Plan: | Bloemendal I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1359-0003 |
Gemeente Barneveld wil een nieuwe woonwijk ontwikkelen aan de noordzijde van de kern Barneveld. De wijk krijgt de naam Bloemendal. Dit is een verwijzing naar familie Bloemendal, die al generaties heeft gewoond en gewerkt op de boerderij "De Oude Vaarst" die zich bevindt in dit gebied.
Afbeelding 1 Topografische kaart, www.gemeenteatlas.nl
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in 2017 het Masterplan Barneveld-Noord opgesteld (bijlage 20). Daarin is uiteengezet dat in de nieuwe woonwijk ongeveer 1.500 woningen zijn voorzien en dat de woningen nodig zijn gelet op de verwachte groei van het inwoneraantal en het gegeven dat de jonge woonwijken Veller en De Burgt ten zuiden van de kern Barneveld volgebouwd raken.
Afbeelding 2 Globale grens totale wijk Bloemendal
Het is de bedoeling om de nieuwe wijk gefaseerd in delen te realiseren. In het eerste deelgebied "Bloemendal I" komen ongeveer 406 woningen. Op afbeelding 2 is het eerste deelgebied wit gearceerd. De uitvoering van het eerste deelplan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan. De bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen in alfabetische volgorde.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Barneveld.
Afbeelding 3 Luchtfoto (2019) met grens plangebied "Bloemendal I"
Het plangebied "Bloemendal I" ligt ten westen van de bestaande woonwijk "De Vaarst" en sportpark Oosterbos. De Nijkerkerweg vormt de westelijke grens van het plangebied. Bovenstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Het voorliggende bestemmingsplan "Bloemendal I" is hoofdzakelijk een herziening van een deelgebied van bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (vastgesteld 29-5-2013, NL.IMRO.0203.1056-0004). In het laatstgenoemde bestemmingsplan heeft de raad van gemeente Barneveld onderscheidenlijk de enkelbestemming 'Agrarisch' (artikel 3), 'Verkeer' (artikel 18), 'Water' (artikel 19) dan wel 'Wonen' (artikel 20) toegekend aan de bewuste gronden. De nieuwe woonwijk is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.
Aan een relatief klein gedeelte van de gronden in het plangebied is in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" (vastgesteld 1-2-2017, NL.IMRO.0203.1310-0003) de bestemming 'Verkeer' (artikel 21) toegekend.
Afbeelding 4 Contourenkaart
In de geldende bestemmingsplannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
De visie op de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk "Bloemendal" ten noord-noordwesten van de kern Barneveld is vervat in het Masterplan Barneveld-Noord (bijlage 20), dat is genoemd in de inleiding van deze toelichting bij het bestemmingsplan.
In het kort komt de visie hierop neer: Het huidige landschap vormt de basis voor de verdere uitwerking van het plangebied. Bij het opstellen van de nieuwe stedebouwkundige structuur worden de karakteristieke landschappelijke elementen zoals vermeld in paragraaf 'C3. Landschap' van het masterplan behouden en de nieuwe bebouwing wordt verweven met deze bestaande (groen)structuur. Bestaande waardevolle landschappelijke elementen worden zoveel mogelijke gehandhaafd en met elkaar verweven tot een sterk landschappelijk raamwerk, de ruggengraat van de wijk. Binnen dit groene raamwerk liggen de woonvelden die onder te verdelen zijn in deelgebieden, met ieder een eigen sfeer en uitstraling gerelateerd aan zijn specifieke ligging binnen de wijk. Het plangebied "Bloemendal I" hoort bij het deelgebied 'Bloemenvelden', één van de zeven woonsferen (zie afbeelding 5).
In maart 2017 heeft de raad van gemeente Barneveld ingestemd met de uitwerking van het Masterplan Barneveld-Noord. In het masterplan staan de aanleiding, ambities, hoofdstructuur en randvoorwaarden voor de totale uitbreidingswijk ten noorden van het Oosterbos en De Vaarst. Twee weken na het akkoord van de gemeenteraad heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat de noordelijke uitbreidingswijk de naam 'Bloemendal' krijgt.
In het masterplan is een hoog ambitieniveau vastgesteld voor een aantrekkelijke, groene, duurzame en daarmee toekomstgerichte woonwijk. Er wordt een stedenbouwkundig plan opgesteld dat een uitwerking van het masterplan vormt. Naast een stedenbouwkundig plan met de kaders voor de gehele wijk wordt voor ieder woonmilieu een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld met daarin de specifieke spelregels voor zowel de bebouwing als openbare ruimte. De kaders en spelregels worden opgesteld om te komen tot een woonwijk die onderscheidend is van de overige wijken in Barneveld maar zich goed voegt in zijn directe omgeving en het bestaande landschap. Het beeldkwaliteitsplan voor het deelgebied "Bloemendal I" is opgenomen als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan (bijlage 6). Enkele stukken, waarnaar is verwezen in het beeldkwaliteitsplan, zoals het advies van Arcadis over de boommarter (bijlage 3) en een memo over natuurvriendelijk bouwen en inrichten (bijlage 23), zijn eveneens toegevoegd als bijlagen bij deze toelichting.
Afbeelding 5 Woonsferen Bloemendal
De totale wijk Bloemendal is onderverdeeld in zeven woonmilieus, zoals te zien op bovenstaande afbeelding. De woonmilieus zijn met elkaar verbonden door het landschappelijke raamwerk. De indeling en de bijbehorende verkaveling komt voort uit de landschappelijke ondergrond en de bestaande bebouwingsstructuur. In het plangebied "Bloemendal I" zijn twee van de zeven sferen opgenomen; Erven Nijkerkerweg en de Bloemenvelden.
Aan het Bloemendalse deel van de Nijkerkerweg liggen vier boerenerven. Deze erven zijn karakteristiek voor het gebied en behouden hun locatie, ter hoogte van de hoofdentree worden ze aangevuld met een vijfde erf. Achter de 'Erven Nijkerkerweg' ligt het woonmilieu 'Bloemenvelden'. Deze plek kenmerkt zich door de lange waterlijnen en open velden die in de Bloemenvelden zijn vertaald naar langgerekte groenblauwe velden met direct daaraan smalle woonstraten voor de ontsluiting van de woonvelden.
Bloemendal voorziet in de ontwikkeling van ruim 1.500 woningen. De eerste fase (Bloemendal I) heeft betrekking op de realisatie van zo'n 406 woningen.
De locatie betreft een belangrijke uitbreiding voor de kern Barneveld, na de voltooiing van de wijken Veller II en Eilanden-Oost aan de zuidzijde van Barneveld.
Het woningbouwprogramma van ruim 1.500 woningen zal gefaseerd op de markt worden gebracht. Dit start in 2020 en zal naar verwachting doorlopen tot 2029. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van circa 406 woningen die in de periode 2020 t/m 2022 zullen worden gerealiseerd.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het plan is gericht op de bouw van circa 406 woningen in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, eerste lid onder sub a Chw jo. artikel 3.1 van Bijlage I Chw).
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met de omgevingsvisie. Voorliggend plan past binnen de ambitie van de provincie om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, met een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag. Het woningbouwplan past binnen de totale woningbouwprogrammering van de gemeente.
FoodValley
De onderstaande tekst is gebaseerd op het beleid dat gold voor de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, maar de overwegingen zijn nog relevant.
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Wonen en woningmarkt' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid
De kwaliteit van de leefomgeving vormt samen met het vestigingsklimaat de kracht van de regio. Het landschap en de cultuurhistorie bepalen in belangrijke mate de identiteit van de regio. De grote variatie in het landschap, open en meer gesloten, hoger en lager, droger en natter, bepaalt de aantrekkelijkheid van dit gebied.
Keerzijde van deze variatie is dat het gebied ook kwetsbaarheden kent die niet een, twee, drie zichtbaar zijn, maar zich manifesteren onder meer extreme weersomstandigheden, zoals hevige regenval of perioden van droogte. De klimaatverandering betekent dat extremere omstandigheden zich vaker gaan voordoen.
Dit betekent dat extra aandacht geschonken moet worden aan de effecten van extreme weersomstandigheden op de economie en veiligheid. Als het om perioden van droogte gaat, bestaat er extra kan op natuurbranden en tropische dagen. Bij hevige regenval of langdurige perioden met veel regen, bestaat het gevaar van wateroverlast of zelfs overstromingen. Hiervoor is ruimte voor waterberging nodig. Dit kan worden gecombineerd met natuurontwikkeling. Ook bij de stedelijke ontwerpen is het nodig om meer rekening te houden met water en groen in de stad in relatie tot klimaatverandering.
