Plan: | Leemkuul |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPleemkuul-0401 |
Colofon: | |||
Ambtelijk projectleider: | mevr. N. Weijers | ||
Projectleider Buro SRO: | dhr. M. Geerts, www.buro-sro.nl, Arnhem | ||
In de Vogelbuurt in Ermelo is het verouderde wijkcentrum 'De Leemkuul' gelegen. De gemeente is voornemens om de huidige maatschappelijke functie om te zetten naar een woonfunctie voor 18 grondgebonden woningen en een gemeenschappelijke ruimte die voor verschillende activiteiten gebruikt kan worden.
Omdat woningbouw op deze locatie strijdig is met het geldende bestemmingsplan dient het bestemmingsplan herzien te worden. Omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De locatie De Leemkuul is gelegen in de Vogelbuurt, ten zuidwesten van het centrum van Ermelo. Deze wijk ligt tussen de Volenbeeklaan – Arendlaan aan de westzijde en de Oude Telgterweg en even oostelijk daarvan de spoorlijn Amersfoort – Zwolle en kent korte lijnen naar het omliggende agrarische gebied aan de westzijde en het sportveldencomplex aan de zuid-oostzijde. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (zie rode cirkel, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De Eksterstraat en het pad Kolibri vormen de grens van het plangebied aan de noord en westkant. Aan de oostkant grenst het plangebied aan bestaande woonpercelen. Ten zuiden van het plangebied vormt de groenstrook nabij de woningen aan de Wielewaal de grens. Navolgende afbeelding laat de exacte begrenzing zien.
Begrenzing plangebied (zie rode kader, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Ermelo-West", vastgesteld op 26 maart 2009 door de gemeenteraad van Ermelo. In het bestemmingsplan heeft de locatie de bestemmingen "Maatschappelijk", "Verkeer" en "Groen". Daarnaast is het plangebied aangegeven als wijzigingsgebied 4.
Binnen de groenbestemming zijn de gronden bestemd voor de versterking en bescherming van groene waarden met daarbij behorende voorzieningen. Binnen de maatschappelijke bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan en binnen de verkeersbestemming wegen met een verbindingsfunctie. Binnen het wijzigingsgebied kunnen de bestemmingen Maatschappelijk, Verkeer en Groen door het bevoegd gezag gewijzigd worden.
Uitsnede bestemmingplan "Ermelo-West"(ruimtelijkeplannen)
Voorliggend initiatief past niet binnen de wijzigingsregels. Om woningbouw mogelijk te maken wordt het bestemmingsplan voor het gehele plangebied herzien.
In hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en toekomstige situatie van het plangebied wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting gegeven op de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de in het SVIR aangewezen gebieden. Er is geen nationaal belang aanwezig.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 18 grondgebonden woningen in het bestaand bebouwd gebied van Ermelo. Het plan is aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder uit het Bro. Navolgend worden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.
Trede 1: De 18 grondgebonden woningen zijn bedoeld voor starters en jonge gezinnen. In de Woonvisie Ermelo 2014 wordt aangegeven dat het belangrijk is om voldoende betaalbare woningen te hebben voor starters op de woningmarkt. Het huidige woningaanbod voor starters voldoet vaak niet aan de vraag. Jonge gezinnen worden momenteel beperkt in hun mogelijkheden om door te stromen op de woningmarkt. Met voorliggend plan wordt voorzien in de behoefte om voor beide doelgroepen toegankelijke woningen te realiseren.
Daarnaast blijkt uit de regionale woonvisie Noord-Veluwe dat de gemeente Ermelo tot en met 2024 een woningbehoefte heeft van 1.030 tot 1.350 woningen, waar het bouwprogramma momenteel voorziet in 1.190 woningen. Van dit programma maken 857 woningen deel uit van de zachte plancapaciteit, die nog een zekere mate van onzekerheid kennen. De realisatie van voorliggend plan met 18 woningen sluit aan op de actuele behoefte.
Trede 2: De herontwikkelingslocatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Ermelo. In de woonvisie wordt aangegeven dat het benutten van binnendorpse locaties voor woningbouw prioriteit heeft vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit. Aangezien er sprake is van een herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied hoeft de derde trede van de ladder voor duurzame verstedelijking niet meer doorlopen te worden.
