direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Veldbrugweg - Nieuwe Voorweg Lieren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1340-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Veldbrugweg - Nieuwe Voorweg Lieren

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Al vele jaren zijn diverse initiatiefnemers bezig met de planontwikkeling voor woningbouw op de locatie Veldbrugweg-Nieuwe Voorweg te Lieren, met als belangrijk onderdeel de bouw van betaalbare starterswoningen.

Inmiddels ligt er een verzoek, in de vorm van een stedenbouwkundig plan d.d. 10 januari 2018, om 33 woningen, waaronder 10 betaalbare koopwoningen en 6 seniorenwoningen, te realiseren. Doel van dit bestemmingsplan is om deze woningbouw mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee onbebouwde percelen grond op de locatie Veldbrugweg - Nieuwe Voorweg te Lieren (kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie M, nummers 615 en 616). Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van Lieren, tussen de kern en de boerenerven aan de Nieuwe Voorweg en is in gebruik als weiland. Ten noorden van het plangebied loopt de Oude Beek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0001.png"

Ligging plangebied in omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0002.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel maakt deel uit van het bestemmingsplan Beekbergen en Lieren (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2011) en heeft daarin de bestemming Agrarisch met landschapswaarden en de dubbelbestemming Waarde - archeologie hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0003.png"

 uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie en in hoofdstuk 4 de toekomstige ruimtelijke situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 5 en vindt afstemming met het relevante beleidskader plaats en wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daaropvolgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het relevante wettelijk kader en beleid op hoofdlijnen beschreven. Hoofdstuk 5 bevat een uitgebreidere beschrijving van het wettelijk kader en beleid per planologisch deelaspect.

2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien.

De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, te weten nieuwe woonlocaties en nationale landschappen worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 5.

2.3 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 voor het bundelingsgebied

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek maakt samen met de al eerder vastgestelde visie voor het bundelingsgebied (grofweg het gebied binnen de lijn Apeldoorn, Deventer en Zutphen) het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.

Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van het landelijk gebied van de regio Stedendriehoek. Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling vormt één van de strategische keuzes voor de regio.

2.4 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.5 structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020

De gemeenteraad heeft op 20 april 2010 de structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 vastgesteld. Deze structuurvisie dient om gewenste ontwikkelingen, waaronder woningbouw, in beide dorpen te sturen.

In deze structuurvisie zijn naast de inbreidingslocaties (locaties in stedelijk gebied), de uitbreidingslocaties uit de destijds geldende streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' overgenomen. In de structuurvisie zijn een aantal algemene ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden vastgelegd en vervolgens per locatie nader uitgewerkt. Deze zorgen voor een goede aansluiting van de woningbouwontwikkeling bij de bestaande ruimtelijke structuur. Ook biedt de Structuurvisie ruimte voor kleinschalige invulling van de bestaande linten.

Voor Lieren is onder andere de uitbreidingslocaties Veldbrugweg - Nieuwe Voorweg opgenomen. Het plangebied maakt hier onderdeel van uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0005.png"

Overzicht woningbouwlocaties Beekbergen en Lieren, Structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

De flanken van de Veluwe zijn in de loop der eeuwen door de mens in cultuur gebracht. Op de heidevelden en zandverstuivingen van de Veluwe ("woeste gronden") werden de schapen gehouden, die iedere avond naar hun stal (potstal) bij de boerderijen werden teruggebracht. De mest van de schapen werd vermengd met heideplaggen en werd gebruikt om de aangelegde akkers te bemesten.

Zo ontstond ten zuiden van Beekbergen en Lieren een groot, aaneengesloten akkercomplex: enken of essen genoemd. Dit waren gemeenschappelijke akkers, die zich uitstrekten vanaf de rand van de "woeste gronden" tot aan de kernen. Door het opbrengen van de heideplaggen, ontstond de karakteristieke, bolle vorm van de essen. De essen hebben van oudsher - en nu nog steeds - een open karakter met weinig beplanting.

De gronden ten noorden van Lieren zijn, vanwege hun lage ligging en natte karakter, van oudsher in gebruik als hooilanden. In de loop der tijd zijn de hooilanden steeds beter ontsloten en ontwaterd, waardoor ze geschikte graslanden werden voor het vee. De fjnmazige structuur van deze hooilanden laat zien dat ontwatering hier een veel grotere rol speelde dan op de drogere essen. Net als de essen, zijn de hooilanden in het beekdal van oudsher open. Beplanting komt vooral voor in en rondom de dorpen, op de overgangen tussen het hoge en het lage deel in het landschap.

Bebouwing

De bebouwing in het essenlandschap is onlosmakelijk verbonden met de omgeving. De oudste boerderijen in dit gebied zijn te vinden op de overgang van de hoger gelegen essen naar de lager gelegen graslanden. De boerderijen lagen over het algemeen met hun rug naar de es toe, waardoor de boeren hun bouwland snel via het erf konden bereiken. De essen zelf zijn nooit grootschalig bebouwd of beplant, waardoor het kenmerkende, open landschap tot op de dag van vandaag behouden is gebleven.

Het dorp Lieren bestond rond 1900 uit boerenerven, die aan lange wegen (linten) lagen in het open landschap tussen de enk en het beekdal. De relatie met het landschap was overal duidelijk aanwezig. De linten zijn vrijwel geheel organisch gegroeid. Nieuwe bebouwing werd tussen de bestaande bebouwing gebouwd, waardoor de linten meer aan elkaar groeiden. De dorpsranden zijn over het algemeen achterkanten naar het landschap.

Tot de Tweede Wereldoorlog bestond Lieren uit enkele aan elkaar gegroeide, bebouwde linten. Op de kruisingen van deze wegen vonden maatschappelijke functies een plek, zoals een school en een kerk. Het dorp is eigenlijk pas in de tweede helft van de 20e eeuw goed tot ontwikkeling gekomen. De linten raakten dichter bebouwd, waardoor een aaneengesloten geheel van bebouwing ontstond. Opvallende karakteristieke bebouwing is de kerk, de coöperatie met de silo en de spoorlijn met de VSM-werkplaats en station.

Ook de ruimtes achter de linten - op de essen - raakten langzaam bebouwd. Door de geleidelijk groei heeft Lieren zijn huidige stedenbouwkundige structuur gekregen en zijn dorpse en agrarische karakter behouden.

Ruilverkaveling

Na de Tweede Wereldoorlog heeft er een grootschalige ruilverkaveling plaatsgevonden in het gebied tussen Beekbergen en Lieren. Door het rechttrekken van wegen, veranderde de ruimtelijke structuur direct rondom het plangebied. De Voorweg, die vlak langs de beek liep en de boerderijen aan de noordzijde van het plangebied ontsloot, werd rechtgetrokken tot een weg die aan de zuidkant van de boerderijen kwam te liggen: de Nieuwe Voorweg. Als gevolg hiervan liggen de boerderijen nu met hun achterzijde aan de ontsluitingsweg. De boerderijen staan nu dan ook op grote afstand van de weg en worden van de weg gescheiden door kleine weilandjes.

Ondanks de herverkaveling zijn de kavels niet volgens een vast patroon verkaveld: ze hebben - een onregelmatige structuur en oriëntatie, die vaak samenhangt met het slingerende verloop van de beek.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke hoofdstructuur van Lieren kenmerkt zich door een organisch gegroeid netwerk van linten waarvan de Lierderstraat, de Tullekensmolenweg en de Veldbrugweg de hoofdstructuur vormen. Langs de linten ligt de bebouwing die, steeds verder uit elkaar staand, overvloeit in het landelijk gebied. De bebouwing aan deze wegen is de oudste bebouwing van het dorp. De kavels zijn met de zijkant of de achterkant naar het landschap gericht. Kenmerkend voor deze oude bebouwing is de zeer ruime opzet van de erven. De voortuinen zijn over het algemeen diep en hebben vaak een groen en open karakter. Hierdoor ontstaan als het ware 'ruimtes' aan de weg. Tussen de linten in bevinden zich open groene (semi-)agrarische ruimten.

De bebouwing langs de linten van met name de Lierderstraat, Tullekensmolenweg, de Veldbrugweg, Molenakker/Molenberg en de Molenvaart heeft een historisch karakter en bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande bebouwing en twee-onder-één-kapwoningen van één bouwlaag met kap. De bebouwing achter/tussen de linten heeft een meer planmatige opzet. Op een enkele plaats zien we hier ook rijwoningen, echter vrijwel nooit meer dan 4 woningen per rij. De bouwhoogte is hier over het algemeen wat hoger in de vorm van bebouwing in twee bouwlagen met kap. Er zijn ook enkele grotere, beeldbepalende gebouwen in Lieren aanwezig, zoals de coöperatie met de bijbehorende silo.

Langs de linten zijn nog relatief veel fraaie boerderijen te vinden van het type hallehuis: een rechthoekig woon- en bedrijfsgedeelte, samengebracht onder één laag dak waarbij de ruimte in drieën is verdeelt. Deze boerderijen zijn vaak in gebruik geweest als gemengd bedrijf. Deze boerderijen zijn wat betreft grondoppervlak en maat groter van schaal dan de overige bebouwing in het dorp.

Veel boerderijen hebben geen eigen erf maar gebruiken de weg als erf. De boerderijen staan met hun achterkant, dat wil zeggen met de schuur- en staldeuren naar de straat gekeerd in verband met de aan- en afvoer van vee en oogst. De voorkant met het woongedeelte ziet veelal uit over het akkerland van de enk. Er zijn vaak diepe achtererven met doorzichten naar het landschap.

