Plan: | Enspijk 2009 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0236.ENSenspijk2009-VGS3 |
De voor 'Wonen - Dorpsbebouwing beeldbepalend 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding "horeca" is uitsluitend een horecabedrijf in de categorieen 1 tot en met 3 toegestaan.
Een kamerverhuurbedrijf is uitsluitend toegestaan via wijziging als bedoeld in 14.6.2.
Bestaande openbare nutsgebouwen mogen worden gehandhaafd.
De uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
De uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf is niet toegestaan.
Per hoofdgebouw is maximaal één woning toegestaan met dien verstande dat:
Onder cultuurhistorische waarden als bedoeld in 14.1.1 onder e wordt in ieder geval het verstaan, het behoud, beheer en herstel van het bestaande bebouwingsbeeld. Het bestaande bebouwingsbeeld is de basis voor ontwikkelingsmogelijkheden die sterk gericht zijn op behoud van het kleinschalige karakter en op de inrichting van de onbebouwde ruimten die past in de dorpse sfeer. Belangrijk zijn het behoud van de nog aanwezige open ruimten tussen de bebouwde gedeelten en de ligging van de bebouwing ten opzichte van de straat. Het bebouwde gedeelte aan de oostzijde van de Dorpsstraat heeft ter hoogte van het kruispunt van de wegen een vrij hoge dichtheid en vormt zo een karakterbepalende bebouwingswand in het hart van Enspijk. De hoofdgebouwen staan los van elkaar en dicht aan de straat in een nagenoeg continue rooilijn hetgeen ook voor de westzijde van de Dorpsstraat geldt. De hoofdgebouwen zijn laag tot halfhoog met de kaprichting overwegend evenwijdig aan de weg. De bijgebouwen bestaan uit één bouwlaag en zijn over het algemeen voorzien van een kap.
Voor de overige gebieden geldt dat er een duidelijk onderscheid is tussen de hoofdgebouwen aan de straat en de bijgebouwen op het achtererf. De bebouwing wordt gekenmerkt door vrijstaande (soms voormalige agrarische) bebouwing op doorgaans ruime percelen. De rooilijn is wisselend. Gestreefd wordt de bijgebouwen achter de hoofdgebouwen te situeren mede ten behoeve van het behoud van het open bebouwingsbeeld. De hoofdgebouwen, die bestaan uit één tot anderhalve bouwlaag met kap, worden bij voorkeur niet in een continue rooilijn geplaatst in tegenstelling tot de Dorpsstraat. Ook is hier sprake van afwisseling van kaprichting.
De korrelgrootte van gebouwen dient te worden afgestemd op het bestaande bebouwingsbeeld. Gebouwen dienen zoveel mogelijk te worden voorzien van een kap. Uitbreiding van de bebouwing dient bij te dragen aan de ruimtelijke karakteristiek, in die zin dat sprake moet zijn van een cultuurhistorisch meer verantwoorde situatie.
Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de bestemming.
Voor de situering van gebouwen gelden de volgende regels:
Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen, gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in 14.2.2. zijn buiten het bouwvlak voor de voorgevel van een hoofdgebouw aangebouwde ondergeschikte bouwdelen toegelaten tot maximaal 1,25 m uit de gevel van het hoofdgebouw en/of bijgebouw.
In afwijking van het bepaalde in 14.2.2. zijn tevens openbare nutsgebouwen toegestaan, waarvoor de volgende maatvoeringseisen gelden:
Andere bouwwerken mogen ten dienste van deze bestemming aanwezig zijn tot een hoogte van 2 m, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
één en ander ten behoeve van de bescherming van een karakteristiek bebouwingsbeeld, het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.1.2 onder f, teneinde meer woningen per hoofdgebouw toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.2.2, teneinde overschrijding van een bouwvlak toe te staan ten behoeve van de uitbreiding van een hoofdgebouw, de uitbreiding van een bijgebouw en/of de oprichting van een nieuw bijgebouw, mits:
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.2.3, teneinde een grotere maximale bebouwde oppervlakte van een gebouw toe te staan, mits geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en er geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden genoemd in 14.1.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.2.3, teneinde een hogere en/of lagere goot- en/of bouwhoogte van een hoofd- en/of bijgebouw toe te staan, mits:
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.2.3, teneinde toe te staan dat de dakhelling minder dan 40° bedraagt, mits:
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.2.3, teneinde nieuwe vrijstaande bijgebouwen toe te staan, mits:
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.2.6, ten aanzien van de gestelde maximale hoogte en maximale bebouwde oppervlakte voor andere bouwwerken, mits:
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.1.2 onder e, teneinde de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf toe te staan, mits:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen, teneinde bestaande niet-woon functies te wijzigen en/of nieuwe niet-woon functies in combinatie met een bijbehorende woning toe te staan, welke in de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals deze in de bijlage 1 bij deze regels is opgenomen, zijn aangemerkt als categorie 1 dan wel, voor zover het betreft daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen niet-woon functies, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen, teneinde de vestiging van een kamerverhuurbedrijf mogelijk te maken., mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen, teneinde verplaatsing van het hoofdgebouw en de zonodig daarmee samenhangende verplaatsing van het bouwvlak toe te staan, mits: