. Dit zijn de belangrijke punten in de verkaveling die extra identiteit verlenen aan het gebied. Bij de rotonde van de Verkeersweg/Hoofdweg is er een ruimtelijk accent in de vorm van een hoger onderdeel van de bebouwing. Dit accent markeert het belangrijke knooppunt van de dragers in Harderwijk. Op de hoek van de Couperuslaan-Hoofdweg wordt de entree van het gebied gemarkeerd.

In het gehele plangebied dient zorg te worden besteed aan de vormgeving van bebouwing op straathoeken. Daar wordt uitgegaan van tweezijdige oriëntatie. Denkbaar is dat de vormgeving van de hoekhuizen zich onderscheidt van de andere huizen in dezelfde straat door vorm, maat en/of kleuraccent. Bij de gestapelde bebouwing langs de Verkeersweg moet zorg worden besteed aan de vormgeving van de Verkeersweg afgekeerde zijde, zeker voor zover die vanaf de openbare ruimten in het plangebied zichtbaar is.

Uit stedenbouwkundige overwegingen is het gewenst om beide fases zo snel mogelijk op elkaar aan te laten sluiten. Bij een gefaseerde uitvoering kan desondanks elke tussenfase een (voorlopige) eindfase blijken te zijn. Daarom moet iedere fase ruimtelijk hoogwaardig afgerond worden.

4.3 Planbeschrijving

Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten is door initiatiefnemer een plan uitgewerkt voor deelgebied 1 en 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0009.png"

Ontwikkeling fase 1 en 2

Uitwerking fase 1 en 2

Het plan gaat uit van geschakelde woonblokken rond een openbare binnentuin die iets verhoogt ligt ten opzichte van het straatniveau. Deze binnentuin heeft een groen karakter en biedt een aangename verblijfsruimte waar bewoners van de woonblokken en de buurt elkaar kunnen ontmoeten.
Door de woonblokken te ontsluiten aan de binnentuin ontstaat een levendig karakter en een goede sociale controle. De entrees aan deze binnentuin geven toegang tot de woningen via een galerij- of portiek ontsluiting.

De vier woonblokken zijn gesitueerd aan de omliggende straten waarbij de blokken alterneren in hoogte, met een maximum van vijf bouwlagen aan de Hoofdweg en Verkeersweg. De woonblokken springen naar boven toe trapsgewijs naar binnen en hebben een stevig en stedelijk karakter dat gekenmerkt wordt door grote balkons aan de straatzijde en dakterrassen waar de blokken inspringen. Het vierde en kleinste blok zorgt met drie bouwlagen voor een natuurlijke aansluiting naar de tegenovergelegen bebouwing. De uitstraling van de binnentuin relateert aan de straatzijde maar heeft een kleinschaliger en warmer karakter gericht naar de groene binnentuin. De woonblokken zijn voorzien van liften en een half verdiepte parkeergarage met daarnaast voldoende parkeergelegenheid op straatniveau.

Op de begane grond van blok één is commerciële ruimte voorzien met de mogelijkheid voor een maatschappelijke functie. De entrees van de appartementen bevinden zich aan de binnenzijde van het plangebied. De eerste verdieping is ingevuld met zorgstudio's en de bovengelegen verdiepingen met (zorg) appartementen, waarbij de mogelijkheid is dat bewoners gebruik maken van de zorg faciliteiten.
De andere drie woonblokken bestaan uit appartementen met een grote diversiteit aan woontypologieën die variëren tussen de 50 en 150 vierkante meter, allen met grote buitenruimtes.

Het ensemble is opgezet in robuuste materialen, waarbij een natuurstenen plint de basis vormt. De wit betonnen rasters van de gevels maken een stevig en stedelijk karakter aan de straatzijde, en zorgen gelijktijdig voor schaal en ritme.

De verschillende metselwerk invullingen en balkontypes geven de afzonderlijke woonblokken een eigen karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0011.jpg"

Sfeerimpressies

Uitwerking fase 3

Het plan gaat uit van twee tegenover elkaar gelegen woonblokken, ieder bestaande uit circa 10 grondgebonden woningen, waarbij de achtertuinen van de woningen naar elkaar zijn gericht en van elkaar worden onderscheiden door een rijbaan. De bouwhoogte van de woningen mag niet meer dan 11 m bedragen.

De bebouwing die niet direct grenst aan de Verkeersweg en Hoofdweg sluit in schaal en verschijningsvorm goed aan bij het kleinschaliger karakter van het aangrenzende woongebied Stadsdennen. Aandacht wordt besteed aan materiaalkeuze en detaillering die eraan bijdragen dat de hoge beeldkwaliteit ook bij veroudering behouden blijft. Dit geldt voor zowel de architectuur als voor de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0013.png"

Globale uitwerking fase 3

Verkeer en parkeren

Door Goudappel Coffeng BV is een notitie (opgenomen als bijlage) opgesteld die ingaat op de volgende onderdelen:

  • verkeersgeneratie en ontsluiting: de hoeveelheid verkeer die door de nieuwe ontwikkeling gegenereerd zal gaan worden en de manier waarop dit verkeer vanaf en naar het omliggende wegennet wordt geleid;
  • verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling: de te verwachten effecten op het gebied van verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling ten gevolge van de bepaalde verkeersgeneratie en ontsluiting;
  • parkeren: de wijze waarop parkeren voor de ontwikkeling geregeld is.

