direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Het Woldhuis 11-13
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1426-vas1

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de rand van Apeldoorn ontwikkelt de gemeente Apeldoorn Landgoed Woudhuis geleidelijk tot een stadslandgoed. Onderdeel daarvan is (naast de renovatie van Woldhuis 11), de grondige restauratie en herbestemming van de monumentale boerderij, Het Woldhuis 13.

De ontwikkeling gebeurt door een samenwerkingsverband van IVN en Natuurmonumenten. Het doel is om mensen met een arbeidsbeperking en leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs een plek te bieden om te werken en leren in het groen. Daarnaast is het doel om de kennis te delen, die hierbij wordt opgedaan met inclusief werken en sociaal ondernemen in het groen.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten oosten van Apeldoorn. Tussen de A50 en A1, ten noorden van de Zutphensestraat (N345). De locatie en begrenzing worden op onderstaande afbeeldingen aangeduid met de rode kaders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0001.png"

Afbeelding: ligging plangebied ten opzichte van Apeldoorn (l) en in de directe omgeving (r). Aangeduid met rood kader.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost en de parapluherzieningen 'begeleid wonen digitale plannen' en 'parkeren'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0002.png"

Uitsnede verbeelding. Plangebied globaal aangeduid met rode cirkel. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De noordelijke panden hebben de bestemming 'Agrarisch' en de zuidelijke panden hebben de bestemming 'Maatschappelijk - Educatie'. Beide hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' en 'Waarde - Archeologie middelhoog' en de gebiedsaanduiding 'natuur en landschap'.

Het bouwvlak van de boerderij (Woldhuis 13) is met een relatieteken verbonden aan het bouwvlak van de schuur/opslag ten noordwesten hiervan. Het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk - Educatie' van het landhuis ("Het Woldhuis"/Woldhuis 11) is met een relatieteken verbonden aan vlak het van het koetsgebouw ten noordwesten hiervan.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader beschreven. hoofdstuk 3 bevat een functionele analyse, waarna hoofdstuk 4 naar de planologische aspecten kijkt. In hoofdstuk 5 wordt de gebiedsvisie beschreven. De juridische planopzet wordt in hoofdstuk 6 uitgelegd en hoofdstuk 7 beschrijft de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen.

De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  • 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
  • 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
  • 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
  • 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.

Het Barro bevat geen onderwerpen die relevant zijn voor het plan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De ontwerpvisie is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 juni 2018, en heeft ter visie gelegen van 14 juni tot en met 9 augustus 2018. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019.

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart; ze bieden geen volledig en limitatief beeld. De schetsen zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die wij op dit moment zien vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. De schetsen sluiten op voorhand ook niets uit. De visieschetsen dienen wat ons betreft als onderlegger om met onze partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.

Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Het planvoornemen sluit aan bij het waarborgen en verder ontwikkelen van bestaande kwaliteiten van Gelderland. Het Landgoed Woudhuis kent een rijke historie en vormt daarmee een belangrijke schakel in het stelsel van natuurgebieden.

Door de aanwezige bebouwing te restaureren en kleinschalige functies toe te voegen, wordt het een aantrekkelijkere plek waar zowel de landschappelijke als cultuurhistorische elementen van het landgoed beleefd kunnen worden.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is vervolgens enkele keren geactualiseerd, voor het laatst in 2021.

Gelders natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het GNN is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.

Binnen het GNN geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Ontwikkelingen zijn niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang. Bij ontwikkelingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het GNN moeten in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen.

De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan 'Natuur' binnen de voormalige Gelderse EHS.

Bij de laatste actualisatie in 2021 is in de regels vastgelegd dat bij ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten versterkt moeten worden.

Het versterken van natuur en landschap in de Groene Ontwikkelingszone is gericht op de kernkwaliteiten van de natuur en de ontwikkelingsdoelen die er zijn voor de 184 verschillende deelgebieden in de GO.

Het deel waar de herontwikkeling plaatsvindt is in het plangebied is aangeduid als GO. De rest van het plangebied maakt onderdeel uit van het GNN. Het planvoornemen beoogt een versterking van Landgoed Woudhuis, waarbij het als stadslandgoed zal functioneren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0003.png"

Uitsnede kaart Natuur' Omgevingsverordening Gelderland met aanduiding GNN (donkergroen) en GO (lichtgroen).

In paragraaf 4.3 Natuurwaarden wordt nader ingegaan op de bestemmingswijziging in GO en GNN en de versterking van de kernkwaliteiten.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Apeldoorn

Op 24 februari 2022 heeft de raad de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie “Apeldoorn biedt ruimte” (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.

Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.

De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

  • 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
  • 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).

Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.

Groei van de stad biedt tegelijk kansen om het fysieke fundament én het sociale fundament te versterken. Met fysiek wordt bedoeld de bodem, waarop de stad is gegroeid; het natuurlijk systeem van water en groen én het erfgoed. Daarom wordt gewerkt aan de Groene Mal - groene vingers en waterlopen - die stad en buitengebied verbindt.
Het sociaal fundament wordt ondersteund door te bouwen aan een inclusieve stad.
Apeldoorn is een hechte gemeenschap; niet alleen in de dorpen en buurtschappen maar ook in de stad. Dat moet zo blijven. Dit sociale karakter komt verder tot bloei in wijken en dorpen met een gezonde, groene buitenruimte.

De grote hoofdopgaven worden gerealiseerd in een zestal gebieden: de binnenstad, de spoorzone rond het centraal station, de kanaalzone, stadsrand-zuid langs de A1, stadsrand-noord langs de Oost-Veluweweg en het kanaal en Uddel. Nieuw programma gaat samen op met versterken van de groene kwaliteiten en ondersteunen de sociale samenhang. Zo wordt logisch voort gebouwd op de bestaande stad; op de infrastructuur, het groen en de voorzieningen.

2.3.2 Nota Apeldoorns Karakter!

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit het Woldhuis 11 en 13 met bijbehorende bijgebouwen en een deel van het omliggende landgoed.

Het Landhuis (Woldhuis 11) en bijbehorend koetshuis vormen het centrale element van het landgoed. Er wordt hier al ruim 30 jaar gewerkt aan natuureducatie, waarbij de combinatie wordt gelegd met het omliggende landgoed. De vigerende bestemming is 'Maatschappelijk - Educatie'.

De huidige bestemming van de boerderij (Woldhuis 13) is 'Agrarisch'. In de integrale visie van de gemeente Apeldoorn (2010) is de boerderij aangemerkt voor mogelijke functieverandering. Het gebouw verkeert in vervallen staat. Onderhoud en herstelwerkzaamheden zijn noodzakelijk om het gebruiksklaar te maken voor doeleinden die complementair zijn aan het educatieve karakter van het landgoed.

In de jaren 60/70 heeft de gemeente Apeldoorn het Landgoed Woudhuis in eigendom verworven voor de recreatieve behoefte van de groeiende stad. In de jaren 80/90 beheert de gemeente het landgoed 'low key'. Voor de gemeenteraad vormde 'de behoefte aan recreatieterreinen' en 'het behoud van deze unieke landgoederen' het belangrijkste motief voor de aankoop. Sindsdien is er een visie (Bijlage 1) en ontwikkelstrategie (Bijlage 2) opgesteld voor het landgoed. Aan de ontwikkelingen die hieruit voortvloeien wordt gestaag uitvoering gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0004.png"

Afbeelding: blik op het plangebied met v.l.n.r. een schuur, het hoofdgebouw en een opslagruimte (bron: Google Streetview)

3.2 Nieuwe situatie

Door de gemeentelijke renovatie van de Witte Villa (Woldhuis11) en de Boerderij (Woldhuis 13) wordt ingezet op de ambitie om het hart van het landgoed te ontwikkelen tot een plek waar de mensen uit de stad, ommeland én het platteland elkaar ontmoeten. Een plek waar duurzame productie en consumptie elkaar treffen. Het heeft daarmee de kans in zich om zich te ontwikkelen tot een levendige kern.

De komende jaren zal het hart van het Landgoed Woudhuis geleidelijk ontwikkeld worden tot een stadslandgoed. Onderdeel daarvan is (naast de renovatie van Woldhuis 11), de grondige restauratie en herbestemming van de Monumentale boerderij, Woldhuis 13.

De functieverandering moet ruimtelijk-functioneel en financieel meerwaarde opleveren voor het functioneren van het landgoed als totaal. Ook wordt de verandering wat betreft beeldkwaliteit op samenhang afgewogen. Denkbare gebruiksfuncties in het hart van het landgoed, waaronder de boerderij, genoemd in de integrale visie zijn onder meer:

  • Kleinschalige en ondergeschikte lichte horecavoorzieningen, zoals theehuis of landgoed-eetcafé, met de inzet van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en leerlingen vanuit het voortgezet speciaal onderwijs via werk-leertrajecten;
  • Multifunctionele voorziening in de vorm van (een combinatie van) atelier, trainingscentrum, educatieve werkruimte, landgoedinformatiecentrum;
  • Kantoor- en/of vergaderlocatie;
  • Verkoop van landgoedproducten;
  • Zorgboerderij in de vorm van dagbesteding (zonder nachtverblijf);

De functies vloeien voort uit de visie die voor het totale landgoed is opgesteld, te zien in Bijlage 1.

De beoogde restauratie zal niet alleen in gebruik van toegevoegde waarde zijn, maar de restauratiewerkzaamheden worden ook op inclusieve wijze ingericht. Onderstaande afbeelding geeft een idee van de interne inrichting van Woldhuis 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0006.png"

Afbeelding: voorontwerp inrichting boerderij (Woldhuis 13).

Uitgangspunten

Voor de restauratie en herbestemming zijn uitgangspunten:

  • Behoud van het silhouet van de boerderij, respect voor karakteristieken én eigentijds met:
      • a. veel daglicht op begane grond en eerste verdieping;
      • b. verbinding tussen verschillende functies en ruimten door transparantie;
      • c. mogelijkheid tot flexibel gebruik van ruimtes en tot opdeling in compartimenten.
  • Duurzaam restaureren en verbouwen:
      • a. efficiënt gebruik van grondstoffen en hergebruik van bestaande materialen die het milieu niet of zo min mogelijk belasten, met in achtneming van cultuurhistorische waarden;
      • b. inrichten met duurzame en natuurlijke materialen zoveel als mogelijk;
      • c. cradle to cradle waar mogelijk.
  • Energiezuinig, mogelijk gasvrij en waterbesparend:
      • a. duurzame energiebronnen, zoals warmtepomp en laagtemperatuurverwarming, en maatregelen om energie- en watergebruik te minimaliseren;
      • b. terugbrengen van C02-uitstoot.
  • Met de restauratie en herbestemming dienen en verenigen we zoveel mogelijk belangen.

Hoofdstuk 4 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 30 september 2022, opgesteld door De Klinker en opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven voor de locatie Het Woldhuis 13. Voor de locatie Woldhuis 11 is geen bodemonderzoek nodig aangezien hier de bodem onverdacht is, niet wordt geroerd en het gebruik niet significant wijzigt. Daarnaast wordt de bodem al gebruikt voor wonen, de bodem is hier dus geschikt voor het beoogde gebruik. Uit het bodemonderzoek voor Woldhuis 13 blijkt dat de bodem ook hier geschikt is voor het beoogde gebruik. Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Voorliggend plan bestaat uit het herbestemmen van de gebouwen op het landgoed Woudhuis. De wijziging is van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Maatschappelijk - Educatie' naar 'Gemengd'. Hiermee worden geen nieuwe milieugevoelige functies gecreëerd. Gezien de gemengde bestemming, is het van belang om te zorgen dat functies en activiteiten die binnen deze bestemming mogelijk zijn geen negatieve effecten hebben op bestaande milieugevoelige functies in de omgeving. De nabije omgeving heeft voornamelijk de bestemmingen Natuur en Agrarisch. Ten noorden en zuidwesten en -oosten van het plangebied liggen woningen (cq. milieugevoelige functies). Deze woonbestemmingen liggen respectievelijk op circa 35 meter, 135 meter en 130 meter afstand van de te wijzigen bestemmingen.

Op basis van de Ontwikkelstrategie (Bijlage 2) zijn in de bestemming 'Gemengd' de functies opgenomen die mogelijk zijn. Geen van deze functies vallen onder de bedrijfscategorie 3.1 of hoger. De richtafstand van functies is daarmee in alle gevallen 30 meter of kleiner.

Binnen de bestemming Gemengd wordt ook mogelijk gemaakt dat buiten de gebouwen geluiden worden geproduceerd. Vooral stemgeluid en versterkt muziekgeluid kan een groter invloedsgebied hebben dan de voorgenoemde 30 meter. Om deze reden is de bestemming Gemengd ter hoogte van Het Woldhuis 13 verkleind ten opzichte van de eerdere Agrarische bestemming. Hiermee wordt de afstand vergroot tot minimaal 50 meter en vormt het aspect milieuzonering geen belemmering.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, maar er worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt en zodoende is onderzoek niet verplicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook voor niet geluidgevoelige functies waar tijdelijk mensen kunnen verblijven (overnachten) inzicht nodig in de geluidkwaliteit. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Onderzoeksresultaten
De geluidbelasting van het plangebied wordt voornamelijk bepaald door wegverkeer over de N345. De afstand van het plangebied (het deel het meest nabij de N345, Het Woldhuis 11 tot deze weg bedraagt circa 250 meter. Hierdoor kan worden gesteld dat de geluidbelasting minder bedraagt dan 53 dB. Dat wordt gezien de beoogde functie aanvaardbaar geacht. Het aandeel extra verkeer van en naar de planlocatie is beperkt en zal gezien de huidige intensiteiten over Het Woldhuis niet hoorbaar zijn. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Voor het bestemmingsplan is met behulp van de NIBM-tool bepaald in hoeverre er een significante verslechtering van de luchtkwaliteit kan optreden. Uit deze berekening blijkt dat er geen sprake is van een significante verslechtering en overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen uit de Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0007.png"