Het landelijk gebied in de FoodValley heeft dynamiek nodig om zijn economische waarde te behouden. Het landschap vormt als het ware de drager van nieuwe ontwikkelingen. De regio ziet het landschap als een collectief bouwwerk. Voor het collectief bouwen aan het landschap is meer kennis nodig over landschap, ondergrond, ecologie en economie, zodat gerichte ruimtelijke ordening en verantwoorde investeringen mogelijk zijn. Bouwen aan landschap is gericht op beeldkwaliteit, cultuurhistorie en biodiversiteit. Deze begrippen bepalen dan ook waar de provincie middelen en instrumenten gaat inzetten. Verder bouwen aan het landschap moet bijdragen aan duurzaamheid, versterking van de natuur, klimaatadaptatie en waar mogelijk (ja, mits) aan dynamiek en ontwikkeling. Hiervoor gaat de regio een 'menukaart' ontwikkelen. Deze is gebaseerd op een verbijzondering van de provinciale ambitiekaart en vraagt van ondernemers om bij een uitbreiding of nieuwe vestiging van hun bedrijf nader te bepalen prestaties te leveren voor landschap, milieu en dierenwelzijn.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley. Zie ook §§ 3.2 en 4.4.4.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.
Wonen
De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
Doorwerking in plangebied
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)
Afbeelding 6 Fragment kaart 7 Natuur, Omgevingsvisie
Uit de bovenstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt. De globale ligging van het plangebied is aangegeven met de oranje stippellijn. Overwegingen over natuur uit de Omgevingsvisie kunnen dan ook achterwege blijven.
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in GNN/GO.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Afbeelding 7 Fragment kaart 2 Landbouw, Omgevingverordening
Van deze kaart is geen fragment opgenomen vanwege de slechte leesbaarheid.
Afbeelding 8, Fragment kaart 6 Water en Milieu, Omgevingsverordening
Doorwerking in plangebied
Eerst wat betreft landbouw: in artikel 2.5.3.2 zijn regels opgenomen over uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak (Plussenbeleid). In dit geval is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf niet aan de orde. De bepalingen uit de Omgevingsverordening over landbouw zijn dan ook niet van toepassing.
Dan wat betreft glastuinbouw: er geldt een tijdelijk verbod voor de hervestiging en nieuwvestiging van glastuinbouw. Ook de uitbreiding van bestaande glastuinbouw is tijdelijk verboden. Het bestemmingsplan voorziet niet in glastuinbouw.
Tot slot water en milieu: op afbeelding 8 is te zien dat het plangebied deel uitmaakt van 'intrekgebieden'. Een intrekgebied is een beschermingsgebied dat is aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid onder sub a van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 2.6.3.1 van de Omgevingsverordening is bepaald dat intrekgebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. In het voorliggende bestemmingsplan is dit niet aan de orde.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).
Op 28 september 2016 heeft de raad van gemeente Barneveld de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. Deze strategische visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.
Stedelijke zone
Op de kaart 'Visie ruimtelijke kwaliteit' (afbeelding 2 van de structuurvisie) is te zien dat het plangebied is gelegen in de stedelijke zone. Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.
Ontwikkelingsfonds Platteland
De structuurvisie beschrijft het type projecten die tot doel hebben de beschreven ruimtelijke kwaliteiten te realiseren. Investeringen voor die projecten kunnen, al dan niet gedeeltelijk, worden gefinancieerd uit het Ontwikkelingsfonds. Dit fonds wordt gevuld door bijdragen uit ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, namelijk functieverandering, nieuwe landgoederen en stedelijke uitbreidingen. De werking van dit fonds beoogt hiermee samenhangende ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied met ruimtelijke en maatschappelijke winst.
De uitbreidingsgebieden van de gemeente hebben een eigen grondexploitatie. Voor dergelijke ontwikkelingen stort de gemeente jaarlijks een vaste bijdrage in het Ontwikkelingsfonds Platteland. Een separate bijdrage voor het plangebied "Bloemendal I" is niet aan de orde.
Doorwerking in plangebied
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de structuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Afbeelding 9 Fragment visiekaart Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
Uit de visiekaart blijkt dat het plangebied in de structuurvisie is aangemerkt als zoekzone voor wonen (lange termijn).
Op paginanummer 22 van de structuurvisie staat: 'Aangezien de structuurvisie een horizon kent tot en met 2022 zijn de zoekzones rondom Voorthuizen en Barneveld voorlopig voldoende om de genoemde extra groei op te kunnen vangen.' Als zoekzone voor woningbouw is Barneveld-Noord expliciet benoemd.In tabel 1 op paginanummer 24 van de structuurvisie is het accent per woninbouwlocatie benoemd. Voor de zoekzone Barneveld-Noord geldt dat het accent ligt op 'Gemengd, maar met accent op bijzonder woonmilieu (nabij natuur en bosgebieden), o.a. gericht op doorstroming en kapitaalkrachtige ouderen.'.
De volgende passage komt uit § 4.1.5. en gaat specifiek over Barneveld-Noord (c.q. Bloemendal): 'Barneveld Noord betreft het gebied aan de noordzijde van Barneveld, tussen de Nijkerkerweg en de Stationsweg. Aan de noordzijde wordt het gebied globaal begrensd door de Esweg en het denkbeeldige verlengde daarvan. Het gebied kan zich ontwikkelen tot een bijzonder en luw woongebied. Het kent weliswaar een goede bereikbaarheid met korte afstanden tot de aansluitingen van de A1 en de A30, maar tegelijk ligt het gebied aan de (nog in te richten) groene bufferzone Esvelderbeek en wordt het niet doorkruist door infrastructuur. Hier ligt een kans om bij de invulling van het gebied een accent te leggen op een meer luxe woonmilieu om daarmee kapitaalkrachtige ouderen te faciliteren en de doorstroming binnen Barneveld te bevorderen (duurdere koop). Uitgangspunten voor de invulling van dit gebied zijn:
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met deze structuurvisie. Met de genoemde uitgangspunten is rekening gehouden.
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende kaders uit de notitie toegepast:
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst). In opdracht van gemeente Barneveld heeft Arcadis Nederland B.V. specifiek voor de woonwijk Bloemendal een onderzoek uitgevoerd naar de kansen voor duurzame energienetten (bijlage 26). Een conclusie luidt dat een volledig elektrische oplossing goed haalbaar is in Bloemendal.
Daarnaast heeft de raad in 2015 de strategische visie 2015-2030 (“Morgen en Meedoen”). De circulaire economie en bio-based kringlopen leidende principes bij nieuwe ontwikkelingen. Dit met het oog op het borgen van welvaart voor de toekomstige generaties. Beleid hiervoor is nog in ontwikkeling.
Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd. De wijk Bloemendal is aardgasloos.
Er is een plan voor de duurzame energievoorziening van de wijk (bijlage 26). Daarin komen de volgende punten aan de orde:
Circulair bouwen, gebruik duurzame gezonde bouwmaterialen, daglicht en passief verwarmen
en koelen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus – heeft de voorkeur.
Door demontabel te bouwen en de gebruik te materialen vast te leggen in een materialen-paspoort blijven de materialen beschikbaar voor gebruik in de toekomst. Een optimale ventilatie en toepassen van gezonde materialen zijn van belang voor een gezond binnenklimaat. Door de materiaalkeuze (bijv. toepassen van hernieuwbare materialen, hergebruik van bouwelementen, hergebruik van materialen) van de bouw kan de milieu-impact significant worden beïnvloed.
Voor de particuliere ruimte is het de bedoeling om duurzaamheidsmaatregelen te borgen via de omgevingsvergunningen, kavelpaspoort, de overeenkomst met de ontwikkelaar, en door te stimuleren door voorlichting en communicatie. Het gaat om de volgende maatregelen:
Van de gecursiveerde maatregelen is vooralsnog onzeker of en zo ja, hoe daaraan invulling wordt gegeven in het plangebied "Bloemendal I".
Duurzaamheid in de openbare ruimte
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.
Hieronder een opsomming van (mogelijke) duurzaamheidsmaatregelen in het plangebied "Bloemendal I":
Van de gecursiveerde maatregelen is vooralsnog onzeker of en zo ja, hoe daaraan invulling wordt gegeven in het plangebied "Bloemendal I".
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).
Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.
Er is een plan (bijlage 6) voor de duurzame materialisatie van de wijk, waarin de volgende maatregelen aan de orde komen:
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
In 2017 heeft ingenieursbureau Land uit Ede in opdracht van gemeente Barneveld een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 11). Het doel van het onderzoek was vast te stellen wat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen het plangebied is. Er zijn geen ernstige gevallen van bodemverontreiniging aangetroffen. In de bovengrond en de (lemige) ondergrond zijn plaatselijk enkele parameters in gehaltes boven de achtergrondwaarde aangetoond. De milieuhygiënische kwaliteit van deze terreindelen is vastgesteld. De aangetoonde gehaltes zijn echter van dien aard dat het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is bevonden. De deskundige heeft aanbevolen onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van asbest in de bodem op het terrein ten zuidoosten van de locatie Nijkerkerweg 120. De asbest zal worden weggehaald vóór de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied. Volgens de deskundige is het onnodig om te wachten op de afronding van het geofysische onderzoek en het aanvullende sleuvenonderzoek.