De woningbouwlocatie wordt primair ontsloten via de Couperuslaan, zie ook onderstaande overzichtstekening:

  • Een eerste deel van het aan de ontwikkeling gerelateerde verkeer kan vanaf de Hoofdweg direct het inrijden van de Couperuislaan (het 30 km/uur-gebied) linksafslaan naar de nieuwe parallelweg die langs de Hoofdweg wordt aangelegd. Deze parallelweg sluit in de nabijheid van de rotonde aan op de parallelweg langs de Verkeersweg. Op deze parallelweg wordt voor gemotoriseerd verkeer eenrichtingsverkeer ingesteld in de richting van de Verkeersweg. Verkeer dat van deze parallelweg gebruik maakt zal daarom via de Handelsweg weer naar de Couperuslaan terugrijden.
  • Een tweede deel van het verkeer (dat gebruik zal maken van de parkeergarage onder de ontwikkeling, kan vanaf de Couperuslaan de garage inrijden.
  • Tot slot kan een derde deel van het gemotoriseerde verkeer de parkeerplaatsen in 'het binnengebied' bereiken via de route Couperuslaan – (eerste deel van de) Handelsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0014.png"

Overzichtstekening

De verkeersafwikkeling van de berekende verkeersgeneratie is per etmaal dermate laag dat dit nergens tot problemen leidt. Met betrekking tot verkeersveiligheid zijn geen bijzonderheden te verwachten. Op een aantal locaties is desalniettemin wel aanvullende aandacht geschonken aan de verkeersveiligheid. Zo wordt bijvoorbeeld het fietspad langs de Hoofdweg bij de Couperuslaan over een nieuwe in/uitritconstructie geleid.

Op basis van de gemeentelijke parkeernormem kan gesteld worden dat in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien. Deels wordt de parkeeroplossing gevonden in de parkeergarage. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid.

4.4 Het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is de bestemming 'Wonen' opgenomen voor de gronden die reeds in eigendom zijn van initiatiefnemer en waarvoor de ontwikkelplannen reeds zijn uitgewerkt (fase 1, 2 en 3). In de woonbestemming worden maximaal 159 woningen toegestaan en is voor wat betreft de voorgevelrooilijnen en bouwhoogten aangesloten bij de stedenbouwkundige visie zoals beschreven in paragraaf 4.2, het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.5.2) en het concrete bouwplan (zie paragraaf 4.3).

De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen voor de gronden waarvoor de ontwikkelplannen nog niet zijn uitgekristalliseerd. Ter plaatse zijn bestaande bedrijven toegestaan en bedrijven die zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, met dien verstande dat de bedrijven uit categorie B en C niet aanpandig worden uitgevoerd aan gevoelige functies.

Voor deze gronden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van wonen. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. Zo mag het aantal woningen in het plangebied inclusief de wijziging naar wonen niet meer dan 200 bedragen en zijn de bouwhoogten vastgelegd. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 16,5 m. Verder moet er worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en mag door de combinatie van functies geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden en gebouwen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheidsaspecten

5.1 Algemeen

In het kader van een ruimtelijke procedure moet voor een aantal wettelijk verplichte haalbaarheidsaspecten worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk te worden gemaakt of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de directe omgeving en de beoogde ontwikkeling zelf. De milieukwaliteit vormt dan ook een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dit hoofdstuk wordt voor de ontwikkeling nader ingegaan op de verschillende aspecten; indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportages zijn als bijlagen aan de toelichting toegevoegd.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Inleiding

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het Rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast.

5.2.2 Historische geografie

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn elementen als houtopstanden, verkavelingpatronen en wegenpatronen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. In het plangebied is met name nog het oude wegenpatroon zichtbaar. Vanuit cultuurhistorie zijn de volgende wegen van waarde:

Verkeersweg

De Verkeersweg (1930) is ten zuidwesten van de binnenstad aangelegd, om het doorgaande verkeer op de Zuiderzeestraatweg niet meer door, maar langs de stad te leiden.

Hoofdweg

De Hoofdweg/ Deventerweg is gebruikt om de naoorlogse uitbreidingswijken te ontsluiten, waaronder Stadsdennen.

5.2.3 (Steden)bouwkundige waarden

In het projectgebied en de directe omgeving zijn geen beschermde rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten of karakteristieke panden aanwezig.

5.2.4 Archeologie

Conform het archeologiebeleid (vastgesteld door de gemeenteraad op 7 april 2011) geldt in het projectgebied geen verwachtingswaarde aangezien de bodem reeds volledig is verstoord. Om die reden kan archeologisch onderzoek in het kader van dit plan achterwege gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00204-0003_0016.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Harderwijk

5.3 Ecologie

5.3.1 Inleiding

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In het kader van de ontwikkeling is een ecologische inventarisatie uitgevoerd, zie bijlage 15 en een stikstofdepostitieberekening, zie bijlage 16.

5.3.2 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Aanvullend onderzoek in het kader van soortenbescherming vanuit de Wnb is nodig ten aanzien van vleermuizen.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Aanvullend onderzoek in het kader van gebiedsbescherming vanuit de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.

Uit het aanvullend onderzoek naar vleermuizen kan, bij vastgestelde aanwezigheid van verblijfplaatsen, naar voren komen dat een ontheffing van de Wnb met betrekking tot vleermuizen nodig is. Gezien de mogelijkheid om tijdig tijdelijke verblijfplaatsen te realiseren, in de nieuwbouw permanente voorzieningen voor vleermuizen op te nemen én de mogelijkheid om sloop van de bebouwing uit te stellen, is in redelijkheid aan te nemen dat een ontheffing voor het vernietigen en verstoren van verblijfplaatsen van vleermuizen verkregen wordt. Het bestemmingsplan is aldus uitvoerbaar.

