direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tubbergen, De Esch
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Almeloseweg 45, binnen de bebouwde kom van Tubbergen, is het (voormalige) tuincentrum De Esch gelegen. Het tuincentrum is door omstandigheden sinds een aantal jaren gesloten.

De Esch BV (hierna: initiatiefnemer) heeft het perceel van het voormalige tuincentrum en de weilanden gelegen ten westen en ten oosten van het tuincentrum in eigendom en heeft eveneens de beschikking over het woonperceel Almeloseweg 51/51a. De gronden van het tuincentrum, het bestaande woonperceel en de weilanden vormen tezamen een locatie die zich goed leent voor invulling met een nieuwe functie met daarbij behorende bebouwing en voorzieningen. In dat kader is bij de gemeente Tubbergen een onderbouwd principeverzoek ingediend.

De gemeente Tubbergen heeft middels een principebesluit aangegeven dat zij, onder voorwaarden, in kan stemmen met het ontwikkelen van het terrein van het voormalige tuincentrum en de omliggende gronden voor woningbouw. Daarnaast wordt de bestemming van de bedrijfswoning die bij het voormalige tuincentrum hoort gewijzigd in een reguliere woning. De plannen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de plannen te kunnen realiseren is een bestemmingsplanherziening vereist.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen in het westen van Tubbergen en valt binnen de bebouwde kom. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Almeloseweg en de daaraan gelegen woonpercelen, aan de zuidzijde en westzijde door de provinciale weg N343 (Tubbergeresweg) en door woonpercelen aan de Maatweg in het oosten.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de locatie van het plangebied te zien is. Het plangebied bestaat uit de gronden die ontwikkeld worden voor woningbouw en de bestaande bedrijfswoning die omgezet wordt in een reguliere woning. Het plangebied is daarbij op te delen in twee delen: het bebouwde gedeelte van het tuincentrum met bijbehorende verhardingen en daarnaast in het oosten en het westen van het plangebied de onbebouwde agrarische gronden. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0002.png" Figuur 1.2 begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Tubbergen'. Dit bestemmingsplan is op 3 november 2014 vastgesteld en op 6 januari 2015 onherroepelijk geworden. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0003.jpg" Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Een groot gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf' (paarse kleur) met daarbij de functieaanduiding 'tuincentrum'. Gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor bedrijven zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 die als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd is. Daaraan ondergeschikt zijn niet-zelfstandige kantoren ten behoeve van toegestane bedrijvigheid toegestaan, evenals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen.

Ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' is tevens een tuincentrum toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan. Er zijn twee aanduidingen 'bedrijfswoning' binnen de bedrijfsbestemming aanwezig.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden (lichtgroene kleur) zijn bestemd voor het agrarisch gebruik, met daaraan ondergeschikt, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, extensief dagrecreatief medegebruik, wegen en paden, evenementen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan binnen deze bestemming. De bestemming 'Agrarisch' kent voor verschillende werkzaamheden een vergunningenstelsel voor de activiteit aanleggen.

Het perceel Almeloseweg 51/51a heeft de bestemming 'Wonen' (gele kleur). Deze gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen e.d.

Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie'. Daarnaast geldt voor het gehele gebied de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-hoge archeologische verwachting'.

Het plan voor de bouw van woningen en bijbehorende voorzieningen past niet binnen bovengenoemde bestemmingen en daarbij horende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Ten aanzien van de huidige bedrijfswoning -die in het geldende bestemmingsplan is aangeduid als 'bedrijfswoning'- geldt dat het behouden van deze bestemming geen recht zou doen aan de feitelijke situatie na inwerkingtreding van het bestemmingsplan, vanwege het verdwijnen van de bedrijfsbestemming. Om die reden wordt aan de bedrijfswoning een reguliere woonbestemming toegekend. De andere bedrijfswoning is planologisch toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan, maar is feitelijk niet aanwezig.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Tubbergen, De Esch' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Historie Tubbergen en plangebied

Tubbergen is een esdorp. Het dorp is ontstaan uit een concentratie van boerderijen aan de rand van een es, bij een knooppunt van samenkomende regionale wegen. Langs deze wegen is in de loop der tijd een gesloten lint aan bebouwing ontstaan. Overige wegen waren met name zandwegen richting de omliggende buurtschappen. In de huidige ruimtelijke structuur van Tubbergen is de historisch gegroeide radiale wegenstructuur nog goed herkenbaar. Wegen uit verschillende richtingen komen bijeen in het centrum. Tot 1940 is het patroon van het dorp weinig veranderd. Langs bestaande wegen vond verdichting van bebouwing plaats of werd aangesloten op bebouwing van de kern. Daarnaast was er sprake van bebouwing aan de oostzijde van het dorp, achter de bebouwing langs de Grotestraat. Dit betrof industriele bebouwing ten behoeve van de zuivelfabriek. Na 1945 hebben structurele uitbreidingen plaatsgevonden, zowel rondom het huidige centrumgebied als in noordoostelijke en zuidoostelijke richting.

Plangebied In figuur 2.1 zijn historische kaarten weergegeven waarop de ontwikkeling van Tubbergen door de jaren heen en de route richting centrum te zien is. Op de kaart van 1832 is in het plangebied nog nauwelijks bebouwing aanwezig. De verbinding van Almelo naar Tubbergen is wel zichtbaar. Op de kaart van 1848 is er reeds een verandering in de verbinding opgetreden. Ter hoogte van het voormalige tuincentrum is het tracé van de huidige Almeloseweg al herkenbaar. Ook verderop richting centrum zijn er verbeteringen in het tracé van de weg zichtbaar. De Almeloseweg ligt op de kaart van 1923 op zijn huidige tracé. De nieuwe bebouwing richt zich op het nieuwe tracé. Op de locatie van het voormalige tuincentrum ligt een kleine es.

Op de kaart van 1995 is de nieuwe randweg N343 (Tubbergeresweg) te zien. Deze weg is de huidige fysieke en ruimtelijke grens aan de zuidwestkant van Tubbergen. Tussen de woningbouw rondom de Van Maasstraat en de N343 is een geluidwal aangelegd. De wal is beplant met opgaand groen en bomen. Tussen de achtertuinen en wal ligt een watergang met onderhoudsstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0004.png" figuur 2.1: route richting centrum Tubbergen door de jaren heen, ter plaatse van plangebied rood omcirkeld (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

2.2 Beschrijving huidige situatie

Op het perceel Almeloseweg 45 in Tubbergen is een voormalig tuincentrum gelegen. Naast de bebouwing van het tuincentrum zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen en ruimte waar kweekgoed, planten en andere goederen kunnen worden uitgestald en opgeslagen, aanwezig. De activiteiten van het tuincentrum zijn sinds het einde van 2012 gestaakt. Sindsdien wordt het perceel voor een groot gedeelte van het jaar niet gebruikt.

De oppervlakte van de bestaande bebouwing (vooral kassen) bedraagt circa 6.000 m2. In totaal is er in het plangebied circa 12.000 m2 verhard oppervlak aanwezig. De onbebouwde gronden zijn in gebruik als parkeerplaatsen en opslagruimte. Het tuincentrum is ontsloten op de Almeloseweg. Zowel verkeer in het kader van bevoorrading van het tuincentrum als medewerkers en klanten maakten gebruik van deze toegang. Er is fysiek een bedrijfswoning bij het tuincentrum aanwezig, gelegen aan de Almeloseweg 43.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0005.png"
Figuur 2.1: vogelvlucht aanzicht terrein tuincentrum (in noordoostelijke richting)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0006.png"
Figuur 2.2 vogelvlucht aanzicht terrein tuincentrum (in zuidelijke richting)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0007.png"
Figuur 2.3: aanzicht voorzijde bedrijfswoning met bebouwing tuincentrum

Aan de oostzijde van het perceel van het tuincentrum zijn de woningen Almeloseweg 51/51a gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0008.png"
Figuur 2.4: aanzicht woningen Almeloseweg 51/51a vanaf Almeloseweg

Het oostelijke en westelijke gedeelte van het plangebied bestaat uit weiland/paardenwei. Een klein gedeelte van het oostelijke deel wordt gebruikt als moestuin. Langs de zuidzijde van het plangebied, langs de provinciale weg (N343) is een groenstructuur en geluidswal aanwezig. In totaal heeft het plangebied een oppervlakte van circa 3 hectare. In onderstaande figuren zijn de weilanden in het oostelijk gedeelte van het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0009.png"
Figuur 2.5: weiland (zuidoostelijk gedeelte)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0010.png"
Figuur 2.6: weiland (noordoostelijk gedeelte)

Omgeving Ten oosten van het plangebied is een woongebied met vrijstaande woningen gelegen. Het betreft woningen op ruim opgezette kavels. Langs de noordzijde van het plangebied, langs de Almeloseweg, zijn vooral vrijstaande woningen gelegen. Deze zijn ook georienteerd op deze weg. Achter de woningen Almeloseweg 37, 39 en 41 ligt een onverhard pad (openbare weg) richting het tuincentrum. Deze woningen hebben een (achter)uitgang/inrit op het pad.

2.3 Toekomstige situatie

De Almeloseweg, het tracé van de voormalige Almeloseweg, de N343 en het aan de oostkant gelegen bestaande woongebied vormen de begrenzing van het plan. De ontwikkeling van het plangebied als woningbouwlocatie kan vanuit stedenbouwkundige overwegingen als een logische en passende invulling van het gebied worden beschouwd. Het plangebied wordt voor een groot gedeelte omsloten door woongebied. Invulling met woningbouw vormt een passende afronding van de bebouwde kom van het dorp en is in samenhang met de omgeving. Waar mogelijk is in de stedenbouwkundige opzet en structuur op bestaande structuren aangesloten. Daarbij geldt dat wat betreft bouwhoogtes wordt aangesloten bij de bouwmogelijkheden c.q rekening is gehouden met de omliggende woonbebouwing.

Initiatiefnemer heeft plannen ontwikkeld voor de bouw van 51 woningen in het plangebied, met de daarbij horende voorzieningen zoals wegen, groen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast wordt de bestemming van de bedrijfswoning Almeloseweg 43 gewijzigd in een reguliere woonbestemming. Hierdoor wordt de juridisch-planologische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie na het verdwijnen van de bedrijfsbestemming. In figuur 2.7 is de stedenbouwkundige schets van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0011.png"

Figuur 2.7: stedenbouwkundige schets (bron: Building Design Architectuur)

Het plan voor nieuwbouw omvat de bouw van 30 halfvrijstaande woningen, 15 rijwoningen en 6 vrijstaande woningen. De inrit van de woonbuurt wordt gesitueerd ter plaatse van het huidige woonperceel Almeloseweg 51/51a. Dit woonperceel wordt daarnaast herontwikkeld voor woningbouw. Met het betrekken van dit perceel in het plangebied is er sprake van een stedenbouwkundig mooi afgeronde opzet van de buurt. Aan de noordzijde van dit perceel zal groen worden aangelegd.

Ter plaatse van de inrit van de woonbuurt zal een statige asymmetrische dubbele woning de entree markeren, waarmee de hoek van de ingang van de buurt benadrukt wordt. Op deze locatie is bebouwing met een dergelijk volume passend. Deze maat past ook bij bestaande bebouwing langs de Almeloseweg waar op meerdere plekken ook sprake is van grotere volumes en a-symmetrische bebouwing. In het beeldkwaliteitsplan wordt nader ingegaan op de materialisering.

Via een lusvormige ontsluiting wordt de buurt ontsloten. Aan de buitenkant van de lus zijn vooral twee onder een kap woningen gelegen. Aan de kant van het bestaande woongebied aan de oostzijde staan vooral vrijstaande en twee onder een kap woningen met een lagere goothoogte aan de achterzijde. Ter plaatse zijn ook groenstroken aangelegd om het water en de hoogteverschillen in het terrein op te vangen. Aan de binnenzijde van de lus zijn 15 rijwoningen gelegen. Achter deze woningen is een parkeerhof/parkeerkoffer gelegen. Daarnaast zal het parkeren zo veel mogelijk plaatsvinden op eigen erf en aanvullend vindt dit plaats op parkeerstroken (zie ook paragraaf 4.12.2 ).

Groenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0012.png"

Figuur 2.8: groenstructuur (bron: Building Design Architectuur)

De groenstructuur is weergegeven in figuur 2.8. Er worden op verschillende plekken groenvoorzieningen gerealiseerd, zoals langs de oostelijke grenzen van het plangebied tussen de bestaande woningen en het nieuwe woongebied. Deze groenstroken zorgen voor opvang van water en hoogteverschillen. Naast dat dit groen een landschappelijke mooie afronding vormt voor het nieuwe woongebied wordt hiermee afstand tussen het bestaande en nieuwe woongebied gecreëerd.

In het midden van de buurt ligt een groen gebied waar tevens een deel van het hemelwater wordt opgevangen. In het noordelijke gedeelte wordt een speelvoorziening gerealiseerd, evenals ten zuiden van de parkeerhof bij de rijwoningen. Op deze wijze wordt er voldoende speelgelegenheid in de nieuwe buurt gerealiseerd. Gezien de compacte opzet van de buurt is de afstand tot speelvoorzieningen beperkt. Het openbare groen (en andere openbare delen zoals de wegen) worden na realisatie in eigendom overgedragen aan de gemeente.

Daarnaast is langs de N343 (Tubbergeresweg) een groenstructuur gepland, waarbij de bestaande geluidswal met watergang die langs het bestaande woongebied gelegen is verlengd wordt langs de nieuwe wijk. De hoogte van de geluidswal zal 2 meter bedragen. De geluidswal is weergegeven in figuur 2.8.

Naast de visuele functie die deze groene afscheiding heeft, heeft deze tevens een functie in de kader van de wering van geluid van het verkeer op de N343 ten opzichte van de nieuwe woningen nabij de Tubbergeresweg.

Verkeer en routes
De nieuwe wegen zijn 6 meter breed en kennen door de hele buurt heen voetstroken. Op bepaalde punten wordt de weg aan de binnenzijde van de lus begeleid door straatbomen. Aan de oostzijde van het plangebied is via het keerpunt een calamiteitenontsluiting aanwezig richting de Maatweg. Deze ontsluiting kan gebruikt worden als wandel- en fietsroute en krijgt een uitstraling die past bij het gebruik door langzaam verkeer en het gebruik als calamiteitenroute. De calamiteitenroute wordt afgesloten met een beweegbare paal (zie ook paragraaf 4.8). Voor het punt waarop het onverharde pad dat gelegen is achter de woningen aan de Almeloseweg aansluit op de nieuw aan te leggen woonstraat geldt dat een voorziening wordt aangelegd waardoor er alleen een doorgang voor wandelaars mogelijk is (bijvoorbeeld door plaatsing van een zogeheten 'kissing gate'). Fietsverkeer zal via de hoofdontsluiting aan de Almeloseweg en de verbinding via de Maatweg plaatsvinden. In figuur 2.9 is de situatie ten aanzien van verharding weergegeven, evenals in bijlage 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0013.png" Figuur 2.9: verharding (bron: Building Design Architectuur)

Bedrijfswoning
De om te zetten bedrijfswoning houdt net zoals in de huidige situatie een woonfunctie. De woning blijft ontsloten op de Almeloseweg.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder is het bevorderen van zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden verantwoord hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De verantwoordingsplicht is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.

Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:

  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 51 woningen met bijbehorende voorzieningen, zoals wegen en groen mogelijk. De bestaande bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van circa 6.000 m2 zal gesaneerd worden. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning bestemd als reguliere woning.

Vanwege de omvang van de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt (aantal woningen en ruimtebeslag), is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient het plan getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ten eerste moet worden beoordeeld of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte. Stec groep heeft hiernaar onderzoek gedaan. De bevindingen van Stec groep zijn vastgelegd in het rapport ´De Esch Tubbergen, Behoeftetoets De Esch Tubbergen´ van 30 oktober 2018 (Bijlage 2 bij de plantoelichting). Hoofdstuk 3 van dat rapport bevat de behoeftetoets.