Vanuit rijksbeleid zijn geen belemmeringen voor het initiatief.
In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Op 9 juli 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Provinciale Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De inwerkingtreding van de visie is gelijk gesteld met de inwerkingtreding van de Provinciale Omgevingsverordening van Gelderland die op 24 september 2014 vastgesteld is.
Omgevingsvisie Gelderland
De omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Ten aanzien van de toetsing aan het aspect Gelders Natuurnetwerk (GNN) wordt verwezen naar paragraaf 4.3 'Natuurwaarden'.
De afspraken over de groei van de woningvoorraad worden vastgelegd in de 'kwantitatieve opgave t/m 2024'. In de provinciale Omgevingsverordening is de status van de kwantitatieve opgave vastgelegd (art. 2.2.1.1). Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering. In paragraaf 2.1 is reeds aangetoond dat het plan past binnen de regionale kaders voor woningbouw en voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Vanuit provinciaal beleid zijn geen belemmeringen voor het initiatief.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Het doel van een structuurvisie is het versterken van de sociale en maatschappelijke samenhang, de benutting van economische kansen en versterking van de ecologische en landschappelijke waarden door een samenhangend en integraal beeld te hebben ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van mogelijke woon- en werklocaties, maatschappelijke en sociale voorzieningen, hoofdinfrastructuur, hoofdstructuren van water, landschapsontwikkeling, recreatienetwerk en dergelijke. De structuurvisie geeft daarin een doorkijk voor de komende 10 tot 15 jaar en kent een concreet uitvoeringsprogramma voor de komende 5 jaar en verder.
Planspecifiek
Op navolgende uitsnede is de structuurvisiekaart weergegeven (plangebied in geel omcirkelt).
Structuurvisiekaart (structuurvisie Ermelo 2025)
De locatie is aangegeven als mogelijke herontwikkelingslocatie. Er worden verder nog geen uitspraken gedaan over deze locatie. In de keuze van volgorde tussen verschillende locaties dient leidend te zijn welke locatie het meest tegemoet komt aan de behoeften van de beoogde doelgroepen (zoals starters en ouderen) en het meest bijdraagt aan de in de structuurvisie gewenste kwaliteiten.
Hiermee kan geconcludeerd worden dat het initiatief (bouwen voor starters) goed aansluit op de uitgangspunten van het beleid uit de structuurvisie.
In 2014 is voor de gemeente Ermelo een woonvisie opgesteld. Daaruit blijken de volgende doelstellingen voor de komende jaren:
Planspecifiek
In de gemeente Ermelo kunnen in de periode 2013-2020 nog circa 500 tot 700 woningen worden toegevoegd. De nieuwe woningen in het plangebied dragen bij aan dit woningbouwprogramma. Vanuit kwalitatief oogpunt kan gesteld worden dat voorliggend plan inspeelt op de doelgroepen starters en jonge gezinnen. In de Woonvisie Ermelo 2014 wordt aangegeven dat het belangrijk is om voldoende betaalbare woningen te hebben voor starters op de woningmarkt. Het huidige woningaanbod voor starters voldoet vaak niet aan de vraag. Daarnaast worden jonge gezinnen momenteel beperkt in hun mogelijkheden om door te stromen op de woningmarkt. Met voorliggend plan wordt voorzien in de behoefte om voor beide doelgroepen toegankelijke woningen te realiseren. Het plan sluiten aan op de Woonvisie Ermelo 2014.
In het plangebied staat het Wijkcentrum ‘De Leemkuul’. Het wijkcentrum betreft een verouderd pand uit de jaren '70, bestaande uit één bouwlaag met een lessenaarskap. In het verleden fungeerde het wijkcentrum als ontmoetingsplek voor de gehele wijk. Gedurende de jaren is het gebruik van het wijkcentrum afgenomen.
Naast het wijkcentrum is het terrein grotendeels verhard met tegels en klinkers. De randen van het perceel worden gebruikt voor parkeren. De locatie sluit aan op de groencorridor door de wijk, die duidelijk te herkennen is aan de wandelroutes door de wijk.
