direct naar inhoud van 5.2 Natuurwaarden
Plan: Groot Zonnehoeve
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1098-onh1

5.2 Natuurwaarden

5.2.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

5.2.1.1 Soortbescherming

p grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

5.2.1.2 Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de EHS (Ecologische Hoofdstructuur).

5.2.1.3 Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

5.2.2 Onderzoeksresultaten
5.2.2.1 Soortbescherming

Door Eelerwoude BV is in 2009 onderzoek gedaan naar de natuurwaarden in het gebied Groot Zonnehoeve en de Barnewinkel en zijn de plannen voor beide gebieden getoetst aan de Flora- en faunawet. De rapportage van dit onderzoek, gedateerd 5 maart 2010, is opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting. In dit onderzoek is ook eerder uitgevoerd onderzoek (Mertens 2004, Blankena 2007) betrokken. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft Eelerwoude in 2010 nog nader onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dat onderzoek, 'Nader Flora- en faunonderzoek Groot Schuylenburg Apeldoorn', gedateerd 21 januari 2011, is opgenomen in bijlage 11. Uit deze onderzoeken is het volgende gebleken.

Planten
Er zijn geen beschermde planten aangetroffen.

Vogels
Binnen het plangebied is alleen huismus aangetroffen als vogelsoort die jaarrond gebruik maakt van vaste rust- en verblijfplaatsen en derhalve jaarrond beschermde soort. Op de locaties waar de huismus is aangetroffen zullen geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die een negatief effect zouden kunnen hebben op deze soort. De locaties met bebouwing waar huismus is aangetroffen en de directe omgeving daarvan blijven gehandhaafd. Verstorende werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Daardoor treedt geen (ontheffingsplichtige) verstoring van verblijfplaatsen op.

Vleermuizen
Er zijn vijf vleermuissoorten waargenomen: gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, baardvleermuis en gewone grootoorvleermuis.

Gewone dwergvleermuis

Voor de gewone dwergvleermuizen is de aanwezigheid van vliegroutes, verblijfplaatsen en foerageergebied belangrijk. Van belang is het handhaven van de vliegroute langs de Zutphensestraat. De voorwaarden daarvoor (het handhaven van een wegbegeleidende opgaande begroeiing en het niet intensiveren van verlichting) zijn opgenomen in bestemmingsplan De Voorwaarts.

Aan de oostzijde van Schuylenburg is een verblijfplaats van gewone dwergvleermuis aangetroffen in één van de bijgebouwen die gebruikt wordt als werkplaats. Als gevolg van de plannen zal de aanwezige bebouwing en daarmee ook de verblijfplaats verdwijnen. Een andere (mogelijke) verblijfplaats betreft één van de monumentale panden van Schuylenburg. Deze panden blijven echter gehandhaafd in de plannen, waarmee geen negatief effect valt te verwachten op deze (mogelijke) verblijfplaats. Uitgangspunt daarbij is wel dat ook in de kwaliteit van de leefomgeving hier van vleermuizen geen structurele wijzigingen optreden. Het gaat dan vooral om negatieve effecten door een toename van bijvoorbeeld verlichting. Verder zijn in het hele plangebied enkele tientallen foeragerende en (in het najaar) enkele baltsende gewone dwergvleermuizen aangetroffen. De plannen zullen wel van invloed zijn op het foerageer- en baltsgedrag van de gewone dwergvleermuizen. Het huidige overwegend open agrarisch gebied zal worden omgevormd naar woonwijken met het nodige groen in de vorm van tuinen en groenvoorzieningen, wat op zich aantrekkelijker is voor vleermuizen in vergelijking met de huidige situatie. Daarbij komt dat foeragerende dwergvleermuizen vooral zijn waargenomen binnen het bosgebied van Schuylenburg dat grotendeels ongewijzigd blijft. Negatieve effecten op foeragerende (en baltsende) dwergvleermuizen worden dan ook niet verwacht.

Ten aanzien van de gewone dwergvleermuis wordt in de nadere rapportage (Eelerwoude 2011) aangegeven dat mitigerende en/of compenserende maatregelen voor deze soort nodig zijn, met name in verband met de sloop van een gebouw dat dient als verblijfplaats. De te nemen maatregelen zijn:

  • sloop van gebouw(en) in de minst kwetsbare periode voor vleermuizen: sloop daarom in de periode augustus-half oktober;
  • voorafgaand aan sloop gebouw ongeschikt maken ter voorkoming van (nieuw) vestiging van vleermuizen;
  • voorafgaand aan sloop tevens in de omgeving alternatieve vleermuisverblijven creëren of aanbieden;
  • voorafgaand aan sloop controle op aanwezigheid vleermuizen;
  • aanbieden van vleermuisverblijfmogelijkheden in nieuwbouw;
  • veiligstellen van invliegopeningen door het voorkomen van verlichting en overwoekering met klimplanten.