In paragraaf 3.1 van het rapport heeft Stec groep het ruimtelijk verzorgingsgebied bepaald. De conclusie luidt dat het verzorgingsgebied samenvalt met de gemeentegrenzen, waarbij het zwaartepunt ligt bij de kern Tubbergen.

In paragraaf 3.2 van het rapport heeft Stec groep de kwantitatieve behoefte in de periode 2017 tot en met 2027 in beeld gebracht. Stec groep heeft daarvoor aansluiting gezocht bij het geactualiseerde RWP Twente voor de periode 2017-2027. Volgens het RWP 2017 (en overigens ook volgens het RWP 2019) is er in Tubbergen ruimte om minimaal 475 en maximaal 585 woningen aan de woningvoorraad toe te voegen. Daarnaast heeft Stec groep de woningbehoefte volgens een aantal andere parameters in beeld gebracht. Stec Groep concludeert dat er in de periode 2018-2028 tussen 330 en 530 woningen in de gemeente nodig zijn.

Stec groep heeft de behoefte afgezet tegen de harde plancapaciteit. Daarbij gaat het om de woningen die op grond van een planologisch besluit gebouwd kunnen worden, maar nog niet gebouwd zijn. Uit het rapport van Stec groep blijkt dat de harde plancapaciteit op 1 januari 2018 circa 120 woningen bedroeg. Per 1 januari 2020 bedraagt de harde plancapaciteit 60 woningen.

Dat betekent dat de 51 woningen kwantitatief in een behoefte voorzien.

Vervolgens heeft Stec Groep de kwalitatieve behoefte in het rapport in beeld gebracht. In het rapport doet Stec groep een aantal aanbevelingen om het plan te optimaliseren en beter te laten aansluiten bij de kwalitatieve behoefte in de gemeente en de kern Tubbergen op middellange termijn. Op pagina 13 van het rapport schrijft Stec groep: 'Gezien de vergrijzing van huishoudens, en het relatief beperkte aandeel levensloopbestendige woonvormen in de bestaande voorraad, ligt hier de grootste opgave voor Tubbergen.´. Tevens wordt op dezelfde pagina aangegeven dat Stec groep het realistisch acht dat er behoefte is aan enkele reguliere grondgebonden woningen. Dit in verband met de aanwezigheid van een groter aandeel betaalbare woningen en huurwoningen in de kern van Tubbergen, in vergelijking met het gemeente brede beeld. Voor de doelgroep starters verwijst Stec groep op pagina 14 naar het gemeentelijke kwaliteitshandvest voor Tubbergen, waarin beschreven is dat er in de kern Tubbergen (op korte termijn) behoefte is aan starterswoningen, zowel in de (goedkope) verhuur alsook voor de verkoop met prijzen vanaf ongeveer € 150.000 (voor alleenstaanden) tot maximaal € 250.000 (voor stellen). Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte concludeert Stec groep op pagina 14 van het rapport: ´Deels sluit uw plan ook kwalitatief al aan op de behoefte vanuit de groeiende groep senioren en vraag vanuit starters. U kunt uw plan optimaliseren om het beter aan te laten sluiten bij de kwalitatieve behoefte in de gemeente en de kern Tubbergen op middellange termijn. Er ligt met name een kwalitatieve opgave in de groeiende groep seniore huishoudens. Door meer woningen voor deze doelgroep aan te bieden laat u het plan beter aansluiten op de kwalitatieve behoefte. Denk aan nultredeconcept zoals patiobungalows of woningen die (na enkele jaren) relatief eenvoudig geschikt te maken zijn voor bewoning door oudere huishoudens. Om uw plan beter te laten aansluiten op de kwalitatieve behoefte raden wij u daarom aan het aandeel reguliere grondgebonden (koop) woningen voor gezinnen te beperken en het aandeel woningen die geschikt zijn voor ouderen te vergroten.´.

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk woningen te bouwen die voldoen aan de aanbevelingen van Stec groep.

Naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 30 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:318) geoordeeld dat de raad in het vaststellingsbesluit van 23 september 2019 onvoldoende gemotiveerd had dat het bestemmingsplan voorziet in een kwalitatieve behoefte (zie rechtsoverweging 4.7 van de uitspraak).

Mede naar aanleiding van deze uitspraak heeft de initiatiefnemer de planopzet gewijzigd. In de nieuwe planopzet zijn de aanbevelingen van Stec groep verwerkt. De gewijzigde planopzet is als Bijlage 23 bij de plantoelichting gevoegd.

Er worden kavels uitgegeven waarop men een woning naar keuze kan bouwen. Wel geldt er een verplichting om de woning door een aangewezen architect te laten ontwerpen en door een aangewezen aannemer te laten bouwen. Er is een website www.wonenindeesch.nl waarop de diverse woningtypen die de aangewezen architect heeft ontworpen en die in het plangebied gerealiseerd kunnen worden, getoond worden. Tevens wordt de von-prijs van de betreffende woningtypen weergegeven. Dat betekent dat de aangewezen aannemer bereid en in staat is de aangeboden woningen voor die prijs te bouwen. De relevante informatie over de gewijzigde planopzet is als Bijlage 23 aan de plantoelichting gehecht.

Het is de bedoeling van de initiatiefnemer dat de kavels met de nummers 20 tot en met 26 bebouwd worden met een levensloopbestendige woning. Dat betekent dat er een slaapkamer op de begane grond aanwezig is, voorzien wordt in een extra brede trap i.v.m. de mogelijkheid van een traplift en een demontabele vloer i.v.m. mogelijkheid plaatsing lift). Deze woningen voorzien in de woningbehoefte van senioren.

Daarnaast zullen 15 rijwoningen worden toegevoegd, waarvan 9 in de vrije sectorhuur en 6 in de koopsector. Een deel van de woningen zal bovendien direct levensloopbestendig worden uitgevoerd. De rijwoningen zullen daarmee geschikt zijn voor starters en senioren. De betreffende woningen voorzien daarmee in de kwalitatieve opgave voor de kern Tubbergen. De 9 huurwoningen worden verhuurd vanaf € 737,14 per maand, zodat huursubsidie tot de mogelijkheid behoort. Ten behoeve van de huurwoningen wordt tevens, in overleg met de verhuurder, de mogelijkheid geboden om een huurovereenkomst met het recht op koop van de woning. De woningen worden adaptief gebouwd zodanig dat deze levensloopbestendig uitgevoerd kunnen worden.

Wat betreft de twee-onder-een-kapwoningen wordt in het rapport van Stec groep aangegeven dat uit het gemeentelijke kwaliteitshandvest blijkt dat er op (korte) termijn behoefte is aan woningen voor starters. Hierbij gaat het om woningen in de (goedkope) huur en koop van circa € 150.000,00 (voor alleenstaanden) tot maximaal € 250.000,00. De 30 halfvrijstaande woningen kunnen in deze behoefte voorzien. In de gewijzigde planopzet kunnen starterswoningen worden gebouwd met een von-prijs van € 221.600 en seniorenwoningen (nultredenwoningen) met een von-prijs vanaf € 234.100.

Om de plannen voor starters en senioren nog beter betaalbaar te maken, wordt een energie leaseplan aangeboden. Het energie leaseplan levert een aanzienlijke besparing op bij de totale investering, waardoor realisatie van een nieuwe woning mogelijk is vanaf € 206.600. Hierdoor kan op ruim 93% van de kavels voor halfvrijstaande en rijwoningen op de Esch al een woning gebouwd worden voor minder dan € 250.000 (welke als maximale grens door Stec groep voor de doelgroep starters en senioren bepaald is).

De 6 reguliere vrijstaande woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte volgens Stec groep. Stec groep geeft immers aan dat er ruimte is om ´enkele reguliere grondgebonden woningen´ aan de woningvoorraad toe te voegen (Stec rapport, p. 13). Daar komt bij dat deze woningen zorgen voor een goede overgang richting de bestaande woonwijk.

Uit het bovenstaande volgt dat het bestemmingsplan de verwezenlijking van een bouwplan mogelijk maakt dat voorziet in de door Stec groep beschreven kwalitatieve behoefte en voldoet aan het gemeentelijke kwaliteitshandvest dat de gemeenteraad bij besluit als onderdeel van de Uitvoeringsnota 2018 op 27 november 2018 heeft vastgesteld. Bij brief van 9 maart 2020 heeft Stec groep de nieuwe planopzet beoordeeld, welke als Bijlage 24 aan de plantoelichting is gehecht. Stec groep schrijft onder meer:

´Mede naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft de initiatiefnemer de planopzet nu gewijzigd. De gewijzigde planopzet – zoals beschreven in de plantoelichting – gaat uit van een groter aandeel betaalbare woningen voor zowel starters als senioren. Daarmee wordt gehoor gegeven aan het advies voor optimalisatie uit de behoeftetoets om het aandeel reguliere (koop)woningen te beperken en het aandeel betaalbare levensloopgeschikte woningen te vergroten. In de gewijzigde planopzet kunnen woningen worden gebouwd met een von-prijs van € 234.100 voor een levensloopbestendige woning. Daarnaast kunnen starterswoningen worden gebouwd voor een von-prijs van € 221.600. Daarmee sluit het plan zowel wat betreft seniorenwoningen als betaalbare starterswoningen aan bij het kwaliteitshandvest. Verder vinden wij het belangrijk te vermelden dat ook in de gewijzigde planopzet wordt beoogd alle woningen adaptief te bouwen waarmee ze relatief eenvoudig voor senioren geschikt te maken zijn.´.

Stec groep bevestigt derhalve dat het bouwplan met de nieuwe planopzet in een kwalitatieve behoefte voorziet.

Bestaand stedelijk gebied
Vervolgens dient beoordeeld te worden of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ook onbebouwd gebied kan onderdeel zijn van het bestaand stedelijk gebied.

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van het dorp Tubbergen en wordt omgeven door stedelijke functies zoals (woon)bebouwing en doorgaande wegen. Een groot gedeelte van het gebied (de gronden van het tuincentrum en woonperceel) is in de huidige situatie bebouwd en/of verhard.

Bij dit plan bestaat het merendeel van het plangebied uit het voormalige tuincentrum De Esch. Voor deze gronden gold een bedrijfsmatige bestemming en het terrein is grotendeels verhard ten behoeve van de aanwezige kassen, parkeerplaatsen en overige verharding. Daarnaast wordt een bestaand woonperceel betrokken in het plan. Het voormalige bedrijfsperceel en het woonperceel kwalificeren als 'bestaand bebouwd gebied' in de zin van de verordening. Een deel van het plangebied bestaat uit een weide die is ingeklemd tussen het voormalige tuincentrum, de bestaande woningen aan de Maatweg en Almeloseweg en de Tubbergeresweg (N343). Daarnaast is er nog een relatief klein onbebouwd perceel aanwezig tussen het voormalige tuincentrum en het kruispunt Tubbergeresweg-Almeloseweg. Het plangebied is aan te merken als 'stedelijk gebied', omdat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De betreffende percelen zijn weliswaar in het bestemmingsplan Tubbergen voorzien van de bestemming 'Agrarisch', maar van agrarisch gebruik is al lange tijd feitelijk geen sprake. Gelet op de ligging van deze ingeklemde percelen en de ontsluiting c.q. bereikbaarheid van deze percelen is het niet aannemelijk dat dit gebruik op deze betreffende percelen nog zou kunnen plaatsvinden (zie ook uitspraak ABRvS 24 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1115).

Volledigheidshalve wordt de ontwikkeling aan de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst, voor wat betreft het gedeelte van het plangebied dat nu een agrarische bestemming heeft en onbebouwd is. Hierbij wordt dus aangenomen dat deze gedeelten van het plangebied niet als bestaand stedelijk gebied worden aangemerkt (wat dus wel het geval is).

Er zijn binnen de kern Tubbergen momenteel een aantal nieuwe woningbouwplannen in ontwikkeling. Het betreft onder meer het plan Veldwijk (harde plancapaciteit). Deze woningbouwontwikkeling behelst de nieuwbouw van 9 woningen op ruime kavels, waarop royale en exclusieve vrijstaande woningen gerealiseerd worden. Qua segment en doelgroep komt dit plan niet overeen met de woningbouwontwikkeling zoals vastgelegd in onderliggend bestemmingsplan. Thans is 1 woning gerealiseerd en zijn de overige kavels in optie uitgegeven.

Het plan Amaliahof (hoek Julianastraat/Wilhelminastraat) en het bijbehorende vastgestelde bestemmingsplan maakt de realisatie van 6 halfvrijstaande woningen mogelijk. Dit plan is qua segment en doelgroep, starters, vergelijkbaar met (een gedeelte van) het woningbouwplan voor De Esch. Alle woningen van dit plan zijn verkocht en gerealiseerd, zodat door middel van dit plan niet voorzien kan worden in de toekomstige behoefte waarvoor De Esch ontwikkeld wordt.

Het plan De Marke (Bizetstraat 18) voorziet in zes starterswoningen in de vorm van vier rijenwoningen en een halfvrijstaande woning. Alle bouwkavels zijn door de gemeente verkocht, zodat middels dit plan niet kan worden voorzien in een toekomstige behoefte aan starterswoningen.

Binnen de kern Tubbergen zijn er, gezien de omvang van de beoogde woningbouwontwikkeling en het benodigde ruimtebeslag, fysiek geen (andere) gronden beschikbaar (al dan niet na transformatie) waar de woningbouwontwikkeling ook zou kunnen plaatsvinden. Woningbouw zal daarom moeten plaatsvinden buiten de bebouwde kom van Tubbergen, richting de groene ruimte/buitengebied. Met invulling van het plangebied is er sprake van inbreiding. Dit heeft zowel vanuit provinciaal als gemeentelijk beleid vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik de voorkeur boven uitbreiding.

Het integraal betrekken van de agrarische gronden in het plangebied en herontwikkeling tot woongebied is vanuit optimaal ruimtegebruik van gronden binnen de bebouwde kom als passend te beschouwen. Bij de besluitvorming omtrent de Structuurvisie is dit door de gemeente Tubbergen ook als zodanig benoemd.

Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het natuurwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing. Eerst wordt het gebruik van de ruimte geoptimaliseerd, dan wordt de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik onderzocht en dan pas wordt de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, bekeken. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Vanuit de Omgevingsverordening zijn een aantal uitgangspunten van toepassing op de ontwikkeling die onderliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Deze worden hieronder nader uiteengezet en getoetst.

In artikel 2.1.2 is aangegeven dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen (principe van concentratie). Onderhavig bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk die voorziet in de lokale behoefte. Dit wordt onder meer nader gemotiveerd in paragraaf 3.1.1, 3.3.2 en 3.3.3.

Actueel onderzoek woningbouw De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Voor het realiseren van de opgave van nieuwbouw en herstructurering is naast een sterke gemeentelijke regie, regionale afstemming nodig omdat de woningmarkt (boven)regionaal georiënteerd. De provincie ziet hierin voor zichzelf een rol weggelegd en zal erop toezien dat er afstemming plaatsvindt van de woningbouwprogrammering tussen gemeenten zodat vraag en aanbod op regionaal niveau in evenwicht zijn.

Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen, is het van belang om prognoses en planning regelmatig bij te kunnen stellen. Daarom is de basis van de provinciale sturing op woningbouwprogrammering het actueel onderzoek woningbouw van gemeenten.

In het actueel onderzoek woningbouw stelt de raad op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens de onderbouwing van de behoefte aan nieuwe woningen vast. Dit actueel onderzoek woningbouw wordt minimaal eens in de 2 jaar geactualiseerd. In artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen voorzien als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Het actueel onderzoek woningbouw wordt gevormd door de Woonvisie en de daarin opgenomen programmering. In paragraaf 3.1.2 en 3.3.3 is beschreven dat er sprake is van een actuele behoefte aan woningen en de ontwikkeling past binnen de geldende woonafspraken van de Woonvisie.