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In december 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.

Onderzoeksresultaten externe veiligheid

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0008.png"

Uitsnede Risicokaart plangebied rood omcirkeld. (Bron: risicokaart.nl)

Bevi

In de nabijheid bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het plan.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Op minimaal 900 meter van het plangebied is de Rijksweg A50 en de A1 gelegen. Deze weg is aangewezen als basisnetroute en valt daarmee onder het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door het transport van toxische vloeistoffen, categorie LT2, deze bedraagt 880 meter. Daarmee reikt het invloedsgebied niet over het plangebied en zijn de Rijkswegen niet relevant voor het beoogde plan.

Ten zuiden van het plangebied is de provinciale weg N345 gelegen. Deze weg valt niet onder de werkingssfeer van het besluit externe veiligheid transportroutes en de regeling basisnet. Deze weg is wel door de gemeente aangewezen als doorgaande route voor gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze stoffen. Gelet op de relatief beperkte aantallen transporten (uitgangspunt op basis van risicobronnen in de omgeving), zal de N345 ook geen plaatsgebonden risicocontouren kennen. Hiermee is de N345 niet relevant voor het beoogde plan.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ter hoogte van de Rijksweg A50 is ook een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen. Deze leiding valt onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Deze leiding heeft een invloedsgebied van 140 meter. Het invloedsgebied reikt daarmee niet over het plangebied en is dan ook niet relevant voor het beoogde plan.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.

Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT-magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Beleidskader

Rijksbeleid

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Waterwet (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.

2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterschapsbeleid

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

1. Waardevolle leefomgeving

2. Klimaatverandering

3. Energietransitie

4. Circulaire economie

5. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0009.png"

Provinciale regelgeving en beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

Gemeentelijk waterbeleid

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

    • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
    • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
    • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
    • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
    • 5. Grondwaterneutraal bouwen.
4.2.2 Waterladder

Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0010.png"

4.2.3 Watertoets

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Beoordeling

Het plan is middels de digitale watertoets beoordeeld op waterschapsbelangen. In het kader van het bestuurlijk overleg wordt het waterschap Vallei en Veluwe ook nog betrokken in dit proces.

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft. Het resultaat is ter volledigheid opgenomen als Bijlage 3.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Wel is er een riooltransportleiding onder het plangebied aanwezig. Daarnaast voorziet het initiatief in een forse toename van verharding. Dit betekent dat dit plan mogelijk waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt het plan aan het waterschap ter beoordeling voorgelegd.

4.2.4 Grondwater, oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd.

Gemeente heeft geen gegevens van het grondwaterpeil in de omgeving. Doordat het terrein redelijk sterk wisselt in hoogte zal het grondwaterpeil ten opzichte van maaiveld variëren. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

Direct ten noorden grenzend aan het plan stroomt de Meibeek, een B-watergang op de legger van het waterschap. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt in de aangrenzende Meibeek waterafhankelijke natuur voor: deze sprengenbeek is beoordeelt als SED-water: water met een specifiek ecologische doelstelling. Deze kennen enige menselijke beïnvloeding, maar hebben een ecologische waarde of kunnen die door een relatief geringe inspanning krijgen. De meest natuurlijke situatie ligt voor deze wateren echter niet in het verschiet. De provincie wil vooral de natuurwaarden herstellen en beschermen. Omdat er geen aanpassingen in de beekzone plaatsvinden heeft het plan derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

4.2.5 Afvoer van regenwater en afvalwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt enkel een vuilwater rioolstelsel. Regenwater dient in de direct omgeving vastgehouden te worden en te infiltreren.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

Dit project is gelegen in het buitengebied waarbij al het regenwater van verhardingen terplekke geborgen en geïnfiltreerd moet worden.

