direct naar inhoud van 5.1 Milieuaspecten
Plan: Sprenkelaar en Anklaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1093-vas1

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

Bestemmingsplan 'Sprenkelaar en Anklaar' is met uitzondering van de ontwikkelingen genoemd in 4.1, 4.2 en 4.3 een conserverend plan.

Er zijn alleen nieuwe ontwikkelingen in opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. In die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek beschreven. Voor dit bestemmingsplan is het daarom niet nodig onderzoek uit te voeren en wordt volstaan met een beschrijving van de milieuaspecten.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel noodzakelijk om de eventuele hinder van aanwezige bedrijven in kaart te brengen.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. Hierbij mogen bodemonderzoeken in principe niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. Vanaf het moment dat het Besluit bodemkwaliteit in werking is getreden vindt de melding van het voornemen tot toepassen niet meer plaats bij het bevoegd gezag, maar moeten meldingen van de toepassing van grond, baggerspecie en bouwstoffen via het Meldpunt bodemkwaliteit worden gedaan.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Plangebied
Het plangebied valt in de vigerende bodemkwaliteitskaart voor de bovengrond in zone 3 en voor de ondergrond in zone 4.

Dit betekent dat de grond in de bodemlaag van 0 meter tot 0,5 meter onder maaiveld gemiddeld genomen in lichte mate verontreinigd is (achtergrondniveau) stedelijk gebied). De grond in de bodemlaag van 0,5 meter tot 2 meter onder maaiveld bevat gemiddeld genomen geen verontreinigingen.

Uit het gemeentelijk Bodem Informatiesysteem (afgekort BISS) blijken in het plangebied lokaal een beperkt aantal verdachte bodemlocaties aanwezig te zijn. Dit betekent dat lokaal in het verleden verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden welke mogelijk tot een bodemverontreiniging hebben geleid. Pas op basis van bodemonderzoek kan dan worden aangetoond of werkelijk sprake is van bodemverontreiniging.

Tevens blijken uit het BISS een zeer beperkt aantal locaties waar op basis van onderzoek verontreiniging van de bodem is vastgesteld. Voor zover bekend betreft het hier geen gevallen van bodemverontreiniging welke op korte termijn saneringsmaatregelen behoeven.

Omdat in dit bestemmingsplan voornamelijk sprake is van herbestemmen van (planologisch) bestaande situaties is op dit moment geen nader inzicht vooraf in de bodemsituatie nodig. Bij (vervangende) nieuwbouw zal apart bodemonderzoek gedaan worden in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag (rekening houdende met de bovengenoemde informatie uit het BISS).

5.1.3 Geluidhinder

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur;

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Voor woningen geldt voor wegverkeer een voorkeursgrenswaarde Lden van 48 dB incl. aftrek ex art. 110g Wgh. Voor binnenstedelijke wegen is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting Lden voor woningen 63 dB incl. aftrek. Voor buitenstedelijke wegen is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting Lden voor woningen 53 dB incl. aftrek. Een woonbestemming is niet mogelijk bij een geluidsbelasting boven de maximale grenswaarde. Andere niet geluidsgevoelige bestemmingen zijn wel mogelijk. Voor woningbouw met een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde kan in sommige gevallen bij Burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden aangevraagd.

Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Plangebied
Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies toe. Bovendien worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of bedrijventerreinen aangelegd. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Daarom worden de belangrijkste aspecten op dit gebied alleen globaal beschreven.

Wegverkeer
Het plangebied ligt in de zones van de Deventerstraat, Laan van Zevenhuizen, Sluisoordlaan, Kanaal Noord, OostVeluweweg en de Anklaarseweg. Verder zijn alle wegen op het bedrijventerrein Apeldoorn Noord wegen met een zone. De overige wegen in het plangebied zijn 30 km/h wegen. Het gebied ligt niet in de zone van de rijksweg A50.

Industrie
Een deel van de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Stadhoudersmolen ligt over het uiterste westzijde van het plangebied. De betreffende geluidzone is op de verbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1093-vas1_0020.jpg"

Afbeelding - Geluidzone industrieterrein Stadhoudersmolen

Spoorwegen
Het plangebied is niet in de zone van een spoorweg gelegen.