De aantallen woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de gemeentelijke Woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met de provincie. Daarmee wordt voldaan aan deze regel uit de verordening.

Benutten inbreidingslocaties Om het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde groene omgeving scherp te houden, wordt door de provincie gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Er wordt hiermee de verplichting opgelegd om eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. In artikel 2.1.3 van de verordening is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

    • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de verordening wordt bestaand bebouwd gebied in de eerste plaats gedefinieerd als de gronden die op grond van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Onder stedelijke functies verstaat met functies als wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen, met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen. De groene omgeving zijn de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Bij dit plan bestaat het merendeel van het plangebied uit het voormalige tuincentrum De Esch. Deze is voorzien van een bedrijfsmatige bestemming en het terrein is grotendeels verhard ten behoeve van de aanwezige kassen, parkeerplaatsen en overige verharding. Daarnaast wordt een bestaande woonperceel betrokken in het plan. Het voormalige bedrijfsperceel en het woonperceel kunnen conform het provinciale beleid worden gezien als 'bestaand bebouwd gebied'. Een deel van het plangebied bestaat uit een weide welke tussen het voormalige tuincentrum, de woningen aan de Maatweg en Almeloseweg en de Tubbergeresweg (N343). Daarnaast is er nog een relatief klein onbebouwd perceel aanwezig tussen het voormalige tuincentrum en het kruispunt Tubbergeresweg-Almeloseweg. Deze gronden kennen een agrarische bestemming en kunnen daarmee niet worden benut ten behoeve van stedelijke functies. Deze gronden worden daarom gezien als 'groene omgeving'.

Het vertrekpunt voor dit bestemmingsplan is de herontwikkeling van het voormalige tuincentrum ten behoeve van woondoeleinden. Deze herontwikkeling past geheel binnen de het uitgangspunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en voorkomt dat er verder beslag wordt gelegd op de groene omgeving. Dit geldt niet voor de onbebouwde weide ten oosten en de groenstrook ten westen van het voormalige tuincentrum welke conform het provinciale beleid worden gezien als groene omgeving. Deze gronden liggen echter wel ingeklemd tussen de rondweg rondom Tubbergen (Tubbergeresweg, N343) bestaande woningbouw en de beoogde herontwikkeling van het tuincentrum. Erg geschikt voor een duurzaam agrarisch gebruik worden de gronden niet langer geacht, omdat deze door de rondweg en het omliggende stedelijk gebied gescheiden zijn van het buitengebied en de aldaar gevestigde agrarische bedrijven. In die zin kunnen de gronden niet meer optimaal ten behoeve van de agrarische bestemming worden benut. Om deze redenen worden de gronden bij uitstek geschikt geacht om te voorzien in de woningbehoefte voor de kern Tubbergen. De woningen die op deze gronden zijn gepland sluiten direct aan op het omliggende bestaande bebouwd gebied en vormen gezamenlijk met het tuincentrum een afronding van Tubbergen aan deze zijde bij de rondweg. Daarmee draagt de ontwikkeling bij aan het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. In de directe omgeving is (behalve het tuincentrum welke reeds herontwikkeld wordt) geen bestaand bebouwd gebied beschikbaar waar deze woningen gerealiseerd kunnen worden. De beoogde woningbouwopgave met grondgebonden woningen kan evenmin door meervoudig ruimtegebruik worden gerealiseerd. Daarom wordt geconcludeerd dat met dit initiatief wordt voldaan aan het uitgangspunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase onderzocht of er sprake is van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0014.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief, een woningbouwplan voor 51 woningen en bijbehorende voorzieningen, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het zorgvuldig en zuinig gebruiken van ruimte van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en bebouwde percelen wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.

Zoals ook weergegeven in paragraaf 3.2.1 wordt met de ontwikkeling voldaan aan de uitgangspunten van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Hiernaar wordt verwezen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0015.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel 2017, de locatie is aangegeven met pijl (bron: www.ruimtelijke plannen.nl)

Het plangebied is daarin aangegeven als 'woon- en werklocatie buiten de stedelijke netwerken/steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus' (roze kleur). Gedeelten van het plangebied (de agrarische gronden in het westelijke en oostelijke gedeelte van het plangebied) zijn aangemerkt als 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (groen) en 'agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' (donkergroen).

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw, opwekking van hernieuwbare energie en aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Op plekken waar ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven als de omgevingskwaliteit (natuur, landschap, cultuurhistorie) verbetert.

Bij het ontwikkelingsperspectief 'agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap' wordt ingezet op de verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming.

Toets In dit hoofdstuk is de behoefte aan de woningbouw gemotiveerd. Er vindt transformatie plaats waarbij een bedrijfsbestemming verdwijnt en een dorps woonmilieu wordt gerealiseerd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte.

In de stedenbouwkundige opzet is ruimte gereserveerd voor water en groenvoorzieningen. De groenvoorzieningen vervullen een rol in het kader van waterberging (wadi's). Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de kenmerken van het watersysteem ter plaatse. Er is een waterhuishoudingsplan opgesteld, waarin de waterhuishoudkundige uitgangspunten van de ontwikkeling, zowel op kwalitatief als kwantitatief gebied zijn beschreven (zie bijlage 9). Uitvoering van de maatregelen zoals daarin beschreven zorgt er voor dat er geen nadelige effecten op het gebied van water in het plangebied zelf en de omgeving zullen ontstaan.

In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met het nemen van duurzaamheidsmaatregelen op het gebied van energie. De dakvlakken worden zodanig gesitueerd dat op duurzame wijze energie kan worden opgewekt (bijvoorbeeld door zonnepanelen).

Het ligt niet voor de hand om de agrarische gronden in het plangebied, gezien de ligging en beperkte grootte, nog duurzaam in te zetten voor landbouw/uitoefening van een agrarisch bedrijf. De inklemming van de gronden in de bebouwde kom tussen bestaande (woon)bebouwing en de provinciale weg zorgt er voor dat de locatie juist goed benut kan worden ten behoeve van een nieuwe stedelijke functie, in dit geval wonen.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'stuwwallen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0016.png"
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: www.overijssel.nl)

De opgestuwde aardlagen zijn vaak nog steeds goed zichtbaar en beleefbaar door het relief en het hoogteverschil met de omgeving. Het zijn belangrijke inzijggebieden voor regenwater voor de lokale en regionale grondwaterstromen. Stuwwallen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken.

Een groot gedeelte van het plangebied is in de huidige situatie reeds verstedelijkt. De bebouwing en verharding van het tuincentrum zorgt er voor dat dat de natuurlijke laag op dit moment niet beleefbaar is. De provinciale weg (N343) vormt een harde barriere tussen het plangebied en het buitengebied. Langs deze zijde van het plangebied wordt de bestaande groenstructuur die aanwezig is ten zuiden van de bestaande woonwijk doorgetrokken in westelijke richting. Het gebied wordt daardoor als het ware verder landschappelijk ingekaderd.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0017.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: www.overijssel.nl)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en – voormalige – grote open heidevelden . De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen.

Het plangebied is gelegen op de flank van de Tubberger Es. De groene structuur zoals deze langs de Tubbergeresweg ligt wordt doorgetrokken langs de rand van het plangebied, waardoor de ontwikkeling als het ware landschappelijk ingekaderd wordt.

In het plangebied zelf was in het verleden een een kleine es gelegen. Het relief is in de loop der jaren verdwenen door de toevoeging van bebouwing, menselijk gebruik en bodemingrepen. De kleine es die oorspronkelijk in het plangebied gelegen was (zie paragraaf 2.1) is dus niet meer als zodanig herkenbaar.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is het plangebied aangemerkt als 'woonwijken 1955-nu' en als 'verspreide bebouwing' (witte kleur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0018.png"

Figuur 3.5: Stedelijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: www.overijssel.nl)

Een aanzienlijk gedeelte van de gronden in het plangebied zijn aangemerkt als 'woonwijken 1955-nu', net zoals omliggende woonbebouwing.

Ambitie is om bij herstructurering van de wijk wordt voortgeborduurd op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig ontwerp en deze verwijst naar de voormalige natuurlijke laag en die van het agrarisch cultuurlandschap door bijvoorbeeld nog resterende sloten- en beplantingspatronen te benutten dan wel te herintroduceren. Nieuwe bebouwing dient zich in aard, maat en karakter van het grotere geheel te voegen maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

De wijk zal als een afzonderlijke woonbuurt binnen de kern Tubbergen herkenbaar zijn. De 'ingekapselde' ligging, draagt daar zeker ook aan bij. Bij de totstandkoming van de stedenbouwkundige opzet van het woningbouwplan is voor zover mogelijk gebruikt gemaakt van bestaande structuren en routes. Dit geldt met name voor de aansluiting op bestaande routes (aansluiting wijk op Almeloseweg, Maatweg, onverhard pad Almeloseweg). De woningdichtheid van circa 18 per hectare is als passend binnen het dorp Tubbergen te beschouwen. Qua maatvoering wordt aangesloten op de maatvoering van bestaande woonbebouwing in de omgeving. De groenstructuren maken onderdeel uit van het wijkontwerp.

De gebiedskenmerken met betrekking tot 'verspreide bebouwing' hebben met name betrekking op agrarische erven en de richting en ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit in het kader van (her)ontwikkeling van deze erven. Op basis van de kaarten behorende bij de Omgevingsvisie kan geconcludeerd worden dat 'verspreide bebouwing' onder meer wordt toegekend aan gronden gelegen in het buitengebied. Er zijn geen (agrarische) erven gelegen op de agrarische gronden in het plangebied. De gebiedskenmerken zijn dus niet herkenbaar en wat betreft de invulling van het plangebied kunnen de ambities en richtingen van deze laag verder buiten beschouwing blijven.

Laag van de beleving In de Laag van de beleving heeft het plangebied zelf geen kenmerken. De Almeloseweg is als historische route aangegeven op de Laag van de beleving.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Tubbergen

De gemeente Tubbergen heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (14 maart 2016). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van het gemeentelijk grondgebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Andere (ruimtelijke) documenten, zoals bestemmingsplannen, dienen qua inhoud op de structuurisie aan te sluiten. Hieronder worden de voor dit plan relevante onderdelen uit de structuurvisie benoemd.

Wonen
Aantrekkelijk wonen is een belangrijke troefkaart van de gemeente Tubbergen. Voor het thema wonen zijn daarom een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen, waaraan nieuwe initiatieven getoetst kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende kaders:

  • Geen (nieuwe) woningen op een bedrijventerrein.
  • Zeer terughoudend omgaan met verzoeken voor het buitengebied.
  • Geen permanente bewoning van een recreatiewoning.
  • Zuinig ruimtegebruik, geleidelijke ontwikkeling van de voorraad. Inbreiding heeft voorkeur boven uitbreiding, mits de omgevingskwaliteit in de kern niet aangetast wordt. Om
    hierin een goede afweging te kunnen maken bij initiatieven, wordt de ‘ladder duurzame verstedelijking’ toegepast: een handvat vanuit het rijk voor een zorgvuldig afwegingsproces.
  • Initiatieven moeten bijdragen aan meer diversiteit en voorzien in een concrete vraag.
  • Voorkomen belemmeringen voor (doorontwikkeling van) bestaande functies;
  • Voorkomen (verkeers- / parkeer)overlast voor de omgeving en een goede ontsluiting.
  • Ontwikkelingen moeten duurzaam en levensloopbestendig zijn.
  • Er wordt prioriteit gegeven aan specifieke locaties die het dorp(sbeeld) versterken: bijvoorbeeld door een bijdrage leveren aan de omgevingskwaliteit, aan de leefbaarheid, aan de verbetering van het milieu of een bijdrage leveren aan woningbehoefte van belangrijke en kwetsbare doelgroepen.
  • Het vergroten van bestaande woningen is onder voorwaarden afweegbaar. Het karakter van een initiatief (vorm, uitstraling, functie) moet aansluiten op het karakter van de omgeving van de initiatieflocatie en passend zijn in het gebiedstype op de kernkaart.

Van groot belang voor iedere ontwikkeling is een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing. Ieder gebied, iedere locatie stelt hieraan andere eisen.

Hoofdlijnen kern Tubbergen
Naast de thematische beleidsuitgangspunten zijn in de structuurvisie per kern ook een aantal accenten benoemd die van belang zijn voor de ontwikkeling op hoofdlijnen. Tubbergen is de hoofdkern van de gemeente. Het dorp heeft zich vanuit de vroege middeleeuwen ontwikkeld, na de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een vrij sterke ontwikkeling. Dit uit zich ook in de structuur van het dorp, met het waardevolle historische centrum, de oude linten en de woonwijken daarachter. De kaart van Tubbergen laat deze opbouw zien.

In de kern Tubbergen is sprake van een goed voorzieningenaanbod. Op het gebied van wonen gaat inbreiding voor uitbreiding, mits dit niet ten koste gaat van de identiteit, karakteristiek en een aangenaam woon- en leefklimaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat de karakteristieke open gebieden als Eeshofbos (Hardenbergerweg) en het sportveld (Dr. Schaepmanstraat), ook in de toekomst open zullen blijven. In de Woonvisie is opgenomen dat voor de komende periode zowel nog een kwantitatieve als een kwalitatieve woningbouwopgave wordt gezien. Trends en ontwikkelingen zijn lastig voorspelbaar. Initiatieven die tegemoet komen aan een concrete behoefte in de gemeente Tubbergen, zijn alleen afweegbaar, wanneer er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing.

Sturing op ruimtelijke kwaliteit in en van de kernen
De gemeente Tubbergen streeft in haar visie naar kwaliteit door dynamiek. Voor de gemeente betekent een goede ruimtelijke inpassing in ieder geval:

  • dat aangesloten wordt op het ontwikkelingsperspectief voor het gebied waarin het
    initiatief is gelegen (zoals door de provincie Overijssel omschreven in de Omgevingsvisie) en
  • dat het instrumentarium van de Kwaliteitsimpuls Groene Impuls (KGO) wordt toegepast
    voor ontwikkelingen in de kernrandzone en het buitengebied.

Bestemmingsplannen zijn daarbij belangrijke instrumenten waarmee de gemeente kan sturen op ruimtelijke kwaliteit. De gemeentelijke ambitie is daarbij om mensen te inspireren om iets moois te maken, bij voorkeur zonder bindende en gedetailleerde regels. Wanneer een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan, maakt de gemeente de afweging of er wel of geen medewerking kan worden verleend aan het initiatief. Daarbij wordt onder meer bezien of of het initiatief in het algemeen passend is (bijvoorbeeld functioneel). Wanneer dit positief is, is een volgend (net zo belangrijk) aandachtspunt of een goede ruimtelijke inpassing gewaarborgd is

Toetsing

Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangemerkt als 'woongebied' ten zuiden van het bebouwingslint langs de Almeloseweg. De ontwikkeling van het plangebied als woongebied sluit aan bij de historisch gegroeide opzet van Tubbergen.

Met de herontwikkeling op locatie De Esch is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door hier woningbouw te realiseren wordt op duurzame, zorgvuldige en optimale wijze gebruik gemaakt van de ruimte van (vrijkomende) ruimte binnen de bebouwde kom. Met het ontwikkelen van het gebied is sprake van inbreiding en van herontwikkeling/transformatie van een locatie in de bebouwde kom. De bedrijfsactiviteiten van het tuincentrum in de bebouwde kom verdwijnen en er wordt een nieuwe functie aan de bedrijfsgronden en omliggende gronden gegeven. De invulling voor woningbouw kan vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logische functie worden beschouwd. Het plangebied wordt voor een groot gedeelte omsloten door woongebied. Invulling met woningbouw vormt daarmee een goede afronding van de bebouwde kom van het dorp en is in samenhang met de omgeving.