In 2019 heeft ingenieursbureau Land een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd op het terrein van de Nieuw Burgelaarseweg 12 in Barneveld (bijlage 34). Het gaat om het perceel kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie B, nummer 4094. Er is een geval van ernstige bodemverontreiniging aangetoond. De deskundige concludeerde dat ter plaatse van drie schuren de druppelzone is belast met asbest boven de interventiewaarde. Net buiten het terrein is een brandplek aanwezig, waar de grond en het grondwater sterk verontreinigd zijn met minerale olie. De deskundige adviseert de sterk met minerale olie verontreinigde spot te saneren voorafgaande aan de realisatie van nieuwbouw. Bij ontmanteling van de schuren dienen de sterk met asbest belaste druppelzones gesaneerd te worden. Gemeente Barneveld zal erop toezien dat de aanbevelingen uit het onderzoek worden opgevolgd.
In 2020 heeft ingenieursbureau Land een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie aan de Nijkerkerweg tegenover huisnummer 124 (bijlage 35). Het betreft een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie A, nummer 2524. De deskundige concludeerde dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik.
Op de kaart met achtergebleven, niet gesprongen conventionele explosieven (CE) is de locatie aangeduid als niet verdacht gebied. Er zijn geen militaire objecten of vondsten van munitie weergegeven. Bij grondwerkzaamheden is het desalniettemin verstandig om alert te zijn op de aanwezigheid van militaire objecten.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek.
Bureau Archol uit Leiden heeft in opdracht van gemeente Barneveld een verkennend en karterend veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). In april 2016 is het archeologisch proces gestart met een bureauonderzoek voor Barneveld-Noord c.q. Bloemendal. Op basis van dit onderzoek zijn zes deelgebieden aangewezen, waar een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten gold.
Afbeelding 10 Zes deelgebieden na bureauonderzoek geselecteerd voor vervolgonderzoek
Deelgebied 1 is van belang voor het plangebied "Bloemendal I". In de tweede helft van 2016 is vervolgens een booronderzoek uitgevoerd, waarbij door het gehele gebied boringen in raaien zijn gezet. De resultaten in plangebied "Bloemendal I" gaven geen aanleiding tot vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
Afbeelding 11 Boorpuntenkaart booronderzoek
Het plangebied is voldoende onderzocht. Er zijn geen archeologische waarden aangetroffen. Het is dan ook niet nodig om een dubbelbestemming voor archeologie op te nemen.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.
Er zijn geen monumenten aanwezig binnen het plangebied. Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens de Cultuurlandschappelijke waardenkaart geen (zeer) hoge waardering.
Zeer hoog gewaardeerde landschappen (waarde 5) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan; hoog gewaardeerde landschappen (waarde 4) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan, mits ze aan zeer hoog gewaardeerde landschappen grenzen. Het is de bedoeling dat de waarden worden gehandhaafd danwel versterkt.
Op de Cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied deels aangeduid als vochtige kampontginning en deels als jonge vochtige landbouwontginning, beide met een middelmatige waarde.
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.
De historische lijnen in het landschap vormen de basis voor de hoofdstructuur en verdere verkaveling van het plangebied Bloemendal. De oostgrens van het plangebied "Bloemendal I" wordt gevormd door een natuurlijke laagte in het gebied. Deze noordzuid lijn wordt versterkt door het meer ruimte te geven en krijgt de naam 'Laagte'. De A-watergang stroomt door de Laagte, naast een watervoerende en waterbergende functie krijgt de Laagte ook een recreatieve functie. Aan de zuidzijde grenst de laagte aan het Oosterbos. Deze groene koppeling zorgt voor een groennetwerk dat wijk overstijgend is.
Een andere historische noordzuid-lijn in het gebied, vormde oorspronkelijk een perceelsgrens. Deze perceelsgrens wordt in Bloemendal vertaald naar een hoofdfietsstructuur.
In oostwestelijke richting liggen een aantal watergangen die grotendeels worden behouden en omringd door een onbebouwde groenblauwe ruimte. Ook de oostwestelijke houtwal die in het gebied nog duidelijk zichtbaar is wordt in de verkaveling ingepast.
De waardevolle cultuurshistorische landschappelijke elementen blijven door deze zorgvuldige inpassing zichtbaar in de gehele wijk Bloemendal en in het plangebied "Bloemendal I".
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
In opdracht van gemeente Barneveld heeft Arcadis Nederland B.V. (hierna: Arcadis) uit Arnhem een natuurtoets uitgevoerd voor het gebied Barneveld-Noord c.q. Bloemendal (bijlage 22). De natuurtoets maakte inzichtelijk welke natuurwaarden aanwezig zijn en wat de mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zijn. Op basis van de natuurtoets heeft Arcadis vervolgonderzoek aanbevolen, waaronder een onderzoek naar stikstofdepositie in beschermde natuurgebieden. Hieronder komen aan de orde de uitkomst van het vervolgonderzoek en de mitigerende maatregelen, die Arcadis heeft voorgesteld en gemeente Barneveld uitvoert.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. De afstand tot de Veluwe bedraagt meer dan 9 kilometer.
Afbeelding 12 Natura 2000-gebied Veluwe
In opdracht van gemeente Barneveld heeft bureau SPA WNP Ingenieurs uit Ede een AERIUS-berekening van de stikstofemissies van het plangebied "Bloemendal I" uitgevoerd. Toen een nieuwe tool voor de berekening van stikstofemissies beschikbaar kwam, zijn de berekeningen opnieuw uitgevoerd met behulp van die nieuwe tool. De conclusie van het laatste onderzoek luidt: 'Uit de AERIUS-berekeningen volgt dat er voor zowel de twee aanlegfases (worst-case) en de gebruiksfase geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.' (bijlage 29).
Verder heeft Arcadis onderzocht of de opwaardering van de Nijkerkerweg, die nodig is ten behoeve van de nieuwe woonwijk, negatieve effecten heeft op beschermde gebieden of beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). In het rapport (bijlage 31) komt Arcadis tot de conclusie dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied Veluwe zijn uitgesloten gelet op de afstand tot het plangebied. Met het oog op het Gelders Natuurnetwerk heeft Arcadis aangeraden om na te gaan of sprake is van oppervlakteverlies van de Groene ontwikkelingszone, maar dat is bij het plangebied "Bloemendal I" niet het geval. Dit is goed te zien op de kaart van de Groene ontwikkelingszone, die is opgenomen als bijlage 16.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd. Een beschrijving van het ecologisch onderzoek en de mitigerende maatregelen is opgenomen in het bijgevoegde statusrapport (bijlage 13).
In het ecologische onderzoek naar de effecten van de opwaardering van de Nijkerkerweg (bijlage 31) heeft Arcadis enkele mitigerende maatregelen voorgesteld ten behoeve van beschermde soorten. De maatregelen zijn beschreven in § 4.6 van het onderzoeksrapport. Bij de ontwikkeling van het plangebied zal gemeente Barneveld de mitigerende maatregelen in acht nemen en uitvoeren. Volgens Arcadis zijn dan geen effecten op beschermde soorten te verwachten.
Afbeelding 13 Ecologie, vogels
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom als bedoeld in de Wet natuurbescherming ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
Gemeente Barneveld doet een kapmelding bij provincie Gelderland. Het concept van de melding is bijgevoegd (bijlage 18). Op de bijbehorende kaart is te zien welke bomen het betreft (bijlage 19). De conclusie luidt dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het voorliggende plan.
Voor een aantal bomen is geen kapmelding als bedoeld in de Wet natuurbescherming nodig, maar wel een omgevingsvergunning voor het kappen van die bewuste bomen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Het concept van de aanvraag is bijgevoegd (bijlage 1) evenals de bijbehorende kaart (bijlage 2).
Met de nieuwe groenstructuren in het plangebied "Bloemendal I", zoals beschreven in hoofdstuk E. "Openbare ruimte" van het beeldkwaliteitsplan (bijlage 6), voorziet gemeente Barneveld in de herplant van groen en bomen als compensatie voor de bomen die worden gekapt.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Afbeelding 14 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
De gemeente Barneveld wil aan de noord- en noord-westkant van de huidige woonbebouwing van de kern Barneveld een nieuwe woonwijk realiseren.
In onderstaande figuur is de gehele nieuwe woonwijk Bloemendal (rood omlijnd gebied) aangegeven op de signaleringskaart van de Gelderse omgevingsdiensten.
Afbeelding 15 Signaleringskaart externe veiligheid
Inrichtingen
Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied in het invloedsgebied (donker groene contour) van het geprojecteerde LPG tankstation aan de Nijkerkerweg 123 ligt, het betreft een tankstation met een doorzet kleiner dan 1000 m3 per jaar.
In juni 2016 is de "Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van ongeval" gepubliceerd. Deze beoogt dat naast een risicobenadering ook een effectbenadering wordt toegepast bij besluiten rond LPG-tankstations.
In onderstaande tabel zijn de verschillende risicocontouren en aan te houden afstanden weergegeven.
In mei 2020 is het nog onzeker of op het perceel Nijkerkerweg 123, kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie A, 3012 daadwerkelijk een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG zal komen. In het bestemmingsplan "Nijkerkerweg VI" (2016, NL.IMRO.0203.1286-0002) is het LPG-tankstation wel planologisch mogelijk gemaakt. Met het oog op het aspect externe veiligheid is het noodzakelijk rekening te houden met het LPG-tankstation. In bestemmingsplan "Nijkerkerweg VI" is vastgelegd waar de tank, het vulpunt en de afleverzuil komen.
Het was noodzakelijk om de toename van de hoogte van het groepsrisico te bepalen. Het huidige groepsrisico bedraagt nu 0,286 maal de oriëntatie waarde. De verwachting is dat de groepsrisico zal toenemen, maar de oriëntatiewaarde niet zal overschrijden. De verantwoording is in opdracht van gemeente Barneveld uitgevoerd door bureau AVIV uit Enschede (bijlage 33).
Aardgastransport
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransport leidingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de snelweg A30. Over deze snelweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De aantallen gevaarlijke transporten zijn zo laag dat er geen PR 10-6 contour is. Doordat het plan kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen het invloedsgebied, moet het groepsrisico verantwoord worden.
De wetgever heeft aangegeven dat buiten de 200 meter van de transportroute er volstaan kan worden met een beperkte verantwoording groepsrisico. Hiervoor moeten de volgende elementen verantwoord worden:
De verantwoording van deze elementen zorgt niet voor een belemmering voor de uitvoering van het plan.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de snelweg A30.
Wel moet rekening gehouden worden met het geprojecteerde LPG-tankstation. Hierdoor mogen er in een cirkel van 160 meter (vanaf de erfgrens) geen zeer kwetsbare objecten gerealiseerd worden en in een cirkel van 60 meter (vanaf de erfgrens) geen (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd worden.
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de snelweg A30 en invloedsgebied van het LPG tankstation. In opdracht van gemeente Barneveld heeft bureau AVIV uit Enschede de verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
In 2018 heeft Schoonderbeek en Partners Advies B.V. uit Ede (hierna: SPA) akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai gedaan (bijlage 14) ten behoeve van de woonwijk Bloemendal. De uitkomst van het onderzoek is dat gemeente Barneveld hogere waarden voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege de ontsluitingsweg met de Nijkerkerweg dient vast te stellen en vast te leggen in het kadaster. Verder heeft de deskundige met betrekking tot de ontsluitingsweg met de Thorbeckelaan aanbevolen om bij het ontwerp van de nieuwe woningen rekening te houden met de geluidbelasting van de 30 km/uur-wegen.
Omgevingsdienst De Vallei heeft geadviseerd om aanvullende berekeningen op gevelniveau uit te voeren met geactualiseerde cijfers, en een nader onderzoek naar de gecumuleerde geluidbelasting. In 2019 heeft bureau SPA WNP Ingenieurs uit Ede (hierna: SPA WNP) nader akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt onder meer dat de geluidbelasting afneemt met 2 tot 3 dB ten gevolge van de wijzigingen van de Nijkerkerweg. Deze afname wordt veroorzaakt doordat het de rijsnelheid op de Nijkerkerweg van 80 km/uur verlaagd wordt naar 50 km/uur. Verder is gebleken dat de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe weg op alle bestaande woningen maximaal 36 dB bedraagt, ruim lager dan de voorkeurswaarde conform de Wet geluidhinder. SPA WNP heeft geconcludeerd dat gemeente Barneveld hogere waarden, ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de ‘nieuwe weg’, de rijksweg A30 en de Nijkerkerweg, moet vaststellen en vastleggen in het kadaster om bepaalde nieuwe woningen te kunnen realiseren.
Het onderzoek uit 2019 was gevoegd bij de toelichting van het ontwerp-bestemmingsplan. Een zienswijze over het ontwerp-bestemmingsplan gaf echter de aanleiding om het onderzoek naar wegverkeerslawaai nogmaals te actualiseren. Op een gedeelte van de Nijkerkerweg wordt de maximum snelheid niet verlaagd naar 50 km/u. Dat is nu in het onderzoek meegenomen. Verder is de agrarische bedrijfswoning aan de Nijkerkerweg 139 aan het onderzoek toegevoegd. Het onderzoek uit 2019 is verwijderd en vervangen door het actuele onderzoek uit 2020 (bijlage 30).
Het ontwerp van het besluit om de hogere waarden vast te stellen is tegelijkertijd met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegd. Verder is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot geluidschermen om bij bepaalde woningen een goed woon- en leefklimaat te waarborgen conform het geluidbeleid.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Afbeelding 16 Uitsnede geurnormenkaart
De bovenstaande afbeelding betreft een uitsnede van de geurnormenkaart die hoort bij de gemeentelijke geurverordening op grond van artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij. Het plangebied "Bloemendal I" is gelegen in de blauw gemarkeerde zone. In deze zone geldt een geurnorm van 6 ouE.
In het plangebied is één (voormalig) agrarisch bouwvlak, te weten op de locatie Nijkerkerweg 120. Het perceel is in eigendom van gemeente Barneveld. Er rust op dit perceel nog een oude milieuvergunning welke sinds 2013 van rechtswege als melding op grond van het Activiteitenbesluit wordt aangemerkt. Als eigenaar kan gemeente Barneveld verklaren dat deze melding als vervallen kan worden beschouwd zodat geen sprake meer is van een geurcontour.
Verder liggen rondom het plangebied nog enkele agrarische bouwvlakken. Dit zijn:
Nijkerkerweg 125: Er is een oude milieuvergunning, die nu als melding kan worden aangemerkt. Voor de vergunde koeien mag op grond van de gemeentelijke geurverordening uitgegaan worden van een vaste afstand van 50 meter vanaf de grens van het bouwvlak. Naast een aantal koeien is er een vergunning voor vleesvarkens op een traditioneel stalsysteem met nu een geuremissie van 6.210 odeur units (OUE). De deskundige van omgevingsdienst De Vallei (OddV) heeft geurberekeningen uitgevoerd (bijlage 7). In de gemeentelijke geurverordening uit oktober 2008 is het te ontwikkelen gebied als zoekzone woningbouw aangewezen met een norm van 6 OUE. Op grond van het Besluit emissiearme huisvesting mogen de vleesvarkens niet meer worden gehouden in een traditioneel stalsysteem. Op 28 februari 2013 heeft gemeente Barneveld een kennisgeving stoppersmaatregelen ontvangen met betrekking tot het bewuste bedrijf. In deze stoppersmelding is aangegeven hoe de indiener middels aanpassingen tot 1-1-2020 middels lagere emissie zouden voldoen aan het genoemde besluit.
Nijkerkerweg 128 en 139: Dit zijn beide bedrijven met een oudere milieuvergunning welke eveneens als melding worden aangemerkt. Voor wat betreft eventuele uitbreidingsmogelijkheden worden beide bedrijven belemmerd door reeds aanwezige geurgevoelige objecten in de directe omgeving van deze bedrijven.
Bloemendaallaan 77: Dit bedrijf is eveneens door gemeente Barneveld aangekocht. Het eerder vergunde veebestand dat nu als meldingsplichtig wordt aangemerkt zou ook door gemeente Barneveld als eigenaar als vervallen kunnen worden aangegeven.
Bloemendaallaan 85-89: Dit is een redelijk omvangrijk bedrijf welke in 2016 nog een melding heeft ingediend voor veranderingen op het bedrijf. Het bedrijf is toen uitgebreid tot een geuremissie van 38.812 ouE. Hiermee werd in de dan gevraagde situatie gebruik gemaakt van de optimale geurbelasting ten opzichte van de bestaande bebouwde kom van Barneveld welke een geurnorm van 3 ouE kent. Bij uitwerking van dit plan is rekening gehouden met de geurcontour van 6 ou van dit bedrijf.
Ook dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met een voldoende goed woon- en leefklimaat wat betreft (agrarische) geurhinder. Op grond van berekeningen van de cumulatieve achtergrondbelasting is beoordeeld dat deze achtergrondbelasting kan worden aangemerkt als een goed/redelijk goed woon-en leefklimaat.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de ladder verder te worden doorlopen. Indien dit niet het geval is, dan is de ladder niet verder van toepassing dan wel kan niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking worden voldaan.
Hieronder de antwoorden op bovenstaande vragen:
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' d.d. 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie is aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van circa 406 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.
2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Uit de eerder genoemde 'overzichtsuitspraak' blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling blijkt dat er sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.