Het ritme van de woningen, de relatie met de weg (achterkant dan wel voorkant), de open relatie met het landschap bepalen de charme van de linten. Het beeld van de organische groei, die zo kenmerkend is voor Lieren zou ook bij nieuwe ontwikkelingen uitgangspunt moeten zijn. Seriematige bouw en homogeniteit moet daarbij dan vermeden worden.

De beek begrenst het dorp aan de noordzijde, waaraan aan de Molenvaart nog een beeldbepalende oude watermolen ligt. Een latere begrenzing aan de zuidzijde heeft plaatsgevonden met de aanleg van de spoorlijn Apeldoorn-Dieren, die als autonoom element in het landschap ligt. In feite loopt de structuur van het dorp over de spoorlijn gewoon door.

Functionele structuur

Het dorp Lieren is hoofdzakelijk een woongebied, met enige bedrijvigheid en detailhandel. Deze bedrijvigheid is met name langs het spoor gevestigd.

Langs de linten waaruit het dorp is opgebouwd stonden van oorsprong veel, voor de streek behoorlijk grote boerderijen. De meeste boerderijen worden nu bewoond, veelal in combinatie met een niet agrarische werkfunctie. Er zijn nog maar een paar winkels over waaronder een bakker. Lieren heeft verschillende tuinders- en bouwbedrijven, onder andere in de leeg gekomen boerderijen. Verder heeft het dorp enkele maatschappelijke functies zoals een basisschool, kinderopvang en twee kerken.

Aan de rand van dorp zijn nog een aantal agrarische bedijven aanwezig.

3.3 Groenstructuur

Het dorp Lieren heeft een 'rafelige' rand waarin landschap en bebouwing met elkaar verweven zijn. Dit zorgt voor zachte overgangen naar het landschap. De boerenerven hebben vaak een open achterzijde waardoor erf en landschap in elkaar overlopen. De dorpse uitbreidingen zijn wisselend met de zij- of achterkant naar het landschap gericht en hebben groene erfafscheidingen. Op enkele plaatsen in de linten zijn mooie doorzichten naar het omliggende landschap aanwezig.

Aan de noordzijde van Lieren, nabij het plangebied, ligt de Oude Beek. Deze vorm het begin van de Beekbergse Beek en de Klarenbeek en wordt gevoed door sprengenkoppen ten noordwesten van Beekbergen. De velen beken en sprengen in dit gebied vormden van oudsher een goede bewateringsbron voor de landbouwgronden. Daarnaast zorgden ze voor de bloei van de papierindustrie in deze regio. De beek is een structuurdragend en beeldbepalend landschappelijk element. Langs de beek is beekbegeleidende beplanting aanwezig in de vorm van houtsingels.

De Nieuwe Voorweg is aan de zuidzijde gedeeltelijk beplant met eiken. Ook langs delen van de Veldbrugweg staan bomen. Van een doorgaande structuur is geen sprake.

Op het terrein van de Prinses Julianaschool aan de zuidzijde van het plangebied staan 13 beuken. De groene beuken zijn in een zeer goede conditie, de hoogte is zo'n 35 meter. De kroonprojectie is ruim 25 meter. Vanaf het hek van de school gerekend reikt de rand van de kroonprojectie tot 11 m boven de te bebouwen akker. De onderste takken van de vrij uitgroeiende beuken hangen zo'n 5 a 6 meter boven het maaiveld. De beuken staan als bijzondere boom vermeld op de door het college vastgestelde de lijst van bijzondere bomen.

Verdere beplanting komt vooral voor in de vorm van erfbeplanting. De overgangen naar het landschap zijn vaak dicht beplant met houtsingels. Aan de achterzijde zijn de erven meer open.

3.4 Verkeer en vervoer

Het plangebied ligt aan de rand van het dorp Lieren en grenst aan de Veldbrugweg. Direct ten noorden van het plangebied ligt de Nieuwe Voorweg.

Lieren ligt nabij de A1 en heeft via de op- en afrit Apeldoorn-Zuid een aansluiting hierop. Lieren is via de provinciale weg Kanaal Zuid verbonden met Apeldoorn in het noorden en gaat in het zuiden over in de provinciale weg N787 richting Dieren. De Dorpstraat/Lierderstraat is de hoofdverbinding tussen Lieren en Beekbergen. Vanuit het plangebied is Beekbergen tevens bereikbaar via de Tullekensmolenweg en de Voorste Kerkweg.

Lieren kent geen specifieke fietsvoorzieningen.

Het plangebied is tevens bereikbaar met het openbaar vervoer. Tussen Apeldoorn en Loenen rijdt maandag tot en met vrijdag tijdens werktijden elk uur een buurtbus met een halte aan de Veldbrugweg op loopafstand van het plangebied.

In de directe omgeving van het plangebied ligt de spoorlijn Apeldoorn-Dieren, waarover in de zomerperiode een stroomtrein van de Veluwsche Stoomtrein Maatschappij (VSM) rijdt voor toerischtische doeleinden. Eén van de stations aan deze spoorlijn bevindt zich aan de zuidzijde van Lieren. Het station heeft geen functie in termen van regulier openbaar vervoer.

4 TOEKOMSTIGE SITUATIE PLANGEBIED

Voor dit plangebied is een stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan woningbouw Beekvallei Lieren (18 januari 2018) opgesteld dat is opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting. Dit plan ligt ten grondslag aan dit bestemmingsplan. In de volgende paragrafen wordt de toekomstige situatie in het plangebied beschreven.

4.1 Bebouwing

Belangrijke uitgangspunten bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan zijn een zorgvuldige inpassing in het landschap met de status Nationaal Landschap, aansluiting bij ruimtelijke structuur van het dorp en het realiseren van een aantal betaalbare starterswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0006.png" Bron: stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan woningbouw Beekvallei Lieren

Dit bestemmingsplan maakt 33 woningen mogelijk, verdeeld over verschillende woningtypen. Tien tussenwoningen zullen worden uitgevoerd als betaalbare woningen. Deze woningen zijn onderdeel van blokjes rijwoningen. Drie van deze blokjes zijn haaks op de nieuwe woonstraat (paralel aan de Veldbrugweg) gesitueerd. Doordat alleen de kopgevels zichtbaar zijn vanuit het landschap ontstaat een open en afwisselend beeld. Deze kopgevel krijgen in hun vormgeving bijzondere aandacht. Eén van de blokjes ligt in het verlengde van de nieuwe woonstraat haaks op de Veldbrugweg. De woningen sluiten aan bij de dorpse schaal en maat en krijgen een gevarieerde dorpse uitstraling. Dit zie je onder andere terug in de eenvoudige massa en kapvorm en het ingetogen gebruik van materialen en kleur. Variatie wordt bereikt door positionering van de woningen (verspringen van de rooilijn) en het gebruik van afwisselende kapvormen- en posities en 'dorpse' materialen. In ieder geval zullen niet meer dan 3 woningen in het rijtje exact hetzelfde zijn.

De twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen worden met name langs de Veldbrugweg gerealiseerd. Van belang is dat deze woningen zich vanzelfsprekend voegen in de bestaande lintbebouwing. De woningen krijgen een landelijke dorpse uitstraling met veel variatie in rooilijn, massa, materialisatie en kapvorm. De lage goothoogte zorgt voor woningen met royale kappen. Hierdoor sluiten ze aan bij de boerderijen aan de overzijde van de straat. Ook hier geldt een ingetogen en gevarieerd gebruik van materialisatie en kleur.

Twee vrijstaande woningen aan het eind van de nieuwe woonstraat haaks op de Veldbrugweg liggen in de zichtlijn van deze woonstraat en vormen een architectonisch accent. Hiermee wordt in de vormgeving van de woningen rekening gehouden door een bijzondere en open vormgeving waarbij de kopgevels zich duidelijk oriënteren op de aangrenzende openbare ruimte.

4.2 Groen

De belangrijkste kwaliteit is de ligging van het nieuwe woongebied in het Nationaal Landschap. Door de groene scheggen aan de westzijde van het plan komt het landschap letterlijk het dorp in. De scheggen zorgen voor een doorzicht naar het enkenlandschap en maakt het omringende landschap beleefbaar in de nieuwe buurt. Tevens is hier ruimte voor een kleinschalige speelplek en enkele bomen. Vanuit de scheggen loopt een informeel wandelpad naar de Nieuwe Voorweg.

Een struweelhaag, ter plaatse van de achter- en/of zijtuinen zorgt voor een zachte overgang van de woningen naar het landschap. De haag maakt onderdeel uit van de groenstructuur van de nieuwe buurt en is tevens onderdeel van de woonkavels. Hierdoor wordt het open karakter richting de enk zo veel mogelijk behouden en en ontstaat vanuit het landschap bezien een afwisselend zicht op woningen en struweelhaag, waardoor een goede balans tussen landschap en dorp ontstaaat. Een relatie die zo kenmerkend is voor Lieren. Bij enkele woningen aan de Veldbrugweg is de struweelhaag niet aanwezig en is gekozen voor een erfafscheiding in de vorm van een beukenhaag.

De groene overgang van de woonkavels naar de openbare ruimte in het plangebied wordt vormgeven door een erfafscheiding bestaande uit een beukenhaag aan de voorzijde en naar de openbaar gebied gekeerde zijtuinen.

In de nieuwe woonstraten bepalen bomen en groene bermen het beeld. De Veldbrugweg heeft in de huidige situatie aan één zijde een grindberm met lindes. Dit profiel zal worden doorgezet voor de uitbreiding van het lint.