Tot slot voorziet het woningbouwplan in woningen voor diverse doelgroepen en draagt het bij aan de diversiteit van het woningaanbod in de kern Tubbergen. Het plan voorziet aan de vraag van woningzoekenden binnen de gemeente Tubbergen, waaronder starters.

Uit de toetsing aan het provinciale beleid blijkt dat het plan aansluit bij de uitgangspunten van de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven. De conclusie luidt daarmee dat het plan uitvoering geeft aan het beleid zoals dat hierboven is beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0019.jpg" Figuur 3.6: Structuurvisiekaart voor de kern Tubbergen

3.3.2 Woonvisie 2016+

De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten (waaronder Tubbergen) hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio Twente. Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte ook regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren gaan bouwen.

De Woonvisie 2016+ is op 13 juli 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen. Deze visie vorm de basis voor strategische afwegingen die het gebied maakt op het gebied van wonen. Het versterken van de woonaantrekkelijkheid van Tubbergen staat hierbij voorop. Er zijn drie ambities benoemd voor de komende jaren:

  • aantrekkingskracht van de kernen versterken, onder andere door het verduurzamen van de woningvoorraad (levensloopbestendig en energiebesparing) en transformatie en herstructurering;
  • het zoveel mogelijk bieden van een woning in de eigen kern;
  • minder betalingsproblemen door effectieve inzet van goedkope woningen

Kwantitatieve woningbouwopgave In de Woonvisie gaat de gemeente Tubbergen uit van het voorzien in de lokale
woningbehoefte volgens Primos 2013 voor de periode 2015-2024. Dit is overeenkomstig de in regionaal verband gemaakte afspraken en dit is ook bekrachtigd in de bestuursovereenkomst die de gemeente Tubbergen met de provincie Overijssel heeft afgesloten. De gemeente kan meewerken aan het realiseren van nieuwe plancapaciteit als voldaan wordt aan het volgende afwegingskader:

  • De nieuwe plancapaciteit geeft invulling aan de gemeentelijke beleidsdoelen zoals beschreven in de woonvisie (onder meer versterking wonen in centrumgebieden, etc.). Met name wordt ingezet op het realiseren van levensloopbestendige woningen en goedkope woningen voor starters. Afhankelijk van de locatie kunnen ook woningen voor andere doelgroepen worden gebouwd.
  • Voor andere (niet kleinschalige) nieuwe plancapaciteit gelden de volgende eisen:
    • 1. er is ruimte voor nieuwe plancapaciteit.
    • 2. Het plan voldoet aan het afwegingskader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het hanteren van deze ladder is noodzakelijk om aan de verantwoordingsplicht bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen te voldoen. Dit omvat de toetsing op stap 1 (het plan voorziet in een behoefte) en stap 2 (prioriteit geven aan de benutting van binnenstedelijke plancapaciteit).
    • 3. Het plan heeft een woningdifferentiatie waarvan door onderzoek door de ontwikkelaar is aangetoond dat het voorziet in de actuele, kwalitatieve woningbehoefte.
    • 4. Het plan past binnen het actuele kwaliteitskader zoals opgenomen in de tweejaarlijkse Uitvoeringsnota woningbouw (deze is momenteel in voorbereiding).
  • Plannen die in het gemeentelijke woningbouwprogramma passen, moeten binnen een periode van drie jaar (nadat positief principebesluit is verzonden) in procedure worden gebracht. Als dat achterwege blijft, vervalt de (contingents)reservering.

Uit de Woonvisie blijkt dat er in kwantitatieve zin voor de gemeente Tubbergen nog sprake is van een additionele woningbehoefte van 290 nieuwe woningen (exclusief sloop). De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte. Daarom is de additionele woningbehoefte verdeeld over de verschillende kernen. De kwantitatieve woningbouwbehoefte voor de kern Tubbergen voor de periode 2015-2024 bedraagt 180 woningen (bandbreedte tussen de 152 en 228 woningen). Op 1 januari 2016 waren er in harde plancapaciteit 40 woningen beschikbaar. Daarmee resteert er nog een additionele woningbouwbehoefte van 140 woningen. Er zijn in de tussentijd enkele woningbouwprojecten bij gekomen die zorgen voor een harde plancapaciteit van 11 woningen (zie paragraaf 3.1.2). Geconcludeerd wordt dat er in kwantitatieve zin ruimte is voor ontwikkeling van het woningbouwplan.

Kwalitatieve woningbouwopgave

In kwalitatieve zin wordt in de woonvisie geconstateerd dat starters een belangrijke doelgroep zijn. De bestaande voorraad koopwoningen in Tubbergen is relatief duur. Slechts 17% van de te koop staande woningen in de gemeente heeft een prijsniveau tot €225.000. Veel starters die willen kopen zijn daardoor aangewezen op een koopwoning in een grote gemeente waar het aanbod van goedkope woningen omvangrijker is. Anderzijds is er een groeiende groep senioren die de wens hebben en/of waar het noodzakelijk is om zo lang mogelijk in een eigen woning te blijven wonen. Ook is er bij veel senioren in toenemende mate een wens om te wonen in een gemengde buurt. De kwaliteit van de woning (levensloopgeschikte woning) is voor deze doelgroep en de gemeente een prioriteit.

De gemeente Tubbergen streeft naar een adequate bouwproductie. De woonvoorkeuren van consumenten wijzigen, de rol van de gemeente wijzigt en de wijze van projectontwikkeling verandert. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ontwikkelvrijheid, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het programma geschikt is. Het bouwprogramma bestaat vooral in de vrije keus van de consument door middel van kaveluitgifte. Inbreidingslocaties worden veelal gerealiseerd via projectontwikkeling.

Toetsing

Uit de Woonvisie blijkt dat er in kwantitatieve zin sprake is van een woningbouwbehoefte van 140 woningen voor de kern Tubbergen. Hiervan is al een klein gedeelte ingevuld, zoals hierboven beschreven. Het plan voor De Esch voorziet in de realisatie van 51 nieuwe woningen, hetgeen past binnen de additionele behoefte. Bovendien sluit het aanbod in kwalitatieve zin aan bij de behoefte van starters op de woningmarkt. De (tweejaarlijkse) uitvoeringsnota woningbouw is op dit moment in voorbereiding, zodat hieraan nog niet kan worden getoetst.

Er worden middels projectontwikkeling woningen in verschillende segmenten (rijwoningen, vrijstaand en twee onder een kap) gerealiseerd. Bovendien is er zo veel mogelijk gekozen voor een flexibele stedenbouwkundige opzet met bouwstroken, zodat er bij de definitieve verkaveling (kaveluitgifte) kan worden ingespeeld op de concrete behoefte zoals die zich op dat moment in de markt voordoet. Daarmee draagt het plan er aan bij dat inwoners van Tubbergen daadwerkelijk ook in de kern kunnen blijven wonen. De te realiseren woningen zullen zo veel mogelijk en naar wens op duurzame wijze worden uitgevoerd: energiezuinig en zo veel mogelijk levensloopbestendig. Bij het ontwerp van de woningen wordt er op verzoek van de kopers rekening mee gehouden dat de woningen mee kunnen groeien met/aangepast kunnen worden op de behoeften van bewoners in verschillende levensfasen.

De ontwikkelaar zal in dat kader laten zien welke mogelijkheden er zijn om een energieneutrale woning te realiseren, zodat de kennis en bewustzijn hierover bij de toekomstige woningeigenaren wordt vergroot, zij hierin tegelijkertijd flexibel kunnen zijn en hun eigen keuzes op het gebied van duurzaamheid kunnen maken. Energieneutraliteit heeft betrekking op isolatie, ventilatie, zonnepanelen, meetapparatuur (opwekken en verbruik), warmtepompen en zonneboiler.

Er bestaat een krapte op de woningmarkt in Tubbergen. Er staan gemiddeld niet veel betaalbare woningen te koop. Daarbij geldt dat de betaalbare woningen kort te koop staan en er per woning veel gegadigden zijn. Er zijn te weinig betaalbare woningen binnen de kern Tubbergen ten opzichte van het aantal woningzoekenden. Hieruit blijkt derhalve, dat naast de woningbouwbehoefte zoals deze blijkt uit de Woonvisie, er een behoefte bestaat aan meer betaalbare woningen.

Dat het plan tegemoet komt aan een concrete behoefte blijkt ook uit het feit dat er reeds veel gegadigden (circa 115) zijn voor een kavel in dit plan. Belangstelling is er voor zowel voor rijwoningen, twee onder een kap als vrijstaande woningen, waarbij een aantal gegadigden belangstelling heeft voor meerdere woningtypes. Hieruit blijkt dat het plan voldoet aan de gewenste woningdifferentiatie en past bij de actuele woonwensen van woningzoekenden.

Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de Woonvisie 2016+ en voorziet in een actuele behoefte aan woningbouw.

3.3.3 Welstand

Er is een beeldkwaliteitsplan als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet opgesteld (beeldkwaliteitsplan De Esch), waaraan aanvragen om omgevingsvergunning zullen worden getoetst. In het beeldkwaliteitsplan is onder andere het stedenbouwkundige plan en de gewenste sfeer beschreven, evenals criteria met betrekking tot het uiterlijk (massa, vorm, gevels) van de woningen. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met onderliggend bestemmingsplan in procedure worden gebracht.

3.3.4 Geluidbeleid

De gemeente Tubbergen heeft tevens eigen geluidbeleid opgesteld in de vorm van de Nota GeluidsbeleidTubbergen. Het doel van het gemeentelijk geluidbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. De gemeente Tubbergen is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. Voor ieder gebied is in het geluidsbeleid voor de thema’s bedrijven en verkeer een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Daarnaast wordt ook aangegeven, indien dit noodzakelijk is, waar de ruimte zit voor mogelijke afwijkingen van de ambitie (bovengrens).

Het plangebied wordt aangemerkt als 'woongebied'. Hiervoor geldt de ambitie 'redelijk rustig'. Het verkeerslawaai als gevolg van de ontsluiting van deze gebieden is dominant. Voor verkeer is het streven om aan de waarde van 48 dB te voldoen. Ten aanzien van een aantal woningen wordt niet aan deze waarde voldaan. De bovengrens voor woongebied is bij erftoegangswegen, waar in dit geval sprake van is 'zeer onrustig' (58 dB). Aan deze bovengrens wordt wel voldaan. In het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door Munsterhuis geluidsadvies (zie paragraaf 4.5) wordt nader ingegaan op de geluidbelasting op de toekomstige woningen, evenals op de te nemen maatregelen teneinde een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Het voorliggende plan heeft betrekking op de bouw van 51 woningen met bijbehorende voorzieningen, zoals wegen en groen. Een dergelijke ontwikkeling wordt volgens het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (bijlage Besluit milieueffectrapportage onderdeel D) en waarvoor, in de bijlage aangegeven gevallen, een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

Een m.e.r.-beoordeling is verplicht in de gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarden. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project als stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt, maar niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling
In bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Er is in het kader van onderhavige ontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn de criteria beschreven en wordt de (milieu)situatie en de effecten van het plan daarop beschreven. De gemeenteraad heeft op 18 juni 2018 besloten dat er geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

Het project (kenmerken) staat beschreven in hoofdstuk 2 van deze bestemmingsplantoelichting. De plaats van het project en de situering van de maatregelen is zorgvuldig afgewogen.

Het is van belang dat niet alleen naar het project en de genoemde factoren als totaal gekeken wordt, maar ook naar de genoemde factoren op zich. Als één of meer van de genoemde factoren onevenredig benadeeld wordt/worden, dan moet dit worden benoemd en moet inzichtelijk worden gemaakt of en hoe dit nadeel zoveel mogelijk is beperkt en welke afwegingen daarbij zijn gemaakt. De factoren worden hieronder puntsgewijs behandeld:

  • Bevolking en gezondheid van de mens
  • Fauna en flora
  • Bodem, water, lucht, archeologie/cultuurhistorie
  • Landschap
  • Klimatologische factoren
  • Natuurlijke hulpbronnen

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0020.png" Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Aan de Oldenzaalseweg 32 is een agrarisch bedrijf gelegen, niet zijnde een intensieve veehouderij (melkveehouderij). Op grond van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' (2009) is voor rundveehouderij een indicatieve afstand van 100 meter tot gevoelige bebouwing opgenomen, in verband met aspect geur. Dit is de grootste afstand. (Voor geluid en stof geldt een indicatieve afstand van 30 meter). De afstand dient gemeten te worden vanaf de rand van het agrarische bouwvlak. De afstand tussen het agrarische bouwvlak en de nieuwe gevoelige bebouwing bedraagt meer dan 100 meter, namelijk circa 130 meter.

Op het aspect 'milieuzonering' is er geen sprake van belemmeringen voor uitvoering van het bestemmingsplan. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Er is sprake van een agrarisch bedrijf, waarbij geen sprake is van intensieve veehouderij. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

-tenminste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en -tenminste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De agrarische bedrijfsgebouwen dienen op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Voor het houden van dieren en het berekenen van de benodigde afstand is daarom de grens van het bouwvlak bepalend. De hieronder aangegeven afstanden ten opzichte van de gevoelige objecten zijn de afstanden tot de grens van de woonbestemming.

De geurgevoelige objecten (de woningen) liggen in de bebouwde kom van Tubbergen, waardoor uitgegaan dient te worden van een minimale afstand van 100 meter, gemeten vanaf het agrarische bouwvlak. De afstand van de rand van het agrarische bouwvlak tot de woningen bedraagt meer dan 100 meter, namelijk minimaal circa 130 meter.

Buiten het bouwvlak liggen diverse sleufsilo's/kuilvoerplaten. Ook hiervoor gelden specifieke afstanden, die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit milieubeheer is bepaald dat het opslaan van kuilvoer plaatsvindt op ten minste 50 meter afstand van een geurgevoelig object. Indien de afstand van het opgeslagen kuilvoer tot een geurgevoelig object minder dan 50 meter bedraagt , is het opslaan van kuilvoer afgedekt, met uitzondering van de periode dat veevoeder aan de veevoederopslag wordt toegevoegd of onttrokken. Indien de opslag van veevoeder in de open lucht, van gras, snijmaïs of de opslag van veevoederproducten met een droge stofgehalte lager dan 60%, niet zijnde knol of wortelgewassen of fruit, op minder dan 50 meter afstand plaatsvindt van een gevoelig object, is de veevoederopslag afgedekt. De gevoelige objecten (woningen) liggen buiten de 50 meter contour, namelijk minimaal op circa 75 meter.

Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' is het bij recht toegestaan om silo's, platen en mestbassins op een afstand van maximaal 75 meter uit het bouwvlak te plaatsen. Ook indien het agrarische bedrijf in de toekomst van deze mogelijkheid gebruikt maakt bedraagt de afstand tot de gevoelige objecten meer dan 50 meter.

Geconcludeerd kan worden dat de woningbouwontwikkeling (zowel de woningen als de daarbij behorende buitenruimte) niet binnen de geurcontour van het agrarische bedrijf aan de Oldenzaalseweg 32 te Tubbergen ligt. De agrarische bedrijfsvoering wordt als gevolg van de woningbouwontwikkeling niet belemmerd. Daarnaast kan door de afstand van de woningbouwontwikkeling tot het agrarische bouwvlak en de sleufsilo's/kuilvoerplaten aangenomen worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Bodem

Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.

4.4.1 Verkennend bodemonderzoek

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (Kruse, 18 januari 2018, project 17051410, versie 2) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Dit rapport is opgenomen als bijlage 3. Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als onverdachte locatie, met een verdachte deellocatie ter plaatse van de voormalige opslag van bestrijdingsmiddelen.