Het plangebied 'Bloemendal' kent thans in hoofdzaak een agrarische bestemming. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor bedrijven met een agrarische bedrijfsvoering. Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van circa 406 woningen (eerste fase), tot ruim 1.500 woning voor geheel Bloemendal mogelijk. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is het niet mogelijk om binnen het onderhavige plangebied een samenhangend nieuw woongebied te ontwikkelen. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologische beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.
3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om de kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, tweede lid van het Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar één of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
Kwantitatieve behoefte
Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken. Regionale bouwafspraken zijn vastgelegd in de regionale notitie 'advies toedeling woningbehoefte regio FoodValley' (okt. 2017, tabel 2). Deze is als zodanig overgenomen in het uitvoeringsplan Regionale Woonagenda 2.0, regio FoodValley (jan 2018).
De kwantitatieve opgave voor de periode 2017-2027 op circa 17.000 woningen geraamd, waarvan minimaal 3.500 woningen voor gemeente Barneveld.
Op basis van jaarlijkse huishoudensprognoses worden deze cijfers geactualiseerd. Voor de gemeente Barneveld is er in de periode 2020-2030 een minimale toename van ruim 2.850 huishoudens te verwachten. Maar ook in de periode daarna zal Barneveld nog verder groeien.
De nieuwe provinciale PRIMOS prognoses van 2019 geven een doorkijk van de bevolkings- en huishoudensontwikkeling tot 2049. Ten aanzien van de bevolkingsontwikkeling is er sprake van een lichte positieve afwijking. Zo wordt het inwonertal in 2025 circa 1.000 personen hoger geraamd dan op basis van de oudere prognose en telt Barneveld in dat jaar ruim 62.600 inwoners. Rond 2040 wordt een inwonertal van 70.000 verondersteld. In de jaren daarna gaat het groeitempo er uit en wordt het inwonertal in 2049 rond 72.000 personen verwacht.
Bevolkings- en huishoudensontwikkeling gemeente Barneveld 2019-2049,
bron: ABF, Primos 2018 en 2019
De druk vanuit overig Nederland op onder andere Barneveld is groot.
De volgende, recente onderzoeken zijn relevant:
Deze onderzoeken laten zien dat er sprake is van meer instroom dan uitstroom van inwoners uit de Randstad. Het gaat daarbij om verschillende leeftijdsgroepen, waaronder gezinnen met kinderen. Deze blijken om uiteenlopende redenen naar het oosten te verhuizen, waaronder naar Barneveld en overig FoodValley. Van de werkenden die naar het oosten verhuizen is uiteindelijk ook tweederde in het oosten werkzaam. Wel wordt vaker (dan in de Randstad) de auto gebruikt voor het woon-werkverkeer.
De huishoudens die naar het oosten verhuisd zijn geven gemiddeld een 8,1 als rapportcijfer voor hun nieuwe woonsituatie waarbij de rust, veiligheid en sociale cohesie een belangrijke rol spelen. De verhuizingen lijken dan ook een structureel karakter te hebben.
In 2019 had Barneveld te maken met een binnenlands vestigingsoverschot van meer dan 700 personen.
In het afgelopen jaar hebben er interprovinciale discussies plaatsgevonden over de landelijke woningtekorten, waaronder ook in de provincie Utrecht. Om die reden wil provincie Gelderland tot 2030 versneld zo'n 45.000 woningen binnen haar provinciegrenzen gerealiseerd zien. De locatie Bloemendal is hierin expliciet genoemd.
Bij de kwantitatieve opgave wonen is nog geen rekening gehouden met arbeidsmigranten. Voor een deel van hen, die zich hier permanent vestigen, is reguliere woonruimte van belang. In Barneveld werken zo'n 700 tot 900 arbeidsmigranten. Maar ook onderwerpen als uitstroom beschermd wonen, vragen om woningen. Om die reden heeft gemeente Barneveld de ambitie om de eerstkomende jaren van een gemiddelde bouwproductie van 450 tot 500 woningen uit te gaan.
Gelet op het regionale woningbouwprogramma, het gemeentelijk woningbouwprogramma alsook de genoemde onderzoeken, kan worden gesteld dat het onderhavige planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in gemeente Barneveld.
Kwalitatieve behoefte
Onderzoeksbureau RIGO heeft in 2019 op basis van het WoON2018 onderzoek een woningbehoefteonderzoek in opdracht van gemeente Barneveld uitgevoerd. Behalve genoemde kwantitatieve ontwikkelingen is ook op de kwalitatieve behoefte ingegaan. Dit heeft geresulteerd in de volgende 2 tabellen.
Tabel
Woningbehoefte naar eigendom en type in 2019, 2030 en 2040 en ontwikkeling t.o.v. 2019,
Bron: woningmarktsimulatie RIGO
Tabel
Woningbehoefte naar eigendom en prijsklasse in 2019, 2030 en 2040 en ontwikkeling t.o.v. 2019,
Bron: woningmarktsimulatie RIGO
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van het volgende programma. Onder Goedkoop wordt sociale huur en goedkope koop (tot € 200.000) verstaan, onder Middelduur, de prijsklassen van € 200.000 tot € 300.000 en onder duur de prijsklasse vanaf € 300.000,-.
In het aantal van 406, zitten ook 36 verpleegplaatsen besloten alsmede een 57-tal sociale huurappartementen met scheiden wonen en zorg.
Het programma, kan gezien de vraag vanuit de markt en de gewenste toevoeging, op voldoende belangstelling rekenen.
4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Ex artikel 1.1.1 van het Bro verstaat onder 'bestaand stedelijk gebied': bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Het voorgaande bestemmingsplan maakt slechts een beperkt stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, infrastructuur en groen mogelijk. Het gaat echter in belangrijke mate om agrarische bedrijfsvoering. Gelet daarop is het onderhavige plangebied voornamelijk gelegen buiten het 'bestaand stedelijk gebied' van de kern Barneveld.
5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
Realisatie van genoemd aantal woningen (ruim 400 in de eerste fase, totaal Bloemendal ruim 1.500 woningen) door middel van inbreiding binnen de kern Barneveld ligt niet voor de hand. De kern Barneveld is relatief 'jong' en kent veel naoorlogse woningbouw. De grootste aantallen zijn vanaf de jaren zeventig gerealiseerd. Derhalve kent Barneveld weinig herstructurering en weinig (beschikbare) functieveranderingslocaties binnen de kern. Er is ook geen leegstand van bestaand vastgoed.
Bloemendal speelt een belangrijke rol in het invullen van de kwantitatieve opgave die er ligt, naast de kwalitatieve overwegingen (behoefte). Er is zeer beperkt sprake van inbreidingslocaties zoals de ontwikkeling van De Enk (voormalige schoollocatie); hier worden dit jaar 24 woningen opgeleverd. Dergelijke aantallen verhouden zich niet tot genoemde ruimteclaim voor ruim 1.500 woningen.
Na de afronding van Veller II en Eilanden-Oost is deze locatie gewenst om de vraag naar woonruimte te accommoderen. Ook gezien de beperkte inbreidingscapaciteit die de kern Barneveld (meer) heeft (relatief weinig leegstand en weinig functieveranderingslocaties) is woningbouw op een uitleglocatie noodzakelijk.
De kern Barneveld kan derhalve enkel worden uitgebreid buiten bestaand stedelijk gebied. Onderhavige locatie wordt daarbij als geschikt aangemerkt, aangezien het aansluit op een bestaande buurt in Barneveld Noord (De Vaarst) en de nabijheid van bestaande voorzieningen als sportvelden, basis- en voortgezet onderwijs en nabij de A30/A1.
De locatie ligt op fietsafstand van het centrum en van het NS-station. Het plangebied voor Bloemendal was al zoekzone voor wonen al opgenomen in de vastgestelde Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 (in 2011 vastgesteld).
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven (bijlage 17). Zo is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Er zijn geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In opdracht van gemeente Barneveld heeft bureau SPA WNP Ingenieurs uit Ede het aspect luchtkwaliteit onderzocht. In het rapport komt de deskundige tot de conclusie dat de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging en dat deze is aan te merken als 'niet in betekenende mate' (bijlage 27). Een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. In mei 2020 is het onderzoek geactualiseerd en is rekening gehouden met de verlaging van de maximumsnelheid op een gedeelte van de Nijkerkerweg. Verder is de woning aan Nijkerkerweg 139 in het onderzoek betrokken.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 11.2 en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader zijn voor dit plan de volgende bedrijven en aspecten van belang:
Uit de VNG handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) volgt dat de richtafstandsnorm voor een bedrijf uit milieucategorie 3.2 in beginsel 100 meter bedraagt. Die norm geldt in een rustige woonwijk. Het hiervoor genoemde metaalbewerkingsbedrijf is echter in een omgeving die moet worden aangemerkt als gemengd gebied. Dit vanwege de ligging in de akoestische aandachtszone van autosnelweg A30 en de Nijkerkerweg. In gemengd gebied is wat betreft de richtafstandsnormen de reductie met één afstandstap gerechtvaardigd. Dus voor het metaalbewerkingsbedrijf dient de norm van 50 meter te worden gehanteerd. De nieuwe woningen komen buiten de contour van 50 meter rond het bewuste bedrijf. Het bedrijf vormt dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wat betreft de nieuwe zorginstelling in het zuidoosten van het plangebied in de nabijheid van de sporthal en de hockeyvelden is nader onderzoek uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd (bijlage 28). De conclusie van het onderzoek luidt dat het aspect milieuzonering en het geluid van de hockeyvelden van de Mixed Hockey Club Barneveld aan de Wethouder Rebellaan 136 geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plangebied "Bloemendal I".
