direct naar inhoud van Regels
Plan: Veegplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.5102017002-VS01

Regels

NB.

in dit document wordt gewerkt met

- doorhalingen , en

- nieuwe tekst

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.0180.5102017002-VS01 van de gemeente Staphorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0180.5102011001-VS01 met de bijbehorende regels met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een voor bewoning bestemd gebouw dat een gebruikseenheid vormt met een woning, bedrijfs-, dienstwoning of recreatiewoning, dat in de maatvoering daarvan kan worden onderscheiden en dat meetelt met de kubieke meters wat betreft de (maximale) inhoud van de desbetreffende woning;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanduidingsvlak:

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

1.7 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.8 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, waaronder mede wordt begrepen een kapper, schoonheidsspecialist, hondentrimmer en naar de aard daarmee gelijk te stellen beroepen, welke op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.9 aan huis verbonden kantooractiviteiten:

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van administratieve, boekhoudkundige casu quo financiële, organisatorische en/of zakelijke diensten (niet zijnde detailhandel), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.10 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.11 agrarisch bedrijf:

een aan het buitengebied gebonden bedrijf, als inrichting aangewezen volgens het Besluit Omgevingsrecht, Bijlage 1, en waarvan de bedrijfsomvang minimaal 10 nge (Nederlandse grootte eenheden) bedraagt en waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal of een boomkwekerij;

1.12 agrarisch loonbedrijf:

bedrijf welke uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven, met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen;

1.13 agrarische detailhandel:

detailhandel in agrarische producten die ter plaatse worden voortgebracht en/of verwerkt, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de agrarische functie;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.16 bed and breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, die geschikt is voor maximaal vier personen, verdeeld over maximaal twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur;

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 bedrijfsmatige exploitatie van een recreatiebedrijf:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onder-neming jaarlijks aanbieden van recreatiefverblijf aan meerdere, steeds wisselende personen;

1.19 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.20 belevingswaarde:

de mate waarin de mens in kwalitatieve zin het landschap ervaart;

1.21 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.22 bestaand(e):
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming procedure ;
1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming, indien en voor zover twee bestemmingsvlakken door aanpijling met elkaar verbonden zijn, worden deze aangemerkt als zijnde één bestemmingsvlak;

1.25 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand, dan wel aangebouwd gebouw dat dienstbaar is aan de burgerwoning, een bedrijfs- of dienstwoning of recreatiewoning, en dat door de maatvoering daarvan kan worden onderscheiden, zoals een garage bijkeuken, schuur of berging; VAB's aanwezig op woonbestemmingen worden eveneens aangemerkt als bijgebouw;

1.26 boerderijkamer:

appartement in een daarvoor ingericht bedrijfsgebouw op een in werking zijnde agrarisch bedrijf ten behoeve van verblijfsrecreatie, welke bedoeld is om zelfstandig te functioneren en waarin een keuken en/of sanitair is ondergebracht;

1.27 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande, respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats;

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.30 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.35 café:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

1.36 cafetaria/snackbar:

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken;

1.37 (co-)vergisting:

het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;

1.38 (agrarisch) cultuurgrond:

grasland, akkerbouw en vollegrondstuinbouw c.q. de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sierteelt, fruitteelt en houtteelt;

1.39 cultuurhistorische waarden:

waarden die van belang zijn voor de archeologie en voor de kennis van de cultuurhistorie;

1.40 dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.41 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.42 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.43 discotheek/bardancing:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen;

1.44 erfinrichtingsplan:

een plan dat de (her)inrichting van een erf omvat, dat doorgaans betrekking heeft op bestaande en nieuwe gebouwen, beplanting, erfverharding, ontsluiting en parkeren;

1.45 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een gebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegende transparante uitstraling en van beperkte omvang (breedte, hoogte, diepte);

1.46 extensief agrarisch gebruik:

een extensief agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;

1.47 fruitteelt:

de teelt in fruit, veelal ondersteund door permanente teeltondersteunende voorzieningen als teeltstellingen of regenkappen. Bij de fruitteelt wordt in meer of mindere mate gebruikgemaakt van, in de regel permanente, teeltondersteunende voorzieningen zoals kassen, tunnels, containervelden et cetera. Bij de fruitteelt kan sprake zijn van een mengvorm van grondgebonden en niet-grondgebonden teelt;

1.48 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.49 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden;

1.50 gebruikswaarde:

de mate waarin mens en natuur op hun eigen plek in het landschap elkaar tot hun recht laten komen;

1.51 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.52 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.53 geluidszoneringplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.54 gestapelde stal:

een stal waarin vee gehuisvest wordt in twee of meer bouwlagen boven elkaar;

