Plan: | Drielanden - West 1e fase 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00147-0002 |
In 2011 is er een structuurvisie Drielanden West vastgesteld en zijn voorbereidingen getroffen voor een bestemmingsplan voor de eerste fase van de woningbouw. De financieel economisch crisis die in 2008 aanving had tot gevolg dat de ontwikkelingen in Drielanden grotendeels tot stilstand zijn gekomen. Deze stagnatie heeft ook geleidt tot een heroriëntatie op de verdere ontwikkelingen en het stedenbouwkundig plan voor het resterende gebied van Drielanden. In 2012 en 2013 is gewerkt aan deze heroriëntatie wat in 2013 resulteerde in het zogenoemde plan Site. Dit plan heeft als inspiratie bron gediend voor een nieuw stedenbouwkundig plan. Dit plan gaat uit van een extensievere bebouwing. Tevens is er voor gekozen om aan te takken op zowel de landschappelijke en stedenbouwkundige karakteristieken die op de Veluwe te vinden zijn. Leidend motief is de realisatie van de uitstraling van een Veluws dorp.
De hoofdlijnen voor Drielanden-West zijn beschreven in een nieuwe structuurvisie Drielanden-West (2015). Voorliggend bestemmingsplan biedt het planologisch kader voor het aanleggen van de belangrijkste structuren (groen, water, verkeer) en voor de eerste fase van woningbouw. De nieuwe structuurvisie en het bestemmingsplan zullen deels parallel een procedure doorlopen.
Het woongebied Drielanden is een uitbreidingswijk aan de zuidzijde van Harderwijk, ten zuiden van de rijksweg A28, en voorziet in een groot deel van de woningbehoefte in de stad en de regio. De wijk Drielanden moet uiteindelijk bestaan uit drie verschillende delen: Muziekland, Harderhout en Drielanden-West. Muziekland en Harderhout zijn intussen bijna helemaal gerealiseerd. Muziekland en Harderhout vormen samen ongeveer tweederde van de geplande woonwijk.
Drielanden-West wordt in meerdere fases gerealiseerd. Vooruitlopend op de eerste fase is gestart met de onderwijsaccommodatie Drielanden-West. Naast de onderwijsvoorzieningen worden zijn in deze fase tevens sportvoorzieningen, een kerk en groengebied ‘de Blauwe Long’ ontwikkeld. Voorliggend bestemmingsplan maakt woningbouw, groen en water mogelijk in de eerste fase van de geplande wijk Drielanden-West.
Het overige deel van Drielanden-West zal in meerdere, nog nader te bepalen fases, worden ontwikkeld.
Ligging plangebied
Het plangebied ligt in de wijk Drielanden, in het deelgebied Drielanden-West. Aan de noord- en west zijde wordt het plangebied globaal begrensd door het verlengde van de Waterplassteeg. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de al gerealiseerde wijk Muziekland. De zuidzijde wordt begrensd door de Groene Zoomweg. Ten noorden van de Waterplassteeg en ten westen van het plangebied bevinden zich volgende te ontwikkelen fases. In het plangebied geldt tot dusver het bestemmingsplan 'Drielanden 1989' (raad 17-5-1990, GS 04-12-1990, KB 01-12-1993) en het bestemmingsplan 'Drielanden-West, onderwijscluster en blauwe long' (raad 16-09-2009, onherroepelijk 28-01-2010).
Om zo nodig vooruitlopend op vervolgfases groenvoorzieningen en watersystemen te kunnen realiseren is ten noorden van dit gebied de geplande groen- en waterstructuur opgenomen in het plangebied.
Luchtfoto met plangebied
Het bestemmingsplan "Drielanden - West 1e fase 2015" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00147--0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan "Drielanden - West 1e fase 2015" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Het gebied Drielanden-West ligt in het zuidwesten van Harderwijk. Het gebied wordt aan de noordwestelijke zijde begrensd door de snelweg A28 met daarachter het Wolderwijd. Aan de oostzijde wordt de begrenzing gevormd door de al gerealiseerde delen van Drielanden. Aan de zuidzijde wordt het gebied deels begrensd door het voorzieningencluster (onderwijsvoorzieningen, kerk en sportvoorzieningen) en deels door braakliggend terrein waar in een later stadium verdere uitbreiding van Drielanden-West plaats vindt. De wijk Drielanden ligt op de overgang van verschillende landschapstypen. Aan de zuid- en oostzijde liggen de uitlopers van de Veluwe met bosrelicten en houtwallen op de droge zandgronden. Aan de noordwestelijke zijde ligt het Wolderwijd, het wijdse randmeer van de Flevopolder. Drielanden-West is een laaggelegen polderlandschap met een rechthoekige verkavelingsstructuur. De verkavelingsstructuur is afgeleid van de Waterplassteeg, een oude ontginningsas die nog steeds herkenbaar is in het landschap. Drielanden-West kent tot op heden een agrarisch gebruik met cultuurgraslanden en akkers en is deels braakliggend. Op een aantal kavelgrenzen staan nog houtwallen. Verder zijn er weinig opgaande elementen in het gebied. Een deel van Drielanden-West is al bebouwd. Deze bebouwing bestaat uit een tweetal scholen, een kerk en een sportvoorziening. In de oostelijke rand van het plangebied stroomt de Beek van den Hooge Geest. Deze stroomt vanuit Ermelo richting Wolderwijd.
Een aantal reeds aanwezige elementen in het landschap vormen belangrijke dragers van de nieuwe wijk Drielanden-West. De twee belangrijkste dragers zijn de ‘Blauwe Long’ en de Waterplassteeg.
Blauwe long
Langs de oostzijde van het plangebied stroomt in noordelijke richting de Beek van den Hooge Geest. Deze stroomt vanuit Ermelo richting Wolderwijd. Deze beek blijft in de nieuwe situatie behouden en zal een beeldbepalende rol gaan spelen als structurerend element. De beek is onderdeel van de ‘Blauwe Long’, een parkachtige groene strook langs de beek. De ‘Blauwe Long’ vormt de grens tussen het laaggelegen Drielanden-West en het hoger gelegen plandeel Harderhout. Het gebied vormt de verbinding tussen de groengebieden van Ermelo en de Crescent. De beek mondt uit in de nieuw aan te leggen bergingsvijver van de Crescent.
Waterplassteeg
De Waterplassteeg is een oude landbouwweg van waaruit Drielanden vroeger ontgonnen is. De weg is in het nieuwe woongebied opgenomen als fietsverbinding die de hele wijk Drielanden doorkruist, zo ook Drielanden-West. Langs de Waterplassteeg liggen de relatief hooggelegen woongebieden zoals Harderhout, herkenbaar door de oude boerderijen en houtwallen. Verder doorkruist de Waterplassteeg het Centrumgebied van Drielanden. De Waterplassteeg blijft een kenmerkende landschappelijke lijn in het toekomstige woongebied.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
In het SVIR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6, lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:
Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.
In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk het versterken.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”
Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woningaantallen voor Drielanden-West en voor dit plangebied in het bijzonder passen binnen dit meerjarenprogramma.
Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.
De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:
Het doel is van scenario 2 is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een zeer gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei,reconstructie en transformatie.
Het accent bij het realiseren van nieuw woningaanbod ligt op de kwaliteit. Nieuwe woningen, voorzieningen en bedrijven moeten toegevoegde waarde bieden aan het palet van voorzieningen in de gemeente. De gemeente wil dit onder meer bereiken door het realiseren van bijzondere woonmilieus, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen, en door het inspelen op themagerichte of doelgroepgerichte woonmilieus;
De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:
In de structuurvisie wordt ervan uitgegaan dat Drielanden-West gedurende de planperiode wordt gerealiseerd. Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is Drielanden-West aangegeven als 'bestaand stedelijk gebied'
Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in het Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016 (vastgesteld door de raad in mei 2012). De hoofddoelstelling uit het beleidsplan luid als volgt: "Het doel is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei, reconstructie en transformatie".
Het streven is erop gericht om op elke locatie van enige omvang een woningbouwprogramma te realiseren overeenkomstig het in het Beleidsplan Wonen opgenomen referentiekader (lees: voorgestelde verdeling huur/koop en naar prijsklassen). Bij inbreidingslocaties speelt daarnaast mee dat de woningbouw ook moet bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de wijk.
Het Masterplan Wonen, zorg en welzijn is in april 2008 door de raad vastgesteld. Dit masterplan geeft aan hoe de koppeling tussen wonen, zorg en welzijn ruimtelijk gestalte kan krijgen, via het zogenoemde STAGG model en daaraan gekoppeld door woonzorgzone. Het STAGG model gaat ervan uit dat op wijkniveau voldoende voorzieningen beschikbaar zijn voor de zorgvragers. De woonzorgzone is een uitvloeisel van deze visie. Rondom wijksteunpunten zijn verschillende woon-zorgvoorzieningen gegroepeerd, van licht tot zwaar. In het wijkcentrum zijn diensten beschikbaar, zowel haaldiensten als brengdiensten. Dit alles veronderstelt verder een voldoende aanbod aan geschikte woningen en woonvoorzieningen, de nabijheid van voorzieningen als winkels en een toegankelijke en veilige openbare ruimte. Op termijn zijn vijf wijksteunpunten voorzien in Harderwijk, waarbij het masterplan voor het centrum van de stand (Binnenstad, Waterfront, Zeebuurt en Friesegracht) uitgaat van één wijksteunpunt voor dit gebied. In het reeds gerealiseerde deel van Drielanden is voorzien in een wijksteunpunt in het Centrumgebied, van waaruit ook de wijk Drielanden-West vooralsnog bediend zal worden.
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.
Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").
In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangeven. Het beleid is om in bestemmingsplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.
Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.
In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.