De bestaande beuken,aangewezen als bijzondere bomen, blijven gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0007.png"

Bron: stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan woningbouw Beekvallei Lieren

4.3 Verkeersontsluiting en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten op de Veldbrugweg. Er wordt een woonstraat haaks op de Veldbrugweg en een woonstraat parallel aan de Veldbrugweg gerealiseerd. Beide straten lopen dood. De woonstraat haaks op de Veldbrugweg heeft, vanwege de dorpse uitstraling en de ligging tegen het landschap een beperkt aantal langsparkeerplaatsen. De woonstraat parallel aan de Veldbrugweg krijgt een ruim profiel met een groenzone tegen de bestaande woningen aan. Hier is ruimte voor haaks parkeren achter de bestaande woningen. Het grootste deel van het parkeren is daarmee zo veel mogelijk uit het zicht van het landschap en het historisch lint gesitueerd.

Aan de westzijde van het plangebied wordt een informeel wandelpad aangelegd dat ruimte biedt aan een ommetje over de enk, via de Nieuwe Voorweg en Veldbrugweg.

De vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen krijgen een garage en één of twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Ook enkele hoekwoningen krijgen een parkeerplaats op eigen terrein

Het plan voorziet daarnaast in 36 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Deze zijn gerealiseerd in de vorm van infomeel langsparkeren langs de Veldbrugweg (4), langsparkeren in de woonstraat haaks op de Veldbrugweg (8) en haaksparkeerplaatsen achter de bestaande woningen (24)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0008.png"

Bron: stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan woningbouw Beekvallei Lieren

4.4 Duurzaam bouwen

Op grond van de Wet voortgang energietransitie die op 1 juli 2018 in werking is getreden worden de te realiseren woningen zonder gasaansluiting gerealiseerd. De woningen zullen tevens moeten voldoen aan de duurzaamheidseisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit.

5 UITVOERBAARHEID

Dit hoofdstuk geeft, mede aan de hand van de beleidskaders, een verdere onderbouwing van de ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid per planologisch aspect.

5.1 Wonen

5.1.1 Wettelijk kader en beleid

Provinciaal kader en beleid

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie streeft er naar vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? De volgende opgaven worden gezien: focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad en van aanbodgestuurd naar vrn in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De opgaven kunnen per regio verschillen. De provincie is een van de partijen.

Voor een zorgvuldige en transparante motivering van woonlocaties dient de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP) successievelijk de door GS vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers “ruimte voor goed wonen” vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.

Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.

Regionaal kader en beleid

In de Regionale woonagenda Cleantech Regio Stedendriehoek 2018-2023 zijn voor de regio Stedendriehoek de afspraken vastgelegd hoe om te gaan met sturen op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verder aandacht vragen. In deze woonagenda staat ook een perspectief voor de regio en Apeldoorn als het gaat om aantallen en de wijze van sturing. De agenda wordt iedere twee jaar geactualiseerd.

De agenda is op 11 december 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Het vormt de uitwerking van het provinciale beleid: “Koers voor Goed Wonen in Gelderland”. Als een woningbouwplan past binnen de vastgestelde regionale woonagenda wordt voldaan aan de Omgevingsverordening.

De regionale woonagenda vervangt de Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024 regio Stedendriehoek en het Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015 t/m 2024.

Gemeentelijk kader en beleid

Aansluitend op de regionale woonagenda is de gemeentelijke Woonagenda Apeldoorn 2018-2021 vastgesteld. Onderdeel van die agenda is de lokale kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogrammering. Deze woonagenda Apeldoorn vervangt de Woonagenda Apeldoorn 2014-2018. Over de te verwachten toevoeging van nieuwe woningen worden in deze Woonagenda ook uitspraken gedaan.

Op 7 december 2017 heeft de gemeenteraad het perspectief woningbouwprogrammering in de dorpen 2018-2020 vastgesteld. Dit dorpenperspectief vloeit voort uit de actualisatie van de woningebouwprogrammering. Het kader is van toepassing op de toekomstige ontwikkelingen en niet op aanvragen om een herziening van het bestemmingsplan die zijn ingediend voor de vaststeling van dit perspectief. Voor Lieren is aangegeven vervolg te geven aan het initiatief voor betaalbare huisvesting voor jongeren op deze lokatie, waar dit bestemmngsplan op ziet.

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

5.1.2 afstemming wettelijk kader en beleid

Het plan met 33 woningen past binnen de regionale woonagenda en voldoet daarmee aan de Omgevingsverordening.

5.2 Duurzame verstedelijking

5.2.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.2.2 Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan voorziet in een progrmamma met 33 grondgebonden (koop)woningen in verschillende woningtypen en prijscategorieën. Er worden 12 tussenwoningen, 8 hoekwoningen, 10 twee-onder-één-kapwoningen en 3 vrijstaande woningen gerealiseerd. Van de 12 tussenwoningen worden er 10 aangeboden in de prijscategorie tot € 184.000,- (goedkoop), 2 tussenwoningen en de hoekwoningen worden aangeboden in de categorie tot € 260.000,- (middelduur) en de twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen in de categorie € 260.000,- en meer (duur). Binnen de twee-onder-één-kapwoningen worden 6 seniorenwoningen gerealiseerd.

Stedelijke ontwikkeling

Op basis van jurisprudentie is bij een woningbouwontwikkeling van deze omvang sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

De groei van Lieren en Oosterhuizen is de afgelopen periode achtergebleven en opzichte van de overige dorpen waardoor de vraag naar woningen momenteel groter is dan het aanbod. Voor het plangebied zijn 33 woningen geprogrammeerd. Samen met de 21 woningen op de locatie Coöperatie die onderdeel uitmaken van bestemmingsplan Tullekensmolenweg 92 en omgeving Lieren zal het aanbod aan woningen hiermee met 54 woningen worden vergroot.

Naast de kwantitatieve behoefte, bepaalt ook de kwalitatieve behoefte de woningvraag. Deze wordt bepaalt door het woonmilieu, de daarbij behorende doelgroep en het gewenste woningtypen en prijsklasse. Bijzonder ten opzichte van andere dorpen is het collectieve initiatief van jongeren voor betaalbare woningbouw die in dit plan zijn beslag krijgt door het realiseren van 10 sociale koopwoningen die in beginsel beschikbaar zijn voor leden van de startersvereninging Betaalbaar Wonen in Beekbergen en Lieren.

In de rapportage van 29 mei 2018, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, is een analyse over de kwalitatieve behoefte weergegeven. Hieruit blijkt het volgende:

"De voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt, gelet op de ligging en de stedenbouwkundige en landschappelijke opzet, getypeerd als een dorps woonmilieu, passend bij de aard en schaal van Lieren.

De doelgroepen die op zoek zijn naar een dergelijk (centrum) dorps woonmilieu zijn voornamelijk ‘Jonge Digitalen’, ‘Samen Starten’, ‘Modale Koopgezinnen’ en ‘Kind en Carrière’. De doelgroep ‘Jonge Digitalen’ oefent in Apeldoorn de meeste vraag uit. Zij doen een opleiding, werken parttime of zijn werkzoekend. Hun verhuisgeneigdheid is groot. Zij vragen met name meer stedelijke milieus, maar ook groenstedelijk en centrumdorps wonen wordt aantrekkelijk gevonden. De doelgroepen ‘Kind en Carrière’, ‘Modale Koopgezinnen’ en ‘Samen Starten’ zijn, zoals de namen al doen vermoeden, gezinshuishoudens die met een verhuizing een stap willen maken in hun ‘wooncarrière’, bijvoorbeeld door groter te gaan wonen. Kortom, het gaat bij deze doelgroepen voornamelijk om doorstroming. Tenslotte geldt dat de doelgroepen ‘Vrijheid en Ruimte’ en ‘Landelijk Leven’ behoefte hebben aan centrum dorps wonen. Dit zijn doelgroepen die op leeftijd raken dan wel zijn en de voorkeur hebben aan grondgebonden woningen in de meer dorpse en landelijke woonmilieus.

De diversiteit aan woningbouwtypen (woningen voor starters, gezinnen én senioren) in dit plan en het beoogde woonmilieu (dorps) sluit aan bij de vraag van de hiervoor genoemde doelgroepen. Dit maakt dat de combinatie in dit plan van doelgroep, woonmilieu en woningtypen in balans is en voorziet in een kwalitatieve behoefte.

In algemene zin geldt dat binnen de gemeente Apeldoorn een overaanbod is aan woningbouwplannen met het woonmilieu ‘centrum dorps’. De lokale woningmarkt van Lieren kent echter een wezenlijk andere woonvraag dan Apeldoorn. Voor kernen zoals Lieren geldt dat er vanuit de inwoners van deze kernen vaak een woonvraag is binnen de eigen kern, maar dat vanwege het ontbreken van geschikt aanbod er een min of meer gedwongen situatie ontstaat om ofwel te verhuizen naar andere kernen of de keuze wordt gemaakt om niet door te stromen naar een andere woning. De realisatie van voorliggend plan voorziet in een divers woningaanbod waardoor de kans geboden wordt om jongeren uit Lieren binnen de eigen kern te voorzien van woningen. Ook ouderen hoeven Lieren niet te verlaten. Tevens wordt hiermee een verdere doorstroming binnen de lokale woningmarkt van Lieren verder gestimuleerd. Dit plan speelt dan ook in op de lokale woonbehoefte van Lieren, passend bij deze lokale woonbehoefte.