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.3 Natuurwaarden

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

4.3.1 Wettelijk kader en beleid

Europese richtlijnen

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat – voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;

Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.

  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;

Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.

  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten

Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage van de wet opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'Natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

4.3.2 Analyse

Soortenbescherming

In het kader van de soortenbescherming is in 2019 een quickscan en 2020 een nader onderzoek uitgevoerd (opgenomen in Bijlage 5 en 6 van de bijlagen bij de Toelichting). Op basis hiervan is een ontheffing aangevraagd bij de provincie Gelderland. Deze ontheffing is in 2021 verleend. De ontheffing is opgenomen in Bijlage 7 van de bijlagen bij de Toelichting. Inmiddels worden de maatregelen getroffen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt tussen twee Natura 2000-gebieden in; de ''Veluwe' (ca. 6,5 km) en Rijntakken' (ca. 8,4 km). In het kader van de gebiedsbescherming is d.d. een Aeriusberekening uitgevoerd voor zowel de gebruiksfase als de realisatiefase. Deze berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 8 van de bijlagen bij de Toelichting. Uit de berekeningen blijkt dat negatieve effecten ten aanzien van de stikstofdepositie zijn uitgesloten. Gezien de afstand en aard van de bestemmingswijziging zijn negatieve effecten door geluidsverstoring of visuele verstoring als gevolg van de ingreep op Natura 2000-gebieden eveneens uitgesloten.

Omgevingsverordening Gelderland

Het plangebied ligt voornamelijk in het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De vlakken die bestemd worden als 'Gemengd' liggen in de Groene ontwikkelingszone (GO), te zien in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0011.png"

Uitsnede kaart 4: 'Regels Natuur' Omgevingsverordening Gelderland met aanduiding GNN (donkergroen) en GO (lichtgroen).

Binnen GO zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk, mits de ontwikkeling leidt tot een versterking van de kernkwaliteiten van GO naar rato en per saldo van de ontwikkeling en dat de samenhang niet verloren mag gaan.

In de voorliggende situatie gaat het niet om een volledig nieuwe ontwikkeling, maar om een renovatie en herbestemming van twee bestaande gebouwen. De provincie Gelderland heeft verzocht om enkele versterkingsmaatregelen uit te werken die passen bij de kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van de GO ter plaatse.

Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen

Het landgoed maakt onderdeel uit van het deelgebied 141 Apeldoorn – Twello. Hiervoor zijn de volgende kernkwaliteiten voor GO en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) geformuleerd:

  • Overgangsgebied tussen de Veluwe en de IJsselvallei met alle gradiënten en kwelzones die daarbij horen, overwegend het lage deel
  • onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe
  • ecologische verbinding Oost-Veluwe - IJssel langs de weteringen en het Apeldoorns Kanaal
  • ecologische verbinding Fliert: Woudhuis - IJssel
  • de ecologische verbindingen brengen samenhang in de verspreide natuurelementen, kleine en grote landgoederen en ondersteunen de Groene Mal
  • Parel Noordijk: landgoedbos op relatief rijke bodem op de overgang van zand naar klei
  • ook op andere landgoederen en buitenplaatsen rijke, vochtige bossen
  • leefgebied das
  • leefgebied kamsalamander
  • groene wiggen in de stad en Groene Mal
  • cultuurhistorische waarden van o.m. nederzettingen, oude ontginningen (enken) en boerderijen
  • landgoederen, o.m. Woudhuis, met natte bosjes
  • kleinschalig landschap met veel opgaande landschapselementen en kleinere natuurontwikkelingsgebieden (bijv. Kraaigraaf)
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir

Voor het deelgebied Apeldoorn – Twello zijn de volgende ontwikkeldoelen geformuleerd voor GO:

  • ontwikkeling ecologische verbinding Fliert: Woudhuis - IJssel (Dorperwaarden, Wilperwaarden): singels, graslanden,
  • plasdrasbermen en moeraszones, aansluitend op het omringende landschap
  • ontwikkeling verbindingen tussen cultuurgronden IJsseldal en Veluwe en vermindering barrièrewerking A50 en N344
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen
  • ontwikkeling van het kleinschalig landschap langs de voet van de Veluwe; houtsingels, beken en (schrale) graslanden

Het gebied vormt onderdeel van een ecologische verbindingszone (EVZ) met de ontwikkelmodellen kamsalamander en winde.