5.4 Water

5.4.1 Inleiding

Op deze ruimtelijke ontwikkeling is het waterbeleid zoals beschreven in paragraaf 3.8 van toepassing. Op basis van richtlijnen is dit vertaald naar een waterbewust plan. In deze paragraaf wordt uiteengezet of en in welke mate deze ontwikkeling gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder afvalwater, hemelwater, grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van een zogenaamd watertoets door de waterbeheerder(s). Onder watertoets wordt het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten verstaan.

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de algemene uitgangspunten die in het waterbeleid zijn beschreven (zie paragraaf 3.8).

5.4.2 Watergerelateerde gebiedskenmerken

De planlocatie valt binnen het bestaand stedelijk gebied. Het is een locatie die gedeeltelijk bebouwd en verhard was. Aan de zuidoostkant van het plangebied is de Couperussingel gelegen. De Couperussingel kan op bepaalde momenten in het jaar het regenwater goed gebruiken omdat de voeding vanuit het watersysteem zelf dan beperkt is.

Het plangebied ligt in een grondwaterfluctuatiezone. Rekening dient gehouden te worden met de langjarige grondwater fluctuaties van het Veluwemassief. De nabije ligging van de Couperussingel met gereguleerd peil heeft een dempende invloed op eventuele trendmatige toekomstige grondwaterstand stijgingen.

Het plangebied is verder niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten waardoor het grondwatersysteem verandert.

De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand is op basis van het in 2009 ingerichte grondwatermeetnet voorlopig vastgesteld op +1,5 m. t.o.v. NAP. Inmiddels is de monitoring een aantal jaren verder. Het bouwpeil moet minimaal 90 cm. boven de GHG blijven. Gezien de hoogte van het huidige maaiveld is er ruimte onder het maaiveld voor berging en infiltratie van water en de aanleg van een parkeergarage.

5.4.3 Waterbewust plan

Voor de afvoer van vuilwater kan afhankelijk van de nieuwe inrichting aangesloten worden op het vuilwaterstelsel die aanwezig is in de Handelsweg, Hoofdweg en Couperuslaan. De capaciteit van het rioolstelsel is ruim voldoende om de aanvoer van het plangebied te kunnen verwerken.

De grondwaterstand ligt voldoende diep om de beleidsmatig vereiste ontwateringdiepte van meer dan 90 cm beneden het maaiveld bij de gebouwen te realiseren. Eventuele kelders moeten wel waterdicht worden aangelegd om optrekkend vocht te voorkomen.

De aanleghoogte, groenvoorzieningen en infiltratiemogelijkheden worden zo aangebracht dat regenwater binnen het plangebied wordt verwerkt. Volledige afstroming van regenwater naar omliggende terreinen wordt verhinderd. Wateroverlast wordt zo goed mogelijk tegengegaan. Schade door wateroverlast als gevolg van inundatie vanuit het oppervlaktewater en/of water-op-straat wordt voorkomen.

De beleidsregels die onderdeel zijn van de Keur (verordening) van het waterschap Vallei en Veluwe zijn in principe uitgangspunt voor de minimale omvang van de voorzieningen. Dat betekent dat de voorziening 60 mm per vierkante meter verhard oppervlak gedurende 24 uur binnen het plangebied moet kunnen bergen of infiltreren. Omdat bij deze ontwikkeling sprake is van afkoppeling van regenwater (dat in de huidige situatie op bestaand oppervlak valt en afvoert naar het gemengd rioolstelsel en de zuivering) en daarnaast afvoer naar de Couperussingel positief is voor de waterkwaliteit is het volgens de Keur in dit geval mogelijk om tot een maximum van 40 mm regenwater/m2 verharding naar de Couperussingel af te voeren. 

Binnen het plangebied zal het regenwater op groene daken, in een wadi, via halfverharding en infiltratiekratten worden verwerkt en/of geborgen. De exacte wateropgave wordt in het kader van het bouwplan nader uitgewerkt. In redelijkheid is aan te nemen dat in het plan voldoende ruimte voor de benodigde waterberging gevonden kan worden.

5.4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het waterbeleid. In een watertoetsoverleg (10 oktober 2017) tussen gemeente, waterschap en initiatiefnemer is de planvorming voor deze ruimtelijke ontwikkelingen besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben, mits sprake is van voldoende waterberging conform de beleidsregels die onderdeel zijn van de Keur (verordening) van het waterschap Vallei en Veluwe.

5.5 Milieu

5.5.1 Inleiding

In deze paragraaf komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

5.5.2 Geluidhinder

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidsbelasting als gevolg van de verschillende geluidsbronnen. De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidsbelasting. Wanneer de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidswaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB voor binnenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer is 55 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 68 dB voor binnenstedelijk gebied.

Wegverkeerslawaai

Verkeerswegen hebben volgens de Wet geluidhinder aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wet geluidhinder voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.

Op grond van de Wet geluidhinder heeft niet iedere weg van rechtswege een geluidzone, uitzonderingen zijn:

  • 1. wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • 2. wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

Gelet op de ligging binnen een geluidzone (Verkeersweg en Hoofdweg) is akoestisch onderzoek noodzakelijk.

De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 2.