In totaal zijn er in het plangebied 38 boringen verricht. Op basis van de resultaten van de chemische analyses is (samengevat) het volgende geconcludeerd:

Onverdacht deel
-Bovengrondmengmonster BG I is licht verontreinigd met PAK; -Bovengrondmengmonster BG III is licht verontreinigd met PCB; -Bovengrondmengmonster BG IV is licht verontreinigd met minerale olie, PCB en sterk verontreinigd met PAK; Na separate analyse van de grondmonsters uit grondmengmonster BG IV op PAK kan daaruit het volgende worden geconcludeerd :
-Grondmonster 39 (0.2-0.7 m-mv) is sterk verontreinigd met PAK
-Ondergrondmengmonster OG II is licht verontreinigd met PAK

-Het grondwater uit peilbuis 11 is licht verontreinigd met barium en kwik -Het grondwater uit peilbuis 12 is (zeer) licht verontreinigd met xylenen en naftaleen -Het grondwater uit peilbuis 13 is licht verontreinigd met barium -Het grondwater uit peilbuis 14 is licht verontreinigd met barium en zink

Voormalige opslag bestrijdingsmiddelen - de bovengrond ter plaatse van boring 11 is licht verontreinigd met heptachloorespoxied en chloordaan; - het grondwater uit peilbuis 11 (combinatiepeilbuis) is licht verontreinigd met barium en kwik.

Naar aanleiding van het onderzoek dient de hypothese 'onverdachte locatie' te worden verworpen aangezien enkele overschrijdingen van achtergrond-, streef- en interventiewaarden zijn aangetoond. De hypothese 'verdachte locatie' ter plaatse van de voormalige opslag van bestrijdingsmiddelen kan worden aangenomen, gezien de overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden.

In enkele grondmengmonsters en in het grondwater zijn enkele lichte tot sterke verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemrapport.

De laag van 0,2 tot 0,7m-mv ter plaatse van boring 39 is sterk verontreinigd met PAK. In verband daarmee wordt geadviseerd een nader onderzoek uit te voeren naar de PAK-verontreiniging. De sterke verontreiniging met PAK mag in de huidige situatie niet zonder toestemming van het bevoegd gezag worden verminderd of verplaatst. Geadviseerd wordt om de erfverharding in stand te houden (om contact- en/of blootstellingsrisico's te vermijden of te voorkomen). Sanering in de huidige situatie is niet noodzakelijk omdat er geen blootstellingsrisico's zijn (er is een verhardingslaag aanwezig). Indien het terrein wordt herontwikkeld is sanering mogelijk wel noodzakelijk. Voorafgaand aan een eventuele sanering dient nader onderzoek plaats te vinden.

Voor het overige onderzochte deel van het terrein zijn er geen belemmeringen voor het hoofddoel (bestemmingsplanwijziging en herontwikkeling). Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld, in de bodem of in puinlagen. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet-asbestverdacht.

Het woonperceel Almeloseweg 51/51a is niet onderzocht, aangezien deze reeds een woonbestemming heeft. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal deze locatie onderzocht worden.

4.4.2 Nader bodemonderzoek

Op basis van de uitkomsten uit het verkennend bodemonderzoek, dat ter plekke van boring 39 een PAK-gehalte aanwezig is dat hoger dan de interventiewaarde is evenals een lichte verhoging van het gehalte minerale olie, is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Kruse, 6 april 2016, project 16016530). Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting.

In totaal zijn er 5 boringen verricht. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand, klei en leem. Plaatselijk zijn in de sporen bodemvreemd materiaal aangetroffen (zie tabel 3). Alleen in boring 39A zijn waarnemingen gedaan die verband houden met de sterke PAK-verontreiniging. Boring 104 is op 1.0 mv-mv gestaakt op harde onbekende laag (mogelijk een funderingslaag). Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.

De omvang van de PAK-verontreiniging is in voldoende mate in kaart gebracht. In de afperkende monsters overschrijdt het PAK-gehalte de maximale waarde voor klasse wonen niet. Er zijn geen verontreinigingen met minerale olie aangetoond. De verontreiniging staat niet in contact met het grondwater. Er heeft derhalve geen grondwateronderzoek plaatsgevonden. De omvang van de sterk PAK-houdende bodemlaag wordt geschat op circa 30 m2 x 0,3 meter=10 m3, maar er kan ook sprake zijn van een puntbron. Er is geen sprake van een geval van een ernstige bodemverontreiniging, omdat het omvangscriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond niet wordt overschreden. Op basis van de bodemkwaliteitskaart geldt voor dit gebied de maximale waarde 'schoon' (toepassingskaart bodemkwaliteitskaart). Sanering dient plaats te vinden tot op deze waarde.

Ten behoeve van de herontwikkeling wordt de verontreiniging met PAK gesaneerd. Hiervoor zal een plan van aanpak ter goedkeuring bij het bevoegd gezag (gemeente tubbergen) worden ingediend.

4.4.3 Verkennend asbestonderzoek puingranulaat

Kruse BV heeft een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de puinfundering (puingranulaat) onder de klinkerverharding, op 2 terreindelen in het plangebied. Het onderzoek en de resultaten zijn vervat in het rapport 'verkennend asbestonderzoek Almeloseweg 45 Tubbergen, project 17071692, 8 december 2017). Deze is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Het puingranulaat op de locatie is in 1998-1999 aangebracht, waardoor het valt onder de categorie asbestverdacht. Derhalve dient het asbestonderzoek van de puinfundering plaats te vinden. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat weergegeven.

Uit de grondboringen (verricht op 21 november 2017) die voorafgaand aan het verkennend asbestonderzoek zijn verricht (om de omvang van de puinverharding te bepalen), blijkt dat er sprake is van 2 terreindelen (deellocaties A en B, zie bijlagen rapport) waar puingranulaat is verwerkt onder de klinkerverharding.

Er zijn op 27 november 2017 in totaal 18 inspectiegaten gegraven (handmatig met een schop en boorhamer). Op het deel van circa 3980 m² (deellocatie A) zijn 14 inspectiegaten gegraven en op het deel van 240 m² (deellocatie B) zijn 4 inspectiegaten gegraven. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Op basis van de resultaten van de asbestanalyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Deellocatie A
- MM FF B bevat geen asbest;
- MM FF C bevat geen asbest;
- MM FF D bevat geen asbest.

Deellocatie B
Inspectiegaten B1, B2, B3 en B4 zijn asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” voor het puingranulaat ter plekke van deellocatie A dient te worden verworpen, aangezien geen asbest is aangetoond. De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” voor het puingranulaat ter plekke van deellocatie B dient te worden gehandhaafd, aangezien asbest is aangetoond. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Het onderzochte puingranulaat ter plekke van deellocaties A en B is met betrekking tot asbest geschikt voor hergebruik.

Het onderzochte puingranulaat ter plekke van deellocaties A en B is met betrekking tot asbest geschikt voor hergebruik.

4.4.4 Herbemonstering grondwater peilbuis 11

Peilbuis 11 is in het kader van het verkennend bodemonderzoek in maart 2016 door Kruse Milieu BV geplaatst (projectnummer 16007210). Peilbuis 11 is geplaatst waar in het verleden bestrijdingsmiddelen werden opgeslagen in een kast. Uit de analyseresultaten bleek dat het grondwater van peilbuis 11 onder meer zeer licht verontreinigd was met kwik (kwik is niet aangetoond in de bovengrond van boring 11). Door de gemeente wordt het zeer licht verhoogde kwikgehalte mogelijk in verband gebracht met de voormalige opslag van bestrijdingsmiddelen en mogelijk is er sprake van een geval van zorgplicht. In het rapport werd er geen relatie gelegd tussen de opslag van bestrijdingsmiddelen en de aanwezigheid van kwik in het grondwater. Nader grondwateronderzoek werd derhalve niet noodzakelijk geacht, aangezien er sprake was van een zeer licht verhoogd kwikgehalte (minder dan 2x de streefwaarde). Omdat er tijdens de eerste meting in 2016 mogelijk sprake is van een piekmeting is herbemonstering van het grondwater met betrekking tot kwik gewenst.

Kruse Milieu BV heeft het grondwater uit peilbuis 11 herbemonsterd conform BRK SIKB 2000, protocol 2002. Het grondwatermonster is geanalyseerd op kwik. De chemische analyses worden conform AS3000 uitgevoerd door Eurofins Analytico BV te Barneveld, een door de Raad voor Accreditatie erkend laboratorium voor analyses conform de AS3000-protocollen.

De veldwerkzaamheden zijn in mei 2019 uitgevoerd. Op 27 mei 2019 is peilbuis 11 doorgepompt voordat het grondwatermonster werd genomen. De briefrapportage van Kruse Milieu BV (kenmerk JKl/b/19.343, d.d. 28 mei 2019) is in Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Het voorpompen en bemonsteren hefet conform NEN 5744 plaatsgevonden met een laag debiet (tussen 100 en 500 ml/min). Er is op toegezien dat de grondwaterstand tijdens het voorpompen niet meer dan 50 cm is gedaald en dat er is bemonsterd met hetzelfde (of lager) debiet als waarmee is voorgepompt (bemonstering maximaal 200 ml/min in verband met vluchtige stoffen). De grondwatergegevens zijn in tabel 1 van de briefrapportage weergegeven.

Uit de briefrapportage volgt dat de waarde voor de pH normaal wordt beschouwd. De waarde voor EC wordt als licht verhoogd beschouwd. In het grondwatermonster is een hogere waarde voor de troebelheid gemeten dan voor natuurlijke troebelheid verwacht wordt. De peilbuis heeft voldoende rusttijd gehad na plaatsing (3 jaar). Ook is de peilbuis zorgvuldig en met een voldoende laag debiet afgepompt waardoor aangenomen wordt dat er geen sprake is geweest van een verstoord bodemevenwicht tijdens monsterneming, en dat de gemeten waarde voor troebelheid een natuurlijke oorzaak heeft (zwevende stoffen als lutum of silt in het grondwater). Zwevende delen kunnen leiden tot verhoogde meetwaarden in het grondwater als gevolg van matrixstoringen bij de analyse en ab- en adsorptie organische verbindingen en zware metalen aan deze zwevende delen.

Uit de resultaten van de briefrapportage is gebleken dat het grondwater in peilbuis 11 geen kwik bevat. Geconcludeerd kan worden dat de voormalige opslag van bestrijdingsmiddelen geen aantoonbare negatieve invloed heeft gehad op de grondwaterkwaliteit.

4.4.5 Conclusie

Met inachtneming van de uit te voeren sanering ten aanzien van de PAK-verontreiniging vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toetsing

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

In het kader van de woningbouwontwikkeling is door Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Tubbergeresweg (N343), de Almeloseweg (N746) en de Almeloseweg (richting centrum Tubbergen) ter plaatse van gevels van de te bouwen woningen. De volledige rapportage van het akoestisch onderzoek is in Bijlage 7 opgenomen.

De resultaten van het onderzoek zijn samengevat als volgt:

De wettelijke voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai is, per weg, 48 dB voor geluidgevoelige bestemmingen. Het uitgangspunt van de Wet geluidhinder (Wgh) is dat in nieuwe situaties zo veel mogelijk dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Indien hieraan niet kan worden voldaan moet met duidelijke redenen worden aangetoond op welke gronden hieraan niet kan worden voldaan.

De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB (binnenstedelijk project). Er is een hoogte van 2 meter aangehouden ten opzichte van de weg voor de nieuw aan te leggen geluidswal (overeenkomstig de hoogte van de bestaande wal langs de Tubbergeresweg).

Het college kan een hogere waarde verlenen, volgens artikel 110a lid 5 Wgh, in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting (vanwege de weg) van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot 48 dB:

a. onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel
b. overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De voorkeursvolgorde voor het treffen van maatregelen ter beperking van de geluidbelasting is op de eerste plaats bronmaatregelen (bijvoorbeeld beperken aantal voertuigen, toepassen ander wegdek of verlagen rijsnelheid), vervolgens overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidschermen) en tot slot gevelmaatregelen.

Het treffen van bronmaatregelen als het beperken van het aantal voertuigen is niet mogelijk. Het toepassen van een stiller wegdek zou een optie kunnen zijn (ZOAB of dunne deklagen). De reductie bedraagt ongeveer 3 dB. De kosten daarvan zullen echter bij de hogere waarde procedure afgewogen moeten worden tegen het bereikte resultaat voor de nieuw te bouwen woningen (bezwaren van financiële aard). Daarnaast zal er ter plaatse van enkele woningen nog steeds de voorkeursgrenswaarde worden overschreden. De snelheid op deze provinciale wegen kan eveneens niet verlaagd worden door initiatiefnemer.

Bij maatregelen in de overdracht moet gedacht worden aan een veel hogere wal of wal met daar bovenop een scherm. Aangegeven is door de gemeente in een eerder stadium van het onderzoek de wal niet hoger dan 2 meter te willen. Overdrachtsmaatregelen zijn hierdoor ook verder uitgesloten.

De nieuw te bouwen woningen, waarvoor een hogere waarde verleend moet worden, hebben minimaal één geluidluwe gevel.

Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer op de N343 wordt overschreden ter plaatse van 21 woningen binnen het plangebied. Er dient een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de N343. De hogere waarde die aangevraagd dient te worden bedraagt tussen de 53 en 58 dB.

De Almeloseweg vanaf de Tubbergeresweg naar het centrum van Tubbergen betreft een 30 km/uur weg en heeft om die reden geen wettelijke geluidszone. In het kader van de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is deze weg meegenomen in de berekening van de cumulatieve geluidsbelasting.

Ten behoeve van de bepaling van eventuele geluidwerende voorzieningen dient gerekend te worden met de cumulatieve geluidsbelasting exclusief de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder. Extra geluidwerende voorzieningen kunnen noodzakelijk zijn om het maximale binnenniveau niet te overschrijden. In de bijlage van het akoestisch onderzoek zijn de gecumuleerde geluidbelastingen in contouren weergegeven. Op basis van de gecumuleerde geluidbelasting is de situatie als volgt:
het maximale toelaatbare binnenniveau in woningen bedraagt 33 dB. Op grond van het Bouwbesluit dient de minimale gevelwering van een gebouw 20 dB te bedragen. Dit betekent dat bij een geluidbelasting vanaf 53 dB geluidwerende voorzieningen moeten worden getroffen. Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van 25 woningen de maximale geluidsbelasting hoger dan 53 dB is. Er dienen in dat kader geluidwerende voorzieningen te worden bepaald. Dit zal in een gevelweringonderzoek aangetoond moeten worden.

Tenslotte wordt opgemerkt dat de nieuwe woningen in het plangebied niet zullen zorgen voor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, aangezien er een woonfunctie wordt toegevoegd, dus een functie die gelijk is aan de omgeving.

Daarnaast is de invloed van het plan op de bestaande woningen onderzocht. Gevraagd is om inzicht te geven in de geluidsituatie van het plan ter plaatse van bestaande wegen. Daarbij is gerekend met de verkeersintensiteiten van de weg in het plangebied. In bijlage 4, van bijlage 7 zijn de invoergegevens en rekenresultaten weergegeven van de invloed van de betreffende weg in het plangebied op de bestaande woningen.

Uit de berekeningen blijkt dat de hoogste geluidbelasting ten gevolge van de betreffende weg in het plangebied ter plaatse van de bestaande woningen maximaal 45 dB bedraagt. De weg levert geen bijdrage ter plaatse van het al aanwezige geluid ten gevolge van de bestaande wegen. Daarnaast is tevens gebleken dat het geluid in de tuinen eveneens maximaal 45 dB bedraagt waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Tot slot zijn de effecten van mogelijke warmtepompen op de toekomstige woningen onderzocht. Deze warmtepompen mogen een bronvermogen hebben van maximaal 40 dB(A). Daarmee zullen deze geen negatieve invloed hebben op het referentieniveau (heersende niveai). Een goed woon- en leefklimaat wordt hiermee gewaarborgd.