1.55 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarisch bedrijfsvoering waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf en de oppervlakte ten behoeve van een intensieve tak niet meer bedraagt dan 250 m2 ;

1.56 groepsaccommodatie:

een gebouw bedoeld voor recreatief nachtverblijf van groepen;

1.57 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.58 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.59 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.60 horeca, categorie I:

een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en de openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

1.61 horeca, categorie II:

een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;

1.62 horeca, categorie III:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen, zoals discotheken, dancings en nachtclubs;

1.63 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet. Bij de houtteelt wordt in meer of mindere mate gebruikgemaakt van, in de regel permanente, teeltondersteunende voorzieningen zoals kassen, tunnels, containervelden et cetera;

1.64 intensief veehouderijbedrijf:

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee, zelfstandig of indien als neventak met een minimale omvang van 250 m² bedrijfsvloeroppervlak, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.65 inwoning:

het voor een bepaalde tijd één of meerdere personen, die geen deel uitma(akt)(en) van de huishouding, gebruik laten maken van ruimte(n) in een (deel van een) woning c.q. hoofdgebouw die geschikt is (zijn) voor (nacht)verblijf, waaronder in ieder geval mantelzorg wordt begrepen;

twee huishoudens in één woning;

1.66 kamphuis:

een permanente ter plaatse aanwezig gebouw bestemd voor recreatief (nacht)verblijf van groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.67 kampeerboerderij:

een bedrijfsgebouw of gedeelte van een als zodanig functionerend agrarisch bedrijf dat geschikt is gemaakt door veelal tijdelijke voorzieningen voor verblijfsrecreatie gedurende een periode per jaar;

1.68 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.69 kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.70 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.71 kwekerij:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;

1.72 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.73 landgoed:

een opzichzelfstaande landschappelijke eenheid van minimaal 10 ha, bestaande uit een landhuis, aan het landhuis ruimtelijk ondergeschikte gebouwen (zoals oranjerie, koetshuis, theekoepel, volière), een tuin, een parkbos en landerijen. Het landgoed wordt wel als een eenheid beheerd en heeft een hoofdtoegang. Het landgoed is grotendeels openbaar toegankelijk;

1.74 landhuis:

een woning gelegen in een cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle omgeving, dat door omvang, centrale positionering en monumentale architectonische uitstraling, is aan te merken als belangrijkste gebouw op een landgoed;

1.75 landschap:

het buitengebied van de gemeente Staphorst, zoals geografisch begrensd in onderhavig bestemmingsplan;

1.76 landschapinrichtingplan:

en plan dat de (her)inrichting van een deel van het landschap omvat, dat doorgaans betrekking heeft op bestaande en nieuwe gebouwen en bestaande en nieuwe beplanting;

1.77 landschappelijke waarden:

aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvormen van dat gebied;

1.78 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.79 maatvoeringsvlak:

een als zodanig ter plaatse aangeduide lijn ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.80 manege:

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur van paarden en pony's en het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen), alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze activiteiten;

1.81 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.82 mestsilo:

een bouwwerk ten behoeve van de opslag van mest;

1.83 natuurlijke waarden:

aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.84 nevenactiviteit

activiteiten die uitsluitend uitgeoefend kunnen worden naast een feitelijke aanwezige hoofdfunctie en binnen bestaande bebouwing, waarvan parkeren op eigen erf plaatsvindt, en wat betreft vloeroppervlak en uitstraling ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie;

1.85 nge:

Nederlandse grootte eenheid, een rekeneenheid die wordt gehanteerd voor de vaststelling van de omvang van een agrarisch bedrijf, op basis van productiewaarde van oppervlakte, gewassen en dieren;

1.86 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.87 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met maximaal twee wanden is omsloten;

1.88 paardrijbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.89 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.90 pension:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten;

1.91 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf;

1.92 plattelandswoning:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf;

1.93 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;

1.94 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.95 relatie:

ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen bij elkaar behorende gebouwen;

1.96 restaurant:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.97 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.98 ruimtelijke kwaliteit (investering in):

het in een landschap toevoegen van natuurlijke, artificiële elementen, bebouwingselementen en/of landschappelijke elementen, dan wel het verwijderen of het aanpassen daarvan, welke leidt tot een verbetering van de belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde van dat landschap;

1.99 schuilstal:

een niet voor bewoning, al dan niet in het kader van een agrarisch bedrijf bestemd gebouw dat dient voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden;