Versterkingsmaatregelen

Bij het bepalen van de versterkingsmaatregelen is aangesloten bij de kernkwaliteiten die in de huidige situatie reeds op het landgoed nabij de gebouwen aanwezig zijn. Verder is aangesloten bij de ideeën die reeds in het inrichtingsplan waren opgenomen. De rekenregels voor GO, die de provincie Gelderland heeft ontwikkeld, zijn uitsluitend bruikbaar bij specifieke ontwikkelingen, zoals woningbouw of aanleg van bedrijventerreinen en wegen. De renovatie van bebouwing is geen ontwikkeling waarvan de versterkingsopgave met de rekenregels kan worden bepaald. Daarom is in dit geval maatwerk toegepast.

WEREN VAN VERKEER OP HET LANDGOED

Een eerste maatregel is om het parkeren op het hart van het landgoed zoveel mogelijk te ontmoedigen. Hiervoor worden de parkeerplaatsen verplaatst naar het zuiden van het landgoed, naar een grasstrook tussen de Zutphensestraat en de Woudhuizermark. Verwezen wordt naar de inrichtingstekening in hoofdstuk 4.4 Verkeer en parkeren. Op het hart van het landgoed is in de nieuwe situatie alleen nog ruimte voorzien voor laden & lossen en voor het parkeren door minder-validen. Deze maatregel zorgt voor minder verkeersbewegingen door het GNN en GO, waardoor minder verstoring plaatsvindt van de bij de aanwezige beheertypten horende fauna. Daarbij valt te denken aam onder meer vogels, amfibieën en zoogdieren.

Het opnemen van een voorwaardelijke verplichting die voorziet in het borgen van de feitelijke uitvoering van deze maatregelen, is niet nodig omdat de gemeente Apeldoorn deze uitvoert. En dat geldt tevens voor de hierna beschreven aanplant van bomenrijen.

AANPLANT BOMENRIJEN

Een tweede maatregel is de aanplant van een bomenrij aan weerszijden van de nieuwe parkeerplaatsen. Daarbij worden soorten gebruikt die bij het landgoed passen, namelijk berk, linde, es, tamme kastanje, robinia en Alnus x spaethi. Deze bomen zorgen voor een nieuwe verbinding tussen het bestaande bosgebied ten noordwesten en ten noordoosten van de parkeerplaats. Hierdoor raken de afzonderlijke bosschages beter verbonden. De landgoedbossen behoren tot de kernkwaliteiten, zodat een versterking van de samenhang van deze bossen ook positief uitwerkt op de kernkwaliteiten van GNN en GO.

RENOVATIE BEBOUWING LANDGOED

Het landgoed Woudhuis zelf behoort ook tot de kernkwaliteiten van GNN en GO. De renovatie van de bebouwing van het landgoed draagt bij aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van het landgoed. De herbestemming van de bebouwing zorgt er daarbij voor dat het beheer van het landgoed ook in de toekomst op een rendabele wijze kan worden uitgevoerd. Om die redenen is de herbestemming en renovatie zowel op de korte als de langere termijn positief voor de kernkwaliteit 'landgoederen, o.m. Woudhuis, met natte bosjes'. Daarbij heeft deze ontwikkeling niet direct invloed op de natte bosjes, maar wel op het landgoed als geheel.

BEHEER LANDGOED

In 2020 is een erfpachtovereenkomst gesloten met Natuurmonumenten voor Landgoed De Woudhuizen. Natuurmonumenten beheert het landgoed waarbij de beheersvisies uit 2010 en 2017 onderlegger zijn geweest voor de overeenkomst. Het gaat hierbij in totaal om 109 ha bos- en natuurgrond en 90 ha landbouwgrond inclusief de bestaande hoeves.

BEGRENZING BOUWMOGELIJKHEDEN

De vigerende bouwmogelijkheden voor de beide monumenten (die in eigendom zijn van de gemeente) worden begrensd naar de huidige omvang van de bebouwing en het vigerende agrarisch bouwblok komt te vervallen.

Conclusie

Op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn vijf versterkingsmaatregelen opgesteld die moeten leiden tot een versterking van de kernkwaliteiten van GNN en GO per saldo en naar rato van de ontwikkeling en waarbij de samenhang niet verloren gaat. Door toepassing van deze beschreven versterkingsmaatregelen, worden de kernkwaliteiten van GO en GNN versterkt bij uitvoering van het bestemmingsplan voor Het Woldhuis 11 en 13. Voldaan wordt aan de vereisten van de Omgevingsverordening Gelderland voor de ontwikkelingen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO).

4.4 Verkeer en parkeren

Het plangebied heeft reeds de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Maatschappelijk - Educatie'. Met de nieuwe bestemming 'Gemengd' worden de potentiële functies in het plangebied uitgebreid.

In de bestaande situatie heeft de boerderij (825 m2 totaal bvo) een beperkte verkeersaantrekkende werking. Het wordt niet langer voor agrarische doeleinden gebruikt, of bewoond. In voorliggend plan voornemen wordt het voorste deel van de boerderij gebruikt als basis voor het maatschappelijk werk-leerbedrijf dat onder andere de renovatie van het pand op zich neemt. Het achterste deel wordt gebruikt als opslag.

Het landhuis vormt als hart van het landgoed een uitvalbasis voor verschillende educatieve activiteiten, zoals schoolreisjes en natuurkampen. Daarnaast worden delen van het landhuis verhuurd voor vergaderingen, partijen en overnachtingen. Met de beoogde bestemmingswijziging wordt de bestemming beter passend gemaakt bij het feitelijke gebruik.

Voor wat betreft de verkeersgeneratie kan gesteld worden dat de voorgestane functieveranderingen een beperkt effect zullen hebben. Het aantal verkeers bewegingen kan via de Zutphensestraat en Het Woldhuis eenvoudig opgevangen worden.

Parkeren

Gezien de grote variatie in functies die mogelijk gemaakt worden op het beperkte bruto vloeroppervlakte, zijn de verkeersgeneratie en parkeerkencijfers (o.b.v. CROW publicatie 281) het best te categoriseren onder 'bedrijfsverzamelgebouw'. Hiervoor wordt in het buitengebied een verkeersgeneratie van 7-8,7 mve per 100 m2 bvo, en 1,7-2,2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo gesteld. Daarnaast zijn er enkele piekbelastingen door bijv. schoolreisjes.

Voor de boerderij zijn circa 14-17 parkeerplaatsen nodig. Voor het landhuis is een soortgelijk aantal benodigd.

Het doel is om het parkeren op het Hart van het Landgoed zoveel mogelijk te ontmoedigen, dus alleen nog voor minder validen en voor Laden & Lossen. Voor al het andere parkeren wordt aan de Zutphensestraat een parkeerterrein aangelegd (zie tekening hieronder).


De bestaande parkeerplaatsen op de gezamenlijke oprijlaan (20 stuks) blijven ongewijzigd. De parkeerplaatsen direct bij de opstallen (circa 10 stuks) zullen blijven en worden ingericht voor laden & lossen + parkeren voor minder-validen. Aan de Zutphensestraat worden in totaal 43 parkeerplaatsen aangelegd. Al met al dus ruim voldoende parkeermogelijkheden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0012.png"

Conclusie

Het planvoornemen verandert weinig aan de bestaande verkeersaantrekkende werking. Gezien kengetallen uit de CROW publicatie 281 ten behoeve van parkeren kan gesteld worden dat er te weinig parkeerplaatsen aanwezig zijn voor de functies op het landgoed.

Dit wordt opgelost door langs de Zutphensestraat een parkeerterrein aan te leggen. Op basis daarvan is er sprake van voldoende parkeermogelijkheden.

4.5 Archeologie

4.5.1 Beleid
4.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

4.5.1.2 Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad heeft op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

4.5.2 Situatie plangebied

Het plangebied valt in zijn volledigheid onder categorie 4, zoals te zien in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1426-vas1_0013.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart, met het plangebied centraal in rood kader.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting > bodemingrepen tot 500 m2

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. Deze twee indicaties zijn samengevoegd, om een te grote hoeveelheid categorieën en dus regels te voorkomen en omdat het onderscheid in deze twee categorieën nog niet met genoeg onderzoek gestaafd is.

De dichtheid van deze vindplaatsen is groter dan in een zone met een lage archeologische verwachting. Daarom is bij bodemingrepen vanaf 500 m2 archeologisch onderzoek nodig. Bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 wordt de kans klein geacht een vindplaats aan te treffen.

4.5.3 Onderzoek

Het planvoornemen bestaat uit de renovatie van de bestaande bebouwing, waarmee nieuwe functies mogelijk gemaakt worden. Er wordt hiervoor geen nieuwe bebouwing of uitbreidingen gerealiseerd. De onderzoeksgrens van bodemingrepen van meer dan 500 m2 wordt dus niet gehaald. Derhalve is archeologisch onderzoek niet nodig.