In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:
De gebiedscriteria in de welstandsnota zijn overwegend toegespitst op het consolideren en waar mogelijk verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het bestaand stedelijk gebied. Voor sommige nieuwe ontwikkelingen wordt niet volstaan met de (vrij algemene) welstandscriteria uit de welstandsnota, maar is het wenselijk om specifieke welstandscriteria te hanteren, zoals voor Drielanden-West. Voor het plangebied is een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld. Als dit beeldkwaliteitplan als welstandsbeleid door de gemeenteraad is vastgesteld gaan ze deel uitmaken van de welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met het bestemmingsplan worden vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorg dragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeften te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. In een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor het voorliggende plangebied is de milieugebiedsvisie “Drielanden” opgesteld. De milieugebiedsvisie is opgenomen in Bijlage 1 Milieugebiedsvisie.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden in het algemeen de volgende algemene uitgangspunten:
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld.
Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.
De hoofdgroenstructuur van Drielanden West vormt in aansluiting op die van het bestaande deel van Drielanden een markante structuur, met daarin mogelijkheden voor duidelijke en attractieve recreatieve routes richting het buitengebied.
Dit buitengebied dat Drielanden aan een aantal zijden omgeeft, bestaat uit aantrekkelijke landschappen, zoals de oevers langs het Wolderwijd, het parklandschap van de Groene Zoom en op enige afstand de Veluwe.
Het openbaar groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten.
Op diverse plaatsen zullen in Drielanden West speelplekken worden aangelegd. Het Speeltruimte-plan is hiervoor leidend met het oog op:
Het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid, zoals deze is opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), is gericht op een goede doorstroming van het verkeer. Naast de doorstroming van het verkeer dient daarbij ook de verkeersveiligheid en de leefbaarheid voldoende worden gewaarborgd. De uitvoering van het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid komt tot uitdrukking in onder andere verkeersveilige infrastructuur en in het stimuleren van gebruik fiets en openbaar vervoer.
De infrastructuur wordt conform het landelijk beleid ”Duurzaam Veilig” ingericht. Dit houdt onder andere in dat de ontsluiting van de woonwijken, het centrum en de industrie van Harderwijk zoveel mogelijk plaatsvindt op wegen met een verkeersfunctie. De wegen met een verkeersfunctie kenmerken zich door een inrichting die gericht is met name op de doorstroming van het verkeer en kennen veelal een snelheidsregime van 50 km/u. De verkeersveiligheid op deze wegen wordt geborgd door een scheiding tussen het gemotoriseerde verkeer en het fietsverkeer. Het fietsverkeer wordt over vrijliggende of aanliggende fietspaden/fietsstroken afgewikkeld.
De woonstraten van Harderwijk zijn opgenomen in zogenaamde verblijfsgebieden en zijn ingericht op het verblijven in en rond de directe woonomgeving. Deze wegen kenmerken zich door een laag percentage doorgaand gemotoriseerd verkeer, een menging van gemotoriseerd verkeer met het fietsverkeer, een snelheidsregime 30 km/u (30 km/u-zone) en in woonerven stapvoets of 15 km/u.
Door het creëren van veilige, directe en comfortabele fietsroutes wordt de groei van het autogebruik in de stad Harderwijk voor korte afstanden beperkt. Op deze wijze wordt de verkeersveiligheid en de leefbaarheid versterkt binnen Harderwijk.
Bij de ontwikkeling van de eerste fase van Drielanden-West is rekening gehouden met de ontsluiting van auto- en fietsverkeer. De afwikkeling van het autoverkeer vindt plaats via twee inprikkers vanaf de Groene Zoomweg, die op twee plekken de nieuwe wijk inkomen. Voor langzaam verkeer wordt de wijk onder andere ontsloten via de Waterplassteeg, deze verbindt de nieuwe wijk met de bestaande delen van Drielanden.
In deze paragraaf wordt indicatief aangegeven hoe het plangebied gesitueerd wordt in de toekomstige woonwijk Drielanden-West. In de Structuurvisie Drielanden-West 2015 is de ruimtelijke hoofdstructuur van heel Drielanden-West geschetst. De volgende paragrafen zijn ontleend aan de structuurvisie.
Drielanden-West wordt een woongebied dat ruimtelijk gescheiden wordt van overig Drielanden door een groenzone (de 'Blauwe Long'). Het is de bedoeling dat Drielanden-West een eigen karakter krijgt. Hoe een en ander precies wordt vormgegeven is nog niet vast te leggen. Wel wordt in onderstaande paragraaf de denkrichting tot op heden uiteengezet.
Het is de bedoeling om het grote gebied Drielanden-West op te bouwen uit een aantal landschappelijke en stedenbouwkundige karakteristieken, met herkenbare eigen verschijningsvormen. De vormgeving kan dan reageren op de situering binnen het gebied Drielanden. De ligging van het gebied leent zich voor een stedenbouwkundig plan waarin de ligging op de rand van de hoger gelegen uitlopers van de Veluwe en het lager gelegen gedeelte langs het randmeer zichtbaar wordt gemaakt.
Voor de ontwikkeling van Drielanden West is gekozen om met het stedenbouwkundig plan aan te takken op zowel de landschappelijke karakteristieken als de stedenbouwkundige karakteristieken die op de Veluwe te vinden zijn. Door 'Atelier voor stedenbouw, landschap en architectuur Loos van Vliet' is een hiertoe aan analyse opgesteld. Onderstaand zijn de belangrijkste karakteristieken toegelicht. Op basis van deze karakteristieken is de stedenbouwkundige hoofdstructuur voor het gebied opgesteld.
Bij het opstellen de hoofdstructuur is allereerst gekeken welke waardevolle landschappelijke kwaliteiten thans in het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied kent een aantal restanten van houtwallen. Deze zullen worden behouden, waar nodig versterkt en er zal, hierop aansluitend, een nieuwe houtwallenstructuur worden aangebracht waarbij de huidige verkavelingsopzet in het plan zichtbaar blijft. Deze orthogonale houtwallenstructuur zal worden doorsneden door een organisch gevormde hoofdwegenstructuur, begeleid door een prominente, doorlopende bomenrij. Op de kruisingen van deze hoofdwegenstructuur ontstaan een aantal brinken, met daarop ruimte voor grote bomen.
De bestaande watergang, die momenteel stopt ten oosten van het wijkpark 'de Blauwe Long', zal een vervolg krijgen door het plangebied. Deze watergang krijgt een natuurlijke en landschappelijke uitstraling, geïnspireerd op 'Veluwse' beken en vennetjes. Een structurerend element voor de gehele wijk Drielanden is het 'Waterplaspad'. Het 'Waterplaspad' vormt een restant van de oude verkaveling van het gebied en heeft momenteel een functie als oost-west langzaam verkeersverbinding. Deze structuur wordt in Drielanden West doorgezet en krijgt een breed profiel begeleid door groen. In het stedenbouwkundig plan ontstaat een centrale groene plek (buurtpark) waar een deel van de houtwallenstructuur, de watergang, hoofdverkeersstructuur en het 'Waterplaspad' samenkomen.
De noordzijde van de wijk grenst aan de buffervijver. Het is de bedoeling de halfronde vorm van de 'Crescent' af te maken en deze bebouwing zo vorm te geven dat er vanuit de wijk een duidelijke relatie met het water wordt gelegd en er zichtlijnen ontstaan tussen de wijk en het water en het achtergelegen Wolderwijd.
Een aandachtspunt voor alle gebieden is de verdeling van verschillende woningtypes over de verschillende woonbuurten. Mede in verband met de fasering van de wijk is tot op heden gekozen voor een vrij egale verdeling van woningtypes over de deelgebieden. Door juist te kiezen voor het inzetten van het juiste woningtype in het juiste deelgebied kunnen de verschillende karakters van de buurtjes versterkt worden.
Ruimtelijke hoofdstructuur Drielanden-West
Op basis van de beschreven stedenbouwkundige hoofdstructuur is het ruimtegebruik binnen het exploitatiegebied Drielanden-West globaal bepaald. Dit is verdeeld in de oppervlakte van de hoofdstructuur van water, groen en verkeer en de zogenaamde 'woonvlekken.
De hoofdstructuur wordt voorafgaand aan de planvorming vastgelegd. De hoofdstructuur is dan slechts inwisselbaar mits het totaal aantal vierkante meters woongebied en hoofdstructuur gelijk blijven. Binnen de woonvlekken vallen woningen, kavels, ontsluitingswegen, buurtgroen, infiltratievoorzieningen, parkeervoorzieningen etc.
Verkavelingsstudie 1e fase (concept en indicatief)
Drielanden-West wordt vanaf de Groene Zoomweg ontsloten door twee toegangswegen, de 'inprikkers'. Deze inprikkers ontsluiten elk een afzonderlijk gedeelte van Drielanden-West; In de nabijheid van de Groene Zoomweg worden geen verbindingen (voor auto's) tussen de beide wegen gemaakt, om doorgaand verkeer binnen de woongebieden te voorkomen.
Vanwege het feit dat aan de inprikkers ook woningen zijn gelegen, is gekozen voor een 30 km/u-regime. Om het verblijfskarakter te benadrukken hebben de inprikkers een smallere rijbaan profiel (5,0m in plaats van 5,50m) ten gunste van een breder trottoir (2,cm).
Er zijn enkele hoofdroutes voor het langzaam verkeer voorzien. In oost-westrichting is dat de Waterplassteeg, deze loopt in noordwestelijke richting door tot het onderwijscluster (twee basisscholen, een kerk en een sportvoorziening). In noord-zuidrichting is geprojecteerde route voor langzaam verkeer voorzien die via een reeds gerealiseerde tunnel onder de Groene Zoomweg aansluit op fietsroutes in het buitengebied van de gemeente Ermelo. Oostelijk daarvan ligt, in het groen (de blauwe long) een andere fietsroute in noord-zuidrichting. De noord-zuid langzaam verkeersroute wordt pas in gebruik genomen op het moment dat het zuidelijke deel van Drielanden-West (fase 3) gerealiseerd is.