Conclusie
- Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de N343 wordt overschreden ter plaatse van 21 woningen binnen het plangebied.
- Er dient een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de N343 van 53 tot 58 dB.
- Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer
op de N746 de voorkeursgrenswaarde nergens wordt overschreden ter plaatse van de woningen binnen het plangebied.
- Er hoeft geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de N746.
- Het blijkt dat de maximale cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer ter plaatse van de gevels van 25 woningen hoger dan 53 dB bedraagt. Er zijn voor deze woningen aanvullende maatregelen nodig om aan het gewenste binnenniveau van 33 dB te kunnen voldoen.
- Ter plaatse van de overige woningen wordt de waarde van 53 dB nergens overschreden zodat ter plaatse van deze woningen geen extra maatregelen aan de orde zijn.

- Het toekomstige plan heeft geen negatieve invloed op het geluidniveau ter plaatse van de bestaande woningen zodat een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt.

Wat betreft de om te zetten bedrijfswoning is voor geluid sprake van een bestaande situatie op grond van de Wet geluidhinder. Een dergelijke situatie hoeft niet nader getoetst te worden.

Railverkeerslawaai
Er zijn geen spoorwegen in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Industrielawaai
Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen, aangezien er ruimschoots voldaan wordt aan de benodigde afstand tussen het agrarische bedrijf en de nieuw te realiseren woningen. In paragraaf 4.2 is dit beschreven. Geconcludeerd wordt dat voor het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect 'geluid' geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het plan, met in achtneming van de maatregelen zoals beschreven onder het 'wegverkeerslawaai'.

Er wordt een hogere waarde procedure gevoerd ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de N343.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de realisatie van de woningen en omzetten van de bedrijfswoning in een reguliere woning worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen gerealiseerd.

Er worden 51 nieuwe woningen, waarvan 30 twee onder een kap woningen, 15 rijwoningen en 6 vrijstaande woningen gerealiseerd. Het aantal verkeersbewegingen aan motorvoertuigen voor halfvrijstaande woningen bedraagt 7,8 per woning, voor rijwoningen geldt een aantal van 7,4 en voor vrijstaande woningen wordt uitgegaan van 8,2 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent dat per dag 394 extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0021.png"
Figuur 4.2: worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 394 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 394 extra voertuigbewegingen.

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Toets

Aan de hand van de risicokaart Overijssel (figuur 4.3) is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. De dichtsbijzijnde risicofactoren zijn twee tankstations, beide op een afstand van circa 700 meter van het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0022.png"
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart, plangebied aangegeven met paarse cirkel (bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Bluswater en bereikbaarheid

In het kader van de beoordeling van bereikbaarheid is het plan voor advies voorgelegd aan de Brandweer. Een woonwijk met een grootte zoals mogelijk gemaakt wordt in dit bestemmingsplan dient via een tweede onafhankelijke route bereikbaar te zijn. De tweede onafhankelijke route mag afgesloten worden met een verwijderbare afsluiting. Er dient afstemming over deze verwijderbare afsluiting plaats te vinden met de hulpdiensten.

Naast de reguliere ontsluitingsroute van de woonbuurt die ontsluit op de Almeloseweg is een tweede onafhankelijke route van en naar het plangebied aanwezig. Dit betreft de route die wordt aangesloten op de Maatweg. Het fiets- en wandelpad fungeert tegelijkertijd als calamiteitenroute, waarvan in het geval van calamiteiten gebruik gemaakt kan worden. De calamiteitenroute wordt afgesloten met een beweegbare paal die alleen kan worden bediend door hulpdiensten. De woonbuurt is derhalve vanuit 2 zijden bereikbaar voor hulpdiensten. Onder normale omstandigheden, wanneer geen sprake is van een calamiteit, kan het pad alleen gebruikt worden door fiets- en voetverkeer van en naar de woonbuurt en is gebruik door autoverkeer niet mogelijk. In bijlage 8, waarop de openbare verharding en de routes in het plangebied te zien zijn is ook de situering van de palen weergeven.

4.9 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.

Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.

Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces
Door Tauw is een waterhuishoudingsplan opgesteld (bijlage 9), waarin de uitgangspunten ten aanzien van water zijn bepaald. Doelstelling van het waterhuishoudingsplan is om een duurzaam hemelwater- en afvalwaterstelsel te realiseren dat aan de geldende normen en uitgangspunten voldoet en in goede samenhang met de de andere functies van het gebied kan worden aangelegd. In het proces rondom de watertoets zijn afspraken gemaakt met Waterschap Vechtstromen en de gemeente Tubbergen met betrekking tot de watergerelateerde aspecten. De resultaten zijn verwerkt in het waterhuishoudingsplan.

Riolering en afvalwater Voor het plangebied wordt uitgegaan van een volledig gescheiden systeem wat betekent dat het hemelwater in een eigen afvoerstelsel volledig gescheiden van het afvalwater (huishoudwater en eventueel bedrijfsafvalwater) wordt verwerkt. Het afvalwater neemt beperkt toe door de ontwikkelingen in dit plan. Het betreft de bouw van circa 50 woningen. De totale hoeveelheid huishoudelijk afvalwater komt daarmee op 20 m3/dag, met een maximum van 2 m 3 /uur. Het afvalwater wordt onder vrij verval aangesloten op de riolering in de Maatweg. Het rioolstelsel is onlangs vergroot (beton ø 300 mm) en heeft voldoende capaciteit om de toename van het afvalwater te verwerken. Het functioneren van de riolering in de Maatweg wordt niet nadelig beïnvloed. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel maar zal ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen worden.

Waterkwaliteit Vanuit het plangebied wordt hemelwater via bergingsvoorzieningen geïnfiltreerd en geborgen. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden. Het hemelwater afkomstig van het oppervlaktewater percoleert via de bodems van de voorzieningen. Dit zorgt voor filtering van het hemelwater.

Berging hemelwater
Door de ontwikkelingen neemt het verhard oppervlak af van circa 12000 m2 naar circa 8250 m2 (zie paragraaf 5.3, tabel 6). In het plan is meer dan 10 % ruimte gereserveerd voor bergingsvoorzieningen. De gemeente en het waterschap hanteren bij een ‘binnenstedelijke herontwikkeling’ een bergingseis van 20 mm. In het ontwerp is echter uitgegaan van een veel ruimere maatgevende neerslaghoeveelheid namelijk 40 mm. Hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak wordt geïnfiltreerd en geborgen in de voorzieningen (centrale wadi en zaksloten aan de oostgrens van het plangebied). Door de aanwezigheid van leemlagen dient de bodem ter plaatse van de centrale wadi bewerkt te worden zodat het water goed in de bodem kan zakken. Wanneer de bergingsvoorzieningen helemaal vol zijn en het maximumwaterpeil is bereikt vindt er een overstorting plaats naar het oppervlaktewatersysteem in het zuidoosten van het plangebied. Het oppervlaktewatersysteem buiten het plangebied wordt hierdoor niet zwaarder belast en het water wordt niet naar benedenstrooms afgewenteld. Het watersysteem in het plangebied is klimaatrobuust ontworpen. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de bergingsvoorzieningen in het plangebied.

Teneinde droge voeten te houden is bij het stedenbouwkundig ontwerp uitgegaan van de bestaande grondwaterpeilen. Omdat delen van het plangebied niet voldoen aan de toekomstige ontwateringseisen, door storende lagen en een relatief lage maaiveldhoogte, wordt geadviseerd het plangebied (plaatselijk) op te hogen, het gehele plangebied te diepploegen/mengwoelen om storende leemlagen te doorbreken en drainage aan te leggen om pieken van de grondwaterstanden te verlagen.

Om aan te sluiten op de omgeving worden hoogteverschillen op de randen van het plangebied opgevangen door zaksloten. Ten gevolge van de inrichting van de planontwikkeling ontstaan er geen negatieve effecten op de omgeving.

Hoogte plangebied ten opzichte van omliggende percelen
Het plangebied is gelegen op de flank van de Tubberger Esch. Het maaiveld verloopt in zuidoostelijke richting van circa NAP + 27 tot circa NAP + 22,5 meter. In het waterhuishoudingsplan, die als bijlage 9 bij deze toelichting is gevoegd, zijn deze hoogtes op afbeelding weergegeven. Ter plaatse van het voormalige tuincentrum varieert de maaiveldhoogte grotendeels tussen de NAP +24,5 en de +25 meter. Dit gedeelte is voor de aanleg van het tuincentrum vermoedelijk deels opgehoogd en geëgaliseerd.

Het grasland in het oosten van het plangebied is lager gelegen en heeft een gemiddelde maaivelhoogte van NAP 23,2 meter. In het waterhuishoudingsplan zijn de maatregelen benoemd die vereist zijn om voldoende ontwateringsdiepte te creeren voor de woningen.

Om robuust, grondwaterneutraal en voldoende ontwateringsdiepte te garanderen dient het huidige maaiveld in het oosten van het plangebied opgehoogd te worden. De ophoging biedt daarnaast kansen voor extra waterberging in de bodem en een betere doorlatendheid.

Vanuit het waterhuishoudingsplan wordt geadviseerd om het afwerkpeil van de kavels (tuinen) circa 0,15 meter hoger aan te leggen dan het straatpeil. Aangenomen wordt dat vrijkomende grond uit het wegcunet en de rioleringssleuven gebruikt kan worden voor de ophoging van de kavels. De nieuwe straatpeilen van het plangebied worden dusdanig ontworpen dat er wordt aangesloten op de plaatselijke structuren (bebouwing, infrastructuur, enzovoorts). Voorkomen moet worden dat het hemelwater vanaf het plangebied afstroomt richting de bestaande tuinen van de omliggende lager gelegen woningen en hierdoor wateroverlast ontstaat.

In het meest noordelijke gedeelte dient het maaiveld opgehoogd te worden tot maximaal circa NAP + 24,2 meter. De huidige maaiveldhoogte is hier gemiddeld circa NAP +23,6 meter. Dit gemiddelde ophoging is circa 0,3 meter over een oppervlakte van circa 3000 m2 (= ophogen met 900 m3).

In het zuiden van het plangebied is de gemiddelde maaiveldhoogte NAP +23,1 meter. Dit gebied dient opgehoogd te worden tot maximaal circa NAP +23,6 meter. De gemiddelde ophoging is circa 0,3 meter over een oppervlakte van circa 4500 m2 (= ophogen met circa 1350 m3 ).

Door de ophoging van het maaiveld wordt de grondwaterstand (beperkt) beïnvloed. Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 van het waterhuishoudingsplan fungeert het relatieve dunne watervoerende pakket als tijdelijke buffer van hemelwater. Door de ophoging zal de capaciteit van de tijdelijke buffer toenemen en de grondwaterstand ook hoger worden indien geen aanvullende maatregelen getroffen worden ten aanzien van de afvoer van het water. Geadviseerd wordt de ophoging in combinatie uit te voeren met aanvullende maatregelen ten aanzien van de ontwatering zoals de aanleg van drainage.

Aansluiten op de omgeving
In het noorden sluit het plangebied aan op de Almeloseweg met een hoogte van circa NAP + 25,8 meter. Een aantal woningen zijn aan de achterzijde bereikbaar via een pad dat aansluit op de Almeloseweg. Het pad en de achterzijde van de woningen wordt zodanig aangesloten op het plangebied dat wateroverlast wordt voorkomen (in paragraaf 4.3 is de aansluiting weergegeven).

In het oosten sluit het plangebied aan op de bebouwing aan de Maatweg. In het plangebied wordt door een greppel het hoogteverschil tussen het plangebied en de bebouwing aan de Maatweg opgevangen (zie paragraaf 5.4.3 van het waterhuishoudingsplan).

De conclusie is dat de randen van het plangebied zonder problemen kunnen aansluiten op de bestaande NAP-hoogten van de omliggende structuren.

4.10 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (de voormalige Ecologische hoofdstructuur, afgekort NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet Natuurbescherming, Barro) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan flora en fauna (Natuurbank Overijssel, 18 januari 2018, project 866, versie 1.1), zie ook bijlage 12. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

Nationaal natuurnetwerk
Het plangebied ligt niet in of direct naast gronden die tot het NNN behoren. Gronden die tot het NNN behoren liggen op 650 meter afstand ten noordwesten en op 880 meter afstand ten zuidoosten van het plangebied. De invloedssfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op gebieden buiten het plangebied heeft. De voorgenomen activiteit heeft daarom geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Springendal en Dal van de Mosbeek ligt op 4 kilometer ten oosten van het plangebied. De invloedssfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor deze geen negatief effect heeft op Natura2000-gebied.

Er hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Beschermde soorten
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen verstoren en te vernielen.

Het plangebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vleermuis-, amfibieën- en vogelsoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige vleermuis-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er ook rust- en/of voortplantingslocaties en nestelen er vogels in de bebouwing en de beplanting.

Van de meeste vogelsoorten die in het plangebied nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats, maar mogelijk nestelen er ook huismussen in het plangebied. Nestenplaatsen van de huismus zijn jaarrond beschermd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Om de functie van de te slopen bebouwing voor huismussen vast te kunnen stellen is aanvullend onderzoek vereist.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden/verwonden en het opzettelijk beschadigen/vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. De functie van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd.

Vleermuizen benutten het plangebied als foerageergebied en bezetten mogelijk een verblijfplaats in het woonblok Almeloseweg 51/51a. Nader onderzoek is verplicht om de functie van dit woonblok voor vleermuizen vast te kunnen stellen. De betekenis van het plangebied als foerageergebied wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast. Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen effect op het NNN.

Conclusie
Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek en het vleermuisonderzoek 2017 is een redelijk beeld verkregen van de aanwezigheid en functie van het plangebied voor beschermde soorten. De betekenis van het woonblok Almeloseweg 51/51a voor de huismus en vleermuizen is echter nog niet bekend. Nader onderzoek is verplicht om de functie van het gebouw voor deze soorten vast te kunnen stellen. De aanwezigheid van beschermde diersoorten in het overige deel van het plangebied vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. De voorgenomen activiteiten leiden ook niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Vleermuizenonderzoek
Door Natuurbank Overijssel is tevens, als vervolg op het quick scan onderzoek naar natuurwaarden een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek en de conclusies zijn vervat in 'vleermuisonderzoek Almeloseweg 45 in Tubbergen' (project 1330, versie 1, 5 december 2017).

De conclusies van het onderzoek zijn als volgt: door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek en het vleermuisonderzoek 2017 is een redelijk beeld verkregen van de aanwezigheid en functie van het plangebied voor beschermde soorten. De betekenis van het woonblok Almeloseweg 51/51a voor de huismus en vleermuizen is echter nog niet bekend. Nader onderzoek is verplicht om de functie van het gebouw voor deze soorten vast te kunnen stellen. De aanwezigheid van beschermde diersoorten in het overige deel van het plangebied vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. De voorgenomen activiteiten leiden ook niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Nader onderzoek naar de huismus en vleermuizen ter plaatse van Almeloseweg 51/51 dient te worden uitgevoerd. Voor het overige geeft het aspect 'ecologie' geen belemmering voor uitvoering van het plan.

Nader onderzoek huismus en vleermuizen

Door Natuurbank Overijssel is een nader onderzoek uitgevoerd ter plaatse van Almeloseweg 51/51a in Tubbergen. De resultaten zijn vervat in de rapportage 'Natuurwaardenonderzoek Almeloseweg 51/51a te Tubbergen', project 1684 versie 1.0, 7 november 2018. Dit rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De conclusies zijn hieronder samengevat weergegeven.

De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder voorjaar vogels in de beplanting, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten grondgebonden zoogdieren er een rust- en/of voortplantingslocatie. Vleermuizen benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied; geschikte verblijfplaatsen ontbreken in het plangebied en het plangebied heeft geen functie als vliegroute.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd). De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het gebied voorkomende vogel-, amfibieën-, en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. De functie en betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen plannen niet aangetast. In het kader van de zorgplicht worden geen specifieke matregelen voorgesteld.

Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden

Onderhavig plan maakt woningbouw mogelijk. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt stikstof en mogelijk ammoniak uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. Door Natuurbank Overijssel is een onderzoek uitgevoerd om de effecten van deze emissie op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden te onderzoeken (projectnummer 1998, versie 1.1 d.d. 14 augustus 2019). De rapportage is in Bijlage 15 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Veel Natura2000-gebieden gebieden zijn kwetsbaar voor stikstofdepositie; stikstofdepositie vormt een bedreiging voor verschillende Habitattypen en de leefomgeving van verschillende Habitatsoorten. Om het effect van deze emissie te onderzoeken heeft Natuurbank Overijssel een zogenaamde Aeriusberekening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase, zie Bijlage 15. In dit rapport wordende gehanteerde uitgangspunten voor het berekenen van de emissie/depositie besproken, evenals de berekende depositie in Natura 2000-gebied. De uitgevoerde Aerius-berekening geeft antwoord op de volgende onderzoeksvragen:

  • 1. Hoe groot is de stikstofdepositie in Natura 2000-gebied als gevolg van alle werkzaamheden, die moeten leiden tot de realisatie van de nieuwe woningen in het plangebied?
  • 2. Hoe groot is de stikstofdepositie in Natura 2000-gebied als gevolg van de bewoning van de nieuwe woningen in het plangebied?

Het plangebied zelf behoort niet tot Natura 2000. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied ligt op vier kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied Springendal & Dal van de Mosbeek. Het voornemen is om nieuwe woningen te realiseren in het plangebied. Om de woningen te kunnen bouwen dient de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt te worden en het terrein bouwrijp gemaakt te worden, inclusief tijdelijke bouwwegen. Om te kunnen bouwen hoeft er niet geheid te worden en er wordt geen rekening gehouden met bronbemaling. Om de volledige emissie/depostitie van Nox, als gevolg van het bouwen en bewonen van 52 woningen te kunnen berekenen, wordt onderscheid gemaakt in de ontwikkel- en gebruiksfase.

De emissie/depositie NOx in Natura 2000-gebied zijn berekend met de Aerius Calculator. In hoofdstuk 4 van de Aerius-berekening (Bijlage 15) zijn de gehanteerde methode en de gebruikte parameters en kengetallen beschreven. In hoofdstuk 5 van de Aerius-berekening zijn de resultaten weergegeven.

Conclusie

Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er géén meetbare verhoging van de depositie van NOx of NH3 plaats in Natura2000-gebied als gevolg van de bouw en bewoning van de woningen in het plangebied. Voor details van de berekening van zowel de aanleg- als gebruiksfase wordt verwezen naar de rapportage.

Conclusie
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied ende lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

Algehele conclusie is dat er vanuit ecologie geen belemmeringen zijn, rekening houdend met de voorwaarden die genoemd ten aanzien van bezette vogelnesten. Daarnaast leidt de emissie (NOx en NH3) als gevolg van de aanleg en gebruiksfase van het plan niet tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied waardoor de ontwikkeling niet leidt tot verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

4.11 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0023.png" Figuur 4.4 uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: gemeente Tubbergen)

Toets

Stuwwalhellingen met een plaggendek kennen een hoge verwachting voor resten uit alle perioden. Archeologische resten afgedekt door een plaggendek dieper gelegen dan 50 cm zijn daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor goed geconserveerd.

De gronden die aangemerkt zijn als 'bufferzone rond erf, havezate en bedehuis' kennen een hoge verwachting voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Voor beide gebieden geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2500 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Voor gebieden kleiner dan 2500 m2 geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. In het bestemmingsplan 'Tubbergen' is het beleidsadvies vertaald en is een soortgelijke regel opgenomen. Het plangebied is groter dan 2500 m2, waardoor archeologisch onderzoek vereist is. In de navolgende paragrafen (4.11.1 e.v.) zijn de resultaten van het uitgevoerde archeologische onderzoek opgenomen.

4.11.1 Bureauonderzoek, verkennend en karterend booronderzoek

Door Hamaland is archeologisch bureauonderzoek, verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 16 bij deze toelichting gevoegd.

Samengevat zijn de resultaten van dit onderzoek als volgt: op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat er een hoge verwachting is op aaanwezige archeologische vindplaatsen vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem ter plaatse van de kassen en het daarnaast gelegen zuidelijk terrein is verstoord. Is het ovierge oostelijk en westelijk deel van het plangebied is een intacte bodem aangetroffen, met onder de subrecente bouwvoor en erfverharding een plaggendek op de natuurlijke ondergrond; (gestuwd) dekzand en/of keileem. Hoewel de afzonderlijke bodemlagen zijn gezeefd, zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen. Hierbij is als kanttekening te plaatsen dat eventueel aanwezige vindplaatsen snel gemist worden met een verkennend booronderzoek. Hiervoor is het grid noch de boordiameter toereikend.

In overleg met de adviseur van het bevoegd gezag is als vervolg op het verkennend onderzoek besloten om karterend booronderzoek uit te voeren in die delen van het plangebied die een intacte bodemopbouw hebben. Dit betreft het deel ten westen en ten oosten van de kassen van het tuincentrum. Hierbij is vastgesteld dat de ondergrond in het westelijk deelgebied grotendeels is verstoord. In het oostelijke deelgebied is sprake van een intacte eerdlaag, die op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en de aanwezigheid van subrecent glas, op maximaal 150 jaar oud wordt geschat. Tijdens het karterend booronderzoek zijn geen relevante archeologische niveaus of relevante archeologische indicatoren aangetroffen.

Door de (voormalige) regioarcheoloog, de heer J.A.M. oude Rengerink is geadviseerd om ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied een vervolgonderzoek uit de voeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Dit advies is overgenomen door de gemeente Tubbergen. Door Hamaland Advies is een Programma van Eisen voor het proefsleuvenonderzoek opgesteld, dat door de gemeente Tubbergen is goedgekeurd en vastgesteld.

Archeologisch onderzoek in verband met uitbreiding plangebied (betrekken perceel Almeloseweg 51/51a)
In verband met het betrekken van het perceel Almeloseweg 51/51a in het plangebied is door Hamaland een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd op het perceel. De resultaten zijn vervat in bijlage 17 (rapportage als aanvulling op eerdere rapport). Er zijn uitsluitend subrecent verstoorde bodems aangetroffen. Geadviseerd is om het gebied vrij te geven. Het rapport is voorgelegd aan de regio-archeoloog. Hij onderschrijft de conclusies uit het rapport en adviseert het terrein vrij te geven voor wat betreft archeologie.

4.11.2 Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven

Op 7 april 2017 is het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vervat in een rapport (bijlage 18).

Op verzoek van omwonenden is, in afwijking van het Programma van Eisen een derde proefsleuf gegraven ter plaatse van het meest oostelijke gedeelte van het plangebied, omdat deze locatie dichter bij de locatie zou zijn gelegen waar in het verleden door een van de buurtbewoners archeologische vondsten zijn gedaan. In afwijking van het Programma van eisen is in overleg met en na goedkeuring van de opdrachtgever en de bevoegde overheid de derde proefsleuf gegraven en is een schriftelijke aanvulling op het Programma van Eisen door beide ondertekend.

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

Ter plaatse van het noordelijke weideperceel heeft zandwinning plaatsgevonden (zie proefsleuf nr. 1). Daarbij is het zand tot op variabele diepte afgegraven. De daarbij ontstane bodemverstoring werd in de richting van het zuidelijke deel van dit perceel minder diep en werd in noordelijke richtings steeds dieper. Binnen deze zone is geen sprake meer van een intacte bodemopbouw of van een intacte top van de natuurlijke afzettingen. Slechts de onderzijde van zeer diep ingegraven archeologische sporen zou ter plaatse van het meest zuidelijke deel van dit perceel nog bewaard kunnen zijn gebleven.

Ter plaatse van het westelijke weideperceel (zie proefsleuf nr. 2) is eveneens sprake geweest van de afgraving van de oorspronkelijke bodem. Ter plaatse van de proefsleuf was deze afgraving echter beperkt gebleven tot net boven de top van de natuurlijke ondergrond. Oudere antropgene ophooglagen waren hier vrijwel niet meer aanwezig, op een plaatselijk restant van het oorsponkelijke akkerdek na. Er werden een rij klein paalkuiltjes (met bewaard gebleven houtresten) en een waterkuil aangetroffen. In de sporen en het restant van de oude akkerlaag is geen vondstmateriaal aangetroffen.

Ter plaatse van het oogstelijke weideperceel, waar de derde proefsleuf is gegraven, was sprake van een tweedeling. Ter plaatse van het noordelijke deel van de proefsleuf is een depressie met een vertrappelde laag aangetroffen, alsook een vermoedelijke aanzet naar een greppel aan de noordzijde. De sporen kunnen worden gerelateerd aan de inrichting van het terrein zoals dit nog wordt weergegeven op oude kaarten uit de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw. Vermoedelijk lag hier een veedrift. In de greppelvulling en de bodemlaag die ter plaatse van de beide sporen werd aangetroffen is vondstmateriaal uit de Nieuwe Tijd aangetroffen. Ter plaatse van het zuidelijke deel van de proefsleuf zijn diepploegsporen aangetroffen, die in zuidelijke richting steeds dieper in de natuurlijke ondergrond waren ingesneden. Daar werden geen archeologische sporen of vondsten aangetroffen.

Er zijn ter plaatse van het onderzoeksgebied geen sporen of vondsten aangetroffen die dateren uit de periode voorafgaand aan de Nieuwe Tijd. In de meeste sporen is geen (dateerbaar) vondstmateriaal aangetroffen.

In het algemeen kan worden gesteld dat het terrein in de Nieuwe Tijd en vermoedelijk al in de Late Middeleeuwen een agrarische functie heeft gehad, waarvan bepaalde inrichtingselementen die sporen nalaten in de bodem (voor een deel) bewaard zijn gebleven. Gezien de vrij natte omstandigheden binnen een groot deel van het onderzoekgsgebied,mogelijk als gevolg van kwel, zal het terrein gedurende de meeste perioden een meer extensieve functie hebben gehad en/of in gebruik zijn geweest voor agrarische doeleinden. Daar waar de natuurlijke ondergrond hoger ligt of heeft gelegen, is het terrein gehavend als gevolg van diepploegen en zandafgravingen. Met betrekking tot het gedeelte waar zandwinning heeft plaatsgevonden kunnen geen uitspraken worden gedaan over de bodemkundige en archeologische situatie voorafgaand aan de zandwinning.

Zowel op basis van de fysieke alsook de inhoudelijke criteria, zoals vastgelegd in het Deelproces Waarderen van de KNA 4.0, deel II, Bijlage IV, is geen sprake van een als behoudenswaardig aan te merken archeologische vindplaats. Het bij het proefsleuvenonderzoek aangetroffen vondstmateriaal zal worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van de Provincie Overijssel, waarbij de in paragraaf 5.3.5 beschreven de-selectie van een deel van het vondstmateriaal zal worden toegepast. Er zijn geen nadere conserveringsmaatregelen noodzakelijk om het te deponeren materiaal te stabiliseren.

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt nader onderzoek ter plaatse van het onderzoeksgebied niet noodzakelijk geacht.

4.11.3 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in het plangebied gelegen zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.12 Verkeer / parkeren

4.12.1 Verkeer

In figuur 4.5 is de verharding in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBBPDEESCH-VG02_0024.png"

Figuur 4.5: situatie verharding (bron: Building Design Architectuur)

De wegen in het plangebied betreffen 30 km-wegen. Ter plaatse van de aansluiting op de Almeloseweg zal een inritconstructie worden aangelegd. De ontsluiting van de woonbuurt loopt in feite rond. Aan de oostzijde is een doodlopende weg met keerlus aanwezig.

Er wordt een voetpad aangelegd door de gehele buurt heen, langs één zijde van de weg. Fiets- en voetverkeer kan ook via het aanwezige pad gelegen achter de woningen aan de Almeloseweg 37, 39 en 41 van en naar de Almeloseweg. Dit betreft in de huidige situatie een openbare weg. Deze situatie wijzigt in de nieuwe situatie. De woningen die nu een achteruitgang/uitrit op dit pad hebben, behouden deze ook in de nieuwe situatie. Op de aansluiting van het pad met de nieuwe woonstraat wordt een voorziening (bijvoorbeeld een zogeheten 'kissing gate') aangelegd waardoor er alleen een doorgang voor wandelaars mogelijk is van en naar de nieuwe buurt. Fietsverkeer zal via de hoofdontsluiting aan de Almeloseweg en de verbinding via de Maatweg plaatsvinden.

Er wordt daarnaast voorzien in een calamiteitenroute langs de Maatweg, die eveneens gebruikt kan worden als de reguliere ontsluitingsroute om welke reden dan ook niet te gebruiken is (bijvoorbeeld bij onderhoud). Het gebruik van de calamiteitenroute voor automobilisten zal ook hier worden voorkomen door een paal te plaatsen die alleen bedienbaar is door de hulpdiensten. Deze weg vormt daarnaast een reguliere route voor fietsers en voetgangers.

Verkeerskundige effecten ontwikkeling In het kader van de ontwikkeling van het woningbouwplan is door Goudappel Coffeng onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige gevolgen van de ontwikkeling van het terrein van het voormalige tuincentrum en omliggende gronden voor woningbouw en de mogelijke lichthinder die de woningen aan de Almeloseweg 44 en 50 kunnen ondervinden van de koplampen van de auto's die vanaf de inrit van De Esch links of rechts afslaan op de Almeloseweg. Dit onderzoek (25 juni 2019, kenmerk 002369.20180625.N1.01, is als bijlage 19 bij deze toelichting gevoegd. Onderzocht is hoeveel extra verkeer er ontstaat door de ontwikkeling, waar dit gaat rijden en of dit als acceptabel kan worden aangemerkt (wat betreft drukte en veiligheid).

In het rapport worden naast de gekozen hoofdontsluitingsroute via de Almeloseweg ook mogelijke andere ontsluitingsroutes (ontsluiting op Tubbergeresweg (N343), via Almeloseweg en Maatweg, via 'verlengde Oranjestraat' ) en voor- en nadelen van deze routes besproken.

In publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging waarin de totale verkeersgeneratie per woning opgenomen is. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig tot niet stedelijk' en ligging 'rest bebouwde kom'. De CROW-publicatie geeft een minimum en maximum kengetal. Er is uitgegaan van een gemiddelde van deze twee getallen. Er zijn namelijk geen specifieke kenmerken van de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie die de verkeersgeneratie vooraf laten afwijken (of anders maken dan) dan een gemiddelde ontwikkeling van deze functies op een vergelijkbare locatie.

Voor rijwoningen geldt een kencijfer van 7,4, voor twee onder een kap woningen geldt een kencijfer van 7,8 en voor vrijstaande woningen geldt een kencijfer van 8,2 verkeersbewegingen. Dit betekent op basis van het bouwplan voor 15 rijwoningen, 30 twee onder een kapwoningen en 6 vrijstaande woningen dat er 394 verkeersbewegingen verkeersbewegingen ten gevolge van het plan zullen plaatsvinden.

In het rapport wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie van 500 ritten (circa 60 woningen) van en naar het plangebied, dus meer woningen dan onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt.

Conclusie van het rapport is de woningbouwontwikkeling op de meeste omliggende wegen nauwelijks effect heeft. De verkeersstromen die gegenereerd worden door het plan zijn beperkt in verhouding met de reeds aanwezige verkeersintensiteiten. In de analyse is uitgaan van een 'worst case'-scenario waarin het plan 500 ritten gegenereerd. Dit is circa 15% meer dan de werkelijk verwachte verkeersgeneratie. De toename van de verkeersstromen ten gevolge van het plan is het grootst op de Almeloseweg. Onderzocht is of deze weg de toekomstige verkeersintensiteiten inclusief de verkeersstromen die gegenereerd worden door het plan verkeersveilig kan verwerken. Conclusie is dat de huidige vormgeving voldoet voor een verkeersveilige verkeersafwikkeling van de toekomstige verkeersstromen op deze weg. Wel wordt aangeraden om het troittoir aan de noordzijde van de Almeloseweg ten westen van de nieuwe aansluiting) consistenter vorm te geven.