1.100 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.101 sierteelt:

de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van teeltondersteunende voorzieningen, kassen of containervelden en vaste planten. Bij de sierteelt wordt in meer of mindere mate gebruikgemaakt van, in de regel permanente, teeltondersteunende voorzieningen zoals kassen, tunnels, containervelden et cetera. Bij de sierteelt kan sprake zijn van een mengvorm van grondgebonden en niet-grondgebonden teelt;

1.102 SO-norm:

standaardopbrengst; een gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald;

1.103 stacaravan:

een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.104 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.105 tenthuisje:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, waaronder in ieder geval tentdoek, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.106 toekomstwaarde:

de resultante van belevingswaarde en gebruikswaarde in de toekomende tijd bezien;

1.107 torensilo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.108 trekkershut:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.109 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.110 vrijstaand gebouw:

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.111 vrijwaringszone molenbiotoop:

de zone waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding worden beschermd;

1.112 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.113 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.114 VAB (voormalig agrarische bedrijfsbebouwing):

een gebouw of onderdeel daarvan dat in het verleden voor agrarisch gebruik heeft gediend, dat daarvoor niet langer in gebruik is;

1.115 wellness:

combinatie van actief en passief werken aan de gezondheid en welzijn, waaronder begrepen sauna;

1.116 windturbine:

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.117 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.118 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.119 zorgboerderij:

een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken) as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  • 2. overstekende daken;
  • 3. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch cultuurgrond;
  • b. een grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet met een neventak intensieve veehouderij;
  • c. een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • d. een kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • e. dagrecreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, waarbij het aantal bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf ten hoogste één zal bedragen, dan wel bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'aantal' niet meer dan het ter plaatse aangeduide aantal bedrijfswoningen is toegestaan, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan huis verbonden beroep;
    • 2. aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
    • 3. aan huis verbonden kantooractiviteiten;
    • 4. een bed and breakfast;
  • g. het wonen in een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'plattelandswoning';

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet is toegestaan;

  • h. windturbines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
  • i. hout- en fruitteelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'teeltgebied';
  • j. bestaande kampeerterreinen (kamperen bij de boer);

alsmede voor:

  • k. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • l. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

met de daarbij behorende:

  • m. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  • n. bedrijfswoningen;
  • o. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • p. mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s;
  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • r. landbouwwegen, (kavel)paden, en overige infrastructurele voorzieningen;
  • s. tuinen, erven en terreinen;
  • t. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • u. groenvoorzieningen;
  • v. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • w. het aantal agrarische bedrijven per bouwperceel niet meer bedraagt dan één dan wel het bestaande aantal.

Het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting is uitsluitend toegestaan voor zover de opgewekte energie wordt geproduceerd door het ter plaatse aanwezige bedrijf en tevens wordt ingezet op dit bedrijf.

3.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • 1. er mogen uitsluitend gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarische bedrijven met bijbehorende functies worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van kassen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • 2. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situering en afmetingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – tunnelkas' tunnelkassen zijn toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bestaande tunnelkassen;
  • 3. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste 20 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • 4. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf;
  • 5. bedrijfsgebouwen, vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en overkappingen dienen minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande situaties;
  • 6. het bebouwd oppervlak ten behoeve van de intensieve veehouderij als neventak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf bedraagt ten hoogste 250 m², met dien verstande dat in het geval dat het bestaande oppervlak meer dan 250 m² bedraagt, het bebouwd oppervlak ten hoogste 2.000 m² mag bedragen. De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het stallen van vee mag uitsluitend worden vergroot indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
  • 7. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste één per agrarisch bedrijf, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
  • ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • ter plaatse van de aanduiding 'aantal' niet meer dan het ter plaatse aangeduide aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  • 8. de inhoud van een bedrijfswoning (inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen) bedraagt niet meer dan 1.100 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
  • 9. in afwijking van het bepaalde onder 8 bedraagt de inhoud van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer dan de bestaande inhoud;
  • 10. in afwijking van het bepaalde onder 8 moet ter plaatse van de aanduiding 'aantal' de bestaande bouwmassa van het hoofdgebouw worden gehandhaafd, waarbij de totale bouwmassa van een in tweeën gesplitste bedrijfswoning mag worden vergroot tot een maximale inhoud van 1.000 m³, waarbij recht wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm, in de zin dat de uitbreiding niet plaatsvindt voor de voorgevel van het hoofdgebouw en de bestaande nokrichting gehandhaafd blijft. Bij bestaande gesplitste bedrijfswoningen is per bedrijfswoning niet meer dan 75 m² aan bijgebouwen toegestaan;
  • 11. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
  • 12. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
  • 13. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
  • 14. in afwijking van het bepaalde onder 11 13 bedragen de goot- en bouwhoogte van kassen niet meer dan respectievelijk 5 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
  • 15. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 18°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
  • 16. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
  • 17. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen.