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Hoofdstuk C3 uit het Masterplan Barneveld-Noord (bijlage 20) is gewijd aan het landschap. Verder is hoofdstuk D2 van het genoemde masterplan over het landschappelijk raamwerk van belang.
Belangrijke lijnen in het landschap zijn ingepast in de stedenbouwkundige opzet (bijlage 32), waardoor het huidige landschap gerespecteerd wordt.
De twee belangrijkste wegen in de omgeving, te weten de Nijkerkerweg en de Bloemendaallaan, worden ingezet als belangrijke ontsluitingswegen. De Nijkerkerweg moet gaan fungeren als belangrijkste toegangsweg voor het gemotoriseerd verkeer. Om een goede aansluiting te verkrijgen moet er ruimte worden gecreëerd bij de inrit van de wijk Bloemendal langs de Nijkerkerweg, waardoor de huidige laanstructuur moet worden onderbroken. De westzijde van de laan komt bij de uitbreiding van de weg te vervallen, de oostzijde kan verder behouden blijven. De westzijde van de weg zal na realisatie van de uitbreiding en rekeinghoudend met de te verwachten toekomstige verbreding, opnieuw worden ingeplant om zodoende de laan te herstellen.
Een andere duidelijke aanwezige lijn in het landschap is ingezet als langzaam verkeersverbinding. Deze doorkruist als het ware de natuurlijke oriëntatie van het landschap (oost-west).
Momenteel kent het landschap in de zone van fase I weinig houtopstanden / solitaire bomen.
Verschillende aanwezige watergangen / perceelgrenzen zijn ingezet als nieuwe groene-blauwevelden, waarin (regen-)water kan worden begeleid naar enerzijds de aanwezige laagte in het oosten in het plangebied, en anderzijds in de wadi's in het westen. De meeste bomen / houtopstanden kunnen hier worden behouden, en worden verder met een voornamelijk inheems assortiment aangevuld. In de groen, blauwe velden kan worden gespeeld, gerecreëerd en de hond kan worden uitgelaten.
De nieuwe structuren worden aangebracht om zo een aantrekkelijk beeld, maar vooral verscheidenheid aan te brengen die zowel de flora als fauna ten goede komt. Hierbij rekening houdend dat het een gasloze wijk wordt, waarbij de woningen kunnen worden voorzien van zonnepanelen.
De natuurlijk aanwezige laagte van noord-zuid wordt ingezet voor waterberging. Op deze manier wordt als het ware het huidige landschap versterkt. De randen van deze zone kunnen worden gebruikt door de fietser en wandelaar.
Doordat het parkeren veel al intern is gepositioneerd, liggen veel voortuinen direct aan de groen- blauwevelden, waardoor men uitkijkt op groen/het landschap en de beleving hiervan voor veel bewoners direct zichtbaar is.
Bij de inrichting van de openbare ruimte zal zoveel mogelijk worden gewerkt met natuurlijke robuuste materialen, zoals straatbaksteen en staal.
Wat betreft de inrichting van het openbaar gebied en spelen: het plangebied "Bloemendal I" wordt ingericht volgens de normen uit het Speelruimteplan 2016-2025 dat de raad van gemeente Barneveld heeft vastgesteld op 25 mei 2016. Er komt in de nieuwe woonwijk een grote centrale speelplek die het ontmoetingspunt is voor jong en oud. Aanvullend zijn er kleine speelplekken in de buurt voor de jongere doelgroep die dichter bij huis speelt.
Binnen het plangebied komen twee hondenuitlaatplaatsen (hup), waar honden los mogen lopen. Voor de hele wijk geldt een opruimplicht, zoals die in alle kernen van de gemeente geldt.
In opdracht van gemeente Barneveld heeft Pius Floris Boomverzorging uit Veenendaal een boom effect analyse (hierna kortweg: BEA) uitgevoerd (bijlage 12). In het rapport zijn de mogelijkheden voor herinrichting benoemd. Verder is aangegeven welke bomen duurzaam zijn te behouden en welke niet, en welke bomen verplantbaar zijn. Bij de inrichting van natuur en landschap in het plangebied volgt gemeente Barneveld de boom effect analyse.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan (bijlage 4).
Externe ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten op de Nijkerkerweg. Ten aanzien van de benodigde vorm van het kruispunt wordt niet alleen rekening gehouden met de toevoeging van het plangebied (Bloemendal fase 1) in de nabijheid van de Nijkerkerweg, maar ook met de daarna volgende ontwikkelingen.
Stapsgewijs geldt voor de ontsluiting het volgende:
Bij fase 1 is voor het kruispunt al meer ruimte nodig dan er nu beschikbaar is tussen de huidige bomenrijen langs de Nijkerkerweg. Bij vrijwel elke volgende stap is er meer ruimte nodig voor de benodigde infrastructuur. Het is onwenselijk om het kruispunt elke paar jaar te vergroten. Dat zou betekenen dat bomenrijen, fietspaden en watergangen telkens weer verplaatst moeten worden en dat er sprake is van onevenredig kapitaalverlies.
Gezocht is naar een kruispuntontwerp waarin de bomenrijen, fietspaden en watergangen nu al naar een toekomstbestendige locatie verplaatst kunnen worden en waarbinnen het kruispunt in de toekomst eenvoudig kan worden opgewaardeerd. Dit heeft geresulteerd in een relatief eenvoudig verkeerslichtenkruispunt.
Interne ontsluiting
Door het plangebied loopt vanaf de Nijkerkerweg een wijkontsluitingsweg in oostelijke richting naar het toekomstige voorzieningen plein. Deze weg krijgt een maximumsnelheid van 50 km/uur en bijbehorende inrichting. Langs deze wijkontsluitingsweg wordt een parallelstructuur gerealiseerd waar woningen aan ontsluiten, parkeren mogelijk is en waar gefietst kan worden. Op deze parallelwegen geldt eenrichtingsverkeer voor gemotoriseerd verkeer en geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur.
Ook de overige wegen binnen het plangebied krijgen een maximumsnelheid van 30 km/uur met bijbehorende inrichting. In principe wordt uitgegaan van gelijkwaardige kruispunten met uitzondering van aansluitingen op ondergeschikte hofjes of parkeerkoffers.
Door het plangebied loopt een langzaam verkeersroute vanaf de rotonde Thorbeckelaan-Nijkerkerweg in noordoostelijke richting. Deze verbinding maakt onderdeel uit van de hoofdfietsstructuur van Bloemendal.
In verband met de ontwikkeling van het eerste deel van de nieuwe woonwijk Bloemendal is een nieuwe grens van de bebouwde kom in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 vastgesteld (bijlage 15).
Parkeren
Voor wat betreft het aantal parkeerplaatsen is het uitgangspunt de Nota Parkeernormen. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen parkeren op eigen terrein en openbare parkeerplaatsen. Beide worden in het plangebied toegepast.
Voor fietsers worden verspreid over de woonstraten openbare fietsenstallingen gerealiseerd. Deze fietsenstallingen komen op enkele koppen van parkeerkoffers. Het gaat om locaties die met de fiets goed bereikbaar zijn en omringd door een relatief hoge woningdichtheid.
Verder worden op het voorzieningenplein fietsenstallingen gerealiseerd voor bezoekers. Dit plein wordt gerealiseerd buiten de grenzen van het voorliggende bestemmingsplan. Een separaat bestemmingsplan zal daarin voorzien.
Voetgangers
Voor voetgangers worden voetpaden aangebracht die verhoogd liggen ten opzichte van de rijbaan. In het 'Boswonen' worden voetpaden in een halfverharding aangebracht. Het 'boswonen' komt evenals het voorzieningenplein aan de orde in een separaat bestemmingsplan.
Voor de nieuwe woonwijk Bloemendal is het Masterplan watersysteem Bloemendal opgesteld (bijlage 21). Dit masterplan beschrijft de ambities en ontwerpuitgangspunten waaraan het watersysteem in Bloemendal moet voldoen. Tevens geeft het plan inzicht in de grondwaterstanden en handvatten voor de invulling van de waterberging. Het masterplan behandelt het totale gebied Bloemendal (en niet alleen het plangebied "Bloemendal I"). Het gehele gebied Bloemendal wordt omsloten door de Valleilijn, de wijk De Vaarst, het Oosterbos, de Thorbeckelaan, de Nijkerkerweg en een zone langs de Esvelderbeek.