Op basis van de uitgevoerde kwalitatieve woonbehoefteonderzoeken volgt dat de behoefte aan dorpse woonmilieus aanwezig is. Meer specifiek zet deze woningbouwontwikkeling in op de lokale woonbehoefte die binnen Lieren aanwezig is. Tevens sluit het beoogde kwalitatieve woonprogramma aan bij de beoogde doelgroepen.

Deze ontwikkeling voorziet daarmee zowel kwantitatief als kwalitatief in een actuele regionale behoefte.

Bestaand Stedelijk gebied

Uit de definitie van bestaand stedelijk gebied volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting bij het Bro wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

De ontwikkeling vindt plaats aan de noordkant van de dorpskern Lieren en sluit aan op het bestaande dorp. Het plangebied ligt ingeklemd tussen bestaande bebouwing van de dorpskern (zuidzijde) en boerenerven en agrarische gronden aan de Veldbrugweg en De Nieuwe Voorweg. Het plangebied is op dit moment in gebruik als weiland en heeft een landelijke uitstraling. De gronden in het plangebied hebben op grond van het bestemmingsplan een agrarische bestemming. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied.

Omdat de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied dient dit plan te worden voorzien van een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Geïnventariseerd is of er alternatieven voor het plan zijn binnen bestaand stedelijk gebied die geschikt en beschikbaar (te maken) zijn voor de beoogde ontwikkeling.

Zoals beschreven in paragraaf 2.5 zijn in de structuurvisie voor Beekbergen en Lieren een aantal de inbreidingslocaties en de uitbreidingslocaties voor nieuwe woningbouwontwikkelingen vastgelegd. Voor Lieren is dit de inbreidingslocatie Coöperatie waar in het reeds genoemde bestemmingsplan Tullekensmolenweg 92 en omgeving Lieren 21 woningen mogelijk zijn gemaakt. Het overige onbebouwde deel van deze inbreidingslocatie betreft een grasveld omringd door bomen. Het veld heeft een zekere waarde als sport- en speelgebied, en vormt een aardige groene ruimte nabij de kern van het dorp en zal vanwege deze waarde niet voor het toevoegen van woningen worden gebruikt. In het 'bestaand stedelijk gebied' van Lieren is aldus geen alternatief beschikbaar om in een aanvullende behoefte te voorzien.

De genoemde uitbreidingslocaties in de structuurvisie betreffen Veldbrugweg-Nieuwe Voorweg, waarvan dit plangebied onderdeel uit maakt, Lierdererf en Molenakker-Molenvaart. Ten aanzien van deze laatste twee locaties wordt opgemerkt dat ontwikkeling vanwege milieuaspecten vooralsnog niet mogelijk is. De locatie Veldbrugweg-Nieuwe Voorweg is daarom de meest geschikte uitbreidingslocatie.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid

De landelijke regels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten. De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen. De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast. Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een bestemmingsplan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

a. er zijn geen alternatieve oplossingen;

b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang en

c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of

2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;

Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.

b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern

en Bonn;

Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.

c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten

Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Beide kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;

b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;

c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Gelders Natuurnetwerk

Conform de bepaling uit de Wet natuurbescherming heeft de provincie Gelderland gebieden aangewezen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', in Gelderland 'Gelders Natuurnetwerk' (verder: GNN) genaamd.

In de Omgevingsvisie is het beleid voor het GNN als volgt beschreven. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied nieuwe natuur. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden.

Het GNN en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities, zoals stilte. Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het GNN.

In de Omgevingsverordening zijn regels voor het GNN gesteld (artikel 2.7.1.1 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het GNN in principe geen nieuwe functies mogelijk maakt. Uitbreiding van bestaande functies kan alleen worden mogelijk gemaakt als de kernkwaliteiten van het gebied per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in het bestemmingsplan.

Groene Ontwikkelingszone

Naast het Gelders Natuurnetwerk heeft de provincie ook gebieden aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO). In de Omgevingsvisie is het beleid voor de GO geformuleerd. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van die dubbele doelstelling. Er is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande functies.

In de Omgevingsverordening zijn regels voor het GO gesteld (artikel 2.7.2.1 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen GO in principe geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Uitbreiding van bestaande functies kan alleen moglijk worden gemaakt als de kernkkwaliteiten 'per saldo' niet signicant worden aantast (bij een beperkte uitbreiding) dan wel de kernkwaliteiten substantieel worden versterkt (bij een grote uitbreiding). De inpassing dan wel versterking van de kernkwaliteiten moeten worden verankerd in hetzelfde dan wel een gelijktiijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Bijzondere bomen

De bescherming van bomen en boomstructuren binnen de bebouwde kom is geregeld in de Algemene plaatselijke verordening 2014 van de gemeente Apeldoorn. In de Apv staan regels over het kappen van bomen, onder andere een verbod voor het vellen van houtopstanden zonder vergunning. Hierop zijn een aantal uitzonderingen van toepassing.

Ten aanzien van bijzondere bomen stelt het college van burgemeester en wethouders een lijst vast waarop bijzondere bomen staan vermeld.

Voor een op de lijst geplaatste boom wordt geen vergunning voor het vellen van houtopstanden gegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Onder vellen wordt mede vestaan rooien, met inbegrip van verplanten, kandelaberen en knotten, tenzij dit als regulier onderhoud geschiedt, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolgen kunnen hebben. Daarnaast worden bijzondere bomen beschermd door een regeling in het bestemmingsplan.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Onderzocht is of er op grond van het hiervoor beschreven beleid en regelgeving beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. In de rapportage d.d. 5 oktober 2017, opgesteld door SAB worden de resultaten van de uitgevoerde quickscan natuurwaarden beschreven. De rapportage is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. Op basis van de quick-scan, bestaande uit literatuuronderzoek en de bevindingen tijdens het veldbezoek kan het volgende geconcludeerd worden.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Veluwe en ligt op 1,3 kilometer ten zuiden van het plangebied. Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen ligt op 7,3 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0009.png"

figuur x uitsnede kaart Natura 2000-gebieden Omgevingsverordening Gelderland

Vanwege de afstand, de tussenliggende reeds verstorende elementen en de uitkomst van de verkennende AERIUS-berekening om te bepalen of de stikstofdepositie als gevolg van het plan leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe zijn significante gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Een nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Soortbescherming

Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen de beschermde soorten als eekhoorn, boommarter, das, rosse woelmuis, poelkikker, verschillende vleermuizen en enkele vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten in de omgeving van het plangebied voor. Uit het uitgevoerde veldbezoek in het plangebied is duidelijk geworden dat essentiële elementen (zoals verblijf- of nestplaatsen) niet aanwezig zijn. Door de afwezigheid van geschikte locaties en/of habitatkenmerkenkunnen deze beschermde soorten worden uitgesloten in het plangebied. Nader onderzoek naar de aan- of afwezigheid van deze soorten is daarom niet noodzakelijk.

Broedperiode

Van alle van nature in Nederland in het wild levende vogels mag het nest tijdens het broeden (van start van nestbouw tot en met het uitvliegen van de jongen) niet worden beschadigd of vernield. De periode waarin de meeste vogelsoorten broeden, loopt globaal van half maart tot half augustus, maar ook broedgevallen buiten deze periode zijn gewoon beschermd.

Uit voorliggend onderzoek blijkt dat in en direct rond het plangebied vogels kunnen gaan broeden. Wij adviseren daarom om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigdof vernield. Ook zullen vogels in en direct rond het plangebied geen nest bouwen, omdat te veel verstoring aanwezig is.

Indien de werkzaamheden echt in de broedperiode gestart moeten worden, is nader onderzoek naar broedende vogels noodzakelijk. Kort voor de start van de werkzaamhedendient dan door een ecoloog met kennis van vogels door middel van één veldbezoek onderzocht te worden of broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn. Als deze niet aanwezig zijn, kunnen de werkzaamheden starten. Als wel een broedende vogel aanwezig is, mogen de werkzaamheden niet starten. Er dient dan met een ecoloog met kennis van vogels naar een oplossing gezocht te worden.

Zorgplicht

Iedereen neemt voldoende zorg in acht voor alle natuur en in het wild levende dieren, planten en hun directe leefomgeving. Dit houdt in elk geval in dat iedereen die weet dat hij schade aan natuur gaat veroorzaken door een bepaalde handeling, hij deze handeling daarom niet uitvoert, of maatregelen neemt om schade aan de natuur door de handeling zoveel mogelijk te voorkomen. Probeer bijvoorbeeld bij de ruimtelijke ingreep zoveel mogelijk bomen, struiken en overig groen te behouden. Werken buiten de winterperiode voorkomt dat dieren die in winterrust zijn verstoord of gedood worden.

Houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld. Het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming is niet van toepassing.

GNN/GO

De Oude Beek ten noorden van het plangebied behoort tot het GNN. Het daarna dichtstbijzijnde gedeelte van het GNN bevindt zich op ongeveer 430 meter ten oosten van het plangebied. De dichtstbijzijnde GO bevindt zich direct ten noorden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0010.png" figuur x uitsnede kaart GNN en GO Omgevingsverordening Gelderland

Aangezien het plangebied niet in het GNN en GO ligt, leidt de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt niet tot vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van de aanwezige natuur en hebben geen effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN.