De geluidsbelasting van een aantal appartementen vanwege het wegverkeer is hoger dan ten hoogste toelaatbare gevelbelasting. De gemeente kan in een dergelijke situatie een hogere waarde tot ten hoogste 63 dB vaststellen. Deze waarde wordt niet overschreden.

Conclusie 

Als gevolg van de geluidbelasting wordt de ten hoogste toelaatbare waarde overschreven. Voor deze woningen zal een hogere grenswaarde worden aangevraagd.

5.5.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben. Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.


Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.


Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (hierna: nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool mei 2017 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Op 13 september 2017 is door BügelHajema Adviseurs een Notitie Luchtkwaliteit opgesteld, zie bijlage 3. In deze notitie is met behulp van de rekentool de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

5.5.4 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Dit is gedaan middels diverse bodemonderzoeken:

  • Verkennend/nulsituatie bodemonderzoek op het terrein aan de Handelsweg 4 te Harderwijk, Hunneman Milieu-Advies Raalte BV, januari 2004, zie bijlage 4
  • Actualiserend bodemonderzoek met plan van aanpak Handelsweg 4, NCB Projectrealisatie BV, februari 2008, zie bijlage 5
  • Verkennend bodemonderzoek aan de Handelsweg 4 te Harderwijk, Grondvitaal BV, 24 juni 2013, zie bijlage 6
  • Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Handelsweg 6-12, Grondvitaal BV, 6 december 2016, zie bijlage 7
  • Verkennend bodemonderzoek Verkeersweg 53/Hoofdweg 1a/1b, Grondvitaal BV, 5 december 2016, zie bijlage 8
  • Verkennend bodemonderzoek Hoofdweg 3, Grondvitaal BV, 6 december 2016, zie bijlage 9
  • Verkennend bodemonderzoek, Verkeersweg 55, Grondvitaal BV, 31 januari 2017, zie bijlage 10 

Uit de onderzoeken blijkt dat de aangetroffen concentraties van lichte aard zijn en dat de invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu nihil is.

De ondergrondse tank ter plaatse van Verkeersweg 55 is wel een aandachtspunt. In het onderzoek wordt met betrekking tot de ondergrondse tank geconcludeerd ter plaatse van boring A1 een sterke verontreiniging met minerale olie in de bodem aanwezig is. Ter plaatse van boring A2 en A3 is een matige verontreiniging aanwezig. In de overige boringen zijn geen tot slechts lichte verontreinigingen aangetroffen. Tevens is in het grondwater slechte een lichte verontreiniging aangetroffen. De verontreiniging is met dit onderzoek voldoende afgeperkt. Wel zijn in geval van grondverzet op de locatie voor het verontreinigde deel beperkingen met betrekking tot het verplaatsen van toepassing.

Hoewel wettelijk geen saneringsverplichting is vastgesteld (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond), is aan te bevelen de verontreinigde grond te ontgraven en af te voeren naar een grondbank of reinigingsbedrijf. Voorafgaand aan de sanering dient een plan van aanpak voor de sanering te worden ingediend bij het bevoegd gezag. Om in den droge te kunnen ontgraven dient tevens het verontreinigde grondwater te worden bemaald. De verwachting is dat door bemaling en ontgraving de grondwaterverontreiniging grotendeels of geheel gesaneerd zal zijn. Voor de lozing van het grondwater dient een lozingsvergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap / of gemeente Harderwijk (vuilwater riool).

Ter plaatse van de wasplaats (Handelsweg 4) is een sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen (ca. 15 m3 grond en ca. 60 m3 grondwater > interventiewaarde). Gelet op de huidige bebouwing kan het perceel onderzocht worden (geen betonvloeren e.d. welke zintuiglijke waarnemingen e.d. bemoeilijken) na sloop van de bebouwing. In redelijkheid kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit derhalve geschikt te maken is voor de beoogde functie.

Asbest

Voor het voornemen voor de sloop van gebouwen zijn de volgende asbestinventarisaties uitgevoerd:

  • Asbestinventarisatie/bodemonderzoek Hoofdweg 3, Grondvitaal BV , 1 december 2016, zie bijlage 11
  • Asbestinventarisatie/bodemonderzoek Hoofdweg 3, Grondvitaal BV , 20 december 2016, zie bijlage 12
  • Asbestinventarisatie/bodemonderzoek Handelsweg 2, Grondvitaal BV , 1 december 2016, zie bijlage 13
  • Asbestinventarisatie/bodemonderzoek Verkeersweg 55, Grondvitaal BV, 27 januari 2017, zie bijlage 14

Uit de onderzoeken blijkt dat alleen ter plaatse van Hoofdweg 3 asbesthoudende materialen zijn aangetroffen. Het betreft een luchtverwarmer, een golfplaten dak en beplating onder de golfplaten. Deze onderdelen zullen op de voorgeschreven wijze worden verwijderd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect bodem geen milieuhygiënische bezwaren bestaan tegen de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.5 Externe veiligheid

Het algemene Rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen;
  • het transport van aardgas en brandstoffen door buisleidingen;
  • het gebruik van luchthavens en overige risicobronnen, zoals windturbines.