  • b. Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:

  • 1. windturbines mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'windturbine', met dien verstande dat de rotorbladen binnen het aanduidingsvlak dienen te worden gesitueerd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
  • 2. het aantal windturbines bedraagt niet meer dan één per aanduidingsvlak;
  • 3. de windturbines binnen de verschillende aanduidingsvlakken dienen dezelfde ashoogte en draairichting van rotorbladen te hebben en in dezelfde richting te zijn geplaatst;
  • 4. de tiphoogte mag niet meer bedragen dan 126 m;
  • 5. de ashoogte mag niet meer bedragen dan 85 m;
  • 6. de rotordiameter mag niet meer bedragen dan 82 m.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen windturbines en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • 1. mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s mogen alleen binnen het bouwvlak op minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie of ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m, met uitzondering van torensilo's waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
  • 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt buiten het bouwvlak ten hoogste 1 m 1,5 m en binnen het bouwvlak ten hoogste 2 m;
  • 4. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 4 m bedragen, met dien verstande dat buiten het bouwvlak uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan;
  • 5. de bouwhoogte van omheiningen van paardenbakken zal ten hoogste 1,8 m bedragen, met dien verstande dat een omheind oppervlak niet meer mag bedragen dan 1.200 m²;
  • 6. teeltondersteunende voorzieningen zijn tot 3 m uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' ter plaatse van de aanduiding 'teeltgebied' en tot 2 m direct aansluitend aan het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij', waarbij de aaneengesloten oppervlakte van de totale bebouwing van het kwekerijbedrijf niet meer mag bedragen dan 2 ha direct aansluitend aan het bouwvlak;
  • 7. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. een goede landschappelijke inpassing en de compensatie ten behoeve van landschap en natuur;
  • c. de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2, sub a, onder 1:
  • en toestaan dat er kassen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'teeltgebied', mits:

1. de kassen binnen het bouwvlak worden gebouwd;

2. de oppervlakte aan kassen niet meer bedraagt dan 250 m²;

3. de goot- en bouwhoogte van de kassen respectievelijk ten hoogste 5 m en 6 m bedragen;

4. indien assimilatiebelichting wordt toegepast, de bovenzijde van de kas wordt voorzien van een lichtscherminstallatie waarmee ten minste 98% van de lichtuitstraling kan worden gereduceerd tussen 20.00 uur en 06.00 uur;

  • en toestaan dat er boogkassen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ;

  • b. lid 3.2, sub a, onder 1:

en toestaan dat bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtst bij zijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
  • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
  • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
  • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
  • 7. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
  • 8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
  • 9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

  • c. lid 3.2, sub a, onder 2:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 250 m² bedraagt en met dien verstande dat de gevraagde omgevingsvergunning maximaal eenmaal binnen de planperiode voor een bepaald bouwperceel kan worden verleend;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 25 m bedraagt;
  • 3. de gebouwen worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 4. is aangetoond dat binnen het bouwvlak redelijkerwijs geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding, en is aangetoond dat bouwen binnen het bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie niet mogelijk is;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • d. lid 3.2, sub a, onder 2:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte en/of de situering van bestaande veldschuren, die agrarisch, dan wel ten behoeve van hobbymatig houden van vee, dan wel ten behoeve van landschapsonderhoud gebruikt worden, gewijzigd worden, mits:

  • 1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 5 m;
  • 2. de situering van de veldschuur slechts gewijzigd wordt indien dit vanuit doelmatigheidsoverwegingen noodzakelijk is en ten minste 10% van de te bouwen veldschuur op de bestaande locatie ligt;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;

  • e. lid 3.2, sub a, onder 2:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken voor opslag ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 10% van het bouwvlak bedraagt;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 20 m bedraagt;
  • 3. de gebouwen en/of bouwwerken voor opslag worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 4. in het geval van opslag tevens de in lid 3.6, onder f genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 5. is aangetoond dat er sprake is van kwaliteitsverbetering doordat alle landschapsontsierende bebouwing gelegen voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt gesloopt en alle aanwezige opslag voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt beëindigd;
  • 6. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • f. lid 3.2, sub a, onder 5:

en toestaan dat de daarin genoemde afstand wordt verkleind tot minimaal 2 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:

  • 1. deze afwijking voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • 2. de Omgevingskamer positief adviseert.