In opdracht van gemeente Barneveld heeft Arcadis een waterhuishouding- en rioleringsplan opgesteld (bijlage 36).
Doelen watersysteem
Voor de ontwikkeling van Bloemendal zijn de gebiedskenmerken “beekdal” en “ervenstructuur” bepalend voor de uitwerking van het stedebouwkundig en waterhuishoudkundig plan. Daarnaast zijn algemeen geldende waterdoelen van belang:
De wijk biedt ruimte voor in totaal circa 1.500 woningen en wordt in fasen gerealiseerd. Het rapport Waterhuishouding- en rioleringsplan Woonontwikkeling Bloemendal fase 1 beschrijft de wijze waarop de waterhuishouding en riolering is geïntegreerd binnen het ruimtelijk plan voor het eerst te ontwikkelen deelgebied (fase 1). Het Waterhuishoudingsplan is daarmee een nadere uitwerking van het Masterplan.
Dit waterhuishoudingsplan beschrijft voor de bestaande situatie de aspecten hoogteligging, bodemopbouw, grondwater, oppervlaktewater en riolering en geeft aan hoe de waterhuishouding en riolering in het nieuwbouwplan geregeld zijn. Dit wordt hieronder samengevat weergegeven.
Gebiedsinventarisatie
Op basis van een inmeting is vastgesteld dat de maaiveldhoogten grofweg variëren tussen 8,2 m NAP en 9,2 m NAP. Een gebied in de nabijheid van de Zijtak Trammelantbeek is het laagstgelegen.
Het plangebied is op de Bodemkaart van Nederland grotendeels gekarteerd als leemarm en zwak lemig - fijn zand (veldpodzolgronden). Dwars door het plangebied is echter ook een strook lemig fijn zand aanwezig (vlakvaaggronden). De zuidoostzijde van het plangebied wordt begrensd door een gebied van zand op veen op zand (venige beekdalgronden).
Op basis van boringen is vastgesteld dat de bodem voornamelijk uit uiterst tot matig fijn zand bestaat. Dit zand heeft gemiddeld een doorlatendheid van 2,5 meter per dag. In de zandlaag bevinden zich ook leem-, klei- en veenlagen op verschillende dieptes, voornamelijk tussen de 1,0 en 1,5 meter, op een enkele plaats ondiep (30 tot 50 centimeter). Deze leemlagen hebben een zwak tot sterk zandig karakter en zijn over het algemeen goed doorlatend.
Op basis van peilbuizen en een grondwatermodel is een betrouwbaar beeld verkregen van de gemiddeld hoogste grondwaterstanden (GHG). De berekende GHG varieert van 0 (nabij Zijtak Trammelantbeek) tot 1 meter (noordwest- en zuidwesthoek plangebied) onder maaiveld. Ook de gemiddeld laagste grondwaterstanden zijn met het model bepaald. Deze variëren van 7,4 m NAP (westzijde plangebied) tot 7,6 m NAP (nabij Zijtak Trammelantbeek).
Het watersysteem rondom het plangebied is in beheer bij het Waterschap Vallei en Veluwe. De Zijtak Trammelantbeek aan de oostzijde betreft een A-watergang. Het waterpeil in de beek is niet bekend. Vermoedelijk valt de beek in de zomer droog en kent de beek in de winter door zijn ontwateringsfunctie een waterdiepte van 10 tot 20 centimeter. Bij regenval heeft de beek een grotere afvoerfunctie. De overige C-watergangen zijn grotendeels droogvallend. Het watersysteem voert in noordwestelijke richting af naar de Esvelderbeek. Ten oosten van het plangebied is een stuw gelegen nabij de Bloemendallaan. Deze reguleert het waterpeil in het oppervlaktewater van woonwijk De Vaarst (bovenstrooms) en heeft een doorlaat op 8,5 m NAP. De zijtak van de beek loopt vervolgens onder vrij verval af naar en door het plangebied Bloemendal fase 1.
Door het plangebied loopt een vrij verval transportriool (diameter 400 mm) van het waterschap Vallei en Veluwe afkomstig van het rioolgemaal Kootwijkerbroek. Deze leiding loost op een transportriool (diameter 1000 mm) langs de Nijkerkerweg van de gemeente Barneveld.
Hemelwater
De planontwikkeling mag niet leiden tot meer afvoer van hemelwater dan in de huidige situatie (de zogenaamde landelijke afvoer). Dit betekent dat er waterberging in Bloemendal nodig is met een gedoseerde afvoer naar het watersysteem buiten het gebied.
De waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van waterbergingszones aan de oost- en westrand van het plangebied. Deze zones zijn aan de westrand droogvallend (bodempeil 8,50 m NAP, maximale waterschijf 0,3 meter) en hebben een overloop op de bermsloot van de Nijkerkerweg. Aan de oostzijde wordt berging gerealiseerd in de vorm van een waterpartij of als een droogvallende zone die in vrije verbinding staat met de Zijtak Trammelantbeek.
De waterpartij wordt door een stuw gescheiden van de Zijtak Trammelantbeek. De waterpartij heeft een bodempeil van 6,70 m NAP, een waterpeil van 7,70 m NAP en een stuwpeil van 8,70 m NAP. De droogvallende zone wordt gevoed als gevolg van het toepassen van een knijpstuw in de beek. Dit gebeurt wanneer de waterafvoer in de beek groter is dan de toegestane vertraagde afvoer (vertraagde afvoer op 7,40 m NAP en stuwhoogte op 8,30 m NAP). De stuw wordt zodanig gedimensioneerd dat het bovenstrooms aangesloten afstroomgebied De Vaarst niet wordt belemmerd.
De openbare wegen voeren het hemelwater van alle openbare verhardingen en het overtollig dakwater bovengronds af naar de oostwestgerichte groenblauwe velden. Dit zijn de openbare groene ruimtes, aangelegd met een verlaagd profiel om afstroming mogelijk te maken naar de waterbergingszones. Er is een nauwkeurig peilenplan (woningen, wegen) opgesteld dat bovengrondse afvoer mogelijk maakt. Door bovengrondse afvoer blijft het water zichtbaar en draagt het bij aan de bewustwording van een klimaatbestendig afwateringssysteem.
Ieder perceel buffert 1 m3 aan hemelwater in de vorm van een infiltratievoorziening waar ten minste het dak van de woning (en eventuele overige gebouwen op het perceel) op is aangesloten. De overloop vindt plaats via de bladvanger in de dakafvoerleiding aan de voorzijde van de woning. Onder de overloop wordt een grindkoffer van 0,5x0,5x0,5 m aangelegd waar het overlopende water kan infiltreren. Het realiseren van de infiltratievoorziening is onderdeel van de bouw van de woning. De bouwer is verplicht bij de aanleg eventueel aan te treffen leemlagen te doorbreken zodanig dat infiltratie in het zandpakket mogelijk is. De perceeleigenaren zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor het goed blijven functioneren van de voorziening.
De achterpaden zijn in beheer en onderhoud van de vereniging van eigenaren. De bouwer dient de afwatering van het achterpad te regelen. Het hemelwater wordt opgevangen in infiltratiekolken en de hoogteligging wordt zodanig gekozen dat bij extremen een waterstroom richting de openbare weg plaatsvindt. De perceeleigenaren zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor het goed blijven functioneren van de infiltratiekolken, onder meer door reiniging.
Het ontwerp van de waterbergingszones is er op gericht dat de maatgevende bui van het Waterschap Vallei en Veluwe (87 mm in 24 uur) wordt vastgehouden in de zones met een theoretisch toegestane landelijke afvoer. Daarbij is gekeken in hoeverre de toekomstige ontwikkelingen buiten fase 1 invloed hebben op de benodigde berging in het plangebied van fase 1. Resultaat is dat ontwikkelingsgebieden ten oosten van fase 1 en een gebied ten noorden van fase 1 zijn meegenomen in de bergingsopgave voor fase 1.
Grondwater
De meeste C-watergangen in het plangebied blijven behouden of worden iets verlegd. Enkele landbouwgreppels worden verondiept of gedempt. Met het grondwatermodel is berekend dat met het behoud van de aangewezen watergangen de kans op een significante vernatting is uitgesloten.
Grondwateroverlast in het plangebied wordt voorkomen door rekening te houden met de ontwateringsdiepten (verschil in hoogte tussen maaiveld en GHG) voor woningen, straten, groen en wadi's zoals genoemd in de Standaard Ontwerp- en Materiaaleisen van de gemeente Barneveld.
In combinatie met de berekende GHG's is de minimaal benodigde aanleghoogte bepaald. Voor Bloemendal fase 1 is het minimaal te hanteren wegpeil vastgesteld op 9,2 m NAP in het midden van het plangebied. Aan de oost- en westzijde van het plangebied mag hiervan worden afgeweken tot ongeveer 9,1 m NAP.