De wegen kunnen zowel de huidige intensiteiten als de intensiteiten als gevolg van de ontwikkeling zonder problemen verwerken. Vanuit het oogpunt van verkeer zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.

Daarnaast is door LBP Sight onderzoek (kenmerk V087224aa.19A47JU.st, d.d. 18 juli 2019) verricht naar de mogelijke hinder die de woningen aan de Almeloseweg 50, 44 en 40 kunnen ondervinden van de koplampen van het uitrijdende verkeer op de Almeloseweg dat links of rechts afslaat. Het onderzoek naar lichthinder is als Bijlage 21 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Door Goudappel Coffeng is een notitie opgesteld om het aantal vertrekkende voertuigen uit het plangebied per etmaal in beeld te brengen (kenmerk 002369.20190709.N1.01, d.d. 9 juli 2019). Deze notitie is als Bijlage 20 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

In het rapport van Goudappel met kenmerk 002369.20190709.N1.01 is de volgende verkeersgeneratie (vertrekkende motorvoertuigen) uit het plangebied aangegeven:

  • 8.00-9.00 uur: 36 mvt;
  • 17.00-18.00: 13 mvt;
  • 7.00 - 19.00: 191 mvt;
  • 19.00 - 23.00: 34 mvt;
  • 23.00 - 7.00: 25 mvt.

In het rapport van Goudappel met kenmerk 002369.20180625.N1.01 van 25 juni 2019 is aangegeven dat rekening gehouden moet worden met de hoogte van ramen in de woningen, de afstand tussen voertuig en woning, de weghoogten en de hoogte en afstelling van de koplampen van motorvoertuigen. Op basis daarvan komt Goudappel tot de conclusie dat de bundel van de koplamp niet direct in de ramen van de betreffende woningen zullen schijnen. Eventueel te ondervinden hinder bestaat uit diffuus of verstrooid licht afkomstig van koplampen van voertuigen die bij donker uit het plangebied rijden.

De periode van 19.00 tot 23.00 uur is vooral van belang, omdat dit de periode is waar het donker kan zijn en gebruik gemaakt zal worden van de woonkamer. In de winterperiode zal dit nog iets langer zijn, omdat het vanaf circa 17.00 uur donker is. Voor de zomerperiode is dit korter, omdat de zon dan later onder zal gaan. LBP Sight gaat ervan uit dat er alleen sprake kan zijn van hinder wanneer de verlichtingssterkte door de koplampen hoger zal zijn dan de verlichtingssterkte die ontstaat door daglicht. Dat is het geval in de periode van 19.00 tot en met 23.00 uur. In de zomerperiode is de periode iets korter, in de waterperiode iets langer.

LBP Sight stelt op basis van de notitie van Goudappel (002369.20190709.N1.01) dat het aantal autobewegingen dat het plangebied in deze periode verlaat beperkt is. Het gaat om 34 auto's in de periode van 4 uur. Dat betekent dat er gemiddeld iedere 7 minuten een auto het plangebied in of uitrijdt. Aangezien alleen de koplampen van vertrekkende auto's voor de beoordeling relevant zijn, gaat het om één beweging per 14 minuten. Gelet op deze beperkte frequentie zal de ondervonden overlast zeer beperkt zijn.

De woning aan de Almeloseweg 50 is direct gelegen tegenover de uitrit van het plangebied De Esch. Voor de woningen Almeloseweg 44 en Almeloseweg 40 geldt dat deze op de weg richting het centrum van Tubbergen zijn gelegen.Voor de woning aan de Almeloseweg 50 gaat het dus om de auto’s die in de richting van de woning het plangebied uitrijden. Voor de woningen Almeloseweg 44 en 40 geldt dat het om de lichtbundel gaat die richting die woningen schijnt zodra de auto vanuit het plangebied de weg richting het centrum van Tubbergen opdraait. In Bijlage 21 zijn de resultaten van de (mogelijk) te ondervinden hinder van licht beschreven.

Voor de woning aan de Almeloseweg 50 is een grote haagbeuk aanwezig. Deze haag is het hele jaar voorzien van blad. In de periode dat de haag groen is, zal van instraling van licht als gevolg van het vertrekkend verkeer geen sprake zijn. Ook in de winterperiode is de haag bladdragend. Zoals op bovenstaande foto's te zien is, is de bladdichtheid dan minder, het blad kleurt bruin. In de periode zal de haagbeuk beperkt licht doorlaten. Gezien de afschermende werking van de haag tussen de lichtbundel en de woning zal er in de zomer en herfst geen lichthinder ontstaan. Een deel van de winter en het voorjaar zal de haag in bepekte mate licht doorlaten. Hierdoor zal een deel van het licht van koplampen in de woning kunnen schijnen. Gelet op het beperkt aantal auto´s dat het plangebied via de uitrit verlaat, zijn wij van oordeel dat de beperkte instraling niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.

De woning aan de Almeloseweg 44 wordt bijna volledig afgeschermd door een grote coniferenhaag. Coniferen zorgen alle seizoenen voor een goede afscherming. Hierdoor zal de lichtbundel van de auto's vanuit het plangebied niet op de gevel schijnen. Voor de woning aan de Almeloseweg 40 zal de lichtbundel van de auto zodra deze de woning bereikt al in dezelfde richting als de weg schijnen. Op dit punt onderscheidt de verlichting zich niet van de andere auto's die gebruikmaken van de Almeloseweg.

Geconcludeerd wordt dat lichthinder voor de woningen langs de Almeloseweg 50, 44 en 40 niet in betekenende mate zal zijn en daarmee acceptabel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.12.2 Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het (facet)bestemmingsplan 'parkeren Tubbergen', is op 28 mei 2018 is vastgesteld. Middels dat bestemmingsplan wordt de beleidsnotitie ‘Bouwen en parkeren 2018’ van toepassing verklaard op bestemmingsplannen.

Algemeen
Artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de mogelijkheid om zogenaamde 'wetsinterpreterende regels' op te nemen in het bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening' in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Op basis hiervan is het mogelijk om in het bestemmingsplan een regeling voor parkeren op te nemen.

In dit geval vormt de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de basis voor de in dit plan opgenomen regeling voor parkeren waarbij voor de regels zelf de voormalige bepalingen van de bouwverordening zijn gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte.

Parkeren op eigen erf
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden, voor de uitleg van het begrip 'erf' wordt aangesloten bij de definitie uit het Besluit omgevingsrecht) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen erf worden gerealiseerd. Indien er op het eigen erf onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van één van de afwijkingsmogelijkheden, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.

Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.

Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.

In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.

In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.

Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' voor de afmetingen van parkeergelegenheden. Indien tijdens de planperiode deze beleidsnotitie wordt gewijzigd, wordt verwezen naar het nieuwe beleid.

Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.

Voor wat betreft de ontwikkeling in het plangebied wordt uitgegaan van de zone ‘rest bebouwde kom’.

In het plangebied worden 15 rijwoningen, 30 twee onder een kapwoningen en 6 vrijstaande woningen gebouwd. Voor de vrijstaande woningen geldt dat per woning 2,3 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Voor de twee-onder-één-kap woningen geldt dat per woning 2,2 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Voor een rijwoning geldt een norm van 2,0. Deze normen zijn inclusief bezoekersparkeren (0,3).

Dit betekent dat er, conform de beleidsnotitie ‘Bouwen en parkeren 2018’, in totaal afgerond 110 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd moeten worden.

Te realiseren parkeerplaatsen
Een groot gedeelte van de woningen (28 woningen) krijgt een lange oprit met garage. Dit betekent een capaciteit van 1,3 per woning. Dit betekent de realisatie van 36,4 parkeerplaatsen. Bij 8 woningen wordt een dubbele oprit met garage gerealiseerd. Hiervoor geldt een capaciteit van 1,8, zodat hiermee 14,4 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Bij 9 woningen wordt een enkele oprit zonder garage gerealiseerd. Hiervoor geldt een capaciteit van 0,8, dus dit zorgt voor 7,2 parkeerplaatsen.

Dit betekent dat er in totaal 58 parkeerplaatsen (36,4+14,4+7,2) op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit zorgt ervoor dat er nog 52 parkeerplaatsen (110-58) benodigd zijn. Er worden 55 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze openbare parkeerplaatsen worden voornamelijk gerealiseerd langs de weg. Het straatprofiel, met een breedte van de rijbaan van 6 meter is hiervoor voldoende breed.

Uitgangspunt van het gemeentelijk parkeerbeleid is dat parkeren op eigen erf plaatsvindt. Hiervan kan worden afgeweken als gemotiveerd kan worden aangetoond waarom het parkeren niet op eigen erf kan worden gerealiseerd. De grootte van de kavels, de situering van de woningen en de gewenste buitenruimte/tuin zorgt er in algemene zin voor dat er niet op de percelen van de rijwoningen zelf geparkeerd kan worden. In de nabijheid van de rijwoningen worden parkeerplaatsen gerealiseerd in een parkeerhof en parkeerstrook langs de weg (haaksparkeren). Deze parkeerplaatsen maken onderdeel uit van de openbare ruimte en de parkeerplaatsen zullen openbaar toegankelijk zijn. Zie hiervoor ook de stedenbouwkundige schets en de inrichtingsschets 'parkeren', die in bijlage 1 en bijlage 22 zijn opgenomen, waarop de parkeerplaatsen zijn weergegeven.

Geconcludeerd wordt dat wat betreft het aspect parkeren wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.1.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer aan hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.1.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Daarbij zijn in ieder geval regels met betrekking tot de bestemming en het bouwen opgenomen. Daarnaast kunnen regels opgenomen indien deze van toepassing zijn op het plan:

  • Bestemmingsomschrijving: Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Nadere eisen: Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij vergunningverlening nadere eisen te stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten.
  • Specifieke gebruiksregels: In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
  • Afwijken van de bouwregels: Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
  • Afwijken van de gebruiksregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.
  • Wijzigingsbevoegdheid: Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, bestemmingen te wijzigen. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor wijzigen die niet meer als ondergeschikt aan de bestemming kunnen worden aangemerkt (zoals een afwijking van de bouw- en gebruiksregels).
5.1.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene bouwregels (Artikel 7)

In dit artikel is bepaalt dat in die gevallen dat de bestaande maatvoering van met vergunning tot stand gekomen bouwwerken, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels van hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, deze als minimale respectievelijk maximale maatvoering gehanteerd mag worden.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om, onder voorwaarden, op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Overige regels (Artikel 10)

Middels dit artikel worden voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheid buiten toepassing verklaard. De onderwerpen van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheid die wel van toepassing blijven worden specifiek genoemd in dit artikel.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels (artikel 11) is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel (artikel 12) wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.2 Bestemmingen

Het plan kent de bestemmingen Groen, Verkeer en Wonen. Daarnaast kent het plan de functie-aanduidingen 'specifieke vorm van groen-calamiteitenontsluiting', 'specifieke vorm van groen-weide'. Wat betreft bouwaanduidingen zijn binnen de bestemming 'Wonen' de 'specifieke bouwaanduiding-bijgebouwen toegestaan' en 'specifieke bouwaanduiding 1' opgenomen.

Groen
Alle structurele en begeleidende groen is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstwerken en kunstobjecten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water, in- en uitritten, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en verkeersvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen- calamiteitenontsluiting' is een calamiteitenontsluiting toegestaan, zodat hulpdiensten deze route in incidentele gevallen kunnen gebruiken. Speelvoorzieningen zijn overal binnen de bestemming 'Groen' toegestaan. Om te benadrukken waar de speelgelegenheid in het plan gerealiseerd zal worden is deze aangeduid als 'specifieke vorm van groen-speeltuin'. Ditzelfde geldt voor de geluidwal langs de Tubbergeresweg. Ter plaatse van de geluidwal is de aanduiding 'specifieke vorm van groen-geluidwal' opgenomen.

Verkeer
Alle gronden waar sprake is van een doorgaande verkeersroute of waar sprake is van een openbaar gebied met een verblijf- en verplaatsingsfunctie voor verkeer zijn bestemd tot 'Verkeer'. Naast wegen, straten en paden worden binnen deze bestemming onder andere parkeervoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water en speelvoorzieningen toegestaan.

Wonen
Alle woonpercelen zijn bestemd als 'Wonen'. Deze bestemming is hoofdzakelijk bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater, parkeervoorzieningen, wegen en paden en tuinen, erven en terreinen. Er zijn afwijkingsregels opgenomen in het kader van de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, inwoning en bed en breakfast.

Omdat de bestemming 'Wonen' de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied is, worden de bouwregels binnen deze bestemming kort nader toegelicht. Qua bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Hoofdgebouwen 
Hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen een bouwvlak. De op de verbeelding weergegeven aanduidingen voor de goot- en bouwhoogte dienen in acht te worden genomen. Er zijn op de verbeelding maxima opgenomen voor het aantal toegestane wooneenheden. Daarnaast is onder meer bepaald dat de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter dient te bedragen. Dit mag 0 meter zijn aan de zijde waar dit noodzakelijk is voor aaneengebouwde of twee aaneengebouwde woningen of de bestaande afstand indien die minder is. Uitsluitend daar waar een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen mogen, mits het aangegeven aantal niet wordt overschreden, woningen worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' mag de maximale goothoogte van de voorgevel maximaal 6 meter bedragen.

Bijbehorende bouwwerkenBijbehorende bouwwerken mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht. Ook hiervoor geldt een maximale maatvoering voor wat betreft goot- en bouwhoogte. Daarnaast is buiten het bouwvlak een maximale oppervlaktemaat bepaald (85 m2) en dient een afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht te worden genomen. Er geldt een uitzondering ter plaatse van 'specifieke bouwaanduiding-bijgebouwen toegestaan'. Ter plaatse van deze aanduiding is het bouwen tot op de perceelsgrenzen toegestaan.

Tevens is bepaald dat bijbehorende bouwwerken ten minste 5 meter achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd. Uitzondering hierop betreffen carports. Deze dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd. Daarnaast is voor erkers, luifels, balkons en ingangspartijen een uitzondering gemaakt op het voorgaande. Voor hoekpercelen is een aanvullende regeling opgenomen omdat in dat geval veelal sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels.

Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hierbij is onderscheid gemaakt in erf- en terreinafscheidingen, kunstwerken of speeltoestellen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de voorgevel mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 meter bedragen en achter de voorgevel maximaal 2 meter. De bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen mag ten hoogste 5 meter bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten' (oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie Noord) is niet vereist.

Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 27 juli 2016 een geactualiseerde uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Door de omvang van voorliggend plan valt deze niet onder de categorieën uit de uitzonderingslijst en is vooroverleg wel gewenst. Het plan is daarom in het kader van vooroverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het plan past in het provinciaal ruimtelijk beleid en dat zij, indien het plan in de huidige vorm in procedure wordt gebracht, vanuit het provinciaal belang geen beletselen zien voor het verdere vervolg van de procedure.

Waterschap Vechtstromen
In het kader van de planvorming is het proces van de watertoets doorlopen en zijn er afspraken gemaakt met het Waterschap Vechtstromen. Op basis van het watertoetsoverleg is bij het ontwerp van het afval- en hemelwatersysteem uitgegaan van de uitgangspunten zoals deze zijn opgenomen in het waterhuishoudingsplan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen bij het Klant Contact Centrum op het gemeentehuis te Tubbergen. Gedurende deze periode zijn 13 reacties ingekomen. De gemeentelijke reactie hierop is opgenomen in de inspraakreactienota, die als Bijlage 25 bij de toelichting is opgenomen.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 januari 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn 11 zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen worden zijn voorzien van een reactie. De reactienota is opgenomen in Bijlage 26.