  • g. lid 3.2, sub a, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van het stallen van vee wordt vergroot, mits:

  • aangetoond is dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • h. lid 3.2, sub a, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van de neventak intensieve veehouderij wordt vergroot tot boven de maximaal toegestane 2.000 m², mits:

  • 1. het bestaande oppervlak ten behoeve van de neventak reeds meer dan 250 m² bedraagt;
  • 2. het bestaande aantal dieren niet toeneemt en de vergroting noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, dan wel op basis van andere duurzame of innovatieve marktconcepten wordt bijgedragen aan een beter welzijn van de dieren en waarbij een groter leefoppervlakte benodigd is;
  • 3. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 4. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • i. lid 3.2, sub a, onder 7:

en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd bij agrarische bedrijven, mits:

  • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het 24 uurstoezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de continuering van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf,
  • 2. minimaal sprake is van een bedrijfsomvang van 140 nge  16.500 SO en de bedrijfsactiviteiten zien op levende have;
  • 3. is aangetoond dat aangrenzende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 4. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • 5. geen sprake is van een plattelandswoning die deel uitgemaakt heeft van het agrarisch bedrijf;

  • j. lid 3.2, sub a, onder 9:

en toestaan dat inhoud van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' meer bedraagt dan de bestaande inhoud, mits:

  • 1. de uitbreiding van de woning binnen de bestaande bebouwingsmassa van het oorspronkelijke hoofdgebouw geschiedt;
  • 2. er sprake is van de instandhouding en versterking van het bestaande karakteristieke pand;
  • 3. er geen extra woningen ontstaan;
  • 4. geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande monumentale waarden;

  • k. lid 3.2, sub a, onder 11:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van bedrijfswoningen worden vergroot tot respectievelijk 6 m en/of 10 m, mits de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;

  • l. lid 3.2, sub a, onder 15:

en toestaan dat wordt afgeweken van de dakhellingsvereisten ten behoeve van een serre- of boogstal, mits:

  • 1. een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt dan wel de ruimtelijke kwaliteit beter is gediend bij het realiseren van een afwijkende bouwvorm;
  • 2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  • m. lid 3.2, sub a, onder 16:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • n. lid 3.2, sub a, onder 16:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid);

  • o. lid 3.2, sub c, onder 6:

voor het toestaan van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'teeltgebied' buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' tot een hoogte van 3 m;

  • p. lid 3.2, sub c, onder 1:

en toestaan dat mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s aansluitend aan het bouwvlak worden gebouwd indien er geen geschikte plaats binnen het bouwvlak aanwezig is voor opslag en deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, mits:

  • 1. tevens de in lid 3.6, onder f g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte van een mestsilo ten hoogste 4 m zal bedragen;
  • 3. de hoogte van de overige bouwwerken ten hoogste 2,5 m zal bedragen;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • q. lid 3.2, sub c, onder 1:

en toestaan dat bestaande mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s gelegen buiten het bouwvlak worden verplaatst naar een locatie direct aansluitend aan het bouwvlak, mits:

  • 1. tevens de in lid 3.6, onder g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte en oppervlakte niet meer bedragen dan die van de bestaande mestsilo, mestbassin, kuilvoerplaat of sleufsilo;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met de bestemming is:

  • a. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten en/of kleinschalige zorgactiviteiten, gericht op dagbesteding, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarische bedrijf een minimale omvang heeft meer dan 10 nge;
    • 3. er een aantoonbare relatie bestaan tussen de dagrecreatieve activiteiten c.q. zorgactiviteiten en het agrarisch bedrijf;
    • 4. voorzieningen worden gerealiseerd binnen bestaande agrarische bedrijfsbebouwing tot een maximum oppervlakte van 150 m²;
  • b. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor agrarische educatieve activiteiten en/of agrarische detailhandel, mits de bedrijfsoppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt;
  • c. het gebruik van de bedrijfswoning met behorende bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie van de bedrijfswoning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 75 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
    • 5. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 6. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • d. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, mits:
    • 1. de paardrijbak binnen het bouwvlak en op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gesitueerd;
    • 2. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van derden;
  • e. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan 60 lux/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    • 2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
  • f. het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van een bed and breakfast;
  • g. het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woongebruik, waarbij een waarbij een overschrijding van lid 3.2, sub a, onder 8 is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de uiterlijke verschijningsvorm als boerderij dient te worden gehandhaafd;
    • 2. dit niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 3. geen extra woningen mogen ontstaan;
  • h. het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor de opslag en stalling van niet-agrarische statische producten (zoals caravanstalling) in bestaande gebouwen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;
    • 3. de opslag plaatsvindt binnen de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing met een maximumomvang van 200 m2 ;
  • i. het gebruik van de agrarische bedrijfsgebouwen voor de ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij), mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
    • 2. de bedrijfsoppervlakte niet meer bedraagt dan 200 m2 ;
    • 3. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge.