Deze (en eventueel aanvullende) maatregelen dienen te worden vastgelegd in een ecologisch werkprotocol. Dit protocol dient bij de uitvoering van de maatregelen op locatie aanwezig te zijn, bekend te zijn bij de betrokkenen en er dient volgens dit protocol gehandeld te worden. Op deze wijze kan de functionele leefomgeving van de gewone dwergvleermuis worden gegarandeerd en zal de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd zijn met de Flora- en faunawet en de uitvoerbaarheid van de plannen niet in de weg staan.

Baardvleermuis en gewone grootoorvleermuis

In het bosgebied van Schuylenburg zijn baardvleermuis en gewone grootoorvleermuis aangetroffen. Verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen, ook niet bij het nadere onderzoek in 2011. Waarschijnlijk blijft dat beide soorten verblijfplaatsen binnen het plangebied hebben. Negatieve effecten op foerageermogelijkheden worden niet waarschijnlijk geacht omdat het bosrijke biotoop grotendeels gehandhaafd blijft.

Om te voorkomen dat mogelijke verblijfplaatsen (die in het zomerhalfjaar zowel in bomen als in gebouwen kunnen voorkomen) worden aangetast is zorgvuldigheid bij de uitvoering van werkzaamheden geboden. Deze zorgvuldigheid houdt in:

  • kap van bomen alleen in de periode half oktober tot begin maart;
  • sloop van gebouwen alleen in de periode eind augustus tot half oktober.

Laatvlieger en ruige dwergvleermuis

Van deze soorten zijn geen verblijfplaatsen of belangrijke foerageergebieden aangetroffen, waardoor het effect van de voorgenomen plannen op deze soorten minimaal zal zijn.

Watervleermuis

Van watervleermuis zijn in het verleden enkele foeragerende dieren waargenomen boven de spoorsloot ten zuiden van het plangebied. Ook hier blijft de situatie gehandhaafd en gezien de ligging van de watergang ten zuiden de spoorlijn is geen effect te verwachten op het voorkomen van watervleermuis.

Rosse vleermuis

Van rosse vleermuis is slechts een enkel dier waargenomen in of boven het bosgebied in Schuylenburg. Er wordt niet verwacht dat deze vleermuizen een verblijfplaats hebben binnen het plangebied. Negatieve effecten op deze soorten zijn dan ook uitgesloten.

Overige zoogdieren

In het gebied zijn de (licht) beschermde mol, konijn, haas en egel waargenomen. Ook zijn enkele exemplaren van de eekhoorn aangetroffen en is vermoedelijk een stinkdier gezien. Strikt beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Binnen het plangebied zijn verschillende eekhoorns aangetroffen. Verblijfplaatsen (nesten) van eekhoorn zijn niet aangetroffen, maar zijn, gezien de leeftijd en soortensamenstelling van het bosgebied op het terrein van Groot-Schuylenburg vrijwel zeker aanwezig. Ook na uitvoering van de ruimtelijke ontwikkelingen blijft het gebied geschikt voor eekhoorns, van negatieve effecten op de (lokale) eekhoornpopulatie is naar verwachting geen sprake. Aandachtspunt is wel de mogelijke verstoring en vernieling van verblijfplaatsen (nesten) bij de kap van bomen.

Met betrekking tot eekhoorn is het mogelijk dat met de kap van bomen ten behoeve van woningbouw aan de oostzijde van Schuylenburg nestbomen van deze soort worden verwijderd. Bij het nadere onderzoek zijn evenwel binnen de ontwikkelingsgebieden geen eekhoornnesten aangetroffen. Zowel wat betreft verblijfplaatsen als wat betreft foerageermogelijkheden zijn er geen effecten te verwachten en is er geen invloed op de gunstige staat van instandhouding omdat er voldoende alternatief leefgebied aanwezig blijft.

Amfibieën
In het gebied is de bastaardkikker aangetroffen. Op basis van aanwezig biotoop kunnen de licht beschermde gewone pad en bruine kikker worden verwacht. Zeldzame en kritische soorten zijn niet waargenomen en worden ook niet verwacht.

Overige beschermde soorten

Andere (strikt beschermde) soorten zijn niet aangetroffen en worden hier door het ontbreken van geschikt leefgebied ook niet verwacht.

Ten aanzien van de groep van overige beschermde en ontheffingsplichtige soorten wordt met de inrichting van het gebied niet verwacht verblijfplaatsen of functioneel leefgebied daarvan wordt verstoord. Het aanvragen van een ontheffing is voor deze soorten dan ook niet aan de orde. Een aandachtspunt blijft de mogelijke verstoring van verblijfplaatsen van vogels en hun broedsels. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen (dat voor de meeste soorten loopt van maart tot en met juli) uitgevoerd mogen worden.