Van deze laatste categorie zijn er geen beperkingen te verwachten. De normering voor risico’s als gevolg van het transport, het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op enkele begrippen.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich altijd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico geldt voor kwetsbare objecten een grenswaarde van 10-6 per jaar (kans op één dode per jaar, mag één op de miljoen zijn). Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Hoe meer mensen nabij de bron verblijven, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde gesteld van 10 per jaar voor 10 doden, 10 per jaar voor honderd doden et cetera. Het bevoegd gezag zal bij een nieuwe ontwikkeling moeten bepalen of er sprake is van een aanvaardbaar risico. Vervolgens moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico overleggen. Bij de verantwoording van het groepsrisico door het bevoegd gezag wordt er nader gekeken naar de gevolgen van de diverse scenario’s die zich kunnen voltrekken. Zo kan er worden gekeken naar de mogelijkheden voor het terugbrengen van de risico’s en optredende effecten, de zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden voor bestrijding en hulpverlening.

Op plaatsen waar wordt gebouwd, kunnen veiligheidsrisico's optreden voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om de veiligheid te vergroten, wordt bij bestemmingsplannen aandacht besteed aan de omgeving van bedrijven die veiligheidsrisico's met zich meebrengen. De normen en richtlijnen staan in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit besluit schrijft onder andere voor dat een ruimtelijke plan of project moet worden getoetst aan deze normen.

Daarnaast kan het transport van gevaarlijke stoffen een risico opleveren. Het gaat dan om transport over de weg en/of over het spoor en/of over water. Dit wordt geregeld in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs; voor transport over weg, spoor en water). Gevoelige bestemmingen moeten op voldoende afstand van deze routes worden gerealiseerd.

De wooneenheden worden aangemerkt als zeer kwetsbare objecten (Beleidsvisie externe veiligheid gemeenten regio Veluwe-Noord).

 

Stationaire risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn de volgende (geprojecteerde) stationaire risicobronnen aanwezig.

 

Risicobron   Afstand tov plangebied  
Sport- en aquacentrum de Sypel (chloor)   ± 130 m  
Willem Tell (munitieopslag)   ± 100 m  

 

Gezien de omvang van de invloedsgebieden van deze bronnen vormen zij geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

Mobiele risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn de volgende mobiele risicobronnen en buisleidingen aanwezig.

 

Risicobron   PR-contour   PAG   invloedsgebied   Bebouwingsvrije zone   Afstand tov plangebied  
Spoorlijn (Zwolle - Amersfoort)   n.v.t.   30 m   460 m   n.v.t.   ± 400 m  

 

De spoorlijn heeft geen PR-contour die belemmerend is voor de gewenste planontwikkeling. De planontwikkeling bevindt zich buiten de 200 meter zone van de risicobron maar wel binnen het invloedsgebied (1% lethaliteit). Derhalve dient deze ontwikkeling ten aanzien van het groepsrisico 'beperkt' verantwoord te worden, wat inhoudt dat enkel ingegaan hoeft te worden op de rampbestrijding en zelfredzaamheid. De hoogte en toename van het groepsrisico hoeft niet rekentechnisch in beeld gebracht te worden.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid heeft betrekking op het zelf reddend vermogen van mensen en de mogelijkheden om te kunnen vluchten. De mate van zelfredzaamheid wordt bepaald aan de hand van de mate waarin mensen zelfstandig kunnen besluiten te vluchten en tevens in staat zijn te vluchten. De verwachting is dat de bewoners van de appartementen zelfredzaam zijn. De bewoners kunnen dan snel en afhankelijk van de instructies van de brandweer geëvacueerd worden.

De mogelijkheden om een gebouw te verlaten zijn ook van belang in het kader van zelfredzaamheid. De aanwezigen moeten het gebouw en vervolgens het gebied in tegengestelde richting van de risicobron kunnen ontvluchten. Gezien de ligging van de risicobron (het spoortraject Zwolle - Amersfoort), moeten de aanwezigen het gebied in noordelijke, westelijke en oostelijke richting kunnen ontvluchten. Dit is mogelijk via de Hoofdweg en de Verkeersweg. Om gebruik te kunnen maken van de vluchtroutes is het van belang om (nood)uitgangen van gebouwen zo te positioneren dat deze direct toegang geven tot de genoemde vluchtroutes. Bij voorkeur via een andere route dan de aanrijdroute van de hulpverleningsdiensten.

Hulpverlening

Voor hulpverlening gaat het om de bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten en de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen.

Het plangebied dient daarom minimaal te beschikken over twee ontsluitingswegen, zodat de locatie goed bereikbaar is voor hulpdiensten in het geval van een calamiteit. Hierin wordt eveneens voorzien door de Hoofdweg en de Verkeersweg.

Verder moeten voldoende bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen gerealiseerd worden zodat de brandweer niet alleen snel ter plaatse kan zijn, maar ook snel kan optreden bij een calamiteit. Voor de bestrijding of beperking van een plasbrand heeft de brandweer gedurende lange tijd voldoende bluswater nodig. De benodigde bluswatercapaciteit dient in overleg met de brandweer/VNOG te worden vastgesteld.

In deze paragraaf zijn algemene maatregelen en uitgangspunten beschreven inzake hulpverlening en zelfredzaamheid. Deze maatregelen moeten afgestemd worden in overleg met de regionale brandweer.

Conclusie

Het plan ten behoeve van het realiseren van appartementen kan aangemerkt worden als kansrijk in het licht van externe veiligheid. Wel dient het groepsrisico 'beperkt' verantwoord te worden, ten aanzien van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort.  In het kader van de 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico dient de VNOG (veiligheidsregio) geconsulteerd te worden inzake een advies ten aanzien van rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

Er hoeft geen risicoberekening en uitgebreide verantwoording van het groepsrisico te worden uitgevoerd voor deze ontwikkeling, gezien de afstand tot de spoorlijn meer dan 200 meter bedraagt (conform het Besluit externe veiligheid transportroutes).