Op navolgende afbeeldingen is de huidige situatie in het plangebied te zien.
Bestaande situatie wijkcentrum "De Leemkuul" (Google streetview)
Stedenbouwkundige planvorming
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van de huidige maatschappelijke bestemming in een woonbestemming. Om het karakter van het gebied te laten aansluiten op de omgeving is naar een verkavelingstypologie gezocht die het meest aansluit bij het huidige karakter. Om deze reden worden de woningen als losse elementen in de groene omgeving gesitueerd. De nieuwe woningen worden op deze wijze onderdeel van de grotere groenstructuur.
Stedenbouwkundig plan
Hoewel het inrichtingsplan nog niet vaststaat, is het wel duidelijk dat het plan 18 grondgebonden woningen omvat en een maatschappelijke ruimte met een totale oppervlakte van 100m2 bvo.
Er is een intensieve wisselwerking tussen bebouwing en groenstructuur. Deze wordt nog versterkt doordat de woningen niet zijn voorzien van traditionele tuinen, maar van terrassen die rechtstreeks op het groen aansluiten. De groene ruimte tussen de woningen wordt uitgegeven in mandeligheid, de bewoners zijn mede-eigenaar van dit gebied en zijn verantwoordelijk voor het onderhoud.
De overgang van privé naar openbaar gebied worden ook zoveel mogelijk in de vorm van groene elementen vormgegeven. De zijdelingse begrenzing van de terrassen wordt gerealiseerd, zowel tussen de woningen onderling als op de koppen van de blokken, middels groenblijvende erfscheidingen.
Navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plan.
Parkeren
Om de openbare ruimte zoveel mogelijk groen te houden is het parkeren langs de randen van het plangebied opgelost en de hoeveelheid verharding binnen het plangebied zoveel mogelijk beperkt. Voor het overige moet voldaan worden aan de Nota parkeernormen Ermelo (april 2016), zoals van toepassing verklaard in de regels (artikel 12.1).
In het kader van een goede inpassing van het plan is er voor nieuwe ontwikkelingen een beeldkwaliteitparagraaf opgesteld. In deze paragraaf zijn de eisen ten aanzien van de beeldkwaliteit uiteengezet. In de Nota Omgevingskwaliteit (bijlage 2) is het plangebied onderdeel van het deelgebied 'woonwijken'. Belangrijk hierbij is dat elke wijk op zich wordt gekenmerkt door samenhang. Er geldt over het algemeen een soepel regime.
Hierna volgen de eisen ten aanzien van de verschillende beeldkwaliteitsaspecten.
Voor een uitgebreidere beschrijving en meer referentiebeelden van het beoogde kwaliteitsniveau wordt verwezen naar bijlage 1.
4.1 Milieuaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van de huidige maatschappelijke bestemming in een woonbestemming. Om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3).
Uit de veldwerkzaamheden bij het onderzoek blijkt dat in de bodem zeer plaatselijk enkele puinresten zijn aangetroffen. Verder zijn geen bijzonderheden waargenomen. In het opgegraven en uitgezeefde materiaal van de vier asbestinspectiegaten is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn geen verhoogde gehaltes aangetroffen. Tijdens de maaiveldinspectie zijn echter wel twee stukjes asbestverdacht materiaal aangetroffen. Hoewel geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging (waarden liggen ruim onder interventiewaarde) is ten aanzien van de sloop van het aanwezige pand een asbestinventarisatie type A (volledig) uitgevoerd (zie bijlage 4).
Uit de asbestinventarisatie komt naar voren dat het vermoeden bestaat dat er nog asbesthoudende materialen in het gebouw aanwezig zijn, die tijdens het onderzoek niet konden worden waargenomen. Om deze reden dient er een aanvullend type B onderzoek te worden uitgevoerd voorafgaande aan de sloop van het pand. Dit staat, gezien de reeds aanwezige informatie, de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Later, bij de sloop zelf, zal het nog wel aandacht vragen.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt wegverkeerslawaai beschouwd.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief afstrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Planspecifiek
Het voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van woningen op de locatie van een bestaand wijkcentrum. Woningen worden gezien als een geluidsgevoelige functie. Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en wordt kort ingegaan op spoorweglawaai.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen aan de Eksterstraat, een weg met een 30 km/uur regime. Ook direct omliggende wegen maken deel uit van de 30 km/uur zone. De Volenbeekweg (50 km/u) is gelegen op geruime afstand van het plangebied (circa 170 meter).