Vliegverkeer
Het plangebied is niet in de zone van vliegveld Teuge gelegen.

5.1.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Plangebied 

Grofweg bestaat het plangebied uit twee delen: het bedrijventerrein Apeldoorn Noord en de woonwijk Anklaar - Sprenkelaar.

Het bedrijventerrein Apeldoorn Noord wordt inwaarts gezoneerd. Daarbij is uitgegaan van de omgeving van het bedrijventerrein. Ten oosten van het bedrijventerrein wordt een woonwijk ontwikkeld waardoor aan de oostrand enkel bedrijven met ten hoogste categorie 2 tot 3.1 zijn toegestaan. Ten zuiden van het plangebied liggen verschillende sportvelden met daar ten zuiden van de wijk Sprenkelaar en Anklaar en ten westen van het bedrijventerrein is een gemengd gebied met woningen en bedrijven aanwezig. Aan de zuid en westrand zijn op het bedrijventerrein zodoende bedrijven toegestaan met ten hoogste categorie 3.1 tot 3.2. In het hart van het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan met ten hoogste de categorie 4.1. tot 4.2.

In de regels van de bestemming Bedrijven wordt verwezen naar een Lijst van toegelaten bedrijfstypen met een verwijzing naar de betreffende milieucategorieën. Toekomstig bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan kunnen door middel van het verlenen van een afwijking ook worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven.

Bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie worden op de verbeelding specifiek aangeduid. Dit heeft tot gevolg dat het bestaande legaal aanwezige bedrijfstype kan worden voortgezet maar niet kan worden omgezet in een ander bedrijfstype met een hogere milieucategorie dan ter plaatse aanvaardbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1093-vas1_0021.jpg"

Afbeelding - Inwaartse zonering bedrijventerrein Apeldoorn Noord

Binnen de woonwijk Anklaar - Sprenkelaar zijn een tweetal gebiedstypes te onderscheiden, namelijk een rustige woonwijk en een gemengd gebied. Voor het plangebied kan de eerstelijns bebouwing aan de Deventerstraat, Laan van Zevenhuizen, Sluisoordlaan en de Anklaarseweg), rond het winkelcentrum Anklaar en rond het zwembad De Sprenkelaar als gemengd gebied worden aangemerkt. Het winkelcentrum zelf valt buiten het plangebied. Het overgrote deel van het plangebied is te kwalificeren als rustige woonwijk.

In het bestemmingsplan zijn enkel een rioolgemaal en een tankstation (zonder LPG) aan de Anklaarseweg (= gemengd gebied) als bedrijfsbestemming aangewezen. Dit zijn beide milieucategorie 2 bedrijven. De bestaande woningen liggen op kortere afstand dan 30 meter. In de regels worden deze beide bedrijven specifiek geregeld (maatbestemming).

Binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd' zijn verder als recht bedrijven tot maximaal milieucategorie 1 toegestaan. Verder is aan de Laan van Zevenhuizen een schietvereniging gevestigd. De schietvereniging heeft inpandige schietbanen. Er zijn pistoolbanen en geweerbanen aanwezig. De schietvereniging aan de Laan van Zevenhuizen 399 is bestemd als Sport. Binnen deze bestemming zijn met recht categorie 2 bedrijven toegestaan. De schietvereniging valt onder categorie 2.

Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient getoetst te worden of de gewenste ontwikkeling past qua milieuzonering ten opzichte van de omgeving. De bestaande functies dienen zoveel mogelijk ingepast te worden in het nieuwe plan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen” zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwprojecten met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het NSL staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekenden mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).

Plangebied

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
  • Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. 

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Plangebied

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bovengrondse hoogspanningslijnen gelegen.

Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI)

Binnen het plangebied is een LPG-tankstation gelegen aan het Kanaal Noord 360. Dit bedrijf valt onder het Bevi. Het LPG-vulpunt heeft een PR 10-6- contour (plaatsgebonden risico) van 110 meter rondom het LPG-vulpunt. Het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico (GR) betreft het gebied binnen een straal van 150 meter rondom het LPG-vulpunt. Een groot deel van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het vulpunt van het LPG-tankstation.