5.5.6 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen);
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt op de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen.

Basis voor de bovengenoemde toetsing vormt de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

Invloed ontwikkeling op omgeving

Het plan omvat geen milieubelastende inrichtingen.

Invloed omliggende inrichtingen op de voorgestane ontwikkeling

In de voorgenoemde handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied kan de richtafstand met één stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Omdat er overwegend sprake is van bedrijvigheid is zowel de Verkeersweg als Hoofdweg aan te merken als omgevingstype gemengd gebied.

In de omgeving van het plangebied:

  • Couperusweg 31: dit betreft een verkooppunt motorbrandstoffen en is voorzien van een bestemming Bedrijf met nadere aanduiding verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg. In de bedrijvenlijst valt een dergelijke activiteit onder milieucategorie 2 (afstand 30 m voor geluid en geur). De afstand tot het plangebied bedraagt circa 30 m. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand.
  • Hoofdweg 2: ter plaatse is multifunctioneel pand aanwezig met onder andere een bioscoop, kinderspeelparadijs, bowlingcentrum en fitnessruimte. Een bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor het perceel. Maatschappelijke voorzieningen en ondergeschikte horeca is toegestaan. In de bedrijvenlijst zijn genoemde activiteiten naar aard en omvang vergelijkbaar met de activiteiten sbicode 9213 (bioscopen), 926 (bowlingcentra) en 9304 (fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden). Deze activiteiten vallen allen onder milieucategorie 2 (afstand 30 m voor geluid). De afstand tot het plangebied bedraagt circa 30 m. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand.
  • Parkweg 1: ter plaatse is een munitieopslag gevestigd. Een bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor het perceel. In de bedrijvenlijst valt de activiteit onder onder milieucategorie 2 (afstand 30 m voor geluid en gevaar). De afstand tot het plangebied bedraagt circa 100 m. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand.
  • Handelsweg 1: dit betreft een bedrijfspand en is voorzien van een bestemming Bedrijf met nadere aanduiding 'a'. Ter plaatse zijn bedrijven toegestaan die voldoen aan specifieke bedrijvenlijst die uitgaat van functiescheiding. Bedrijvigheid is toegestaan tot en met milieucategorie 2. Dit betekent dat met een richtafstand van 30 meter rekening gehouden moet worden. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 10 m. Gelet op het gemengde karakter van het gebied kan de richtafstand teruggebracht worden tot 10 m. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand.

Bedrijvigheid het plangebied:

Voor het bedrijventerrein Handelsweg (Handelsweg 4-8 en Verkeersweg 57-59) is in het geldende bestemmingsplan een bestemming Bedrijf met nadere aanduiding 'a' opgenomen. Dit terrein maakt onderdeel uit van het plangebied. Bedrijvigheid is toegestaan tot en met milieucategorie 2. Dit betekent dat in principe met een richtafstand van 30 meter rekening gehouden moet worden. Gelet op het gemengde karakter van het gebied kan de richtafstand teruggebracht worden tot 10 m.

Op termijn zal de functie van de overige bedrijfsgronden veranderen in aansluiting op het wensbeeld zoals dit in het bestemmingsplan is vastgelegd. De transformatie van het gebied zal echter geleidelijk gebeuren. Gedurende deze transformatie zullen bestaande bedrijven hun huidige functie nog uitoefenen. Het is daarom van belang inzicht te hebben in de beperkingen die mogelijk worden opgelegd voor ontwikkelingen rondom deze bedrijven.

Het gaat erom dat er voldoende ruimtelijke scheiding is tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen en bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.
Bij de milieuzonering wordt, zoals hiervoor is aangegeven, in principe gebruikt gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering', zoals ook in het geldende bestemmingsplan. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar, lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder) is in deze brochure voor inrichtingen een afstand genoemd die tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen.

Voor functiemengingsgebieden wordt echter niet gewerkt met richtafstanden. De in de VNG publicatie opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging geeft een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging die is opgenomen in het vigerende plan, is in dit plan overgenomen.

De activiteiten bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

  • Categorie A activiteiten zijn activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B activiteiten zijn activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C activiteiten zijn activiteiten zoals genoemd onder categorie B, waarbij de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van de bovengenoemde activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Op de bedrijfspercelen wordt voorgesteld uitsluitend bedrijven in de categorieën A, B en C toe te staan. Gelet op de aanwezige bedrijvigheid alsmede de reeds aanwezige beperkingen qua uitbreidingsmogelijkheden gelet op omliggende gevoelige functies en de doelstelling het gebied te transformeren, geeft dit geen onevenredige beperkingen aan de betreffende gronden.

De nieuwe woningen worden aldus op voldoende afstand van omliggende bedrijven gerealiseerd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de handreiking Bedrijven en milieuzonering.

5.5.7 Milieueffectrapportage

Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. dient te worden geschonken. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient te worden bepaald of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2.000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.

Conclusie

De omvang van het project is zodanig beperkt dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd hoeft te worden.