De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Indien tijdens de werkzaamheden een (mogelijke) archeologische vondst wordt gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht, zoals omschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Het aspect archeologie vormt daarmee geen onoverkomelijke belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Wettelijk kader en beleid
4.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, de volgende regels over cultuurhistorie: voor het gebied dat binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) valt, moet onderzoek worden gedaan naar de effecten op de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden indien dit een andere bestemming krijgt dan natuur (art. 2.39). De bestemmingswijzigingen in het plangebied vinden echter alleen plaats in Groene Ontwikkelingszone (GO).

4.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

4.6.2 Analyse

Het plangebied heeft een hoge attentiewaarde. Bij ontwikkelingen met een hoge attentiewaarde wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden. Het landgoed heeft te kampen met achterstallig onderhoud, mede door een onduidelijk toekomstperspectief en een beheer gericht op instandhouding van het bezit in plaats van het maken van een ontwikkelslag. Hierdoor heeft het landgoed een geringe waarde en worden de ruimtelijke potenties onvoldoende benut.

Het planvoornemen bestaat uit een renovatie van de bestaande historische panden. Hiermee wordt beoogd het Landgoed Woudhuis niet alleen te gebruiken als plek voor natuureducatie, maar zodat er ook een stadslandgoed ontstaat. Dit deel van het landgoed moet het hart van het stadslandgoed vormen. Meerdere functies die passend zijn op de locatie worden mogelijk gemaakt.

Door de renovatie en duidelijke ontwikkelstrategie waarin de bestaande waarden centraal staan, worden de cultuurhistorische elementen beter zichtbaar en beleefbaar.

4.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. De gemeenteraad heeft voor de planrealisering van het Woldhuis 13 een krediet beschikbaar gesteld. Daarmee is het plan financieel haalbaar.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. Paragraaf 5.2 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.3 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De volgende bestemmingen zijn opgenomen:

- Gemengd

- Natuur

De bestemmingen worden hierna besproken.

Gemengd

Het landhuis en de boerderij zijn bestemd als Gemengd. Gekozen is voor deze brede bestemming omdat binnen deze bestemming verschillende functies mogelijk zijn, zoals voorzieningen ten behoeve van onderwijs, opvoeding, maatschappelijke dienstverlening en cultuur en recreatie. Daarnaast zijn ook kantoren, zakelijke dienstverlening en detailhandel ten behoeve van de bestemming toegestaan.

Horeca is ook toegestaan, zij het dat dit kleinschalige en ondergeschikte horeca moet zijn. Een discotheek, muziekcafé (of daarmee vergelijkbare horeca) en nachtverblijf is niet toegestaan. Incidenteel zijn feesten en partijen mogelijk.

Een zorgboerderij is ook toegestaan. Een zorgboerderij is een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven. Nachtverblijf voor deze mensen in de zorgboerdeirj is niet toegestaan.

Alleen bestaande gebouwen zijn toegestaan.

Natuur

Het bestaande landgoed rondom het landhuis en de boerderij blijven bestemd als Natuur. In aanvulling op de geldende bestemmingsregeling is het doel 'dagrecreatie' toegevoegd.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.3.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 7.1.1 en 7.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 7.1.2 en 7.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is. Daarnaast is in lid 7.3 een gebruiksregel voor parkeren opgenomen.

In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.3.2 Bepalingen over waarden en andere zones

De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Op basis daarvan zijn twee aanduidingen opgenomen, te weten: overige zone - archeologische waarden en overige zone - vastgestelde archeologische waarden.

De bijbehorende regels zijn afgestemd op hetgeen in de archeologische beleidskaart is aangegeven.

Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren. In lid is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

Daarnaast is er in hoofdstuk 3 ook een gebiedsaanduiding opgenomen ter bescherming van landschappelijke waarden, namelijk overige zone - groene ontwikkelingszone.

5.3.3 Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan zijn in artikel 11 enkele algemene mogelijkheden opgenomen voor het afwijken bij omgevingsvergunning.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 VOORBEREIDING BESTEMMINGSPLAN

6.1 Bewonersparticipatie

De afdeling Vastgoed van de gemeente heeft op 29 november 2022 een informatiebijeenkomst gehouden over de ontwikkelingen op het landgoed. De omliggende bewoners zijn vooraf bij brief hierover geïnformeerd. IVN en Natuurmonumenten waren hierbij betrokken. Er zijn geen reacties bij de gemeente ingediend.

6.2 Vooroverleg

Het ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft gevraagd om enkele versterkingsmaatregelen uit te werken die passen bij de kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van de Groene Ontwikkelingszone (GO). In paragraaf 4.3.2 Analyse zijn deze maatregelen uitgewerkt.