De profielen van de woonstraten worden gekenmerkt door de uitstraling van een 30 km/u-zone door onder andere het toepassen van klinkers en smalle rijbaanbreedte. De profielbreedte van de rijbaan kan variëren van een 5,0 m breed tot een 4,50m. De woonstraten met bijna alleen ontsluiting voor de direct aangelegen woningen kennen een profielbreedte van 4,50m. In Drielanden West is er ruimte voor een zogenaamd woonhofje/-pleintje. In een woonhofje/-pleintje kan vermenging optreden tussen voetgangers/fietsers en gemotoriseerd verkeer zonder dat er direct sprake moet zijn van een officieel “woonerf ”. Bij het toepassen van haaksparkeren, is er sprake van een minimale rijbaanbreedte van 5,50m.
Het autobezit is vanaf de jaren zeventig verder toegenomen. De parkeernormen van nu liggen hoger dan die tijdens de bouw van de wijk Naam wijk. Met het toenemende autobezit en -gebruik is er dus door de decennia heen, maar vooral de laatste jaren, een steeds groter wordend parkeerprobleem ontstaan. De aanvragen (omgevingsvergunning) worden getoetst op het benodigde parkeeraanbod zoals opgenomen in de Parkeernormennota.
De hoofdontsluiting van de wijk is bestemd als 'Verkeer'. De overige infrastructuur, waaronder fietspaden en buurtontsluitingswegen valt onder de bestemming 'Wonen'.
De nieuwe wijk Drielanden ligt op de overgang van hoger liggende ‘droge’ gronden naar de nattere gebieden langs de voormalige Zuiderzee. Nu liggen daar de Randmeren. Deze overgang van droog naar nat, van de Veluwe naar het Wolderwijd, is ook zichtbaar in het aanwezige groen. Juist in Drielanden West is die overgang tussen verschillende milieus nadrukkelijk te ervaren.
Het gebied zal een eigen karakter krijgen, dat zich onderscheidt van de andere delen van Drielanden. Uitgangspunt is daarbij dat de ligging vlakbij de Veluwe duidelijk wordt in het ruimtelijk beeld (o.a. brinkjes met grote bomen) en daarnaast ook nattere milieus van de Veluwe en de overgang naar het lager gelegen deel bij het Wolderwijd aangegrepen worden om een apart woongebied te realiseren. Drielanden West wordt ruimtelijk gescheiden van overig Drielanden door het park de Blauwe Long, dat een aan water gerelateerde inrichting heeft zal aansluiten op de toekomstige Crescent-plas. De plas en omgeving zullen een belangrijke ruimte vormen in de nieuwe woonwijk en een bijzondere meerwaarde hebben voor de kwaliteit van de leefomgeving.
Oorspronkelijk waren in het agrarisch gebied dat nu Drielanden heet, nogal wat houtwallen aanwezig. Op de hoger gelegen drogere gronden bestonden deze hoofdzakelijk uit inlandse eik. In de nattere gebiedsdelen waren dit elzensingels. In Drielanden West wordt de oorspronkelijke beplantingsstructuur versterkt. Dit groen met volgroeide bomen zorgt voor een belangrijk sfeer- en structuurbepalend element in de nieuwe woonomgeving. Naast een bestaande houtwal van eiken en elzen (in het verlengde van een wal die ook aan de zuidzijde van de Groene Zoomweg aanwezig is) worden nieuwe groenstructuren met een dergelijk karakter aangelegd. Deze worden gecombineerd met sloten die in het gebied moeten zorgen voor de afwatering en een goede waterhuishouding .
Om de belevingswaarde van het te ontwikkelen gebied op voorhand al te vergroten, zal deze bestaande beplantingsstructuur vooruitlopend op de woningbouw worden aangevuld en versterkt. Dit gebeurt door bestaande houtopstanden te handhaven en nieuwe beplantingssingels en houtwallen toe te voegen in de oorspronkelijke rechtlijnige structuur. Ook worden om die reden op een aantal plekken alvast boomgroepen aangeplant. Met name bomen vormen immers de dragers van de groenstructuur. Volwassen bomen geven structuur aan de ruimte, zorgen voor beschutting, markeren bijzondere plekken en begeleiden belangrijke routes. Bomen zijn daarmee van groot belang voor de beleving van de buurt. Het zijn de beeldbepalende elementen, die mede het karakter en de identiteit van de wijk bepalen.
Het ontwikkelen en onderhouden van een duurzame groenstructuur van bomen vergt een lange adem. De dynamiek van het groen is namelijk van een wezenlijk ander tempo dan dat van bijvoorbeeld stedelijke en infrastructurele ontwikkelingen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal bewust omgegaan moeten worden met dit verschil in dynamiek; een weg is zomaar aangelegd, een gebouw staat er binnen een jaar, maar een boom heeft decennia nodig om tot wasdom te komen. Het is dan ook cruciaal om zorgvuldig met dit groenkapitaal om te gaan. Voor een duurzame instandhouding van het bomenbestand is het van belang dat bomen zowel de tijd als de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Een goede standplaats geeft een boom voldoende ruimte om te wortelen en zich te verankeren. Ook bovengronds dient er voldoende ruimte te zijn - de maat van de (uitgegroeide) boom moet passen binnen het profiel van bijvoorbeeld een laan. Soortkeuze, standplaats en inrichting van het wegprofiel dienen goed op elkaar afgestemd te zijn.
Een van de belangrijke functies van openbaar groen is het bieden van mogelijkheden voor recreatie. Het zorgt voor een prettige leefomgeving en biedt mensen ruimte en plekken om elkaar te ontmoeten. Voor kinderen ook in de vorm van aangelegde speelplekken en ruimte om in te spelen. Daarbij moet er ook aandacht zijn voor ontmoetingsmogelijkheden voor oudere jeugd (jongeren boven 10-12 jaar). Een samenhangende groenstructuur biedt ook mogelijkheden een aantrekkelijk ommetje te maken om bijvoorbeeld de hond uit te laten.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
Het plangebied is te beschouwen als stedelijk gebied. In visies en nota's van zowel gemeente als provincie wordt het gebied al geruime tijd aangeduid als stedelijk gebied. Het gebied ligt fysiek gescheiden van het buitengebied door de A28 en de Groene Zoomweg (rondweg) en ligt tussen de bestaande bebouwing van Drielanden en de bebouwing van het appartementencomplex Kasteel Groot Horloo in Ermelo.
De gemeenten in de Regio Noord-Veluwe hebben samen met de provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 voor Noord-Veluwe vastgesteld. Mede met het oog op nieuwe afspraken met de provincie in het kader van de Kwantitatieve Opgave Wonen 2013-2025, dat het oude Kwalitatieve Woonprogramma vervangt, hebben de samenwerkende gemeenten in de Regio Noord-Veluwe de Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014 opgesteld. Deze regionale woonvisie is na instemming van alle gemeenteraden, op 1 april 2015 goedgekeurd door het Dagelijks Bestuur van de regio Noord-Veluwe. Voordat deze regionale woonvisie is opgesteld, is voor de gehele regio de huidige situatie op de woningmarkt en de verwachte ontwikkelingen in de toekomst geanalyseerd, op basis van het landelijke woningbehoefte-onderzoek WoON 2012 en aanvullende analyses van daadwerkelijke verhuisbewegingen. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat, ondanks het feit dat de huishoudensgroei in de komende decennia afvlakt, er een behoefte blijft aan extra woningen. Op regioniveau zet de groei van het aantal huishoudens door in de toekomst.
Op 24 april 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de meest actuele bevolkingsprognose voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld. Op basis daarvan heeft de provincie de Regionale Woonagenda voor de periode 2013 – 2025 bepaald. Voor genoemde periode 2013 – 2025 is de kwantitatieve behoefte in de regio bepaald op 8.850 woningen. De regiogemeente hebben vervolgens in onderling overleg de bouwopgave per gemeente bepaald. Deze bouwopgave is uitgedrukt in een bandbreedte per gemeente. Voor Harderwijk ligt de bandbreedte van die bouwopgave tussen 2615 en 2877 woningen. Deze aantallen vormen ook de basis voor het gemeentelijk Meerjarenprogramma Woningbouw 2014 – 2024. In dit meerjarenprogramma zijn de diverse bouwlocaties benoemd waarop dit programma gerealiseerd zal worden.
De Ladder voor duurzame verstedelijking kijkt bij wonen niet alleen naar de kwantitatieve vraag, maar ook naar de kwalitatieve vraag. In de kwalitatieve benadering staan de kwaliteiten van de woonomgeving centraal, die kunnen worden vertaald naar woonmilieus. In het Beleidsplan Wonen in Harderwijk 2016 zoals vastgesteld in maart 2012 en geëvalueerd in mei 2015 is een referentiekader aangegeven waarin de te realiseren woningdifferentiatie (procentuele verdeling) van de verschillende woningcategorieën is vastgelegd (zie ook paragraaf 3.3.1).
Concluderend maakt de locatie onderdeel uit van het stedelijk gebied van Harderwijk en is in provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aangemerkt als stedelijk gebied. Met de uitvoering van voorliggend plan worden beschikbare gronden binnen het bestaand stedelijk gebied benut.
Gelet op de beschikbare plancapaciteit is Drielanden-West een belangrijke locatie voor de uitbreiding van de woningvoorraad van Harderwijk in de periode 2015 tot en met 2024. De locatie is bij uitstek geschikt om een aantrekkelijk woonklimaat te realiseren, waarin met een gedifferentieerd aanbod, alle doelgroepen bediend kunnen worden. Het te realiseren woningbouwprogramma zal zowel in de wijk als geheel, als ook in de drie afzonderlijke deelplannen een afspiegeling zijn van het referentiekader zoals dat is opgenomen in het Beleidsplan Wonen in Harderwijk 2016. Het plan voorziet daarmee in de actuele vraag, zowel kwantitatief als kwalitatief. De uitkomst van de toets aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ staat het beoogde bouwinitiatief niet in de weg.