5.6 Kabels en leidingen

In de parallelweg van de Verkeersweg is een transportriool aanwezig dat in eigendom is van het waterschap en de gemeenten Ermelo en Harderwijk. Om het transportriool langs de Verkeersweg in stand te houden en te kunnen beheren is het belangrijk met de bouw een afstand tot deze leiding aan te houden van 8 meter. De afstand tot het bouwvlak bedraagt meer dan deze 8 m. Verder planologische bescherming is niet noodzakelijk

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen op welke wijze de functies in het plangebied worden ontwikkeld en beheerd. Daarbij is het beleid zoveel mogelijk vertaald naar uitgangspunten voor de bestemmingsplanopzet. Voor zover deze vertaling van de uitgangspunten in de juridische regeling nog toelichting behoeft, wordt dit vermeld in dit hoofdstuk.

6.2 Uitgangspunten

Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld.

6.3 Juridische regeling

Het is zaak om voor de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.4 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
  • b. bouw van erkers, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
  • c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.

6.5 Verbeelding

De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland.

6.6 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2016-02.

6.7 Bestemmingsbepalingen

De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

  • Wonen
  • Bedrijf

Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.

6.7.1 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie maar ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn op de begane grond uitsluitend dienstverlening, kantoren en/of maatschappelijke voorzieningen toegestaan. In de woonbestemming worden maximaal 159 woningen toegestaan.

Gebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' mogen worden gebouwd. In afwijking hierop mogen balkons buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat balkons geen grotere diepte mogen hebben dan 3 m gemeten vanaf de voorgevelrooilijn. De bouwhoogten en het bebouwingspercentage zijn op de verbeelding aangeduid.

6.7.2 Bedrijf

Op gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestaande bedrijven toegestaan en bedrijven die zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, met dien verstande dat de bedrijven uit categorie B en C niet aanpandig worden uitgevoerd aan gevoelige functies.

Voor deze gronden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van wonen. Aan de wijzigingsbevoegd zijn een aantal voorwaarden verbonden. Zo mag het aantal woningen in het plangebied inclusief de wijziging naar wonen niet meer dan 200 bedragen en zijn de bouwhoogten vastgelegd. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte van woningen grenzend aan de Verkeersweg niet meer dan 16,5 m mag bedragen. Ook is geregeld dat de woningen grenzend aan de Handelsweg grondgebonden woningen moeten worden. Verder moet er worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en mag door de combinatie van functies geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden en gebouwen.

6.8 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!

Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.

Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.

Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.

Collegeprogramma 2014 - 2018

In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.

Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels over respectievelijk:
    • 1. werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied,
    • 2. regels omtrent het uitvoeren van de onder a bedoelde werken en werkzaamheden,
    • 3. een uitwerking van de regels omtrent de uitvoerbaarheid voor de woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

De kosten van realisatie zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Met betrekking tot het planschaderisico zal tussen gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst worden gesloten. De kosten met betrekking tot de (eventuele) aanpassingen in de openbare ruimte zijn ook onderdeel van deze overeenkomst. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is middels een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer geregeld en daardoor hoeft geen exploitatieplan overlegd te worden.

De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. Er heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met direct omwonenden en is er een inloopavond georganiseerd waar de plannen zijn gepresenteerd, zie bijlage 17. Het bouwplan is ten aanzien van met name de verkeersstructuur naar aanleiding van deze overlegmomenten op onderdelen aangepast.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd is het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

De volgende reacties zijn ontvangen, inclusief gemeentelijke reactie. Tevens is vermeld of de overlegreacties aanleiding geven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

VAC Harderwijk Adviescommisie Wonen

  • a. Er is geen parkeernorm genoemd. Naast vaste parkeerplekken voor luxe auto's moeten er ook los- en laadplaatsen komen. In de straten van de huidige bewoners in de wijk Stadsdennen staan de straten behoorlijk vol met auto's.In de oudere wijken hield men nog geen rekening met het toegenomen autobezit. Bewoners van het Dichterskwartier parkeren al auto's op de Handelsweg.
  • b. De geluidsbelasting is bij 34 appartementen te hoog, nog boven de grenswaarde van 63 dB. Dit is bij 25% van de appartementen aan de Verkeersweg en Hoofdweg. Dit is niet te verenigen met alle visies en beleidsregels. Er zijn mogelijkheden om de grenswaardes lager te krijgen: Aan de betreffende wegvlakken een verhardingstype toe te passen en er aan de gevels een geluid-isolerende maatregel te treffen. Dat is wel een nadelig financieel plaatje, maar bij goedkope huurappartementen een te hoge geluidbelasting te tolereren vinden we een slechte zaak.
  • c. De bodemvervuiling bij Handelsweg 4 en 8 en Verkeersweg 57: Wordt deze vervuiling bij graafwerkzaamheden meteen verwijderd? Waar wordt de vervuilde grond heengebracht? Is er een stortplaats in de buurt waar men dit kan doen? (vervuiling door lood is giftig).
  • d. Er is meer groen nodig wanneer er een grote verstening plaats vindt. Het huidige groen is veel te weinig voor de 200 mensen die er kunnen komen wonen. Vooral aan bomen is er een tekort. De bomen zijn nodig voor de CO2 van alle verkeer, wat langs de woongebouwen komt te reduceren. Voldoende groen komt de gezondheid van de bewoners ten goede. Worden er in de binnentuinen zon- en schaduwplekken gecreëerd zodat er aantrekkelijke ontmoetingsplekjes ontstaan voor bewoners?