Personen die binnen het invloedsgebied verblijven op het moment dat een tankwagen met LPG aanwezig is voor het bevoorraden van het LPG tankstation lopen een verhoogd risico. Met de eigenaar is overeenstemming bereikt dat de bevoorrading van het LPG-tankstation alleen nog maar plaats zal vinden buiten kantoortijden tussen 18.30 en 07.00 uur. Bij besluit van 31 mei 2011 zijn de tijden waarop laden en lossen van LPG mag plaatsvinden vastgelegd. Hierdoor is het risico voor de aanwezige personen ten gevolge van het lossen van LPG beperkt.

De PR 10-6-contour van het LPG-vulpunt (inclusief het vulpunt zelf) wordt opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Binnen een straal van 110 meter rondom het LPG-vulpunt worden in principe geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

De contour voor het plaatsgebonden risico betreft een richtwaarde voor het toelaten van beperkt kwetsbare objecten. Dat houdt in dat afwijking hiervan vanwege zwaarwegende belangen, mits goed gemotiveerd, mogelijk is. De nota milieu-veiligheid geeft een aantal punten waar deze motivatie nader op in moet worden gegaan:

  • het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan het risico;
  • het ontbreken van geschikte alternatieve locaties voor het risico en;
  • de mate van zelfredzaamheid van de blootgestelde personen.

Conform de Regeling externe veiligheid inrichtingen worden bestaande situaties gerespecteerd tenzij deze zijn gelegen binnen de contour voor nieuwe situaties. De contour voor nieuwe situaties bedraagt 40 meter. Binnen een straal van 40 meter rond het vulpunt van het LPG tankstation zijn geen kwetsbare objecten gelegen.

Voorzien wordt dat de risicoafstand van 110 meter op korte termijn zal worden gereduceerd tot 40 meter. In de planregels is opgenomen dat binnen de zone van 110 meter geen (nieuwe) kwetsbare objecten mogen worden opgericht of uitgebreid. Hieraan is een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld voor het moment dat de risicoafstand wordt verkleind in de regelgeving.

Nieuw vestiging van risicobedrijven wordt niet zondermeer toegestaan. Pas wanneer het bedrijf kan aantonen dat de contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar binnen de perceelsgrens blijft zal medewerking worden verleend aan de nieuwsvestiging.

In het onderhavige bestemmingsplan is daarom een afwijkingsbepaling opgenomen voor risicovolle bedrijven voor zover de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico de grens van de kavel van de risicovolle inrichting niet overschrijdt en voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies bestaan.

In de nabijheid van het bedrijventerrein bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi en waarvan het invloedsgebied over het plangebied is gelegen.

Buisleidingen

In en nabij het plangebied zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen.

Transport gevaarlijke stoffen

In en nabij het plangebied zijn enkele provinciale wegen gelegen (N793 Kanaal Noord – Oost Veluweweg en N344 Laan van Zevenhuizen - Deventerstraat) Over deze wegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen hebben geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar die is gelegen over bestaande of geprojecteerde kwetsbare objecten. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwtitels binnen de invloedsgebieden van de betreffende wegen. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan derhalve niet toe. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen 200 meter van deze wegen dient rekening gehouden te worden met de invloed op het groepsrisico en een eventuele verantwoording hiervan.

5.1.7 Elektromagnetische straling

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen een de 0,4 microTesla (µT) magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen (0-15 jaar). Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT - zone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen.

Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Plangebied  

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de voorgaande paragrafen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.1.9 Ontwikkeling Gamma locatie Boogschutterstraat

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling op de locatie aan de Boogschutterstraat (zie paragraaf 4.2 Ontwikkeling Gamma locatie Boogschutterstraat) zijn onderzoeken uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten.

In opdracht van Ten Brinke Vastgoedontwikkeling B.V. is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd en onderzoek gedaan naar externe veiligheid en luchtkwaliteit. Op basis van deze onderzoeken, bestaat er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De onderzoeken zijn in bijlage 3 (Onderzoeken ontwikkeling Gamma locatie Boogschutterstraat) van de toelichting opgenomen.