Sinds 1987 geldt er in Nederland mer-plicht voor projecten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Zo kunnen de milieuaspecten volwaardig meewegen bij besluiten. De mer-plicht is gekoppeld aan een minimale omvang van de activiteit.
Toen in de jaren '90 de plannen werden ontwikkeld voor het bouwen van de woonwijk Drielanden is er milieueffectrapportage (MER) opgesteld. In deze rapportage is het gehele plangebied Drielanden meegenomen. Inmiddels is een groot deel van Drielanden (Drielanden-Zuid) gerealiseerd en is nu het laatste deel (Drielanden-West) van de uitbreidingswijk Drielanden aan de beurt. Aangezien de MER verouderd is en de regelgeving omtrent de MER gewijzigd, moet voor de ontwikkeling van Drielanden onderzocht worden of er een actualisatie moet plaatsvinden.
In 2004 en 2010 heeft de gemeente Harderwijk de MER van 1999 laten actualiseren. In een notitie (Milieu Drielanden-West, 14 oktober 2010, N001-4748116EMG-V01, zie ) is afgewogen of er milieu-informatie ontbreekt en aangevuld moet worden. Tevens is bekeken of het meest milieuvriendelijk alternatief (MMA)voldoende is meegenomen in de plannen voor Drielanden-West. Uit de notitie blijkt dat de milieuthema's conform het MER zijn verwerkt in de structuurvisie Drielanden-West.
Het meest milieuvriendelijke alternatief is aangevuld en geactualiseerd. Volgens de Wet milieubeheer dient ruimtelijk te worden aangegeven op welke wijze alternatieven uit de MER overwogen zijn. Hiervoor is het MMA beschreven en afgezet tegenover het ruimtelijk plan voor Drielanden-West. Hieruit blijkt dat de meeste maatregelen zijn overgenomen in de uitgangspunten voor Drielanden-West. Geen van de uitgangspunten is tegenstrijdig aan het MMA
In het kader van de planontwikkelingen in Drielanden-West is reeds in 1999 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch onderzoek uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek (RAAP-rapport 459, zie Bijlage 7 Archeologisch onderzoek). Tijdens het archeologisch onderzoek in het gebied Drielanden-zuid en -west zijn alleen losse archeologische vondsten uit de Steentijd en de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd gedaan. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten in de ondergrond. Het tijdens het onderzoek gevonden aardewerk dateert voor een belangrijk deel uit de tweede helft van de Late Middeleeuwen (1250-1500) of uit de 16e eeuw. De datering van het aardewerk komt in grote lijnen overeen met de in het rapport geopperde ontginningsperiode.
Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische resten aangetroffen. Het ontbreken van archeologische resten kan voor het grootste deel verklaard worden uit de bodemgesteldheid van het onderzoeksgebied Drielanden.
Tijdens het booronderzoek is vastgesteld dat het in het gebied uitsluitend bodems aanwezig zijn die onder zeer vochtige tot natte omstandigheden zijn gevormd. Bodems die op eertijds drogere omstandigheden wijzen, bijvoorbeeld podzolbodems, zijn in het gehele gebied niet aanwezig. Het gebied was in het verleden waarschijnlijk altijd te nat en daardoor onaantrekkelijk voor bewoning. Het resultaat van het onderzoek vormt derhalve een bevestiging van de lage archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied Drielanden. In dit verband kan ook gewezen worden op de hoge dekzandrug die het gebied in het zuiden flankeert en die ongetwijfeld een veel aantrekkelijker woonplaats voor de oude bewoners van het gebied vormde.
Op basis van de resultaten van het aanvullend archeologisch onderzoek in Drielanden-West worden geen aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek. Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten in deze wijken in de directe omgeving van het plangebied zijn er vanuit archeologie geen bezwaren en/of beperkingen ten aanzien van het plan. Conform het archeologiebeleid 2011-2015 is daarom geen verder archeologisch onderzoek vereist in kader van dit bestemmingsplan. Het is daarom ook niet nodig om een dubbelbestemming “archeologische waarde” in het plan op te nemen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet (Ffw). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. In het verleden zijn diverse onderzoeken gedaan naar de gevolgen van het plan Drielanden-West voor de natuur. Zo is bekend dat het plangebied momenteel nog als foerageergebied voor een das wordt gebruikt. Om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie heeft BügelHajema Adviseurs op 29 juni 2015 (rapport 116.00.01.23.00.06, zie Bijlage 8) advies uitgebracht. De conclusies uit het rapport worden hieronder weergegeven.
Het plangebied ligt niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van de Nbw 1998 of de Omgevingsverordening Gelderland zijn aangewezen als beschermd (natuur)gebied. Dergelijke gebieden liggen wel in de omgeving.
In de omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Veluwe. Uit de uitgevoerde voortoets komt naar voren dat er geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 worden verwacht.
Specifiek benoemen wij hier dat er ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woonwijk (project), met behulp van AERIUS Calculator, een stikstofberekening is uitgevoerd. In de PAS is een drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar op genomen voor een meldings-, dan wel vergunningplicht. Uit de stikstofberekening komt naar voren dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen, als gevolg van het verkeer in Drielanden-West, ruim onder de 0,05 mol per hectare per jaar blijft.
Het opstellen van een passende beoordeling, dan wel de noodzaak voor een vergunning op grond van de Nbw 1998 is voor het plan dan ook niet aan de orde.
Het plan leidt in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet tot significante aantasting van de kernkwaliteiten van het Wolderwijd (GNN en GO); het plan is niet in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de natuurwaarde van het plangebied de laatste jaren is afgenomen. In het kader van mogelijke verbodsovertredingen van de Ffw zijn de navolgende aspecten van belang.
Op een korte afstand ten zuiden van het plangebied is een dassenburcht aanwezig (dassenburcht Horlo). Het plangebied vormt voor de dassen die de burcht bewonen belangrijk foerageergebied. Als gevolg van het verlies van het plangebied als foerageergebied zal de dassenburcht Horlo worden verstoord (artikel 11 Ffw). Voor het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw is een compensatieplan opgesteld. In overleg met de voormalige Dienst Landelijk Gebied is er gekozen voor volledige compensatie van de dassenburcht elders, buiten het plangebied, voordat het plan Drielanden-West (en ook het plan Groene Zoom) gerealiseerd wordt. Vervolgens is een ontheffingsaanvraag ingediend en deze is op 26 oktober 2012 toegekend. Van belang is dat de compenserende maatregelen genomen worden voordat Drielanden-West wordt ontwikkeld.
Ten aanzien van vogels in het algemeen dient bij uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen (artikel 11 Ffw). Dit kan plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Ffw. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Over het algemeen is het nest van vogels alleen beschermd wanneer dit in gebruik is om een broedsel groot te brengen (tijdens het broedseizoen). Bij enkele vogelsoorten is het nest echter jaarrond beschermd (dus ook buiten het broedseizoen). Het betreft hier onder meer boomvalk. Van boomvalk is tijdens het broedseizoen van 2015 in een elzen-singel een nestplaats van boomvalk aangetroffen. Het betreffende nest is in 2015 door zwarte kraaien gebouwd en was in mei 2015 nog als nestplaats door zwarte kraaien in gebruik. Boomvalk bouwt zelf geen nest, maar maakt gebruik van de (oude) nesten van zwarte kraai. Het ligt in de verwachting dat zwarte kraai (als nest leverancier) en boomvalk, doordat elzensingels worden ingepast en versterkt, als broedvogel binnen het plangebied zullen blijven voorkomen.
Daarbij wordt opgemerkt dat de elzensingel met daarin de nestboom van 2015 in ieder geval wordt behouden. Bij het toekomstige beheer van de boomsingels dient wel specifieke aandacht te zijn voor boomvalk. Ook rond het plangebied is zwarte kraai een algemene broedvogel, waarmee ook buiten het plangebied, zoals de randzone van het Wolderwijd, potentiële nestplaatsen beschikbaar zijn.
Verstoring en vernietiging van jaarrond beschermde nestplaatsen van boomvalk zijn ook buiten het broedseizoen ontheffingsplichtig. Verbodsovertredingen ten aanzien van boomvalk worden op voorhand echter niet verwacht. Een ontheffingsaanvraag is daarmee niet aan de orde.
Binnen het plangebied komen verschillende op basis van de Ffw licht beschermde plant- en diersoorten voor. Als gevolg van de beoogde activiteiten kunnen verbodsovertredingen worden verwacht (artikel 8 tot en met 11 Ffw). In het geval van ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor licht beschermde soorten een vrijstelling voor de relevante verbodsbepalingen. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen activiteiten is een ontheffingsaanvraag voor deze soorten niet aan de orde. Wel blijft de zorgplicht van toepassing. Het verdient de aanbeveling om de standplaatsen van gewone dotterbloem te karteren om deze zo mogelijk te sparen.
De gemeente Harderwijk treft voorbereidingen om in Harderwijk de nieuwbouwwijk Drielanden-West te realiseren. Drielanden-West is het sluitstuk van de gehele wijk Drielanden. De gemeente Harderwijk heeft aan Tauw (Actualisering Watertoets Drielanden West te Harderwijk, R001-1228363WPE-avd-V01-NL, 23 juni 2015, zie Bijlage 9) en Antea Group (Geohydrologisch onderzoek Drielanden-West, Harderwijk, 10269-400580, 21 april 2015, zie Bijlage 10) gevraagd om op basis van het laatste verbeelding de structuur voor de waterhuishouding nadere invulling te geven. Het gaat hier dan specifiek over:
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
De basis hiervoor is het watertoetsrapport met onderliggende bijlagen waarin keuzes zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishouding.