In het nadere onderzoek (Eelerwoude 2011) is nog melding gemaakt van waarneming van steenmarter en bosuil. Er worden geen effecten op deze soorten voorzien vanwege afwezigheid van nesten en de aanwezigheid van voldoende alternatief leefgebied. Werkzaamheden dienen buiten de voortplantings- c.q. zoogtijd van de steenmarter (circa maart - juli) plaats te vinden.

Conclusies

Vanuit de onderzoeken naar de flora en fauna in het projectgebied zijn er met name ten aanzien van vleermuizen voorwaarden gesteld, die voortvloeien uit naleving van de Flora- en faunawet. Bij naleving daarvan zullen de voorgenomen ontwikkelingen niet in strijd zijn met deze wetgevingen en daarmee de uitvoerbaarheid niet in de weg staan. De voorwaarden zijn:

Voor gewone dwergvleermuis:

  • sloop van gebouwen moet plaatsvinden buiten voor vleermuizen kwetsbare perioden;
  • voorafgaand aan sloop moeten te slopen gebouwen ongeschikt gemaakt worden voor (nieuw)vestiging vleermuizen, gecontroleerd worden, en moeten er alternatieve vleermuisverblijven in de omgeving aangeboden worden;
  • in nieuwbouw moeten nieuwe vleermuisverblijfplaatsen (in speciale spouw of spouwkasten) worden gerealiseerd;
  • invliegopeningen moeten gevrijwaard worden van verlichting en belemmeringen;

Voor grootoor- en baardvleermuis:

  • kap van bomen in periode begin oktober - half maart;
  • sloop van gebouwen alleen in de periode eind augustus tot half oktober.

Voor alle beschermde inheemse vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat werkzaamheden die broedvogels kunnen verstoren alleen buiten het broedseizoen (dat voor de meeste soorten loopt van maart tot en met juli) uitgevoerd mogen worden.

Met inachtneming van deze voorwaarden, die zullen worden vastgelegd in een ecologisch werkprotocol, wordt ook ten aanzien van overige beschermde soorten niet verwacht dat verblijfplaatsen of functioneel leefgebied zullen worden verstoord.

5.2.2.2 Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming op basis van de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur zijn voor het plangebied niet aan de orde. Het plangebied ligt op ruim 2 km afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied Veluwe. Externe werking is gezien de aard van de gebruiksvormen in het plangebied evenmin relevant.

Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Aangezien dat hier niet het geval is, is boscompensatie niet aan de orde.

5.2.2.3 Boscompensatie

Zoals in paragraaf 5.2.1 is aangegeven, gelden op grond van de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie compensatieregels wanneer gronden met de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' worden aangetast.

In plangebied Groot Zonnehoeve krijgt een kleine 25.000 m² grond die nu de bestemming 'Bos' heeft, de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Het betreft de woningbouwlocaties Parkbos West en Parkbos Oost in Schuylenburg. Het gedeelte van die grond waarop thans daadwerkelijk bos aanwezig is, te weten 5.628 m2, dient gecompenseerd te worden. Vanwege de leeftijd van het bos geldt een compensatiefactor van 130%, waardoor 7.316 m² gecompenseerd moet worden. Van deze oppervlakte wordt 5.000 m2 gecompenseerd in het plangebied Groot Zonnehoeve, namelijk in het gebied met de bestemming Bos tussen het Centrum en de Boskamers. De overige 2.316 m² wordt gecompenseerd in het naastgelegen plangebied Barnewinkel. Voor de aanleg van de voetbalcourt bij de hoofdingang van de zorginstelling aan De Groene Voorwaarts krijgt 800 m2 grond die nu de bestemming 'Bos' heeft, de bestemming 'Sport'. Compensatie hiervan vindt plaats op het Schuylenburgterrein, aan de noordwestzijde van het hippodroom. Grond die in het ontwerp van het bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk' had (2.875 m2) , heeft nu de bestemming 'Bos' gekregen.

Mocht de compensatie door het aanleggen van bos uiteindelijk niet mogelijk blijken dan zal de zorginstelling het equivalente bedrag in de Groene Kluis storten, waarmee in de nabijheid van het plangebied dan wel elders in Apeldoorn een deel van de Groene Mal kan worden gerealiseerd. Gemeente en zorginstelling hebben over deze opties een overeenkomst gesloten.

Hierbij moet worden opgemerkt dat de compensatieplicht die samenhangt met de woningbouw op het Schuylenburgterrein extra fors is door de gekozen wijze van bestemmen. Om een ruime mate van flexibiliteit te hebben voor het situeren van de woningen zijn op de plankaart twee grote gebieden aangegeven met de bestemming 'Wonen - Uit te werken' . In deze gebieden zal de oppervlakte die wordt ingenomen door de woningen relatief beperkt zijn.