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is er geen onderzoeksplicht bij 30 km/h wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het nodig zijn de akoestische gevolgen in kaart te brengen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij drukke 30 km-wegen. De Eksterstraat is een relatief rustige woonstraat met een asfaltverharding. Het geluid op de gevels zal daarmee dusdanig laag zijn dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefmilieu.
Spoorweglawaai
Ten oosten van het plangebied ligt het spoortraject Nijkerk - Harderwijk. De spoorlijn is gelegen op ruim 300 meter van het plangebied en zal zodoende geen geluidhinder veroorzaken voor de voorgenomen ontwikkeling. Een eerder uitgevoerd akoestisch onderzoek (kenmerk 20140557A.R01a) ten aanzien van spoorweglawaai voor de ontwikkeling aan de Oude Telgterweg 120/122 bevestigt dit.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de directe nabijheid van het plangebied liggen hoofdzakelijk woningen. Overige functies in de wijk bevinden zich op een dusdanige afstand dat ze geen hinder opleveren voor de voorgenomen ontwikkeling. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van 18 woningen en een maatschappelijke ruimte van 100m2 bvo. Deze ontwikkeling blijft ruim onder de gestelde grenswaarde van 1.500 woningen. Daarmee draagt dit project in 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport, opslag of handelingen van/met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl is voor het plangebied vastgesteld of in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een uitsnede van de kaart.
Uitsnede risicokaart.nl. (plangebied binnen zwarte cirkel)
Uit voorgaande uitsnede kan worden opgemaakt dat er ten oosten van het plangebied (zwarte lijn) een spoorlijn is gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Daarnaast liggen ten zuiden en westen van het plangebied aardgasleidingen (N-570-20, N-570-28 en N-570-45).
Met de ontwikkeling van 18 woningen en 100m2 bvo maatschappelijke ruimte zal ten opzichte van het huidige wijkcentrum het aantal aanwezige personen in het gebied mogelijk iets toenemen. Echter gezien de ruime afstand tot voorgenoemde buisleidingen en de transportroute, in combinatie met de beperkte omvang van het initiatief, kan gesteld worden dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het plan.
Nader onderzoek dan wel een verantwoording van het Groepsrisico vanwege de spoorlijn is niet nodig.
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.
De mate van invloed van hoogspanningsleidingen op de gezondheid is nog onduidelijk. Het Rijk heeft daarom geadviseerd: "vermijd bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, het ontstaan van nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0.4 microtesla (de magneetveldzone).” Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Planspecifiek
Ten westen van het plangebied, evenwijdig aan de Oude Nijkerkerweg, bevindt zich een bovengrondse hoogspanningslijn van 150 kV, lijn Ede-Harderwijk. Voor deze leiding is de specifieke magneetveldzone berekend (Specifieke magneetveldzone nabij hoogspanningslijnen in de gemeente Ermelo, KEMA januari 2006). Hieruit blijkt dat de specifieke magneetveldzone 60 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn bedraagt. Deze magneetveldzone is gelegen buiten het plangebied. Er zijn vanuit dit aspect geen belemmeringen voor het initiatief.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 25 november 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben dit plan goedgekeurd bij besluit van 17 december 2009.
Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het principe van 'niet afwentelen'. Dit betekent dat met het oplossen van het ene probleem geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Het waterschap hanteert de trits van vasthouden-bergen-afvoeren: indien nodig zal Waterschap Vallei en Veluwe (regen)water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil het Waterschap duurzaam omgaan met het watersysteem. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door waterlopen breder en minder diep te maken, flexibel peilbeheer te voeren of watergangen te laten meanderen (slingeren).