De uitwerking is uitgevoerd in overleg met onder andere Waterschap Vallei en Veluwe, Rijkswaterstaat, Provincie Gelderland en de gemeenten Ermelo en Harderwijk.
De ontwikkelingen hebben invloed op de oppervlaktewaterstructuur en de grondwaterstroming in de omgeving. In deze waterparagraaf is aangegeven welke rol water vervult in de ontwikkeling van het plangebied. Onderwerpen die aan bod komen zijn de beschrijving van de huidige situatie, een beschrijving van de nieuwe situatie, de relevante wateraspecten en het doorlopen proces.
De watertoetsprocedure is voor de invulling van de waterhuishoudkundige aspecten gevolgd door vanaf het begin de waterbeheerders en overige stakeholders in het ontwerpproces te betrekken.
Voor Drielanden-West zijn de eerste overleggen in het jaar 2004 gevoerd, daarvan is destijds een watertoets rapportage voor opgesteld. Echter door het verplaatsen van de das en de economische crisis is de ontwikkeling stil komen te liggen. In 2014 is weer begonnen de voorbereiding van nieuwe planologische procedures weer opgepakt en vanwege nieuwe inzichten in het moderne waterbeheer is ook de watertoets procedure hervat.
Hiervoor zijn tussen maart en juni 2015 een drietal watertoets overleggen geweest waarin gezamenlijk afspraken en uitgangspunten zijn geformuleerd om voor Drielanden West een door alle stakeholders gedragen waterstructuur te geven die toekomstbestendig is.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Harderwijk. De noordwest grens wordt gevormd door de Rijksweg A28. Aan de oost kant ligt de bestaande nieuwbouwwijk Drielanden en de zuidzijde wordt begrensd door de Groene Zoomweg.
De maaiveldhoogte in het plangebied loopt af van circa 3 m +NAP in het zuidoosten tot circa 1,25 m +NAP in het noorden.
In het plangebied worden twee bodemtypen aangetroffen. Het grootste deel van het plangebied bestaat uit beekeerdgronden, bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand. In het westelijke deel van de beekeerdgronden komt een zavel- of kleidek voor van 15 à 40 cm dik. In het noordwestelijke deel van het plangebied bevinden zich kalkarme poldervaaggronden, bestaande uit zavel, profielverloop 2, met pleistoceen zand beginnend tussen 40 en 120 cm.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een vrijwel zuidwestelijk gerichte grondwaterstroming.
De berekende isohypsen van het freatisch grondwater zijn met modelberekening voor Drielanden bepaald voor respectievelijk de gemiddelde zomer-, wintersituatie en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). In de wintersituatie ligt de grondwaterspiegel in de zuidoostelijke punt van Drielanden-West op circa 2,25 m +NAP en bij de noordwestelijke rand (de A28) op circa 0,5 m +NAP. In de zomersituatie ligt de grondwaterspiegel enkele decimeters lager.
Vanuit het Veluwe massief stroomt grondwater het plangebied binnen. Een deel hiervan kwelt op en wordt afgevoerd door het oppervlaktewaterstelsel richting het Wolderwijd. Het grootste deel van het kwelwater uit het Veluwe massief kwel op in het Wolderwijd en (voornamelijk) Flevoland.
Drielanden-West ligt in twee stroomgebieden. Het grootste deel van het plangebied ligt in het stroomgebied van de Beek van de Hoge Geest. Een klein gebied in het noordoosten, globaal waar de bergingsvijver de Crescent gepland is, ligt in het oorspronkelijk stroomgebied van de Tonselsebeek.
Neerslag, ontwateringswater uit landbouwgebieden en kwelwater worden vanuit de stroomgebieden afgevoerd via greppels, sloten en beken. Het oppervlaktewater kent een vrije lozing op het Wolderwijd. In het deel van Drielanden dat al is gerealiseerd, ligt een stelsel van sprengkoppen en singels. De oppervlaktewaterstructuur in en rond het plangebied wordt hieronder beschreven.
Ten noordwesten van de A28 ligt het randmeer Wolderwijd. Het Wolderwijd kent een winterpeil van NAP - 0,30 m en een zomerpeil van NAP - 0,05 m. Het Wolderwijd ontvangt overtollig oppervlaktewater uit Drielanden. In de huidige situatie vindt deze afwatering plaats via twee duikers onder de A28 door.
Conform het Deltaprogramma 2015 wordt het winterpeil in het Wolderwijd tot 2050 niet aangepast. Voor de periode na 2050 blijft voor het IJsselmeer de optie open om het winterpeil beperkt mee te laten stijgen met de zeespiegel (maximaal 30 cm), maar alleen als dat noodzakelijk en kosteneffectief is. Voor het Markermeer en de Veluwerandmeren (inclusief Wolderwijd) wordt ook na 2050 geen stijging van het gemiddeld winterpeil voorzien: in geval van verdere stijging van het IJsselmeer na 2050 treedt het ontkoppelingsbesluit in werking. Het zomerpeil in het IJsselmeer, het Markermeer en de Zuidelijke Randmeren kan op langere termijn mogelijk een grotere bandbreedte krijgen tussen NAP - 0,40 en + 0,10 m. Over het zomerpeil in het Wolderwijd (onderdeel van de Veluwerandmeren) wordt in Deltaprogramma 2015 niets genoemd. In de ‘Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan’, d.d. december 2014, is aangegeven, dat ook na 2050 geen verandering in het peilbeheer in de zomer optreedt in de Veluwerandmeren. Initiatiefnemers blijven zelf verantwoordelijk voor eventuele schade in buitendijkse gebieden.
Beken, sloten en greppels binnen plangebied
Door het plangebied lopen twee samengevoegde beken: de Beek van de Hoge Geest vanuit het zuiden en de Tonselsebeek vanuit het oosten. Beide beken worden voornamelijk gevoed met overtollig neerslag- en ontwateringswater uit het aangrenzende landbouwgebied. Bij hoge grondwaterstanden wordt ook kwelwater van het Veluwemassief afgevoerd. De huidige functie van het plangebied is landbouw. Om de voor landbouw vereiste minimale drooglegging te bereiken, bevindt zich in het gebied een systeem van sloten en greppels. Deze sloten wateren via de hoofdwatergangen af op het Wolderwijd en zijn in droge perioden niet watervoerend. Langs de A28 loopt een ontwateringssloot.
Op basis van periodieke metingen van 5 jaar blijkt dat de kwaliteit van het water in de beken en sloten is vanwege het landbouwkundig gebruik van de grond niet hoog (nutrientrijk). Gedetailleerde gegevens over de waterkwaliteit in het plangebied zijn niet aanwezig.
Singels en sprengkoppen in bestaand stedelijk gebied
In het reeds gerealiseerde deel van Drielanden ligt een oppervlaktewatersysteem dat bestaat uit singels en sprengkoppen. De sprengkoppen snijden het eerste watervoerende pakket aan en worden dus gevoed met grondwater. Dit grondwater is afkomstig van het Veluwemassief en heeft een hoge kwaliteit. Het grondwater wordt via de singels afgevoerd naar het Wolderwijd.
In de huidige situatie is geen riolering aanwezig in het gebied.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar. De gemeente heeft een zorgplicht om bij nieuwbouw toekomstige grondwateroverlast te voorkomen
Het waterschap is ook verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie (buiten de oevers treden) plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
Bij aanleg van de totale uibreidingswijk "Drielanden" is met waterbeheerder afgesproken dat hemelwater tot een neerlag gebeurtenis met een herhalingstijd van 10 jaar (T=10) binnen het gebied geborgen kan worden. Het plangebied Drielanden West maakt onderdeel uit van Drielanden en een belangrijk deel van de genoemde berging wordt gerealiseerd middels tijdelijke buffering in een waterschijf bovenop het streefpeil van de Crescent vijver (gereguleerd peilbeheer). Deze vijver maakt onderdeel uit van plangebied Drielanden West.
Voor de toekomstige inrichting van het plangebied zijn in de watertoetsprocedure randvoorwaarden en eisen opgesteld waaraan voldaan moet worden voor een duurzaam watersysteem.
Zo moet aangetoond worden dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd binnen de eisen van het waterschap (T=10 en T=100) en dat de in de toekomstige situatie de bestaande kwelflux niet negatief wordt beïnvloed. Tevens is aandacht besteed aan de waterkwaliteit.
Antea Groep heeft voor het bepalen van de aanleghoogten en berekenen van de toekomstige verwachte grondwaterstanden en kwelfluxen het bestaande grondwatermodel herzien met de nieuwe inzichten en afspraken. Daarnaast is ook het bestaande oppervlaktewatermodel van heel Drielanden uitgebreid met de ontwikkeling Drielanden-West.
In de watertoets overleggen zijn varianten benoemd die met beide modellen zijn doorgerekend. Hierbij moet gedacht worden aan variërende grootte van de Crescent-vijver (6,5 of 4,5 ha) als aanvulling op de totale waterberging van de totale wijk Drielanden. Ook is berekend wat de effecten zijn als met streefpeilen gevarieerd wordt (NAP +0,3 meter tot NAP +0,8 meter), met verschillende waterdiepten (1 tot 1,5 meter) en wel of geen plas/dras situatie.
Door de resultaten van het oppervlaktewater- en grondwatermodel te analyseren is in overleg met de projectgroep een optimale variant vanuit de waterhuishouding gekozen. Zo bleek bijvoorbeeld dat kijkende naar de waterkwaliteit een diepe vijver niet ongunstiger is voor de omvang van de kwelflux.
Al met al is in overleg besloten voor een Crescent vijver met een omvang van minimaal 4,5 ha. Het streefpeil is bepaald op NAP +0,50 voor heel Drielanden-West. Bij een T=100 gebeurtenis kan het waterpeil tijdelijk oplopen naar NAP 1,00+ mNAP. Met een minimale maaiveld hoogte van 1,60+ mNAP is er dan nog voldoende waking (veiligheidsbeleving).