Huishoudelijk afvalwater
Het vuilwater dat in het plangebied vrijkomt, wordt onder vrij verval ingezameld. Het vuilwaterstelsel voert op twee locaties af op het transportriool in de Nijkerkerweg. Het rioolstelsel is zoveel mogelijk als een vermaasd systeem ontworpen, zodat afvoer mogelijk blijft bij een verstopping.
Bij het ontwerp van het vuilwaterstelsel is rekening gehouden met de toekomstige aansluiting onder vrij verval van het ontwikkelgebied ten noorden van fase 1. Voor het ontwikkelgebied ten oosten van fase 1 zal een gemaal nodig zijn om aan te sluiten op het vrij verval riool van fase 1. Hiermee kan het vuilwater onder de Zijtak Trammelantbeek door worden gepompt.
Het vuilwaterstelsel heeft ruim voldoende capaciteit om de afvalwaterhoeveelheden uit fase 1 en de toekomstige ontwikkelgebieden te kunnen verwerken.
Transportriool waterschap Vallei en Veluwe
Door de ontwikkeling van Bloemendal (totale plangebied) wordt het transportriool verlegd en krijgt het een nieuwe aansluiting op het transportriool in de Nijkerkerweg. In fase 1 wordt al een deel van het tracé verlegd en de nieuwe aansluiting gerealiseerd. Dit wordt in overleg met het waterschap bepaald.
Duurzaamheid
In het kader van duurzaamheid, klimaatadaptatie en het vergroten van het klimaatbewustzijn onder bewoners worden de volgende aanvullende maatregelen genomen:
Bovengenoemde maatregelen zijn overigens niet in de (bergings)berekeningen meegenomen.
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.
Watervergunning
Voor de realisatie van de woonwijk is een watervergunning van het waterschap Vallei en Veluwe nodig. De watervergunning is minimaal noodzakelijk voor de toename aan verhard oppervlak, het dempen of herinrichten van watergangen, de realisatie van bruggen en voorzieningen voor de waterberging.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Binnen de bestemming 'Gemengd' is een combinatie van functies toegestaan, waaronder bijvoorbeeld kantoren, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en bedrijven. Indien differentiatie niet is gewenst dient een specifieke bestemming te worden opgenomen. In dit geval worden de functies zorginstelling, wonen, en kinderopvang gecombineerd.
Bij de bestemming 'Gemengd' kan de functie wonen zijn toegestaan, zoals ook het geval is in het plangebied "Bloemendal I". Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter.
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.
In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.
Wanneer de aanduiding 'geluidscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidscherm staat op de verbeelding.
Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van een aanduiding op de verbeelding wordt een specifieke maatschappelijke voorziening aangegeven, zoals begraafplaats, kinderopvang of religie. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter een andere maatschappelijke voorziening niet wenselijk is, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan.
De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.
De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.
In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.
De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.
Situering van bijbehorende bouwwerken in de voortuin van woningen
Het begrip 'bijbehorende bouwwerken' geeft het al aan, deze dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw. De bouwmassa's op een perceel kennen een hiërarchie waarbij het woonhuis het hoofdgebouw is en het bijbehorende bouwwerk of eventueel de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt aan zijn.
Deze hiërarchie vertaalt zich ruimtelijk enerzijds in de massa van de gebouwen, het hoofdgebouw, het woonhuis is groter dan het bijbehorende bouwwerk. Anderzijds is dit terug te zien in de positionering van de massa's, de bijbehorende bouwwerken staan achter het hoofdgebouw. De regel is dat het bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het woonhuis staat. Indien dit niet wordt nageleefd is het bijgebouw te dominant aanwezig en verstoord het de hierboven omschreven hiërarchische opbouw van de bouwmassa's.
Naast een heldere hiërarchische opbouw moet verrommeling van het straatbeeld zoveel mogelijk worden voorkomen. Als in het bestemmingsplan er bewust voor is gekozen om geen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel toe te staan dan dient hieraan vastgehouden te worden. Latere toevoegingen van bijbehorende bouwwerken, die voor de voorgevel van het woonhuis staan, geven een rommelig beeld en leveren daarmee een negatieve uitstraling op het totale straatbeeld.
Voortuinen vormen een overgang van de bebouwde ruimte naar de verharde straten. Hiermee hebben ze een belangrijke functie en bepalen voor een groot deel de uitstraling en beleving van een straat. Door een bijbehorende bouwwerken in de voortuin te situeren wordt de (groene) openheid beperkt en wordt lucht en ruimte uit de straat ontnomen.
Vanuit bovenstaande argumenten moet een bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw staan, waarbij carports ook onder de noemer bijbehorende bouwwerk vallen en erkers zijn uitgezonderd.
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.
Doorgaande fietsroutes die onderdeel uitmaken van het fietsnetwerk uit het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP 2010) "Barneveld bereikbaar voor de toekomst" krijgen de bestemming 'Verkeer'.
Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend. Ook kan de bestemming 'Waterstaat-waterlopen' toegepast worden indien het bijvoorbeeld gaat om een waterloop welke ondergronds of via een overkluisd gedeelte loopt. In de andere gevallen valt water onder de bestemming 'Groen'.
De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.
Bij de bestemming 'Wonen-1' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is een regeling opgenomen waarbij de toegelaten oppervlakte is gekoppeld aan de omvang van het bouwperceel met een maximum van 150m2. In uitzonderingsgevallen is er een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding weergegeven.
Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. Kleinschalige bedrijven, zoals schilders, stukadoors en elektriciens vallen onder de noemer 'hiermee gelijk te stellen gebied'. Dit zijn bedrijfjes waarbij aan huis hoofdzakelijk administratie-/kantoorwerkzaamheden plaats vinden, er beperkte opslag plaatsvindt en de hoofdwerkzaamheden elders (op locatie) plaats vinden. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.
Binnen woningen is het mogelijk af te wijken van de gebruiksregels voor een bed & breakfast. Ter voorkoming van het ontstaan van een zelfstandige wooneenheid wordt geen keukenblok toegestaan in een bed & breakfast. Een keukenblok wordt niet noodzakelijk geacht voor een bed & breakfast, omdat de verzorging van bed & breakfast zich beperkt tot logies en ontbijt. Tevens wordt hiermee de kans op permanente bewoning tegengegaan.
De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen.
Bij de bestemming 'Wonen-2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.
In de bouwregels voor gestapelde woningen is bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd, behoudens trappenhuizen, liftschachten en portieken. Met het oog op het bouwplan van Neboplus, waarbij een trap en hellingbaan (voor rolstoelgebruikers) aan de buitenzijde van het hoofdgebouw komen buiten het bouwvlak, is in het bestemmingsplan een omschrijving van het begrip 'trappenhuis' opgenomen. Een trappenhuis in de zin van dit bestemmingsplan mag ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Accent wonen
Binnen de woonbestemming is het zondermeer toegestaan om gebruik te maken van zorg.
Accent maatschappelijk
Er zijn extra voorzieningen nodig (bijvoorbeeld in het gebouw zelf), zodat er geen sprake (meer) is van zelfstandige bewoning. Dit wordt aangemerkt als 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'zorginstelling'.
Gelijkwaardig
Het kan voorkomen dat er gewoond wordt zonder dat dit specifiek gerelateerd is aan een zorgcomponent. In dat geval zal de bestemming 'Gemengd' toegepast kunnen worden. In dat geval wordt uitgegaan van het zwaarste programma qua parkeren, zodat er later geen parkeeroverlast in de wijk ontstaat.
Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van de rioolleiding die op deze plek aanwezig is. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer worden opgericht. Uitzonderingen op het bouwverbod worden alleen gemaakt na schriftelijke instemming van de leidingbeheerder. Het uitvoeren van een werk of werkzaamheden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning is verboden. De dubbelbestemming beslaat een afstand van 3 tot 5 meter aan weerszijden van de leiding (afhankelijk van de omvang van de leiding zelf).
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: veiligheidszone.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte en inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te krijgen als wanneer er geen of een beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van meerdere woningen (artikel 6.2.1 Bro) mogelijk maakt, is dit aan de orde. Echter, alle te ontwikkelen gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente waarmee de kosten worden gedekt uit de gronduitgifte (kavel verkopen). Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden hiermee anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld. Uit de grondexploitatie blijkt dat er sprake is van een verdienlocatie. De geprognotiseerde opbrengsten uit de gronduitgifte zijn hoger dan de kosten. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 15 november 2018 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan is het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 23 november tot en met 6 december 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn vijftien reacties ingediend.
Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 24 bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft – tezamen met de overige stukken – van 31 januari tot en met 12 maart 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn drie zienswijzen naar voren gebracht.
Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan zelf, maar wel tot aanvulling van de onderbouwing van het bestemmingsplan. In bijlage 25 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.