Daarnaast is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij oppervlakteverhardingen (daken, wegen, etc.) kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringsysteem. Op die manier wordt het rioolstelsel niet belast en kan het regenwater in de bodem trekken, wat helpt om verdroging van de natuur te voorkomen. In bestaand stedelijk gebied streeft het waterschap naar een afkoppelingspercentage van 20 tot 50% in 2018.
Eén van de belangrijkste taken van het waterschap is het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater. Hoogwater mag niet afgewenteld worden op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de Randmeren. Het Waterschap zorgt voor veilige dijken, waarbij de cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog worden verloren.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Voor dit plan is de digitale watertoets doorlopen via dewatertoets.nl. Hieruit komt naar voren dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater.
Daarnaast wordt aangeraden om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen, om grondwateroverlast te voorkomen.
In de bestaande situatie is het grootste deel van het plangebied verhard (zie luchtfoto paragraaf 1.2). Met de uitvoering van voorliggend plan zal de verharding in het gebied afnemen en komt meer ruimte voor het vasthouden of bergen van hemelwater. Met de nieuwbouw worden het gebouw en het terrein er omheen voorzien van infiltratievoorzieningen waardoor het hemelwater wordt geborgen in de bodem. Hiervoor zijn diverse opties waaronder een wadi, infiltratieriool of infiltratiekratten. De groenzone tussen de woonblokken vormt hier een geschikte plek voor. Verder zullen de woningen worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de buurt.
Er zijn vanuit het aspect water geen belemmeringen voor het initiatief.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In verband met de voorgenomen herontwikkeling van wijkcentrum Leemkuul is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 5). Navolgend worden de belangrijkste resultaten beschreven.
Gebiedsbescherming
Het plan ligt in de kom van Ermelo omgeven door andere bebouwing. Op basis van de ligging ten opzichte van de Natura2000 gebieden en de aard van het plan zijn met zekerheid geen effecten van het plan te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen en habitattypen. Ook externe werking kan worden uitgesloten.
Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing het GNN mag aangenomen worden dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het EHS-gebied Veluwe. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
Soortenbescherming
Uit de onderzoeksresultaten blijkt in het gebouw een zomerverblijfplaats, tevens paarplaats, aanwezig is van de gewone dwergvleermuis. Voor realisatie van het plan zijn daarom mitigerende maatregelen noodzakelijk. Er dient een ontheffing FF-wet ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet voor de soorten uit Tabel 3 te worden aangevraagd. Verder zijn geen beschermde planten of dieren aangetroffen. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Tabel 1). Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
Conclusie
Er dienen mitigerende maatregelen voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden te worden uitgevoerd. Dit is gezien het onderzoek prima mogelijk en staat daarmee de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Er zijn vanuit dit aspect geen belemmeringen voor het initiatief.
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
De aanwezige bebouwing in het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarde of monumenten status. Ook de directe omgeving is niet als cultuurhistorisch waardevol aan te merken. Er zijn vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen voor het initiatief.
Sinds 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het archeologische erfgoed. De monumentenwet schrijft voor dat gemeenten in hun bestemmingsplannen moeten aangeven waar archeologische waarden (bekende vindplaatsen) aanwezig zijn en waar archeologische waarden verwacht worden. Deze waarden moeten op de bestemmingsplankaart geduid worden, waarbij in de regels op het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming van deze archeologische waarden.
In 2009 heeft de gemeente Ermelo een grootschalig archeologisch bureau-onderzoek laten uitvoeren. Eén van de resultaten van dit onderzoek betrof een archeologische verwachtingskaart met een zodanige detailniveau dat het mogelijk is op perceelniveau uitspraken te kunnen doen over de kans op het aantreffen van archeologische waarden. Onderlegger van deze verwachtingskaart zijn de op dat moment bekende vindplaatsen en archeologische onderzoeken, bodemkaarten, geomorfologische kaarten, historische kaarten, verstoringskaarten etc.
Planspecifiek
Onderstaand is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart opgenomen (Blauwe arcering = terrein van hoge archeologische waarde).