De peilscheiding van de bestaande singel lang Tubadreef (NAP +0,80 m naar NAP +0,50 m kan in het plangebied worden kozen maar ook eventueel op de oostelijke rand van Drielanden-West. Voor het effect op de kwelflux is dit niet onderscheidend.
Ten aanzien van de waterkwaliteit is de minimale waterdiepte 1,5 meter in de gehele vijver (bodemhoogte NAP -1,0 meter).
Vanuit beeld- en waterkwaliteit is afgesproken dat zo veel mogelijk natuurvriendelijke oevers worden toegepast, maar dat geen grootschalige plas/dras situatie worden gerealiseerd (beheer- en onderhoud).
Natuurvriendelijke oevers worden aangelegd waar mogelijk bij overgang naar openbaar gebied. Beschoeide oevers worden aangelegd bij de overgang naar privaat terrein.
Het beheer van de beek, singels en vijver komt bij Waterschap Vallei en Veluwe te liggen. Overige watergangen, inclusief duikers, komen qua beheer bij de gemeente Harderwijk te liggen.
Wat betreft de waterkwaliteit is ervoor gekozen om de Beek van de Hoge Geest niet te combineren met het watersysteem van Drielanden om te voorkomen dat eutrofiering optreedt van de vijver die gevoed wordt met het nutriënt arme kwelwater. Dit risico is voor het relatief kleine volume van de vijver veel groter dan voor het Wolderwijd.
Om dezelfde reden is er voor gekozen om de overstorten van de bergbezinkvoorzieningen (BBB) van Harderwijk en Ermelo via de Beek van de Hoge Geest niet op de vijver te laten uitmonden, maar via de beek ongebufferd af te voeren naar het Wolderwijd. Ook is het effect van deze randvoorzieningen bij een overstortsituatie op de Beek van de Hoge Geest en Wolderwijd in de watertoets beschreven. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de uitmonding van de Beek van de Hoge Geest op het Wolderwijd incidenteel en lokaal tijdelijk een verslechterde waterkwaliteit kan ontstaan. Echter voor het gehele Wolderwijd zijn geen negatieve effecten te verwachten.
Parallel aan deze waterparagraaf zijn Waterschap Vallei en Veluwe en Rijkswaterstaat op grond van het Waterakkoord (2008) met elkaar in gesprek aangaande de afspraken met betrekking tot het afvoeren van water uit de randvoorziening BBB-Drielanden. Compenserende maatregelen zijn binnen deze watertoets niet nodig.
Ook zijn tussen waterschap Vallei en Veluwe en Rijkswaterstaat afspraken gemaakt over het beheer en onderhoud van het laatste deel van de Beek van de Hoge Geest. Ter plaatse wordt een A-watergang gecombineerd met de bestaande bermsloot van de Rijksweg A28. In de watertoetsoverleggen hebben beide partijen tegen elkaar uitgesproken dat dit geen probleem is en dat gezamenlijk hiervoor afspraken worden gemaakt.
In het oppervlaktewatermodel (Sobek) is berekend dat de oostelijke duiker onder rijksweg A28 in de toekomstige situatie voldoende groot gedimensioneerd is en dat deze voldoet aan de gestelde hydraulisch eisen. De bestaande duikers onder het fietspad benedenstrooms van de oostelijke duiker onder de A28 moeten wel verdiept aangelegd worden.
Voor de westelijke duiker onder de Rijksweg A28 is dit niet het geval. Hoewel er geen hydraulische knelpunten in het watersysteem bovenstrooms van de westelijke duiker worden berekend voldoet deze duiker niet aan het criterium ten aanzien van de maximaal toegestane stroomsnelheid. In het rapport van Antea Group is aangegeven dat deze duiker vanuit waterhuishoudkundig oogpunt niet vergroot hoeft te worden maar wel wordt aangeraden om erosiebestendige maatregelen te nemen.
In het watertoets overleg is besloten om vooralsnog niet deze duiker te vergroten, tenzij uit onderzoek (van Rijkswaterstaat) blijkt dat deze in slechte staat verkeerd.
De minimale toekomstige aanleghoogte (maaiveld) ligt op 0,7 meter boven op de toekomstige gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). De minimale hoogte in verband met hoogwaterbescherming tegen overstroming vanuit het Wolderwijd is NAP + 1,60 m.
Aangezien het plangebied hellend is en de toekomstige stedenbouwkundige inrichting nog niet bekend is zal in de verdere ontwikkeling de exacte hoogte bepaald moeten worden. Het gebied kan bijvoorbeeld in een aantal terrassen worden in gedeeld uitgaande van het bovenstaande criterium.
Aandachtspunt is dat als gevolg van hogere EPC normen steeds vaker een dikkere vloerisolatie kan worden toegepast dan traditioneel gebruikelijk (en daardoor eventueel een dieper gelegen kruipruimte). Bij bepaling van bouwpeil dient hiermee rekening gehouden te worden om voldoende marge met de hoogst optredende grondwaterstand te bewaken.
Het huishoudelijk afvalwater binnen Drielanden-West wordt onder vrijverval ingezameld en ook onder vrijverval afgevoerd naar het westelijk gelegen bestaande woonwijk Drielanden. Het bestaande rioolstelsel/gemaal is ontworpen op deze extra aanvoer en de bestaande riolering ligt diep genoeg om het afvalwater uit Drielanden-West te ontvangen.
Om,met voldoende gronddekking op de rioolbuizen, ook afvalwater vanuit de zuidwestelijke hoek van het plangebied onder vrijverval af te kunnen voeren. betekent dat mogelijk lokaal het maaiveld hoger aangelegd moet worden.
Een belangrijk algemeen principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie
beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Vanuit de ervaringen van de gemeente Harderwijk is bekend dat het toepassen van infiltratievoorziening ter plaatse van Drielanden-West alleen kan werken als dit kunstmatig worden toegepast (bodemverbetering). In het Geohydrologisch onderzoek (zie Bijlage 10) is dit beschreven. In het moderne waterbeheer is dit niet meer een logische keuze. Op basis van de relatief hoge grondwaterstanden en bodemgesteldheid ter plaatse van Drielanden-West wordt afgeraden om hemelwater lokaal in de bodem te infiltreren.
Kijkend naar het stedenbouwkundig plan worden de groenstructuren (houtwallen) gebruikt om droogvallend oppervlaktewater te realiseren die een drainerende en afvoerende functie hebben. Besloten is om deze watergangen niet te compartimenteren omdat het hoofdwatergangen systeem en de Crescent vijver voldoende waterberging hebben.
Vanuit het uitgeefbaar terrein kan de hemelwaterafvoer aangesloten worden. Afhankelijk van de situatie en transportafstand kan dit zowel bovengronds als ondergronds. Bij een ondergrondse voorziening moet gedacht worden aan hemelwaterriolering. Bij ondergrondse gescheiden hemelwateriolering op private percelen moet rekening gehouden worden met risico op foutaansluitingen. Niet alleen bij aanleg, maar vooral bij eventuele wijzigingen door particulieren in de toekomst. Bij bovengrondse voorzieningen wordt gedacht aan goten in de weg. Speciale aandacht moet besteed worden aan de achterkanten van woningen en tuinen. Daarnaast is in de straat verhang nodig om het water te laten stromen, wat weer van invloed is op de drempelhoogte van woningen. In overleg met de bouwers/ontwikkelaars van het gebied dient dit afgestemd te worden. Het is vanuit beheer gewenst om te komen tot een duidelijke, eenduidige en vooral begrijpelijke hemelwaterstructuur voor Drielanden-West.
In deze paragraaf komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer), geluid (Wet geluidhinder), externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer)en luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit).
Daarnaast is op basis van het milieubeleidsplan Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid vastgesteld. Voor de wijk Drielanden heeft dit geresulteerd in het Milieukwaliteitsbeeld Drielanden. Om de leefomgevingskwaliteit binnen een plangebied te optimaliseren zijn de volgende beleidseisen vastgelegd:
Algemeen
Drielanden West ligt in de zone ‘arseengebieden’ van de Nota bodembeheer. In dit gebied komt arseen in de bodem van nature verhoogd voor. Voor dit gebied geld een lokale maximaal waarde (LMW) van 76 mg/kg d.s., deze is gelijk aan de interventiewaarde.
Op basis van de asbestsignaleringskaart blijkt dat op een beperkt aantal plaatsen een grote kans is op het voorkomen van asbest. Alsmede de aanwezigheid van mogelijk asbest houdende puinpaden.
Onderzoek
In februari 2015 heeft op de locatie een verkennend en aanvullend bodemonderzoek en asbest in grond- en puinonderzoek plaatsgevonden (PJ Milieu BV, 1501901A, 20 februari 2015, zie Bijlage 3).
Grond
In de bovengrond zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan arseen aangetoond. Inde ondergrond slecht in lichte mate. Het grondwater zijn ook licht tot sterk verhoogde concentraties aan arseen aangetroffen. Licht tot matig verhoogde concentratie aan barium. Daarnaast ook nog enkele andere parameters licht verhoogd gemeten.
Asbest
Tijdens de veldinspectie zijn binnen het plangebied, 2 puinpaden aangetroffen en onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Eén van de paden bevat over de volle lengte (ca. 200 m) een verontreiniging met asbest ver boven de toegestane norm.
Conclusie bodem
De locatie is niet zonder meer geschikt voor woningbouw. Arseen is verhoogd boven de maximale waarde. Omdat het van nature is, is het geen geval van bodemverontreiniging en is de Wet Bodembescherming niet van toepassing. Conform de nota bodembeheer van de Regio Noord-Veluwe mag deze arseenhoudende grond niet worden toegepast.