Bijzondere bomen

Op het terrein van de Prinses Julianaschool aan de zuidzijde van het plangebied staan 13 beuken. De groene beuken zijn in een zeer goede conditie, de hoogte is zo'n 35 meter. De kroonprojectie is ruim 25 meter. Vanaf het hek van de school gerekend reikt de rand van de kroonprojectie tot 11 m boven de te bebouwen akker. De onderste takken van de vrij uitgroeiende beuken hangen zo'n 5 a 6 meter boven het maaiveld. De beuken staan als bijzondere boom vermeld op de door het college vastgestelde de lijst van bijzondere bomen en worden als zodanig in dit plan opgenomen.

5.4 Nationaal Landschap Veluwe

5.4.1 Wettelijk kader en beleid

Het Rijk heeft in de Nota Ruimte twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven liggen in Gelderland. Eén daarvan is de Veluwe. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.

Sinds 2012 zijn nationale landschappen geen onderdeel meer van het rijksbeleid en zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk.

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is er op gericht om de kernkwaliteiten van de als Nationaal Landschap aangewezen gebieden te behouden en verder te ontwikkelen en de landschappelijke samenhang te vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.

Dit wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat alle activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken (artikel 2.7.4.2. Omgeviingsverordening Gelderland)

Ingrepen die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten, zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0012.png"

figuur x uitsnede kaart Nationaal Landschap buiten GNN, GO en NHW Omgevingsverordening Gelderland

De kernkwaliteiten worden beschreven in een bijlage 5 bij de Omgevingsverordening: Kernkwaliteiten Nationale Landschappen. Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap, Veluwe, deelgebied Beekbergen en Loenen.

Het Nationaal Landschap Veluwe is een gebied van circa 160.000 hectare dat zich grofweg uitstrekt van Harderwijk en Hattem in het noorden tot Arnhem in het zuiden en van Ede en Putten in het westen tot aan de IJssel in het oosten. Het deelgebied Beekbergen en Loenen is het gebied dat strak om de kernen Beekbergen, Lieren en Oosterhuizen ligt en zicht uitstrekt ten westen van Beekbergen tot over de A50.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0013.png"

Uitsnede kaart Nationaal Landschap Veluwe met deelgebieden, Bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen bij Omgevingsverordening Gelderland; gemarkeerd is deegebied Beekbergen en Loenen

Voor het deelgebied Beekbergen en Loenen gelden op grond van bijlage 5 de volgende kernkwaliteiten:

gave open oude bouwlanden met bebouwing langs de randen

  • Oude nederzettingen op de flank van de Veluwe met nog goed herkenbare open essen (oud bouwland), met de (voormalige) hoeven op de overgang van es naar grasland. Het grootste essencomplex ligt ten zuiden van de lijn Beekbergen-Lieren-Oosterhuizen.
  • Op de voormalige grens van de essen met de heide van de Veluwe liggen relicten van wallen die vroeger het vee uit het bouwland moesten houden.

kleinschalig met afwisseling van landbouwgebruik en beplanting

  • Kleinschalige percelering met over het algemeen geen duidelijke richtingen, maar die zich voegt naar de structuur van beken en reliëf

gradiënt van besloten boslandschap naar open landschap

  • In de gradiënt zit vanaf de rand van het Veluwebos een overgang van oud bouwland (met de kleinschalige openheid van de essen), naar nederzetting (meer besloten, in de kernen recent sterk verdicht), naar nattere lage graslanden (overwegend open).

sprengenbeken die van de stuwwal stromen

  • Een deel van de beken heeft een natuurlijke oorsprong maar is vergraven voor diverse doeleinden. Samen met de volledig gegraven sprengenbeken zijn ze uiting van de Oost- Veluwse watereconomie: elementen die hierbij horen zijn: de beken zelf met sprengkoppen en opgeleide gedeelten, watermolenplaatsen, water voor versterking en verfraaiing (Kasteel ter Horst aan de Loenensche Beek), water voor voeding van het Apeldoorns Kanaal (Oosterhuizer Spreng en Veldhuizer Spreng)
5.4.2 Onderzoeksresultaten

Met dit plan worden nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt voor een woningbouwontwikkeling van 33 woningen. In deze paragraaf wordt beschreven hoe deze ontwikkeling zich verhoudt met de ligging in Nationaal Landschap en de aldaar voorkomende kernkwaliteiten. Gemotiveerd wordt per kernkwaliteit op welke wijze het in het stedenbouwkundig plan rekening is gehouden met de ligging in Nationaal Landchap en hoe dit vertaald is in het bestemmingsplan.

  • Gave open oude bouwlanden met bebouwing langs de randen

De oude kern Lieren bevindt zich als echt Veluws dorp aan de rand van het oude essencomplex, op de overgang naar het lager gelegen beekdal. De echt grote essen liggen ten zuiden van de lijn Beekbergen-Lieren-Oosterhuizen. Het plangebied ligt aan de rand van een es die als uitloper van dit grote essencomplex kan worden gezien. In het stedenbouwkundig plan wordt deze ruimtelijke structuur gerespecteerd. De es blijft vanuit de omgeving goed zichtbaar (o.a.door het opnemen van twee groene scheggen die een groennbestemming krijgen) en de bebouwing concentreert zich aan de rand van de es. Een deel van de gronden blijven behouden als open es. Deze gronden zijn geen onderdeel van dit bestemmingsplan en behouden hun agrarische bestemming op grond van bestemmingsplan Beekbergen en Lieren.

  • Kleinschalig met afwisseling van landbouwgebruik en beplanting

Het stedenbouwkundig plan gaat uit van een wisselende kavelstructuur, die zich voegt naar de omgeving. In het bestemmingsplan zijn hiertoe bouwvlakken opgenomen die overeenkomen met de verkaveling uit het stedenbouwkundig plan. Beplanting op de kavelgrenzen zorgt ervoor dat aangesloten wordt op het omliggende landschap, waarin (met name achter- en zijkanten van) kavels worden afgezoomd met een struweelhaag. Het kleinschalige karakter van het landschap blijft daarmee behouden. In het bestemmingsplan wordt deze landschappelijke inpassing geborgd.

  • Gradiënt van besloten boslandschap naar open landschap

De overgang van het lage beekdal naar de meer besloten kernen en vervolgens de hoger gelegen en open essen blijft zichtbaar en beleefbaar. Open ruimtes en zichtlijnen zorgen ervoor dat de karakteristieke hoogteverschillen overal goed beleefbaar blijven.

  • Sprengenbeken die van de stuwwal stromen. 

De locatie ligt aan de rand van de es. De toekomstige woningen vormen echt een uitbreiding van het dorp op de es en hebben geen relatie met het beekdal. De relatie met de beek wordt daarom niet verder versterkt.

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Beleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit. Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de beleidsregel Parkeren (vastgesteld op 21 maart 2019). De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel parkeren blijft deze beleidsregel buiten toepassing en wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota, tenzij de Beleidsregel parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

5.5.2 Afstemming met beleid

Het betreft hier een aanvraag om een ruimtelijke ontwikkeling die is ingediend voor de vastsstelling van de beleidsregel Parkeren, waarbij getoetst is aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004). Met inachtneming van deze Parkeenota en de daarin opgenomen parkeernormen is voor het plangebied een parkeerbalans gemaakt. Er zijn in totaal minimaal 56 parkeerplaatsen vereist. In het plangebied worden 57 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 36 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen in het plangebied.

Type woning   aantal woningen   Parkeernorm per woning*   benodigde parkeerplaatsen   waarvan op eigen terrein   waarvan in de openbare ruimte  
Woning zonder eigen parkeervoorziening   17   1,5   25,5   0   25,5  
Woning met tuinparkeerplaats   3
 
2,25   6,75   3   3,75  
Woning met garage en oprit (2pp)   1   1,75   1,75   1,5   0,25
 
Woning met garage en oprit (1pp)   6   1,75   10,5   6   4,5  
Seniorenwoning met tuinparkeerplaats (2pp)   4   1,95   7,8**   7   0,8  
Seniorenwoninge met tuinparkeerplaats (1 pp)   2   1,95   3,9**   3.5
 
0,4  
           
Totaal vereist   33     56     35,2  
Totaal te raliseren       57   21   36  

* inclusief 0,25 parkeerplaatsen voor bezoekers

** inclusief 0,2 parkeerplaatsen voor bezoekers

5.6 Milieuaspecten

5.6.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.6.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Op grond van artikel 3.1.1a van het Bro kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Is het onderzoek wel ouder dan 2 jaar, dan mag een bestuursorgaan nog steeds van de onderzoeksrapportage gebruik maken als zij (gemotiveerd) van mening is dat het onderzoek nog actueel is. Bijvoorbeeld bij plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage van maart 2011, opgesteld door Hunneman Milieu-Advies Raalte en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat in de bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aanwezig is. In de ondergrond zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Het gebruik van de gronden is sinds 2011 niet gewijzigd. Er heeft geen opslag plaatsgevonden en de grond is niet geroerd. Derhalve is er geen aanleiding om te veronderstellen dat nieuw bodemonderzoek leidt tot andere resultaten of meer verontreiniging. De aangetroffen gehalten in grond en grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik en dus ook niet voor deze bestemmingsplanwijziging.

5.6.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het gebied kan worden aangemerkt als rustige woonwijk. In de nabijheid van de planlocatie zijn de volgende bedrijven aanwezig:

  • basisschool aan de Tullekensmolenweg 77 te Lieren;
  • aannemersbedrijf aan de Veldbrugweg 18 te Lieren;
  • veehouderij Nieuwe Voorweg 23 te Lieren;
  • veehouderij Lierderstraat 35 te Lieren;
  • loon- en grondverzetbedrijf aan de Nieuwe Voorweg 50 te Lieren.