Reactie

  • a. In de regels is in artikel 7.2 geregeld dat bij nieuwbouw of uitbreiding waarbij het gebruiksoppervlak toeneemt, wat met dit plan het geval is, moet worden voldaan aan de gemeentelijk parkeernormen zoals weergegeven in de geldende Parkeernormennota Harderwijk. Hiermee is gewaarborgd dat er zal worden voorzien in voldoende parkeerplekken.
  • b. Zoals in de toelichting aangegeven blijkt uit het akoestisch onderzoek dat een aantal van de te realiseren appartementen niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 11 dB vanwege zowel de Verkeersweg als de Hoofdweg. De te realiseren woningen voldoen wel aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. Om de appartementen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Harderwijk hogere waarden te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving en de gemeentelijke beleidsregels. Daarbij wordt geconstateerd dat niet volledig aan de gemeentelijke beleidsregels wordt voldaan. De maximale cumulatieve waarde van 63 dB wordt overschreden met 2 dB. Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.
  • c. Voorafgaand aan de sanering dient een plan van aanpak voor de sanering te worden ingediend bij het bevoegd gezag. In dit plan van aanpak zal de sanering nader worden uitgewerkt, waaronder de locatie waar de grond naartoe wordt gebracht.
  • d. In het plangebied is momenteel inderdaad geen beeldbepalend groen aanwezig. In de regels worden groenvoorzieningen mogelijk gemaakt in zowel de bedrijfsbestemming als de woonbestemming. Het bestemmingsplan voorziet daarmee in voldoende mogelijkheden tot het realiseren van groen en de versterking van het stedelijk groen. De ruimtelijke opzet in hoofdlijnen gaat uit van gesloten bouwblokken, waartussen een autoluw gebied ontstaat, dat groen wordt ingericht. Verder gaat het plan uit van geschakelde woonblokken rond een openbare binnentuin dat iets verhoogt ligt ten opzichte van het straatniveau. Deze binnentuin heeft ook een groen karakter en biedt een aangename verblijfsruimte waar bewoners van de woonblokken en de buurt elkaar kunnen ontmoeten. De uiteindelijke inrichting van het groen is onderwerp bij het opstellen van het bouwplan en de landschappelijke inpassing hiervan.

Provincie Gelderland

  • a. Het provinciaal belang woningbouw is goed in het plan verwerkt.
  • b. Het plan is in lijn met de woningbouwafspraken die zijn gemaakt met de andere gemeenten in de regio Noord- Veluwe.
  • c. In het Kader van zorgvuldig ruimtegebruik is herontwikkeling van vrijkomende binnenstedelijke locaties te prefereren boven 'bouwen in de wei'. Transformatie van dit binnenstedelijk gebied draagt bij aan de versterking van Harderwijk als prettige woonstad, maar ook aan het tegengaan van mogelijke toekomstige verloedering van het gebied. Dat met dit plan een grote hoeveelheid huurwoningen wordt toegevoegd, en daarmee wordt ingespeeld op de veranderende vraag, is voor ons een extra pre.
  • d. Gelet op het provinciale belang dient de terinzagelegging van het ontwerp opnieuw aan de provincie kenbaar gemaakt te worden.

Reactie

De punten worden ter kennisgeving aangenomen. Het ontwerpbestemmingsplan zal uiteraard aan de provincie kenbaar worden gemaakt.

Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland

  • a. De bereikbaarheid van het plangebied is onvoldoende. Het plangebied is vanuit 1 zijde te benaderen. Geadviseerd wordt om een tweede ontsluiting aan te leggen.
  • b. Creëer voor ambulances een goede bereikbaarheid door minimaal twee toe- en uitgangswegen te realiseren. Voor ambulances is het namelijk niet alleen van belang om zo snel mogelijk bij van de woningen/commerciële ruimten te komen, maar ook om zo snel mogelijk weer weg te kunnen rijden zonder hinder te ondervinden van andere (hulpverlenings)voertuigen.
  • c. Ambulances dienen dichtbij de woningen/commerciële ruimten te kunnen worden geparkeerd. Obstakels op de weg, de stoep en het terrein dienen zodanig te worden ingericht dat ambulances snel en goed bij de woningen/commerciële ruimten kunnen komen en dat brancards over de stoep kunnen worden vervoerd. Het beperken van verhogingen van de stoep, trappen, paaltjes, drempels e.d. draagt bij aan een goede bereikbaarheid van de woningen/commerciële ruimten voor ambulances en brancards.
  • d. Zorg voor eenduidige, duidelijke bewegwijzering, waarbij (straatnaam)borden en (huis)nummers zodanig zijn geplaatst dat bij een calamiteit bij de woningen/commerciële ruimten duidelijk is waar de hulpverleners naartoe moeten.
  • e. Zodra een initiatiefnemer een omgevingsvergunning bouwen aanvraagt zal de GHOR graag een vervolgadvies uitbrengen, onder andere op het gebied van zelfredzaamheid.

Reactie

  • a. In het kader van het verkeersonderzoek is dit nader onderzocht. Verwezen wordt naar paragraaf 4.3.
  • b. Zie onder a.
  • c. De inrichting van de weg, de stoep en het terrein zijn een onderwerp bij het opstellen van het bouwplan en zullen hierbij worden betrokken. Dit wordt niet in een bestemmingsplan geregeld.
  • d. Bewegwijzering, (straatnaam)borden en (huis)nummers zijn een onderwerp bij het opstellen van het bouwplan en zullen hierbij worden betrokken. Dit wordt niet in een bestemmingsplan geregeld.
  • e. Dit komt aan de orde in het kader van de omgevingsvergunning bouwen.

Rijkswaterstaat

Geen opmerkingen