3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan de in lid 3.1 en 3.5.1 toegelaten nevenactiviteiten;
  • b. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan agrarische detailhandel en de in 3.5.1, sub c, onder 5 toegelaten detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 3.1 en 3.5.1 toegelaten voorzieningen;
  • e. permanente bewoning van vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen;
  • f. het stallen van (sloop)auto's, (sloop)caravans, boten, sloopafval, bouwmaterialen en hiermee vergelijkbare zaken, anders dan in gebouwen, indien deze stalling geen direct verband houdt met de bedrijfsvoering ter plekke;
  • g. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, anders dan tijdelijke opslag en anders dan bestaande opslag en opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • h. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die zijn gelegen op minder dan 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, sierteelt, houtteelt of andere hoogopgaande teeltvormen, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'teeltgebied', dan wel de bestaande situatie;
  • j. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
  • k. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken anders dan bedoeld in lid 3.5.1, sub e;
  • l. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak anders dan bedoeld in lid 3.5.1, sub f;
  • m. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als erf of tuin;
  • n. het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouwvlak, anders dan bestaand;
  • o. het gebruik van gronden als sport-, wedstrijd-, speel- parkeer- en/of kampeerterrein;
  • p. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport;

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1:

en toestaan dat een bestaande tweede bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • 1. bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte in de toekomst geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd;
  • 2. het behoud van de ruimtelijke uitstraling wordt gegarandeerd, hetgeen aangetoond wordt middels een erfinrichtingsplan;
  • 3. de bouwregels voor bedrijfswoningen van overeenkomstige toepassing blijven;
  • 4. moet worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen zoals vervat in Bijlage 21 Titel 5.2 Wet milieubeheer ;

  • b. lid 3.5.2, sub a:

en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een zorgboerderij, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en de verkeersveiligheid;

  • c. lid 3.5.2, sub e:

voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • 1. de behoefte aan mantelzorg blijkt uit een schriftelijke verklaring van een zorginstelling, dan wel de mantelzorgbehoevende ouder is dan 75 jaar;
  • 2. de geluidsbelasting op de woning in het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • 3. er ter plekke een acceptabel woon- en leefklimaat valt te garanderen;
  • 4. de omgevingsvergunning mag geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  • 5. gegarandeerd wordt dat na beëindiging van de mantelzorgbehoefte het betreffende gebouw als bijgebouw in gebruik wordt genomen;
  • 6. in aanvulling van de binnenplanse afwijking een overeenkomst wordt gesloten;

  • d. lid 3.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van een kampeerboerderij en/of een groepsaccommodatie, uitsluitend in de gebieden A2 en L2 uit de kadernota, zie bijlage 2, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. de realisering van deze kampeerboerderij/groepsaccommodatie binnen één bestaand agrarisch bedrijfsgebouw plaatsvindt, waarbij inpandige verbouwing is toegestaan;
  • 3. de kampeerboerderij/groepsaccommodatie een maximum oppervlakte heeft van 200 m²;
  • 4. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 5. het agrarische bedrijf een minimum omvang heeft van 10 nge;
  • 6. wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie samen met boerderijkamers niet is toegestaan;

  • e. lid 3.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van boerderijkamers, mits:

  • 1. de activiteit plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
  • 2. het minimum aantal boerderijkamers per agrarisch bedrijf twee en het maximum aantal vijf bedraagt;
  • 3. vestiging plaats dient te vinden in één bedrijfsgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 4. de vloeroppervlakte per boerderijkamer maximaal 50 m² zal bedragen en de gezamenlijke vloeroppervlakte van meerdere boerderijkamers maximaal 200 m² zal bedragen;
  • 5. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 6. middels een bedrijfsplan inzicht wordt geboden in de bedrijfsmatige exploitatie en geen permanente bewoning plaatsvindt;
  • 7. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van boerderijkamers samen met een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie niet is toegestaan;

  • f. lid 3.5.2, sub d:

voor het gebruik van bijgebouwen dan wel bedrijfsgebouwen ten behoeve van een bed and breakfast, met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. vestiging dient plaats te vinden in één bedrijfsgebouw dan wel bijgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 2. de uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;

  • g. lid 3.5.2, sub g:

en toestaan dat gronden buiten het bouwvlak worden gebruikt ten behoeve van mestopslag of de opslag van agrarische producten, indien de opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:

  • 1. solitaire opslag zoveel mogelijk wordt voorkomen doordat aansluiting wordt gezocht bij reeds bestaande mestopslag in de omgeving;
  • 2. moet zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 3. in het geval van mestopslag voldoende bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een vloeistofkerende vloer met opstaande randen;

  • h. lid 3.5.2, sub k:

voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, aansluitend aan een bestemmingsvlak Wonen - 1, mits:

  • 1. de paardrijbak redelijkerwijs niet binnen het bestemmingsvlak Wonen - 1 gesitueerd kan worden;
  • 2. de paardrijbak achter het hoofdgebouw wordt gesitueerd;
  • 3. de paardrijbak op 50 m van het bouwvlakken van derden wordt gesitueerd;
  • 4. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast;
  • 5. de paardrijbak een oppervlakte heeft van maximaal 800 m²;
  • 6. maximaal zes lichtmasten worden geplaatst;
  • 7. de hoogte van omheiningen maximaal 1,8 m bedraagt;

  • i. lid 3.5.2, sub n:

voor het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouwvlak, mits:

  • 1. is aangetoond dat de ontsluiting op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie noodzakelijk is;
  • 2. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit;
  • 3. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappe-lijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de situering en vorm van het agrarische bouwvlak wordt gewijzigd, mits;
    • 1. de totale oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
    • 2. de mest- en milieuwetgeving dit mogelijk maken;
    • 3. de wijziging noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 4. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;

  • b. het bestaande bouwvlak wordt vergroot naar maximaal 2 ha, mits:
    • 1. de omvang van het bedrijf meer dan 70 nge   80.000 SO omvat;
    • 2. vestiging in bestaande bebouwing redelijkerwijs aantoonbaar niet mogelijk is;
    • 3. met de ligging en vormgeving van het bebouwingsvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 4. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 5. de bedrijfseconomische noodzaak voor de uitbreiding is vastgesteld door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 6. de mest- en milieuwetgeving vergroting mogelijk maken;
    • 7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 8. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden en de woonsituatie;
    • 9. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 10. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • c. in de zin dat de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt aangebracht ten behoeve van de verplaatsing van een intensief bedrijf, mits:
    • 1. de vestiging uitsluitend plaatsvindt in vrijkomende agrarische bouwvlakken langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 2. vestiging plaats vindt ten behoeve van de verplaatsing van een binnen de gemeente aanwezig bedrijf;
    • 3. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast indien sprake is van een verplaatsing vanuit een knelpuntsituatie, waarbij het bedrijf dat op dit moment elders binnen de gemeente is gevestigd op grond van ruimtelijke en/of milieutechnische redenen geen bedrijfseconomisch perspectief heeft;
    • 4. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 5. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 6. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 7. aangetoond is dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 8. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming dan wel het bouwvlak verwijderd dient te worden;

  • d. in de zin dat een bouwvlak wordt aangebracht ten behoeve van nieuwvestiging dan wel verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. vestiging dan wel uitbreiding in bestaande bebouwing niet mogelijk is;
    • 2. vestiging plaatsvindt langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 3. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 4. in geval van verplaatsing het bouwvlak op de oude locatie wordt verwijderd en er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de oude locatie;et de ligging en vormgeving van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 5. de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig is dat het bedrijf een economische omvang heeft van ten minste 70 nge   80.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 6. in afwijking van het bepaalde in lid 6 geldt, indien sprake is van vestiging op een reeds bebouwde locatie, dat het bedrijf een minimale economische omvang moet hebben van 40 nge 45.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 7. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 8. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
    • 9. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 10. het bouwvlak maximaal 1,5 ha zal bedragen;
    • 11. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 12. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 13. is aangetoond is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 14. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming;

  • e. ter plaatse van een bouwvlak de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 2. de functie moet worden ondergebracht in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    • 3. de afstand tot het woongebied minimaal 50 m dient te bedragen;
    • 4. er voldoende parkeergelegenheid dient te zijn op eigen terrein;