Conclusie grond
Op enkele plaatsen is arseen boven de maximale waarde aangetroffen. Aangezien arseen van nature voorkomt, is er geen sprake van bodemverontreiniging en is de Wet Bodembescherming niet van toepassing. Conform de nota bodembeheer van de Regio Noord-Veluwe mag deze arseenhoudende grond niet worden toegepast.. Deze grond moet apart naar een erkend verwerker worden afgevoerd. Tijdens grondwerkzaamheden moet de richtlijn CROW132 met betrekking tot werken met verontreinigde grond in acht worden genomen.
Conclusie Asbest
Het puinpad verontreinigd met asbest zal volledig worden verwijderd. Hiertoe moet een saneringsplan worden ingediend bij de provincie Gelderland.
Grondwater
Gezien de sterk verhoogde concentraties aan arseen en de troebelheid van het grondwater is het niet aan te bevelen dit water te gebruiken voor beregening, e.d.
Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het streven naar een optimale leefomgevingskwaliteit. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op milieuzonering, gericht op voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.
Binnen het plangebied is de bestemming maatschappelijk opgenomen. Onder deze bestemming vallen onder andere scholen en kerkgebouwen.
Voor deze voorzieningen moet beoordeeld worden of de invloed van de scholen en het kerkgebouw op de omgeving aanvaardbaar zijn. Afhankelijk van de invloed worden milieubelastende activiteiten ingedeeld in categorieën met daarbij behorende afstandseisen tot gevoelige functies, in dit geval woningen. Beoordeeld is of er ter plaatse van woningen sprake is van hinder veroorzaakt door geluid, stof, geur of risico. De afstanden worden per milieuaspect bepaald aan de hand van de VNG-publicatie, “Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (2009)”.
Onderstaande tabel (bron: Bedrijven en milieuzonering, geeft een overzicht van de milieubelastende functie die middels dit bestemmingsplan mogelijk zijn gemaakt en de daarbij behorende minimale afstanden vanaf de grens van het terrein tot de gevels van de omliggende woningen (milieugevoelige functie).
Omschrijving | SBI-2008 | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie |
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs Omschrijving | 852, 8531 | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 |
Kerkgebouwen e.d. | 9491 | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 |
Gymnastiekzalen | 931-F | 0 | 0 | 30C | 0 | 2 |
Uit de tabel blijkt dat er alleen vanuit het aspect geluid afstandseisen gelden tot gevoelige functies. Aangezien de hindercontouren niet over de geplande woningen liggen wordt geen hinder verwacht van de maatschappelijke voorzieningen.
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen en recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
In de nabijheid van het plangebied was aan de Horloseweg 38 één varkenshouderij gevestigd. Dit bedrijf heeft haar activiteiten inmiddels gestaakt. Geur vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel om woningbouw mogelijk te maken in het plandeel fase 1 van Drielanden-West. Wanneer een bestemmingsplan de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen/woningen mogelijk maakt, moet beoordeeld worden of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. In de omgeving van woningen zijn vaak allerlei geluidsbronnen aanwezig die negatieve invloed kunnen hebben op de leefomgevingskwaiteit. Onderzocht moet worden wat de geluidbelasting van deze bronnen is op woningen en andere geluidgevoelige functies.
Wegverkeerslawaai
Langs een verkeersweg ligt een planologisch aandachtsgebied. Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde is 48 dB.
Door middel van een procedure besluit hogere grenswaarde kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een hoogst toelaatbare waarde. De hoogte van deze hoogst toelaatbare waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied.
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en voor 30 km/u-wegen, omdat er geen zones gelden. Deze wegen veroorzaken meestal geen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde. Dat kan wel voorkomen bij een klinkerweg of een weg met relatief veel verkeer. In de jurisprudentie is om deze reden bepaald dat een akoestische afweging bij het opstellen van een ruimtelijk plan nodig is met een verwijzing naar een goede ruimtelijke ontwikkeling.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de akoestische aspecten in beeld te brengen en te toetsen aan wet en regelgeving en plaatselijk beleid.
De volgende wegen hebben invloed op de leefomgevingskwaliteit in het plangebied en zijn in het akoestisch onderzoek beoordeeld:
De volgende conclusies zijn gebaseerd op het akoestisch rapport (Geluidsonderzoek Drielanden-West fase 1, Harderwijk, ODNV, 3 juli 2015, Bijlage 5 bij deze plantoelichting is gevoegd):
De geluidbelasting van de A28 is binnen het gehele plangebied ten hoogste 48 decibel en voldoet daarmee aan de Wet geluidhinder. Voorwaarde hierbij is wel dat de akoestische afscherming langs de A28 volledig wordt gerealiseerd. Dit houdt in dat de huidige geluidswal van 5 meter wordt voorzien van een geluidsscherm van ten minste 3 meter hoog. Daarnaast moet het geluidscherm van de A28 doorlopen langs de Groene Zoomweg (zie hiervoor het Akoestisch onderzoek, Bijlage 5).
Met deze maatregelen vormt de A28 geen belemmering voor woningbouw in fase 1.
De genoemde akoestische maatregelen zijn nodig voor heel Drielanden-West en slechts in beperkte mate voor de eerste fase. Om de mogelijkheid te hebben op een later moment de geluidmaatregelen te realiseren, is de geluidsbelasting voor alleen fase 1 onderzocht in de huidige situatie. Dit betekent dat alleen is uitgegaan van de huidige grondwal, zonder het geluidsscherm. Hiervoor heeft de Omgevingsdienst Noord-Veluwe een aanvullende memo (zie Bijlage 6 Memo geluidbelasting zonder topscherm). Hieruit blijkt dat op de kapverdieping van de bebouwing die meest noordwestelijk is geprojecteerd sprake is van een geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Het geprojecteerde appartementengebouw nabij de scholencluster heeft een te hoge gevelbelasting op de vierde verdieping. Om de gelegenheid te bieden fase 1 te realiseren zonder de akoestische maatregelen is het plan na terinzagelegging aangepast. De kapverdieping van de geprojecteerde woningen in de noordwesthoek moet worden voorzien van een dove gevel. De hoogte van het appartementengebouw wordt daarom beperkt tot 9 meter. Beide beperkingen kunnen met een binnenplanse afwijking worden opgeheven als het geluidsscherm is gerealiseerd.
Geluidsbelasting fase 1 zonder topscherm
Uit de berekeningen blijkt dat het geluid van de Groene Zoomweg niet boven de voorkeursgrenswaarde van 48 decibel uitkomen.
De Groene Zoomweg vormt dan ook geen belemmering voor woningbouw.
Op de wegen in fase 1, wordt een snelheidsregime gehanteerd van maximaal 30 km/uur. De wet geluidhinder is daarmee niet van toepassing. Over de toegangsweg vanaf de rotonde met de Groene Zoomweg zal echter relatief veel verkeer rijden. In het kader van goede ruimtelijk ordening is dan ook in het akoestisch onderzoek onderzocht welke geluidbelasting er op de omliggende woningen te verwachten is.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de binnenplanse weg, kan oplopen tot 54 decibel. Met deze geluidbelasting wordt niet voldaan aan het milieukwaliteitsbeeld voor de wijk Drielanden.
Voor de wijk Drielanden is namelijk als beleidseis opgenomen dat de geluidbelasting van de binnenplanse wegen blijft onder de voorkeursgrenswaarde (48 dB), ook als het gaat om 30 km/uur wegen en woonerven.
De afstand tot aan de weg is ten opzichte van een eerdere stedenbouwkundige opzet enigszins vergroot. De akoestische effecten van deze verschuiving zijn echter minimaal. Het plan biedt geen ruimte om de afstand van de woningen tot aan de weg verder te vergroten. Deze afstandsvergroting resulteert niet in de situatie dat voldaan wordt aan de beleidseisen uit het milieubeleidsplan.
Geluidbelasting als gevolg van wegen in het plangebied
In bovenstaand figuur zijn de geluidbelastingen weergegeven die veroorzaakt worden door het verkeer op de binnenplanse wegen. De woningen met een geluidbelasting van meer dan 48 decibel zijn in geel aangegeven.
Afwijken beleid
Het doel van de beleidseis is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. De maximale geluidbelasting is aan de beleidseis gekoppeld omdat er in het Bouwbesluit geen eisen worden gesteld aan extra akoestische gevelmaatregelen bij 30 km/uur wegen die een geluidbelasting veroorzaken boven de voorkeursgrenswaarde.
Het stringent hanteren van de beleidseis levert een onuitvoerbaar plan op. Om toch aan het doel van de beleidseis te voldoen, namelijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, wordt er in dit bestemmingsplan voor gekozen om onder voorwaarden af te wijken van de beleidsregel.
In de regels zal namelijk vastgelegd worden dat de woningen langs de wegen in het plangebied waarop een geluidbelasting ontstaat van meer dan 48 decibel, een geluidwering moeten hebben waardoor de geluidbelasting in de woning niet meer zal bedragen dan 33 decibel.
Conclusie geluid
Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen zijn de volgende maatregelen nodig:
Met deze maatregelen zijn er geen milieu hygiënische belemmeringen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Het Projectbureau externe veiligheid van de Omgevingsdienst OVIJ heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit voorliggend bestemmingsplan. In de “Notitie – Beoordeling externe veiligheid ten behoeve van het Bestemmingsplan Drielanden West”, zie Bijlage 4, is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen.
Binnen of nabij het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen gelegen. Nabij het plangebied zijn twee mobiele risicobronnen aanwezig:
Risicobronnen nabij het plangebied
Zowel het plaatsgebonden als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan Drielanden West. Wel is gezien de ligging binnen het invloedsgebied gekeken naar:
Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties'1 blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd. De Veiligheidsregio heeft op 5 juni 2015 bevestigd dat e.e.a. van toepassing is op het onderhavige besluit.
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer, behorende bij titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Conform voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1500 woningen. Hierbij wordt over het algemeen uitgegaan wordt van een kengetal van 5 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent dat een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit wanneer als gevolg van het plan de toename minder dan 7500 verkeersbewegingen bedraagt.