Basisschool, Tullekensmolenweg 77 te Lieren

Op basis van VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” valt een basisschool onder de SBI code 852, 8531. Voor deze school geldt een richtafstand van 30 meter voor een rustige woonwijk.

De geplande woningen zijn geprojecteerd op minder dan 30 meter. Geluid is voor de school maatgevend. Op basis van de systematiek van de VNG-uitgave kan de richtafstand verkleind worden. Wel dient onderbouwd te worden dat met deze kleinere richtafstand sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor is het akoestisch onderzoek uitgevoerd.

In de rapportage van 31 mei 2018, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek weergegeven.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat sprake is van een aanvaardbare geluidkwaliteit bij de toekomstige woningen, ondanks dat de afstand kleiner is dan 30 meter. Dit komt mede doordat de school uitsluitend in de dagperiode in werking is. De school vormt zodoende geen belemmering voor het plan.

Aannemersbedrijf aan de Veldbrugweg 18 te Lieren

Op basis van VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” valt een aannemersbedrijf (bedrijfsoppervlak kleiner dan 1000 m2) onder de SBI code 41,3; 42,3 en 43,3. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 30 meter voor een rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde geplande woningen zijn gelegen op circa 35 meter. Het aannemersbedrijf vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de geplande woningen.

Veehouderij Nieuwe Voorweg 23 te Lieren

Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 100 meter, waarbij het aspect geur bepalend is. Het plangebied overlapt minimaal de geurcirkel van 100 meter. In paragraaf 5.6.4 wordt hier nader op ingegaan.

Veehouderij Lierderstraat 35 te Lieren

De veehouderij Lierderstraat 35 te Lieren is op circa 135 meter gelegen van het plangebied. Dat is verder dan de vereiste afstand van 100 meter. Derhalve vormt deze veehouderij geen belemmering. In paragraaf 5.6.4 wordt hier nader op ingegaan.

Loon- en grondverzetbedrijf aan de Nieuwe Voorweg 50 te Lieren

Op basis van VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” valt dit bedrijf onder de SBI code 016,1 (loonbedrijven, bedrijfsoppervlakte meer dan 500 m2). Voor deze categorie geldt een richtafstand van 50 meter voor een rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde geplande woningen zijn gelegen op ca 60 meter. Het bedrijf vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de geplande woningen.

5.6.4 Geurhinder

Het geurbeleid van de gemeente Apeldoorn komt tot uiting in de ‘Handreiking geurbeleid en milieuvergunningen’ (maart 2004) en de ‘Beleidsnotitie Industrieel Geurbeleid Apeldoorn’ (april 2004).

Een nieuwe woonlocatie, of een anderszins geurgevoelige bestemming, kan op een zodanige afstand van stankbronnen (en andersom) worden gepland, dat geen of slechts acceptabele mate van hinder te verwachten is. Indicaties voor aan te houden afstanden met betrekking tot een bedrijventerrein zijn onder meer te ontlenen aan vergelijkbare activiteiten of bedrijven uit de VNG publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’. In bijzondere situaties kan maatwerk nodig zijn, waarbij diverse vormen van geuronderzoek kunnen worden uitgevoerd. Van de VNG-publicatie mag slechts worden afgeweken indien dit niet leidt tot een milieuhygiënisch onwenselijke situatie. Gezien het type bedrijven dat in Apeldoorn is gevestigd, alsmede het aantal ontvangen klachten omtrent stankoverlast, is een lokaal gemeentelijk geurbeleid slechts voor een handvol bedrijven van toepassing. Als voorbeeld kan worden gedacht aan enkele bedrijven in Apeldoorn die vallen in de branche kunststofverwerkende industrie. Dit geurbeleid niet van toepassing op veehouderijen.

In aansluiting op paragraaf 5.6.3 dient voor een bestemmingsplanwijziging te worden bekeken of er onaanvaardbare geurhinder op kan treden bij beoogde geurgevoelige functies zoals woningen. Ook dient te worden nagegaan of een bedrijf dat geur emitteert, zoals een veehouderij, door het plan kan worden belemmerd in de bestaande geurruimte. Deze beschouwing vindt in paragraaf 5.6.3 plaats op basis van de VNG-publicatie. Een veehouderij kent daarnaast de Wet geurhinder veehouderijen (Wgv) als kader. Deze wet geeft geurbelastings- en afstandsnormen in relatie tot geurgevoelige objecten in de nabijheid van de veehouderij. De geurbelastingsnorm uit de Wgv is de acceptabele geurhinder afkomstig van een individuele veehouderij (zogenaamde voorgrondbelasting).

Onderzoeksresultaten geurhinder

Er liggen twee veehouderijen in de omgeving waar vanuit het plangebied mogelijk beïnvloed wordt en/of waarvoor moet worden nagegaan of deze bedrijven door het plan worden beperkt in hun geurruimte (zie ook paragraaf 5.6.3):

  • veehouderij Nieuwe Voorweg 23
  • veehouderij Lierderstraat 35

In de rapportage van 24 juni 2018, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van de quickscan geurhinder en veehouderijen Beekvallei Lieren opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat de veehouderijen aan de Nieuwe Voorweg 23 en Lierderstraat 35 een geurcontour hebben van 100 meter. Op basis van geldende planologische rechten ligt de planlocatie ruimschoots buiten de 100 meter contour van Liederstraat 35, maar binnen de 100 meter contour van de veehouderij aan de Nieuwe Voorweg 23 (gemeten vanaf de zuidgevel van de huidige stal). Het feitelijke emissiepunt is gelegen aan de noordzijde van de veehouderij (de deuren in de noordgevel van de stal) en dat ligt op 100 meter van het meest nabijgelegen bouwvlak van een woning in het plangebied. Het emissiepunt kan niet in zuidelijke richting worden verplaatst, doordat er reeds bestaande woningen in die richting zijn gelegen. Daarnaast zal de veehouderij zich juist verder van de het plangebied af ontwikkelen. Er is namelijk een plan om het emissiepunt te verplaatsen in noordelijke richting. Deze ontwikkeling is opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen.

Op grond van het voorgaande en de quickscan zijn er geen belemmeringen om de woningen te realiseren. Deze (zeer beperkte) geurzone is op de plankaart en in de regels vastgelegd om te voorkomen dat er toch geurgevoelige objecten in de geurcontour worden gerealiseerd. Door het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid kan hiervan worden afgeweken. Afwijken is alleen mogelijk indien het gebruik van gebouwen als geurgevoelig object niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van omliggende, agrarische bedrijven. Hiervan is in ieder geval als het emissiepunt van Nieuwe Voorweg 23 is verplaatst conform het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen .

5.6.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden de nabijgelegen wegen beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh zoals hiervoor beschreven.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In de rapportage van 28 mei 2018, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van Nieuwe Voorweg, de Veldbrugweg en Tullekensmolenweg berekend. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting lager is dan 48 dB en dat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Daarnaast blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 52 dB bedraagt. Uitgaande van de minimale eis aan de gevelwering van 20 dB conform het Bouwbesluit wordt hier zodoende ook voldaan aan de eisen voor het binnenniveau van maximaal 33 dB. Het aantal nieuwe woningen leidt verder niet tot een dusdanige verkeerstoename (meer dan 30%) dat de geluidbelasting bij bestaande woningen hoorbaar toeneemt.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

5.6.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt 33 woningen en bijbehorende openbare ruimte mogelijk te maken. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.6.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid (vastgesteld december 2011) is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten externe veiligheid

In de rapportage van 31 mei 2018, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting zijn de resultaten van de quickscan externe veiligheid opgenomen: de risicobronnen in en rondom het plangebied zijn geïnventariseerd en hierbij zijn de volgende risicobronnen beschouwd:

Stationaire bronnen

Nabij het plangebied zijn twee stationaire risicobronnen gelegen die van invloed kunnen zijn op de planontwikkeling. Het gaat om de opslag van vuurwerk aan de Tullekensmolenweg 94 (220 meter afstand) en een LPG tankstation aan de Dorpsstraat 193 (450 meter afstand). Het plangebied ligt ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied van de vuurwerkopslag. Ook ligt het ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied c.q. de effectafstanden van het LPG tankstation. De beide risicobronnen vormen geen belemmering voor de beoogde woningen.

Mobiele bronnen

Binnen en nabij het plangebied zijn geen mobiele risicobronnen gelegen die van invloed zijn op de planontwikkeling.

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn om de woningen te kunnen realiseren. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

5.6.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.6.9 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wet milieubeheer zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de m.e.r.-beoordeling in gevallen waar de drempelwaarde niet wordt overschreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie worden opgesteld
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen(artikel 7.28 Wet milieubeheer).


Onderzoeksresultaten

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de activiteiten genoemd in de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. onderdeel D categorie 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Op 15 november 2018 is door initiatiefnemer een aanmeldnotitie ingediend. In het collegebesluit van 14 december 2018 kenmerk 2018-645029 is op basis van deze notitie geoordeeld dat ten gevolgen van de voorgenomen activiteiten geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu waarvoor een milieueffectrapport gemaakt moet worden. De aanmeldnotitie en het collegebesluit zijn opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting.

5.7 Water

5.7.1 Wettelijk kader en beleid

Nationaal beleid

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan 2016-2020 heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

Gemeentelijk beleid

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk waterplan opgesteld. Het Waterplan Apeldoorn is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid. Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling niet leidt tot wateroverlast. Het afstromende hemelwater mag niet op het gemeentelijke (druk)riool worden aangesloten .

