Plan: | Torenplein en omgeving |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4062-0002 |
Op 3 februari 2022 is een aanvraag om omgevingsvergunning (dossiernummer 2022W0278) ingediend voor het realiseren van een winkelruimte en 46 appartementen inclusief een parkeergarage op de percelen Torenplein 7, 9, 15 en 17 (7 – 17), Langstraat 20/20-01 en Pastoor Gowthorpestraat 1 en 7 in Barneveld.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Afbeelding: planlocatie Torenplein, Langstraat en Pastoor Gowthorpestraat (globale ligging)
Het plangebied ligt aan het Torenplein, de Langstraat en de Pastoor Gowthorpestraat in de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de Langstraat (winkels). Aan de zuidzijde vormt de Pastoor Gowthorpestraat de grens van het plangebied. Hier zijn een woning, een kantoor en school gesitueerd. Aan de westzijde ligt een parkeerterrein (Torenplein). Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding: plangrens Torenplein, Langstraat en Pastoor Gowthorpestraat
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Barneveld-Centrum" en heeft de bestemming 'Centrum'. Woningen zijn niet toegestaan op de begane grond aan de zijde van de voorgevel(s) van het gebouw omdat hier de aanduiding 'wonen' niet is gelegen. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'aantal woningen' is weergegeven. In dit geval is op een gedeelte van het bouwplan het getal '0' weergegeven. Daar mag nu niet gewoond worden. Daarnaast zijn de hoogtematen van het plan ook hoger dan het bestemmingsplan toestaat. Daarnaast zijn er nog andere strijdigheden met het bestemmingsplan. Hiervoor wordt verwezen naar het (ontwerp)besluit van het college, waarin alle afwijkingen genoemd staan.
Verder geldt de "Parapluherziening Cultuurhistorie - Archeologie' (dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie 4', allen gedeeltelijk). Ook de 'Parapluherziening Parkeernormen' is vigerend.
Realisatie van extra woningen is binnen de bestemming 'Centrum' niet toegestaan. Detailhandel is binnen het bestemmingsplan wel mogelijk.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door binnenplans afwijken met een omgevingsvergunning.
Afbeelding: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Barneveld-Centrum"
Van 9 juni tot en met 20 juli 2023 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Barneveld-Centrum 2022" ter inzage gelegen. Er zijn 15 zienswijzen ingediend, welke momenteel behandeld worden. Ook binnen de regels van het ontwerpbestemmingsplan is het ingediende plan niet passend.
Er geldt overigens ook een voorbereidingsbesluit van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot hyperscale datacenters op deze locatie. Nu het plan geen hyperscale datacenter mogelijk maakt, is dit voorbereidingsbesluit niet relevant voor onderhavig plan.
Op de percelen staat een gedeelte van de winkelruimte en een horecapand al langere tijd leeg. Om het nu voorliggende plan te realiseren zullen alle bestaande panden gesloopt worden binnen het plangebied (de percelen aan de Torenplein/Langstraat/Pastoor Gowthorpestraat (kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie D, nummers 2017 en 2018)). Alleen het pand Langstraat 22 blijft binnen deze kadastrale percelen behouden (dat pand ligt overigens ook buiten de plangrenzen).
Het plan betreft de realisatie van een nieuwe winkelruimte alsmede de bouw van 46 appartementen met parkeergarage. De winkelruimte komt aan de Langstraat, waarbij er ook aan de nieuwe steeg gedeeltelijk winkelruimte komt.
De parkeergarage is bereikbaar vanaf de Pastoor Gowthorpestraat. Hier is ruimte voor 29 parkeerplaatsen.
Daarnaast krijgt elk appartement een berging.
Afbeelding: bestaande situatie (luchtfoto 2023)
Bouwplan
Het plan ziet op het realiseren van 46 koopappartementen. Dit past binnen de totale woningbouwprogrammering van Barneveld en de afspraken daaromtrent in regio FoodValley. De ontwikkeling is in het programma van de Woondeal opgenomen. In paragraaf 4.6.5 is het woningbouwprogramma verder toegelicht. Het gaat hier om een stukje dorpsvernieuwing in het centrum van de kern Barneveld, door het weghalen van leegstaand vastgoed en de terugbouw van winkelruimte, gebouwde parkeervoorzieningen en daarboven de realisatie van een aantal appartementen. Het bouwplan ziet in een representatief gebouw in het centrum van Barneveld. Het gebouw heeft vier bouwlagen (bouwhoogte 14 meter). Het pand sluit aan op de bebouwing in de omgeving en is ruimtelijk aanvaardbaar.
Afbeelding: aanzicht bouwplan Torenplein / Pastoor Gowthorpestraat
Afbeelding: aanzicht vanaf de Langstraat
Afbeelding: aanzicht binnenstraatgevel aan de nieuwe steeg
Op onderstaande afbeelding is te zien dat gebouw D een kleiner appartementencomplex is (daar komen 6 appartementen), met een bouwhoogte van circa 10 meter. In het andere appartementencomplex (gebouwen A, B en C op onderstaande afbeelding) komen 40 appartementen. In totaal dus 46.
Afbeelding: plattegrond woningbouwplan (begane grond)
Afbeelding: aanzicht appartementencomplex "D" vanaf de Pastoor Gowthorpestraat
Afbeelding: inrichtingstekening
Er is een inrichtingstekening waarop te zien valt hoe de openbare ruimte ingericht zal gaan worden. In het midden is er een groen invulling, een klein parkje. Zie bovenstaande en onderstaande afbeelding, bijlagen 1, 3en 2 van de toelichting alsmede paragraaf 5.12 voor een verdere toelichting wat betreft de groene invulling.
Afbeelding: beplantingsplan
Nieuwe uitweg
Er komt een nieuwe uitweg om de parkeergarage te kunnen bereiken. Zie verder paragraaf 5.14 Verkeer wat betreft verkeer.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) "Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving" in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Doorwerking
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder sterke en gezonde steden en regio's. Er is grote behoefte aan woningbouw, daar draagt dit plan aan bij met de realisatie van 46 appartementen. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet wel van toepassing, want er is sprake van een bouwplan van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting 1 januari 2023 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
Ten aanzien van deze ontwikkeling is met name het speerpunt woon- en leefklimaat van toepassing.
De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Daarbij zijn de volgende ambities opgesteld:
Met de beoogde ontwikkeling wordt hier invulling aangegeven door duurzame woningbouw toe te passen. De woningen worden goed geïsoleerd en zullen aardgasloos worden aangelegd. Verder worden warmtepompen en PV-panelen toegepast. Er is voldaan aan de thans geldende landelijke eisen.
Voorliggend plan past binnen de ambitie van de provincie om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, met een aanbod aan woningtypen passend bij de diversiteit aan woningvraag.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De "Ruimtelijke Verordening Gelderland" en de "Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening", zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Het plan voorziet niet in glastuinbouw. Het is in een intrekgebied verboden werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Van winning van fossiele energie is geen sprake.
Vanuit deze twee kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.
In de verordening is verder een instructieregel opgenomen over de doorwerking regionale woonagenda. Op grond van het bepaalde in artikel 2.2 van de Omgevingsverordening maakt een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door gedeputeerde staten vastgestelde woonagenda. Onderhavig plan past hierbinnen. In paragraaf 5.7 is dit bij de toets aan de zogeheten "ladder van duurzame verstedelijking" nader uiteengezet.
Klimaatadaptatie
In artikel 2.65b van de provinciale verordening is een artikel opgenomen over klimaatadaptatie. Bij plannen moet hierop worden ingaan. Het artikel bepaalt dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
In het plan wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd naar de riolering. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert en piekafvoeren (met eventueel wateroverlast) worden voorkomen. Daarnaast wordt er gevelgroen toegepast en krijgt de steeg een groene invulling met diverse soorten bomen en beplanting voor enerzijds een groene aankleding maar anderzijds ook om bij te dragen aan hittestress. Hiermee is het plan in overeenstemming met de verordening.
Zie ook de toelichting en de maatregelen die zijn beschreven in § 4.6.3 van deze ruimtelijke onderbouwing.
Doorwerking in plangebied
De regels inzake Glastuinbouw en Water en Milieu vormen geen belemmering voor het onderhavige plan. Ook wordt voldaan aan de instructieregels. Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.
Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.
In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.
Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.
In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt.
Afbeelding: uitsnede Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
De aanvraag betreft een inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.
Voor Barneveld is het volgende aangeven. De ruimtelijke mogelijkheden voor woningbouw en voorzieningen in bestaand bebouwd gebied (inbreiding) zullen optimaal worden benut.
De aanvraag voorziet in een representatief woongebouw, draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en is passend in de omgeving.
De ingekomen aanvraag is in overeenstemming met deze structuurvisie.
In 2019 is gestart met de Omgevingsvisie Barneveld Centrum. De raad heeft vervolgens op 6 oktober 2021 de Omgevingsvisie Barneveld Centrum vastgesteld.
De Omgevingsvisie is één van de nieuwe instrumenten van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie voor het centrum is een pilot, vooruitlopend op de Omgevingsvisie voor de gehele gemeente. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie hebben bewoners, ondernemers, belangenorganisaties en de gemeenteraad een belangrijke inbreng gehad. Met deze partijen is een intensieve dialoog gevoerd.
De Omgevingsvisie is een samenhangend, strategisch plan over de leefomgeving. De belangrijkste kaders voor de Omgevingsvisie zijn de Strategische Visie 2030 en de Hoofdlijnennotitie geweest.
In de Omgevingsvisie Barneveld Centrum wordt een aantal ambities omschreven. Daarmee wordt beoogd om Barneveld Centrum aantrekkelijker te maken om te wonen, met een sterke en vitale middenstand voor bewoners en bezoekers en een gezond en interessant verblijfsklimaat. De Omgevingsvisie Barneveld Centrum biedt een koers om op te sturen.
De Omgevingsvisie Barneveld Centrum is resultaat van een intensief proces met de omgeving. Bewoners, ondernemers, vastgoedeigenaren en belangenorganisaties zijn betrokken en hebben input geleverd voor deze visie.
Doorwerking Omgevingsvisie Barneveld Centrum
De behoefte aan nieuwe woningen is groot. De behoefte aan woningen vertaalt zich in steeds meer plannen voor verdichting van het centrum. Ook het realiseren van 46 appartementen, zoals bij deze aanvraag omgevingsvergunning, past in de verdichtingsstrategie van de Omgevingsvisie Barneveld Centrum.
Het voorliggende plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Barneveld Centrum. De detailhandel is grotendeels gelegen binnen het kernwinkelgebied. Door ook aan de steeg een winkelfunctie toe te staan, is de steeg levendig en draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat. Zoals al eerder is aangegeven draagt het plan bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en is dit bouwplan dat nu voorligt passend in de omgeving.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ("investeren in Barneveldse bronnen") vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Er gelden sinds die tijd nieuwe energieprestatie-eisen voor nieuwbouw. In de plaats van de EPC gelden er nieuwe energieprestatie-eisen voor nieuwbouw: "bijna energieneutrale gebouwen" (BENG). De BENG-eisen zijn een aanscherping ten opzichte van de EPC. In BENG wordt de energieprestatie van een gebouw uitgedrukt met drie indicatoren:
BENG 1 Energiebehoefte: de hoeveelheid energie die een gebouw nodig heeft voor verwarming en koeling uitgedrukt in kWh per m² gebruiksoppervlakte per jaar. Deze indicator gaat over het beperken van de energievraag van het gebouw zelf. Aandachtspunten: stedenbouwkundig ontwerp, oriëntatie, compact ontwerp, schilisolatie, luchtdichtheid, zomernachtventilatie, ventilatiesysteem en zonwering.
BENG 2 Primair energiegebruik: de hoeveelheid fossiele brandstof in kWh per m² gebruiksoppervlakte per jaar die nodig is voor verwarming, koeling, warm water en installaties. Let op: voor netstroom wordt het rendement van elektriciteitsproductie verrekend. Aandachtspunten: efficiënte installaties, warmteafgifte op lage temperatuur, warmwater met korte leidingen en warmteterugwinning en toepassing van hernieuwbare energie (ook BENG 3).
BENG 3 Aandeel hernieuwbare energie: het percentage (in procenten) hernieuwbare energie van het totale energiegebruik. Aandachtspunten: toepassing van PV, zonneboiler, bodemenergie, omgevingswarmte, biomassa en externe warmtelevering (mits hernieuwbaar).
Uit de BENG-beoordeling van het woningbouwontwerp blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde eisen conform Bouwbesluit 2012.
Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).
Sinds 1 april 2021 worden geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren.
Er worden hier 46 warmtepomp buitenunits op het platte dak geplaatst. Hiervoor is onderzoek uitgevoerd, verwezen wordt naar paragraaf 5.5 van de ruimtelijke onderbouwing.
Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.
In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepalen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw en dragen bij aan het aandeel hernieuwbare energie (BENG 3). Uit de BENG-beoordeling van het woningbouwontwerp blijkt dat er wordt voldaan aan de gestelde eisen conform Bouwbesluit 2012.
Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.
Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.
Er worden voorbereidende werkzaamheden verricht om laadpalen te kunnen plaatsen. Deze worden in basis niet gerealiseerd.
Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).
Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.
In woningontwerp is passief koelen toegepast.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
In dit geval is er op 12 augustus 2019 een verkennend bodemonderzoek door PJ Milieu BV uitgevoerd (nr. 19055501A, zie Bijlage 4 van de ruimtelijke onderbouwing) alsmede is er grondonderzoek uitgevoerd (d.d. 9 september 2019, nr. HA-15560-0002 / S-7568, zie Bijlage 5 van de ruimtelijke onderbouwing). Beide rapportages zijn beoordeeld door de bodemspecialist van de Omgevingsdienst de Vallei. De rapportages zijn akkoord bevonden.
Wel moet er na de sloop van de aanwezige bebouwing een verkennend asbestonderzoek in grond en/of puin conform de NEN 5707 en/of NEN 5897 te worden uitgevoerd. Dit onderzoek kan gecombineerd worden met een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740. Dit omdat tijdens het onderhavige verkennende bodemonderzoek niet overal geboord kon worden. De tot nu toe verkregen onderzoeksresultaten zijn niet verontrustend voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Aandachtspunt is wel de aanwezigheid van een ondergrondse HBO-tank.
De omgevingsvergunning kan op het gebied van bodem onder voorwaarden (het uitvoeren van een aanvullend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van de bebouwing na sloop) worden verleend. Aan de vergunning is een voorschrift verbonden die het verplicht stelt om dit aanvullende bodem- en asbestonderzoek uit te voeren.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat de planlocatie voor een groot gedeelte valt binnen een historische kern.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zone Historische kern archeologisch onderzoek nodig is in plangebieden groter dan 100 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Met dit plan worden de geldende vrijstellingsgrenzen overschreden. Gezien de aard van de ontwikkelingen wordt geadviseerd de sloop en de aanleg van de nieuwe parkeerkelder archeologisch te laten begeleiden. Op die manier kan een archeoloog vastleggen wat er mogelijk aan middeleeuwse bebouwing nog resteert, zonder dat de bouw al te veel hoeft te vertragen. De archeologische begeleiding hoeft mogelijk maar één of twee dagen plaats te vinden.
Aan de omgevingsvergunning wordt dit voorgaande als voorschrift opgenomen. Er worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Indien onverhoopt bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. De planlocatie ligt volgens deze kaart niet binnen een stedenbouwkundig waardevol gebied.
Er zijn geen monumenten gelegen binnen de planlocatie.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied met een lage waarde (waarde 0). Het gaat om sterk verstedelijkt gebied. Er hoeft voor de nieuwbouw geen rekening te worden gehouden met de cultuurhistorische waarden.
Dit plan is niet strijdig met deze waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Stikstof
Het plangebied ligt niet in dan wel in de nabijheid van een Natura 2000-gebied.
Voor zowel de bouwfase (tijdens de bouw, sloop en aanleg) als voor de gebruiksfase zijn de stikstofemissies beoordeeld. Er zijn voor de locatie AERIUS-berekeningen uitgevoerd van de aangevraagde situatie (zie bijlagen 6, 7, 8 en 9 van de ruimtelijke onderbouwing). Conclusie van het rapport/de uitgevoerde berekeningen is dat er geen effect is met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor het plan.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is door Staring Advies, adviesbureau voor landschap en natuur een quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 10 bij de ruimtelijke onderbouwing). Uit de quickscan natuurtoets blijkt dat voor het slopen van enkele winkel- en horecapanden met bovenwoningen aan de Torenplein-Langstraat in Barneveld een aanvullend onderzoek naar vaste rust- en verblijfplaatsen van gierzwaluw, huismus en gebouwbewonende vleermuizen noodzakelijk is. Aanvullend onderzoek naar de gierzwaluw bestaat uit 3 avondbezoeken in de periode 1 juni - 15 juli. Aanvullend onderzoek naar huismus bestaat uit 2 ochtendbezoeken in de periode 1 april - 20 juni. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen bestaat uit 3 avond- en ochtendronden in de periode 15 mei - 15 juli en 3 avondronden in de periode 1 augustus – 1 oktober. Uit dit onderzoek zal blijken of er ontheffing noodzakelijk is. Het verlenen van de ontheffing kan pas nadat dit onderzoek is uitgevoerd en de eventuele extra maatregelen zijn genomen.
Vervolgens is er gericht onderzoek naar gierzwaluw, huismus en gebouwbewonende vleermuizen door Staring Advies uitgevoerd (zie Bijlage 11, het 'Aanvullend natuuronderzoek Torenplein - Langstraat in Barneveld). Gebleken is dat in de aanwezige bebouwing één zomer- en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig is. Door de geplande sloopwerkzaamheden wordt de functionaliteit van deze vaste rust- en verblijfplaats aangetast. Er bevinden zich geen vaste rust- en verblijfplaatsen (nestlocaties) van de gierzwaluw in het plangebied. Ook bevinden zich geen vaste rust- en verblijfplaatsen (nestlocaties) van de huismus in het plangebeid en het plangebied behoort eveneens niet tot het functioneel leefgebied van de huismus.
Daarom is er een activiteitenplan opgesteld (zie Bijlage 12). Het activiteitenplan heeft als doel het behoud van de lokale populatie en bescherming van individuen (voor de strikt beschermde diersoort: gewone dwergvleermuis). Dit activiteitenplan vormt ook de onderbouwing bij de ontheffingsaanvraag die bij gedeputeerde staten is gedaan.
In het activiteitenplan is aangegeven dat voor de te verwijderen zomerverblijfplaats vier tijdelijke verblijfplaatsen worden gecreëerd. Deze tijdelijke verblijfplaatsen zijn geplaatst aan het nabijgelegen Museum Nairac (Brouwerstraat 1, Barneveld op circa 100 meter afstand van de huidige zomer- en paarverblijfplaats. Zie de foto's in bijlagen 13, 14, 15, 16 en 17 van de ruimtelijke onderbouwing.
Er is vervolgens een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd voor de gewone dwergvleermuis bij gedeputeerde staten. Op 15 oktober 2021 hebben gedeputeerde staten van de provincie Gelderland een ontheffing verleend voor de activiteit 'slopen van winkel- en horecapanden' (zie Bijlage 18 van de ruimtelijke onderbouwing). De ontheffing is verleend voor de gewone dwergvleermuis, wat betreft de volgende verbodsbepalingen:
- het opzettelijk verstoren (artikel 3.5 lid 2 Wet natuurbescherming);
- het opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (artikel 3.5 lid 4 Wet natuurbescherming).
Aan de ontheffing Wet natuurbescherming zijn diverse voorschriften verbonden. Zo moeten de werkzaamheden uiterlijk 1 januari 2024 zijn uitgevoerd. Alle mitigerende maatregelen zoals genoemd in tabel 3 en die zijn opgenomen in bijlage 3 van de ontheffing dienen te worden uitgevoerd. Er moeten minimaal vier inmetselkasten VMPM1 (Faunaprojecten), IB VL 01 (Vivara Pro) of vergelijkbaar in de spouw van de nieuwbouw gerealiseerd te worden. In bijlage 3 van de ontheffing Wet natuurbescherming zijn de locaties van de voorzieningen opgenomen. Op onderstaande afbeelding (een uitsnede van de ontheffing) zijn de locaties te zien waar de inbouwstenen komen.
Afbeelding: positie inbouwstenen voor de gewone dwergvleermuis (ontheffing Wet natuurbescherming).
Het is noodzakelijk dat de termijn van de ontheffing verlengd wordt. Er is een verlenging van de termijn aangevraagd en deze is inmiddels ook verlengd. Zie bijlage 19 van de toelichting.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
Een herplantplicht is niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.3.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
Verantwoording groepsrisico
Op basis van de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied voor externe veiligheid. Er is dan ook geen aanleiding voor een onderzoek externe veiligheid.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron.
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. De nieuwe geluidgevoelige functie komt te liggen binnen een 30 km/zone langs het Torenplein/Pastoor Gowthorpestraat en de Langstraat. Het betreffen wegen met een klinkerbestrating en een korte afstand tot de gevelrooilijn. Onzeker is daardoor of voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom een onderzoek naar verkeerslawaai gewenst en is daarom de geluidbelasting vanwege het wegverkeer getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
Het bureau Duinwijck heeft voor de nieuwbouw van het appartementencomplex dit akoestisch onderzoek naar de heersende geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai uitgevoerd (projectnummer 21120, d.d. 5 september 2023, zie Bijlage 20 van de ruimtelijke onderbouwing). Op basis van de rapportage kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Voor de toets aan de Wet Geluidhinder (Wgh) zijn alleen de wegen met een maximumsnelheid van 50 km/u of meer relevant. De projectlocatie ligt niet in de geluidzone van deze wegen en hebben dus geen relevante bijdrage aan de geluidbelasting op gevels van het appartementencomplex.
Cumulatieve geluidbelasting: voor de toets aan de eis voor de geluidwering van de gevels uit het Bouwbesluit zijn al de wegen waar 30 km/u of meer gereden mag worden relevant. Dit betreft naast bovengenoemde wegen ook de 30 km/u wegen aan de Bouwheerstraat, Schoutenstraat, Amersfoortsestraat, Gasthuisstraat, Torenplein, Pastoor Gowthorpestraat, Gowthorpeplein, Burgemeester Kuntzelaan en Langstraat. De gecumuleerde maximale geluidbelasting vanwege de relevante blootstelling door wegverkeerslawaai bedraagt afgerond Lden = 61 dB.
De belastte gevel, grenzend aan verblijfsgebied, dient voor minimaal GA,k = 28 dB te worden geïsoleerd op basis van nieuwbouweisen. De overige gevels dienen volgens het overzicht van tabel 5 van het akoestische onderzoek te worden geïsoleerd.
Daarnaast zijn er door Duinwijck berekeningen uitgevoerd ten aanzien van de geluidwering van de gevels (projectnummer 21120, d.d. 5 september 2023, zie Bijlage 21 van de ruimtelijke onderbouwing).
Ook is er een akoestisch onderzoek naar de buiten opgestelde warmtepompen uitgevoerd (projectnummer 21120, d.d. 07-04-2023, zie Bijlage 22 van de ruimtelijke onderbouwing). In dit onderzoek is voor het appartementengebouw de geluiduitstraling van 46 warmtepomp buitenunits op het platte dak berekend op de perceelsgrens van de onderliggende appartementen en getoetst aan de eisen conform Bouwbesluit 2012. Uit de berekening blijkt dat wordt voldaan aan de eisen conform Bouwbesluit 2012 indien vier geluidsreducerende schermen worden geplaatst om een aantal warmtepompen. De specificaties van de omkasting en de afscherming zijn opgenomen in H4.1.1 van voorliggend rapport. De afzonderlijke instelling voor de avond+nacht (geluidreductiemodus) is niet benodigd om te voldoen aan de gestelde eisen.
De installaties worden zodanig uitgevoerd dat overdracht van contactgeluid en/ of trillingen worden voorkomen (trillingvrije opstelling).
Aangrenzend aan het plangebied zijn bedrijven gelegen met woningen daarboven. Deze woningen kunnen verondersteld maatgevend te zijn voor de geluidemissie van de bedrijven daaronder. Om deze reden worden er geen knelpunten verwacht van de rondom het plangebied gelegen bedrijven. Hiervoor is dan ook nader onderzoek niet noodzakelijk.
Ook voor de nieuwbouw van de winkel (/nieuw bedrijf) op de begane geldt dat de nieuwe bovenliggende woningen maatgevend zijn voor de geluidemissie van de bedrijven er onder. Om deze reden wordt ook van nieuwe bedrijven (/een nieuw bedrijf/winkel) geen knelpunt verwacht richting bestaande woningen. Nader onderzoek hiervoor is daarom ook niet noodzakelijk.
De geluidspecialist van de Omgevingsdienst heeft de onderzoeken beoordeeld en akkoord bevonden. Het aspect geluid vormt geen belemmering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Beoordeling
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Agrarische geurhinder is daarom niet relevant.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling van een winkelruimte en 46 appartementen valt onder 'stedelijke ontwikkeling'. Het betreft in dit geval voornamelijk een transformatie van winkelruimte naar appartementen. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De realisatie van 46 koopappartementen past volledig binnen de regionale behoefte aan meer levensloopbestendige woningen.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
De locatie ligt in het centrum van Barneveld in de nabijheid van een treinhalte en nabij de A1/A30 en is daarmee goed ontsloten.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen leidingen of beschermingszones van leidingen voor. Op inrichtingstekening is aangegeven waar de middenspanningsruimte (MSR) komt en ook is op een tekening aangegeven waar het nutstracé komt te lopen, zie bijlagen 24 en 23 van de toelichting. Er is in het plan voldoende rekening gehouden met de voorzieningen voor electra (en kabels en leidingen). De verplaatsing van de bestaande middenspanningsruimte (MSR) zullen Liander en de eigenaar/ontwikkelaar nader afstemmen.
Er zijn geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De realisatie van appartementen met parkeerkelder en een winkel valt als geheel niet helemaal onder een aangewezen categorie in de Regeling Niet in Betekenende Mate. Hierdoor is een onderzoek naar luchtkwaliteit in principe noodzakelijk. In dit geval worden de emissies naar de lucht enkel en alleen veroorzaakt door de verkeersaantrekkende werking.
Voor het bepalen van de bijdrage aan de luchtkwaliteit is de NIBM-tool ingevuld. Zie bijlage 25 van de toelichting.
Hieruit volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt en er geen nader onderzoek nodig is.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar de heersende achtergrondconcentratie voor Pm10, NO2 en PM2,5 ter hoogte van het plangebied. Er blijkt ruim aan de grenswaarden te kunnen worden voldaan. Een goede kwaliteit van de lucht is hiermee geborgd. Voor luchtkwaliteit is het hiermee voldoende om de NIBM-tool te hanteren voor het bepalen van de bijdrage aan de luchtkwaliteit. Nu dat gedaan is, en dat akkoord is, vormt luchtkwaliteit geen belemmering.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
In het Besluit milieueffectrapportage is één activiteit opgenomen die van toepassing kan zijn voor het voorgenomen bouwplan, namelijk in onderdeel D 11.2 ('de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'). De verandering blijft heel ver onder de drempelwaarden als benoemd in kolom 2. Voor activiteiten onder de drempelwaarden geldt in principe een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen en/of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 46 appartementen en 900 m² BVO voor winkels. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Voor activiteiten onder de drempelwaarden geldt een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Er is daarom een aanmeldnotitie opgesteld en aangeleverd. De aanmeldingnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen als Bijlage 26.
Op 2 juni 2023 is bij besluit van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld vastgesteld dat geen MER nodig is. Het besluit is als Bijlage 27 opgenomen. Daaruit volgt dat in de 'Aanmeldnotitie m.e.r. Ontwikkeling Torenplein Barneveld', zoals opgesteld door SPA WNP adviseurs, is getoetst aan de criteria genoemd in bijlage III van de Europese richtlijn. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, treden er geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. De conclusie is dat er geen milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld, omdat de voorgenomen activiteiten niet leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. Een plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig, omdat het hier qua procedure een zgn. projectafwijkingsbesluit gevoerd wordt. Er is voor dit besluit geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader zijn voor dit plan de volgende bedrijven en aspecten van belang:
- de detailhandelsfunctie in het plangebied zelf;
- omliggende detailhandel;
- een basisschool aan de Achterdorpstraat;
- een bedrijf in de dienstverlening (hoek Torenplein / Achterdorpstraat);
- de kerk aan het Torenplein 1.
Er wordt hier een detailhandelsfunctie met appartementen daarboven gerealiseerd. Detailhandel is ingedeeld Sbi-code 47A (detailhandel algemeen), Sbi-code 471 (supermarkt/warenhuis), Sbi-code 4722/-23 (detailhandel wild, vlees, gevogelte met koken/bakken/roken) of Sbi-code 4724 (brood/banket met bakken voor eigen winkel).
In alle gevallen betreft het milieucategorie 1. Volgens de zoneringssystematiek met functiemenging, welke in centrumgebieden wordt toegepast, betreft dit zogenaamde A-functies. Door hun beperkte milieubelasting kunnen deze functies in- en aanpandig aan meer gevoelige functies, zoals wonen worden uitgeoefend. Dat is vanuit milieuzonering aanvaardbar.
Aandachtspunt is wel dat er desondanks toch klachten over geur en geluid kunnen komen bij situaties zoals deze, waarbij er appartementen boven detailhandel gerealiseerd worden. Dit speelt met name bij de toepassing van koelinstallaties (geluid) en bij voedselbereiding (geur).
Veiligheidszone Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is een middenspanningsruimte (MSR) aanwezig.
In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.
Nu het gaat om een MSR die verplaatst wordt binnen het plangebied en er een locatie in het centrum moet zijn om voldoende electriciteit te kunnen leveren, is de locatie waar de MSR komt aanvaardbaar. Liander heeft aangegeven het ruimtelijke plan graag voorgelegd te willen krijgen, zodat zij kunnen beoordelen of belangen van Liander niet worden geschaad. De ontwikkelaar heeft aangegeven dat er overeenstemming is over de locatie van de middenspanningsruimte met Liander.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom.
Er komt in het plangebied een nieuwe steeg, waarbij er gevelgroen komt en er is een openbaar pleintje dat een groene invulling krijgt. Dit is nader uitgewerkt op de inrichtingstekening.
Bij het appartementencomplex aan de oostzijde komen een viertal bomen te staan. Ook op de hoek bij het Torenplein is ruimte voor een grote boom.
Om het plan te realiseren zal er één kleine niet waardevolle boom aan de Pastoor Gowthorpestraat gekapt moeten worden. Hiervoor in de plaats komen bomen terug, aan de zijde van de Pastoor Gowthorpestraat. Deze kunnen goed uitgroeien, zijn interessant voor bijen en zorgen in de zomer voor koelte in de warme dorpskern.
Door de toevoeging van de steeg met gevelgroen, de bomen aan de Pastor Gowthorpestraat en het groene pleintje krijgt het centrum een groenere aankleding die voor zowel mens als dier het aantrekkelijker maakt om hier te verblijven / recreëren en te wonen. Tevens krijgen de appartementen een binnentuin op meerdere hoogtes wat zorgt voor een prettig woon- en leefklimaat. Dit plan zorgt voor meer groen, prettige verblijfsruimtes en doorgangen, wat een verrijking is voor het centrum.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes.
Conclusie
Het voorliggende plan is positief beoordeeld door de brandweer.
Gezondheid
De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in veedicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk. Met andere woorden: het wonen in de buurt van een geitenhouderij verhoogt de kans op een longontsteking, maar we tasten nog in het duister wat deze verhoogde kans veroorzaakt.
Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen.
De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen) en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer).
Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.
De GGD-richtlijn betreft een niet-bindende aanbeveling en deze bevat geen harde normen. De richtlijn heeft geen bindende status. De GGD heeft niet willen uitsluiten dat er nieuwe woningen komen in de omgeving van geitenhouderijen. De GGD adviseert doorgaans aan gemeenten om in hun besluitvorming het risico van longontsteking zorgvuldig mee te wegen.
Volgens de GGD is het risico op longontsteking het hoogst binnen een straal van 500 meter. Buiten die straal loopt het verhoogde risico af. Omdat we niet weten waardoor de longontstekingen rondom geitenhouderijen wordt veroorzaakt, ontbreekt het inzicht in effectieve bronmaatregelen om gezondheidsrisico's te voorkomen.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich in de invloedssfeer van een geitenhouderij aan de Kallenbroekerweg 133 in Barneveld. De afstand bedraagt circa 1,5 kilometer. De nieuwe woningen (appartementen) komen dus niet in het hoogste risicogebied. Wel ligt het plangebied in een gebied waarvoor een licht verhoogde risico op longontsteking geldt. Desondanks is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd in het plangebied.
Uit jurisprudentie blijkt dat het gemeentebestuur in de afweging van belangen het zwaarwegende, maatschappelijke belang van de urgente woonbehoefte mag laten prevaleren. Het is zeer belangrijk dat er voldoende woningen worden gebouwd. In gemeente Barneveld is de agrarische sector groot. Het is nu eenmaal een veedicht gebied. Het is dan ook onmogelijk om bij woningbouw overal de strengste voorzorgsrichtlijnen in acht te nemen. Anders zou de woningbouwproductie sterk afnemen. Naar ons oordeel is het verantwoord en aanvaardbaar om de bouw van 46 appartementen in de kern Barneveld mogelijk te maken nu de geitenhouderij zich bevindt op een grotere afstand dan 500 meter.
Bereikbaarheid en verkeersveiligheid
De opzet van het plan voorziet in een nieuwe steeg tussen de Pastoor Gowthorpestraat en de Langstraat. De nieuwe steeg tussen de Pastoor Gowthorpestraat en de Langstraat wordt ingericht als voetgangersgebied. Het is niet toegestaan hier te fietsen of met gemotoriseerd verkeer in te rijden.
Het hoogteverschil in de steeg wordt opgevangen door hellingbanen toe te passen welke voldoen aan de richtlijnen voor toegankelijkheid. De interne paden van het complex zijn voldoende breed voor een rolstoel.
De inpandige parkeergarage kan worden bereikt via de Pastoor Gowthorpestraat, met het kruispunt met de Achterdorpstraat.
De inrit van de parkeergarage kruist het voetpad langs de Pastoor Gowthorpestraat (met het kruispunt met de Achterdorpstraat). Voor de veiligheid van de voetgangers op dit trottoir is de toegang tot de garage zo ingericht dat een auto horizontaal kan staan en voldoende zicht naar links en rechts heeft voordat deze het voetgangersgedeelte oversteekt. Daarmee is een veilige toegang van de parkeergarage geborgd.
De bereikbaarheid en verkeersveiligheid zijn hierdoor geborgd.
Parkeren auto
De initiatiefnemer wil de bestaande bebouwing slopen en een nieuw complex oprichten met een combinatie van detailhandel met appartementen inclusief inpandige parkeergarage.
Uit de berekening blijkt dat de maatgevende parkeervraag (tijdens het drukste moment, koopavond voor deze ontwikkeling) in de nieuwe situatie 82 parkeerplaatsen is. Omdat op het maatgevende moment (koopavond) een theoretische parkeerbehoefte van 134 parkeerplaatsen beschikbaar komt vanwege het slopen van de huidige detailhandel, bedraagt de theoretische parkeereis -53 parkeerplaatsen (een theoretisch overschot van 53 parkeerplaatsen).
Omdat de huidige functie in de praktijk geen 134 eigen parkeerplaatsen op eigen terrein heeft maar wel deze behoefte, wordt deze behoefte in de huidige situatie opgelost in het openbaar gebied.
De initiatiefnemer voorziet in een nieuwe inpandige parkeergarage onder het te bouwen complex.
Er wordt in het nieuwe plan voorzien in een inpandige parkeergarage voor 29 goed bereikbare parkeerplaatsen, welke alleen bereikbaar zijn voor de bewoners van appartementen.
Veel appartementen kunnen daarmee op eigen terrein parkeren, voor de appartementen zonder eigen parkeerplek kan een parkeervergunning worden aangeschaft.
Het bezoekersaandeel zal net als voor de te slopen functies opgelost worden in het openbaar gebied.
De parkeerbalans is daarmee positief. Zie bijlage 28 van de toelichting voor de parkeerbalans.
Parkeren fiets
Als maximaal acceptabele loopafstand wordt een afstand van ongeveer 30 meter gehanteerd volgens de Nota Parkeernormen 2020. Voor bewoners van de appartementen is voor elk appartement een eigen berging voorzien waar een rijwiel in gestald kan worden. Daarnaast zijn er bij de entrees van de woongebouwen rijwielparkeerplekken voorzien op eigen terrein.
Beide vallen binnen de 30 meter acceptabele loopafstand tot de entrees van het nieuwe complex.
Bezoekers van de detailhandel kunnen rijwielen stallen in de daarvoor bedoelde fietsparkeerclusters rond het centrum van Barneveld, bijvoorbeeld aan het begin van de Langstraat nabij de Gasthuisstraat waar nog restcapaciteit aanwezig is. Deze stalling ligt op ongeveer 100 meter lopen van de nieuw te realiseren detailhandel. Deze afstand is groter dan 30 meter, maar het principe van parkeren geclusterd rond het centrum van Barneveld is voor alle detailhandel van toepassing en acceptabel. Het fietsparkeren is hierdoor geborgd.
Laden en lossen
In de bestaande situatie is een laad -en losstrook nabij het kruispunt Achterdorpstraat - Pastoor Gowthorpestraat - Torenplein aan de zijde van het plangebied aanwezig. In de nieuwe situatie komt deze weer terug. Vanaf de laad- en losplaats kunnen de winkels te voet worden bereikt (eventueel met een steekkar). De laad- en losplaats zal herkenbaar zijn aan afwijkende materialisatie en plaatsing van verkeersbord "Parkeerplaats laden en lossen". Het laden en lossen is hierdoor geborgd.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is het plan vanuit verkeerskundig oogpunt akkoord.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige situatie
De huidige situatie bestaat voornamelijk uit winkelpanden. Deze worden gesloopt en hier komen nieuwbouw appartementen voor in de plaats, alsmede is er ook plek voor een winkelfunctie (aan de Langstraat, nieuwe steeg). Het huidige plangebied is totaal 2.950 m2.
Er zijn binnen het plangebied geen watergangen aanwezig.
Toekomstige situatie
Op het terrein worden 46 nieuwbouw appartementen gerealiseerd. Door de bouw van de nieuwe appartementen ontstaat er geen toename van het verhard oppervlak (bebouwing en terrein) in vergelijking met de huidige situatie.
Het totale toekomstige dakoppervlak is 1.787 m2. Over dit dakoppervlak wordt wel 30 mm per vierkante meter vertraagd afgevoerd. Door middel van de inlaatnoodoverstort te verhogen, wordt er tijdelijk 30 mm hemelwater op het dak geborgen. Hierbij gaat het om 53,6 m3 hemelwater dat vertraagd afgevoerd wordt naar het gemeentelijk riool. De overige vierkante meters zijn voornamelijk openbaar gebied.
Door deze ontwikkeling komt er ook huishoudelijk afvalwater vrij. Dit wordt aangesloten op het hoofdriool in de Pastoor Gowthorpestraat. Hiervoor zal een nieuwe aansluitleiding op openbaar terrein nodig zijn. De initiatiefnemer dient in een zo vroeg mogelijk stadium contact te leggen met de rioolbeheerder via https://www.barneveld.nl/belastingen-en-vergunningen/rioolaansluiting-aanvragen.
Om grondwateroverlast te voorkomen, dient rekening te worden gehouden met de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Het advies aan de initiatiefnemer is om een goed beeld te krijgen van de grondwaterstanden en hier rekening mee te houden tijdens de planontwikkeling met betrekking op de minimale ontwatering.
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde waterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.
De ontwikkeling sluit aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap.
Voor het bouwen en in gebruik nemen van het bouwplan is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Ook is er voor het realiseren van de inrit een omgevingsvergunning vereist (artikel 2.2, eerste lid onder e van de Wabo). Het toetsingskader hiervan is te vinden in de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld (artikel 2:12).
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist.
Het onderhavige plan valt binnen de op de lijst opgenomen categorie "Wonen" onder Projecten in stedelijk gebied. Aangegeven is dat het daarbij gaat om (bouw)projecten voor woonfuncties, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan. Detailhandel is niet strijdig met het geldende bestemmingsplan, zodat daarvoor ook geen verklaring van geen bedenkingen aan de orde is.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van appartementen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten behoeve van dit plan wordt met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In de overeenkomst worden onder meer afspraken vastgelegd waaruit volgt dat de realisatie volledig voor rekening en risico van de initiatiefnemer geschiedt. Ook worden afspraken gemaakt over eventuele tegemoetkoming in planschade. De kosten voor het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing worden gedekt door het heffen van leges.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd zal zijn, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels verder niet noodzakelijk is, behoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Participatie
Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.
Het beleid onderscheidt drie sporen:
Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:
Het betreft hier een plan van Spoor 1, waarvoor de participatiebepalingen pas vanaf het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan gelden. De aanvraag omgevingsvergunning is ingediend vóórdat het participatiebeleid van toepassing werd. In dit geval is de aanvraag omgevingsvergunning ingediend op 3 februari 2022 en het participatiebeleid zelf is in werking getreden op 1 januari 2023.
Gedurende de planvormingsfase van de ontwikkeling (voordat de aanvraag omgevingsvergunning officieel is ingediend) heeft de initiatiefnemer de directe omgeving (/omwonenden) geïnformeerd middels een schriftelijk dialoog. De initiatiefnemer heeft gekozen voor een schriftelijk dialoog, aangezien er in de periode van de planvormingsfase geen mogelijkheid was om een informatiebijeenkomst te organiseren in verband met het coronavirus. De initiatiefnemer heeft de directe omgeving in mei 2021 een brief gestuurd over de ontwikkelingen. De directe omgeving is hier bepaald door te kijken naar ieder perceel waarop het initiatief direct effect heeft. Dit zijn de bewoners/gebruikers van Torenplein, Pastoor Gowthorpestraat en de Langstraat (in de omgeving). In de brief van mei 2021 is aangegeven dat de initiatiefnemer voornemend is om het perceel aan de Torenplein 7-9-15-17, Pastoor Gowthorpestraat 1-7 en Langstraat 20 te Barneveld een nieuwe invulling te geven, namelijk appartementen in combinatie met detailhandel. Om de directe omgeving een indruk te geven van de stedenbouwkundige volumes van het plan, heeft de initiatiefnemer een schets van plannen meegestuurd met de brief.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer aangegeven dat het plan op haalbaarheid wordt onder onderzocht en indien de directe omgeving vragen hebben, willen reageren en/of suggesties hebben, zij contact kunnen opnemen met de ontwikkelaar. Naar aanleiding van deze brief en het meegestuurde schetsplan heeft de initiatiefnemer een aantal één op één gesprekken gevoerd. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat de gevoerde gesprekken en de (in)directe reacties vanuit de omgeving niet hebben geleid tot eventuele aanpassingen van de verkavelingsopzet, programmatische invulling, ruimtelijke structuur, stedenbouwkundige volumes of architectonische uitstraling van het plan.
De ontwerpomgevingsvergunning heeft, zoals gebruikelijk, van 15 december 2023 t/m 25 januari 2024 ter inzage gelegen, zie hierna onder het kopje 'Zienswijzen'. Dit komt overeen met trede 2 (meedenken/raadplegen) uit de participatieladder. Dit heeft niet geleid tot reacties.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.