In dit plan wordt de bouw van maximaal 300 woningen toegestaan. Dit plan maakt wel onderdeel uit van een groter gebied (Drielanden West). In het gebied Drielanden West zal in totaal niet meer dan 1200 woningen gerealiseerd worden.
De conclusie is dan ook dat zowel het gehele plangebied Drielanden West als fase 1, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden.
In het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen is opgenomen dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen geen kwetsbare groepen binnen 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg geplaatst mogen worden wanneer de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Tevens moet er terughoudend worden omgegaan wanneer de grenswaarden niet overschreden worden.
De gemeente Harderwijk heeft dit besluit aangescherpt door binnen 50 meter van zowel provinciale als de rijksweg geen nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen te bouwen (ongeacht of de grenswaarden wel of niet worden overschreden). Voor de contour van 50 tot 300 meter van de rijksweg moeten er zwaarwegende financiële, landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige redenen zijn om deze functies binnen de contour te plaatsen. Het plangebied ligt buiten deze contouren.
Met betrekking tot luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de ontwikkelingen in het plangebied.
Het gebied Drielanden-West zal in meerdere fases worden ontwikkeld. Voor de gehele wijk is de Structuurvisie Drielanden-West opgesteld. Voor de ontwikkeling van de wijk worden meerdere plannen en procedures doorlopen. Zo wordt een procedure voor omgevingsvergunning doorlopen voor het aanleggen van belangrijke groenstructuren vooruitlopend op het aanleggen van overige structuren en het bouwrijp maken.
Voorliggend plan biedt het planologisch juridisch kader voor de eerste fase van de woningbouw. Tegelijkertijd wordt in dit plan geregeld dat belangrijke elementen van de groen- en waterstructuur ten noorden van de eerste fase, waaronder de Crescentplas, kunnen worden gerealiseerd.
Er is voor gekozen om per fase te werken met een zogenaamd gedetailleerd bestemmingsplan. Gedetailleerd betekent in dit geval dat gewerkt wordt met 'eindbestemmingen' die een rechtstreekse bouwtitel geven. Op basis van dit bestemmingsplan kunnen omgevingsvergunningen worden verleend, zonder extra planologische procedures.
Voorgaande zegt dus niets over de mate van gedetailleerdheid van de regeling als zodanig. Voor de regeling zelf is namelijk juist gekozen voor een globale regeling. Dit is gedaan om gedurende de fase van uitvoering maximale flexibiliteit te houden. De woongebieden hebben één globale woonbestemming, waarin zowel de woningen als het openbaar gebied zijn bestemd. De belangrijkste groenstructuren en wegen worden apart bestemd.
Het handboek is opgesteld voor het maken van actualiseringsplannen. De regels uit het handboek zijn gericht op de beheerfase en niet op de ontwikkelfase van een gebied. De regels, met name die voor wonen, zijn daarom niet geschikt voor een bestemmingsplan voor een nieuwe woningbouwontwikkeling. Daarom is ervoor gekozen om voor Drielanden-West een geheel eigen regeling op te stellen, die is afgestemd op de beoogde ontwikkeling en past bij de afspraken, zoals die met de ontwikkelende partijen zijn gemaakt. Deze regeling biedt een ruime mate van flexibiliteit voor de fase van ontwikkeling, maar voorkomt tegelijkertijd zoveel mogelijk ongewenste ontwikkelingen in de eerste fase na realisatie, als het gebied bewoond wordt. Daar waar mogelijk is aangesloten op de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2014-04. Dit geldt in elk geval voor het grootste gedeelte voor de inleidende en de algemene regels. Voor zover wordt afgeweken wordt dit hieronder benoemd.
Vanwege de globale manier van bestemmen met woonvlekken is in de bouwregels één en ander verbaal geregeld over de locatie van het bouwen. Hiervoor is een aantal begrippen toegevoegd die niet voorkomen in de standaard. De begrippen en definities zijn ontleend aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht (inclusief bijlagen). Dit zijn de begrippen:
Er is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' toegevoegd om voor een locatie in de noordwesthoek van het gebied met de bestemming 'Wonen' een dove gevel aan de noordkant verplicht te stellen. Hierdoor is het plan uit te voeren zonder topscherm op de geluidswal. Hiervoor is ook het begrip 'dove gevel' toegevoegd aan de begripsbepaling, omdat deze ontbreekt in het handboek.
Langs dlen van de hoofdontsluiting binnen het plangebied is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwering' toegevoegd. Hierdoor worden hogere eisen gesteld aan de geluidwering van de voorgevels, vanwege een hoge geluidbelasting.
Aan de bestemming 'Groen' is ten opzichte van de standaardregels aan de bestemmingsomgschrijving het volgende toegevoegd: 'waterlopen, waterpartijen en waterbergingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' ten minste 4,5 ha water wordt gerealiseerd'.
De regels voor de bestemming 'Wonen' zijn volledig opnieuw opgebouwd, waarbij elementen uit de standaard terugkomen, zoals de bouwregels voor erkers en bouwwerken geen gebouwen zijnde en de regeling voor beroepen en bedrijven aan huis en bed & breakfast.
In deze paragraaf volgt per bestemming een korte toelichting op de regeling en gekozen systematiek.
Structurele groenvoorzieningen worden apart onderscheiden, om daarmee voor de wijk belangwekkende groene ruimten aan te wijzen en te behouden. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter
ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming. Binnen het plangebied gaat het vooral om de Blauwe Long en de groen- en waterstructuur ten noorden van de eerste fase woningbouw.
Binnen deze bestemming wordt ook de hoofdwaterstructuur gerealiseerd. Om de minimale bergingscapaciteit van de Crescentplas te garanderen is een aanduiding opgenomen die de minimale capaciteit voor waterberging dwingendrechtelijk regelt.
Binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ vallen de voorzieningen die een functie hebben voor de wijk en voor de gehele gemeente, zoals basisscholen, religieuze bouwwerken, welzijnszorg en medische voorzieningen. Deze bestemming is toegekend aan de locatie van de bestaande kerk en scholencluster.
Hierin vallen de wegen met een doorstroomfunctie voor de gehele stad. Binnen het plangebied gaat het dan om de Groene Zoomweg (inclusief rotonde). De verkeersfunctie gaat binnen deze bestemming voor de verblijfsfunctie.
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.
Het gehele woongebied is voorzien van een bouwvlak, met uitzondering van de belangrijkste wijkontsluitingswegen. Deze liggen buiten de bouwvlakken.
In de bouwregels zijn de afmetingen en de situering van de bebouwing per individuele kavel geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie direct na oplevering door de ontwikkelaar en voor de situatie als de woning door de (eerste) bewoners wordt bewoond. Dit om te voorkomen dat het stedenbouwkundige beeld of de belangen van omwonenden wordt aangetast door realisatie van latere uitbreidingen.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat, hoewel sprake is van een 30 km/u-regime, langs een deel van de belangrijkste wijkontsluitingswegen sprake is van een hoge geluidsbelasting op de gevels van de aanliggende woningen. Voor deze situaties is een bouwregel opgenomen die aanvullende geluidsisolatie van de gevel verplicht. Deze regel is opgenomen om voldoende kwaliteit van de leefomgeving te kunnen garanderen. Via de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwering' is aangegeven waar dit van toepassing is.
Zonder geluidsmaatregelen hebben de meest noordwestelijk geprojecteerde woningen een te hoge geluidbelasting van de A28 op de kapverdieping. Via een aanduiding op de kaart is geregeld dat hier een dove gevel verplicht is. Met een binnenplanse afwijking kan hiervan worden afgeweken als de geluidsmaatregelen langs de A28 zijn gerealiseerd.
Zonder geluidsmaatregelen heeft het appartementengebouw nabij de scholencluster een te hoge geluidsbelasting op de vierde verdieping. In de stedenbouwkundige opzet van de wijk is een gebouw met een hoogte van 20 meter voorzien. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de vierde verdieping is de maximale bouwhoogte op 9 meter gezet. Met een binnenplanse afwijking kan worden afgeweken tot een hoogte van 20 meter, mits de geluidsmaatregelen langs de A28 gerealiseerd zijn.
Belangrijk voor de sfeer in de stedenbouwkundige opzet van de wijk is de houtwalstructuur. Bestaande houtwallen blijven behouden en worden versterkt en nieuwe houtwallen worden gerealiseerd. Om het behoud van deze houtwallen is een aanduiding 'groen' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn alleen groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen en waterbergingen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Om voor de ontwikkelingsfase de nodige flexibiliteit te behouden mag van de aanduidingsgrens met vijf meter worden afgeweken ten gunste van de overige functies uit de bestemming.
Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt. De gemeente kan hiervan afzien indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gronden gelegen binnen het plangebied van onderliggend bestemmingsplan zijn eigendom van de gemeente Harderwijk. Het kostenverhaal is verzekerd via gemeentelijke gronduitgifte aan derden. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
De grondexploitatie Drielanden stuit met een positief resultaat van 3,6 miljoen (netto contante waarde per 1 januari 2015). De beoogde ontwikkeling in eerst fase van Drielanden West past binnen de uitgangspunten van deze grondexploitatie. Op grond hiervan is de financiële haalbaarheid van dit plan verzekerd.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft met ingang van 16 juli 2015 voor zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland, de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland, Liander N.V., de Vrouwen Advies Commissie Harderwijk en de Gezamenlijke Natuurbeschermingswerkgroep KNNV-VBW. De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan, omdat dit opmerkingen betrof over de uitvoering of omdat het ging om verduidelijkende vragen. Een overzicht van de aangeschreven overheden en instelling, de ingekomen reacties en de gemeentelijke beantwoording is te vinden in Bijlage 12 Resultaten vooroverleg 3.1.1 Bro'