Binnen deze ontwikkeling wordt het afstromende hemelwater op eigen terrein opvangen, geborgen en vertraagd afgevoerd naar het grondwater (infiltratie) dan wel vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater indien aanwezig. Dit volgens de huidige richtlijnen van de gemeente Apeldoorn.

De ruimtelijke inrichting wordt tevens zodanig aangepast dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast, bijvoorbeeld door het oppervlak aan verhardingen te verminderen, de maaiveldmorfologie te optimaliseren enzovoorts. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en wordt aandacht gevraagd voor grondwaterneutraal bouwen.

5.7.2 Afstemming met beleid

Het plangebied ligt thans net buiten het bestaand stedelijk gebied van het dorp Lieren. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

Grondwater

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied en de directe nabijheid is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

Afvoer van hemelwater

De gemeente hanteert bij nieuwbouwplannen, herstructureringsprojecten en ontwikkelingen het principe dat de afvoer van hemelwater niet op de bestaande gemengde riolering of drukriolering mag worden aangesloten.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen waarbij het hemelwater op het oppervlaktewater wordt geloosd een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaatsvinden, waarbij het geen schade of ernstige overlast mag veroorzaken. Hoewel in dit plan geen sprake is van lozing van hemelwater op het oppervlaktewater kan een dergelijke waterberging wateroverlast voorkomen bij extreem zware neerslag. Het waterhuishoudkundig ontwerp wordt getoetst door de gemeente Apeldoorn.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

Watertoets

De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.

Het plan omvat welliswaar meer dan dan 10 woningen en/of 1.500 m² extra verhard oppervlak, hett plangebied ligt echter niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal niet geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door en afgestemd met het Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Wettelijk kader en beleid

Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

Modernisering monumentenzorg

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

5.8.2 Onderzoeksresultaten Archeologie

Zoals in de vorige paragraaf al is uiteengezet hebben burgemeester en wethouders op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is. Het plangebied Beekvallei valt op de Archeologische beleidskaart 2015 onder beleidscategorie 3 (terrein met archeologische waarden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0014.png"

Reeds in 2013 is door Econsultancy een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting. Daarbij werd een groter gebied onderzocht dan waar dit bestemmingsplan op ziet. De conclusies zijn als volgt samengevat in het selectiebesluit van de gemeente Apeldoorn (15 juli 2013): in het plangebied, inclusief de beekloop, was de verwachting hoog. Het bodemprofiel is echter grotendeels zodanig verstoord, zodat geen in situ archeologie meer te verwachten is. Wel geeft in boring 15 het (verstoorde) profiel aanleiding om te denken dat hier een oude loop van de beek heeft gelopen. Verder zijn in de nabijheid van de beek geen boringen gezet die intactheid of aard van de bodem kunnen bevestigen/ontkrachten.

Op grond hiervan is (bijna volledig conform het selectieadvies van Econsultancy) het volgende besloten voor dit plangebied: in het deel ten zuiden van de Nieuwe Voorweg moet een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd. In de zones rond boringen 6, 11-13 is geen onderzoek nodig. De begrenzing van de verstoring moet echter wel bepaald/gecheckt worden d.m.v. het door laten lopen van enkele sleuven.

De resultaten van het vooronderzoek in 2013 hebben geleid tot de uitvoering van proefsleuvenonderzoek door RAAP in november 2017 (Vosselman, 2018). Tijdens het proefsleuvenonderzoek heeft RAAP zeven proefsleuven aangelegd, waarbij circa 8% dekkingsgraad is bereikt van het plangebied. Tijdens het onderzoek zijn 177 antropogene sporen aangetroffen, alsmede 134 vondsten. Tezamen vormen deze complexen een tweetal vindplaatsen, waarvan één uit de prehistorie (waarschijnlijk IJzertijd, mogelijk vanaf Bronstijd) en één uit de Late Middeleeuwen. Beide vindplaatsen zijn op basis van het onderzoek behoudenswaardig verklaard op basis van de KNA-waarderingssystematiek. Als blijkt dat ter plaatse van de vindplaatsen zoals aangegeven in de advieskaart (afbeelding 1) geen behoud in situ mogelijk is van archeologische waarden, dan adviseert RAAP behoud ex situ middels een opgraving.

  • De gemeente Apeldoorn volgt het advies van RAAP en verklaart de twee aangetroffen vindplaatsen behoudenswaardig. Bij het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden in de met 'behoud' aangegeven zone die in de afbeelding hieronder staan aangegeven, dient gekeken te worden naar de mogelijkheden om de archeologische waarden in situ te behouden. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het creëren van een buffer ten opzichte van de diepte waarop archeologische waarden kunnen worden aangetroffen, of aan planaanpassing waarbij toekomstige bodemingrepen enkel plaatsvinden in de zone zonder restricties;
  • Indien behoud in situ niet of niet in toereikende mate (zoals beoordeeld door de gemeente Apeldoorn) kan worden gerealiseerd, dan dienen de bedreigde archeologische waarden middels een opgraving te worden veiliggesteld. Voor het uitvoeren van een opgraving is een door de gemeente Apeldoorn goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) benodigd, dat als indieningsvereiste geldt voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Bij het opstellen van het PvE dient met de opdrachtgever duidelijk te worden gekeken naar de aard, omvang en diepte van geplande bodemingrepen, om zodoende te komen tot een pragmatisch puttenplan;
  • Bovenstaande houdt in dat de archeologische gebiedsaanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' wordt opgenomen in het bestemmingsplan, ter plaatse van de blauw en groen gearceerde zones in onderstaande afbeelding. Deze gebieden krijgen beleidscategorie 2 (terrein met vastgesteld archeologische waarden) toegewezen vanuit de Archeologische Beleidskaart 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0015.png"

Er mogen géén bodemingrepen worden uitgevoerd in het plangebied, voordat door de gemeente besloten is dat er in toereikende mate behoud in situ kan worden gerealiseerd, dan wel het definitieve archeologische onderzoek door middel van een opgraving is uitgevoerd.

Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek uit 2013 wordt een archeologische gebiedsaanduiding opgenomen in dit bestemmingsplan. De dubbelbestemmingen die in het selectiebesluit genoemd staan refereren echter aan beleidscategorieën die in de Archeologische beleidskaart 2015 zijn aangepast. Daarom is op onderstaande afbeelding aangegeven wat de nieuwe gebiedsaanduiding is van de voor vervolgonderzoek geselecteerde zone: 'Overige waarde – Terrein met archeologische waarden'.

5.8.3 Cultuurhistorische analyse

In de cultuurhistorische beleidskaart bij de Nota I-cultuur zoals beschreven in paragraaf 5.8.1 is het onderhavige bestemmingsplangebied aangeduid met een hoge attentiewaarde. Derhalve geldt hier het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht.

Dit onderzoek is verricht en de uitkomsten zijn opgenomen in de Cultuurhistorische Analyse Beekbergen en Lieren uit 2009.

Uit de Cultuurhistorische Analyse blijkt dat het onderhavige bestemmingsplangebied deel uitmaakt van de historische enk van Beekbergen en Lieren. Dit is een waardevol gebied vanuit cultuurhistorisch en ruimtelijk- landschappelijk perspectief. De enk is een oud akkercomplex dat hoogstwaarschijnlijk dateert uit de periode tussen 700 en 1400. Langs de noordelijke rand van de enk (net ten oorden van het plangebied) en de Veldbrugweg (net ten oosten) stonden van ouds de boerderijen met hun akkers ten zuiden, op de hoger gelegen enk en de graslanden ten noorden, in het lager gelegen beekdal.

Deze situatie is karakteristiek voor Lieren en Beekbergen, en is nog steeds herkenbaar in het huidige landschap, hoewel het dorp Lieren de enk ten dele heeft ingenomen en akkers ten dele zijn vervangen door grasland. Voor enken geldt in het algemeen dat deze in de loop der tijd langzamerhand hoger werden doordat de akkers werden bemest door middel van plaggen en stalmest die werden opgebracht.

Op de waardenkaart bij de Cultuurhistorische Analyse staat de zone waarin het onderhavige bestemmingsplangebied is gelegen als gebied van middelhoge cultuurhistorische waarde. De Veldbrugweg en de Nieuwe Voorweg hebben eveneens een middelhoge cultuurhistorische waardering gekregen.

De Veldbrug weg is een zeer oude weg die de enk in noordoostwaartse richting met de oude nederzetting langs de Oude Beek verbond en met de graslanden ten noorden van de beek. De Nieuwe Voorweg is halverwege de 20ste eeuw aangelegd, en is met zijn rechte lijnvoering typisch een onderdeel van de toenmalige ruilverkaveling.

Beoordeling

De beoogde ontwikkellocatie bestaat thans uit grasland en akkerland. Dit gebruik is eeuwenoud en hangt samen met de agrarische oorsprong van het dorp. De sterke verwevenheid van het dorp en het omliggende landschap vormt een bijzondere cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt getracht deze verwevenheid zo min mogelijk te verstoren. De cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden gerespecteerd door voort te borduren op bestaande karakteristieken van het dorp en het landschap door middel van een losse en informele stedebouwkundige opzet, bouwvolumes die aansluiten bij de eigenheid van Lieren, een groene landschappelijke inpassing met gebiedseigen soorten, het doorzetten van het bestaande profiel van de Veldbrugweg en het open laten (voor agrarisch gebruik) van een zone tussen de beoogde dorpsuitbreiding en de Nieuwe Voorweg.