Het plangebied is aangegeven in het gele kader en heeft een hoge verwachtingswaarde (rood). Op grond hiervan is archeologisch verkennend onderzoek nodig bij bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en die dieper reiken dan 0,3 meter. Ten behoeve van voorliggend initiatief is een archeologisch verkennend onderzoek uitgevoerd.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Ermelo (RAAP, 2009)
Uit het verkennend onderzoek (zie bijlage 6) komt naar voren dat het huidige buurthuis zeer waarschijnlijk de heide ter plaatse van het plangebied heeft verstoord. De archeologische waarden bevinden zich namelijk direct onder het maaiveld. Uit boringen bleek dat de grond bestaat uit grindrijk zand, waarin geen spoor van bodemvorming vastgesteld kon worden. Deze constatering alsmede de aanwezigheid van het buurthuis, de verharding en de bomen die aangeplant zijn bij de ontwikkeling van de wijk maken het onwaarschijnlijk dat archeologische waarden nog intact aanwezig zijn in de bodem. Daarom is aanvullend archeologisch onderzoek niet nodig en wordt de grond vrijgegeven. Indien tijdens grondwerkzaamheden alsnog vondsten gedaan worden, dient conform artikel 5.10 van de erfgoedwet het bevoegd gezag geïnformeerd te worden.
Er zijn vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen voor het initiatief.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het plan wordt in samenwerking met marktpartijen ontwikkeld. Gezien de opgave is er geen reden aan te nemen dat dit niet haalbaar is: het plan is economisch uitvoerbaar.
De regels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen: Groen, Maatschappelijk, Tuin, Wonen en de dubbelbestemming Waarde - Welstand.
Groen
Binnen de bestemming 'Groen' is ruimte in het plan voor de aanleg van looppaden, voorzieningen voor de waterhuishouding en groenvoorzieningen.
Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan, met dienstverlening op de begane grond. Indien blijkt dat het beoogde gemeenschapshuis niet voldoende exploitabel is, kunnen na afwijking woonhuizen binnen de bestemming worden gerealiseerd.
Tuin
Aan de voorzijde van de woningen is een smalle strook opgenomen met de bestemming 'Tuin'. Binnen deze strook zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De strook is gelegen tussen de woonbestemming en het looppad binnen de bestemming 'Groen'.
Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om te wonen binnen woonhuizen. Binnen het plangebied zijn maximaal 20 woningen toegestaan.
Woonhuizen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 8 meter. Enkel via een omgevingsvergunning kan het bouwvlak worden overschreden tot maximaal 3 meter, indien de planopzet voor het gebied nog gewijzigd wordt.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie van een pergola aan de achterzijde van de woning en de groene erfafscheiding op de kopgevel. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie van looppaden en het groen binnen de bestemming 'Groen'. De looppaden en het groen dienen na realisatie in stand te worden gehouden.
Dubbelbestemming
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemming opgenomen:
Met deze bestemming wordt het geldende welstandsregime op de verbeelding weergegeven en gekoppeld wordt aan een regeling in de regels. Deze regeling is gebaseerd op de regeling uit de Welstandsnota. Deze regeling vindt haar juridische grondslag in de Woningwet. Voor dit plan hoeft hiertoe geen vaststellingsbesluit genomen te worden omdat de welstandsnota al is vastgesteld. Onderdeel van deze regeling is tevens het opnemen van de voor dit plan opgestelde beeldkwaliteitplan (BKP). Dit BKP wordt als aanvullend welstandsbeleid als zodanig vastgesteld bij vaststelling van dit plan. Dat gebeurd op basis van artikel 12 van de Woningwet.
In hoofdstuk 3 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in hoofdstuk 3 een aantal activiteiten expliciet genoemd. Voorts wordt in het derde hoofdstuk van de regels bepaald dat de voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet met een aantal uitzonderingen van toepassing blijven.
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen net als een slotregel (hoofdstuk 4).
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voorliggend plan is in het reguliere overleg besproken met het waterschap. Gelet op de ligging in bebouwd gebied en de, provinciaal gezien, beperkte omvang maakt dat vooroverleg met de provincie Gelderland niet nodig is.
Het plan is in het kader van de inspraak ex artikel 3.1.6 Bro al toegelicht aan de omwonden. Zij zijn bekend met dit plan.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.