De ontwikkeling heeft geen invloed op aangewezen monumenten of karakteristieke panden.

5.9 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1340-vas1_0016.png"

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Beeldkwaliteitsplan

De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' is kader voor de bestaande woonomgeving van de gemeente Apeldoorn. Voor nieuwe ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld Zuidbroek, Zonnehoeve, maar ook het onderhavige plan biedt de op beheer van de bestaande woonomgeving gerichte welstandstandsnota onvoldoende handvatten. Hiervoor wordt per ontwikkelingsgebied een apart gedetailleerder Beeldkwaliteitsplan opgesteld, zo ook voor dit plan. Deze beeldkwaliteitsplannen beschrijven het ontwerp van het nieuwe ontwikkelgebied en bevatten de stedebouwkundige criteria op gebied van beeldkwaliteit (verplicht), die nodig zijn om het nieuwe gebied te kunnen ontwikkelen. In deze ontwikkelgebieden gaat, indien er een beeldkwaliteitsplan is vastgesteld, het beeldkwaliteitsplan vóór de welstandsnota. De kaders uit een Beeldkwaliteitsplan zijn tijdelijk. Ze gelden voor de duur van de ontwikkeling. Als de ontwikkelingsfase is afgerond, geldt de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' als kader.

5.10 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 33 woningen inclusief bijbehorende voorzieningen mogelijk.

De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op initiatief van Nikkels Projecten B.V. en op grond van derden die door de initiatiefnemer zijn gekocht. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze initiatiefnemer. De gemeente Apeldoorn heeft met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten die betrekking heeft op het verhaal van gemeentelijke kosten en de door initiatiefnemer te betalen garantstelling voor de aanleg van openbare voorzieningen. Ook is in deze anterieure overeenkomst bepaald dat de initiatiefnemer de eventuele kosten van tegemoetkoming in planschade aan de gemeente zal vergoeden. Hierdoor is het kostenverhaal van de grondexploitatie verzekerd en hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Initiatiefnemer heeft een exploitatieopzet overgelegd waaruit blijkt dat zij de kosten die voor haar met dit project gemoeid zijn, kan dragen. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.

De uitgangspunten voor de grondexploitatie zijn:

- looptijd 2022

- bouwprogramma: 33 woningen, waarvan 10 in de categorie goedkoop, 10 in de categorie middelduur en 13 in de categorie duur

Samenvatting grondexploitatie:

Begrotingspost
 
Bedragen in € x 1.milj (excl. btw)
 
Kosten 
- verwerving/bouw-en-woonrijpmaken/bouwkosten
- overige kosten
 

5,6
1,0

 
Totaal kosten   6,6  
   
Opbrengsten 

- verkoop grond en woningen
 


6,6
 

Saldo
 

0,0

 

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Veldbrugweg - Nieuwe Voorweg Lieren is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Groen

Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.

Groen - Landschapselement

De gronden met de bestemming Groen-Landschapselement voorzien in een goede landschappelijke inpassing van de woningbouwontwikkeling en een goede overgang richting het aanliggende agrarische gebied, conform het inrichtingsplan dat is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels.

De bestemming is bedoeld voor de aanleg, versterking en instandhouding van groenvoorzieningen en ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen en voor voorzieningen voor de waterhuishouding.

Voor het kappen van bomen en het verwijderen van beplanting is op grond van artikel 16 een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in het plangebied. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.


Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Soms heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.

Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap en aaneengebouwd . Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. Bij de woningen zijn de standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 10 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. Bij één vrijstaande woning wijkt het bouwvlak minimaal af in verband met de aanwezigheid van een geurzone. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

In dit bestemmingsplan is als onderdeel van de bestemming Wonen een specifieke gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken voor woondoeleinden is toegestaan als voldaan wordt aan de in het bestemmingsplan opgenomen parkeernormen en het op grond van deze parkeernormen vereiste aantal parkeerplaatsen in stand wordt gehouden. Hiervan kan worden afgeweken wanneer het voldoen aan deze specifieke gebruiksregel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.

Geurzone

Als gebruik in strijd met de bestemming geldt het gebruik van van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' als geurgevoelig object. Hiervan kan worden afgeweken als het gebruik van gebouwen als geurgevoelig object niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van omliggende, agrarische bedrijven.

Landschappelijke inpassing

Het gebruik van gronden en bouwwerken voor 'Wonen' is uitsluitend toegestaan zolang de gronden ter plaatse van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Groen - Landschapselement' zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig de voorgeschreven inrichting zoals opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 15 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Bijzondere bomen

De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 5.1 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. <Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd / of planspecifieke beschrijving>. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

7.1 Informatiebijeenkomst

Op 6 februari 2019 heeft de initiatiefnemer een inloopbijeenkomst georganiseerd in de Prinses Julianaschool te Lieren, waarbij omwonenden zijn geïnformeerd over de plannen. Voor deze bijeenkomst zijn naast omwonenden ook de dorpsraad Beekbergen en Lieren en raadsleden uitgenodigd. De plannen zijn positief ontvangen en er is daarom geen aanleiding geweest voor de initiatiefnemer tot het aanbrengen van wijzigingen.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het concept ontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland. De reactie van de Provincie Gelderland is hierna samengevat. De gemeentelijke reactie op de opmerkingen staat onder het kopje beantwoording. Tevens heeft afstemming met het Waterschap Vallei en Veluwe plaatsgevonden over de in het bestemmingsplan opgenomen waterparagraaf. De resultaten zijn in paragraaf 5.7 terug te vinden.

Reactie provincie

In het concept ontwerpbestemmingsplan spelen provinciale belangen op het gebied van nationaal landschap en wonen een rol. De provincie geeft aan dat de belangen een goede plek hebben gekregen in dit plan. Op enkele punten kan in het plan nog beter aandacht worden besteed aan deze provinciale belangen.

Ten aanzien van Nationaal Landschap zijn dit de volgende aandachtspunten:

  • 1. In het beeldkwaliteitsplan wordt gesproken over zowel klinkerverharding als asfaltwegen. Om recht te doen aan het dorpse karakter van de wijk adviseert de provincie overal klinkerverharding toe te passen en het wandelpad een natuurlijke uitstraling te geven. Het toepassen van klinkerverharding is met het oog op klimaatadaptatie ook te prefereren boven een asfaltweg. Verzocht wordt dit te vertalen in een aangepast beeldkwaliteitsplan en landschapsplan.
  • 2. Daarnaast vraagt de provincie te verduidelijken op welke wijze de aanplant en instandhouding van struweelhagen op zowel uitgeefbare als openbare grond in het bestemmingsplan dan wel privaatrechtelijk geborgd worden. Deze landschapselementen zijn erg belangrijk voor de inpassing in het Nationaal Landschap en dienen op de juiste wijze geborgd te worden.

Ten aanzien van Wonen is dit het volgende aandachtspunt:

  • 3. Uitwerken op welke wijze in het plan rekening wordt gehouden met aspecten die belangrijk zijn in het kader van klimaatadaptatie, bijvoorbeeld het voorkomen van hittestress door het opvangen en vasthouden van regenwater en het inrichten van voldoende openbaar groen (schaduw).

Beantwoording

  • 1. In het als bijlage 1 bij de toelichting gevoegde stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan staat beschreven dat de nieuw aan te leggen woonstraat inclusief de voetpaden een dorpse inrichting krijgen, die zich duidelijk onderscheidt van de inrichting van de linten (zoals de bestaande geasfalteerde Veldbrugweg). De toegepaste materialen zijn eenvoudig en sluiten aan bij de materialisatie van al bestaande woonstraten in Lieren en zal bestaan uit klinkerverharding. De wandelpaden zijn aangelegd als eenvoudige 'klompenpaden' waar regelmatig gemaaid wordt. Er zal in het plangebied geen asfalt worden toegepast.

  • 2. De borging van onder andere de struweelhagen vindt plaats door het opnemen van een bestemming Groen – Landschapselement. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor aanleg, versterking en instandhouding van groenvoorzieningen en ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen. Daarnaast wordt door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting de inrichting en instandhouding van deze bestemming geborgd conform een in de bijlage bij de regels opgenomen inrichtings- en beplantingsplan.

  • 3. Het plangebied is landelijk gelegen aan de rand van het dorp Lieren. Hittestress en wateroverlast zijn hier veel minder aan de orde dan in stedelijk gebied. In het plan is als volgt rekening gehouden met aspecten die belangrijk zijn in het kader van klimaatadaptatie. Het is gemeentelijke beleid dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Voor het plangebied geldt bovendien dat deze verplichting (tot afkoppeling) is geborgd in de Algemene Plaatselijke Verordening en in het gesloten anterieur contract en het daarin opgenomen Programma van Eisen. Zie voor nadere informatie ook paragraaf 5.7.2 (de waterparagraaf) die is afgestemd met het Waterschap Valei-Veluwe. Daarnaast is niet het hele grondgebied voor woningbouw bestemd, maar blijft een deel de agrarische bestemming behouden. Ook is in het plan openbaar groen opgenomen, dat met gras en bomen zal worden ingericht. Met name in de 'wiggen' kan regenwater worden opgevangen. Met deze randvoorwaarden voor water en groen wordt op dit moment het maximale gedaan wat mogelijk is voor een klimaatadaptieve inrichting. Apeldoorn heeft geen beleid, waarbij eisen gesteld kunnen worden aan de hoeveelheid groen op de woonkavels. Er wordt wel gewerkt aan een stimuleringsregeling voor meer groen op particuliere terreinen.