  • f. de bestemming van het agrarisch bedrijf wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - 1 of Bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
    • 2. in afwijking van het onder a   1 bepaalde geldt dat sloop en nieuwbouw van voormalige agrarische bebouwing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van landschapsontsierende stallen en/of sloop en nieuwbouw noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen. Hierbij geldt dat gestreefd wordt naar een substantiële reductie van bebouwing en de totale her te bouwen oppervlakte van de functie niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 3. er een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
    • 4. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf behouden dient te worden en waar mogelijk te worden versterkt;
    • 5. de nieuwe functie moet leiden tot het behoud of verbetering van de agrarische uitstraling van het buitengebied en mag geen ongewenste visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden veroorzaken;
    • 6. de nieuwe functie geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 7. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 8. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;
    • 9. er geen buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaats mag vinden. In afwijking hiervan kan ondergeschikte buitenopslag binnen het bouwvlak worden toegestaan, welke inherent is en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
      • de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
      • de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het perceel;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
      • de buitenopslag expliciet wordt begrensd;
    • 10. overtollige bebouwing die niet wordt hergebruikt moet worden gesloopt;
    • 11. detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 12. horeca uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 13. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 38 respectievelijk artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 14. hierbij ook direct toepassing kan worden gegeven aan het gestelde in de bestemming Wonen - 1 in artikel 38.7 sub a ten aanzien van splitsing van woningen/boerderijen;
    • 15. naast bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven kunnen ook bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven zijn genoemd worden toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en omvang en qua milieueffecten gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    • 16. voldaan dient te worden aan de overige voorwaarden uit het VAB-beleid zoals opgenomen in bijlage 5;

  • g. in de zin dat ter plaatse van een agrarisch bouwvlak de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' wordt aangebracht ten behoeve van een kwekerijbedrijf, mits:
    • 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'teeltgebied';
    • 2. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit;
    • 3. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 4. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 5. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • h. een bouwvlak wordt verwijderd, mits:
    • 1. de bebouwing wordt gesloopt;
    • 2. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd.

  • i. de gronden worden gebruikt voor hondenuitlaatweide, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied', mits:
    • 1. akoestisch onderzoek aantoont dat dit geen onevenredige geluidhinder meebrengt voor omliggende percelen;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;

  • j. de bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. de behoefte dient te worden aangetoond;
    • 8. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 9. redelijkerwijs dient te worden aangetoond dat er geen ruimte bestaat in het bestaande hoofdgebouw en bijgebouw(en);
    • 10. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
    • 11. er een goede overgang moet plaatsvinden naar het achterliggende landschap;
    • 12. burgemeester en wethouders uitsluitend overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Elzensingellandschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'agrarisch met waarden - elzensingellandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijk en natuurlijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of het herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
      • het patroon van elzensingels op perceelgrenzen en langs wegen en bermsloten in het elzensingelgebied;
      • erfbeplantingen;
      • het verkavelingspatroon: smal en tamelijk langgerekt;
      • het reliëf: nagenoeg vlak;
      • het halfopen landschap;
  • b. agrarisch cultuurgrond;
  • c. een grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet met een neventak intensieve veehouderij;
  • d. een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • e. een kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • f. dagrecreatief medegebruik;
  • g. tuinen en erven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuin';

met daaraan ondergeschikt:

  • h.  het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, waarbij het aantal bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf niet meer dan één zal bedragen, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan, al dan niet in combinatie met:
      • een aan huis verbonden beroep;
      • aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
      • aan huis verbonden kantooractiviteiten;
      • een bed and breakfast;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet is toegestaan;

  • i. bestaande kampeerterreinen (kamperen bij de boer);
  • j. hout- en sierteelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – hout- en sierteelt';
  • k. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

alsmede voor:

  • l. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met de daarbij behorende:

  • m. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  • n. bedrijfswoningen;
  • o. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • p. mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s;
  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • r. landbouwwegen, (kavel)paden, en overige infrastructurele voorzieningen;
  • s. tuinen, erven en terreinen;
  • t. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • u. groenvoorzieningen;
  • v. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • w. het aantal agrarische bedrijven per bouwperceel niet meer bedraagt dan één dan wel het bestaande aantal.

Het 'dagrecreatief medegebruik' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen.

Het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting is uitsluitend toegestaan voor zover de opgewekte energie wordt geproduceerd door het ter plaatse aanwezige bedrijf en tevens wordt ingezet op dit bedrijf.

4.2 Bouwregels
  • a. Voor elke uitbreiding van 1.000 m² of meer aan verstening dient ten minste een eenzijdige streekeigen houtsingel met een breedte van minimaal 5 m en over de gehele lengte van een de zijdelingse perceelsgrens te worden aangelegd. Deze houtsingel dient binnen, dan wel aangrenzend aan, het bouwvlak te worden gesitueerd.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. er mogen uitsluitend gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarische bedrijven met bijbehorende functies worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van kassen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
    • 2. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situering en afmetingen;
    • 3. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste 20 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 4. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf;
    • 5. bedrijfsgebouwen, vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en overkappingen dienen minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande situaties;
    • 6. het bebouwd oppervlak ten behoeve van de intensieve veehouderij als neventak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf bedraagt ten hoogste 250 m², met dien verstande dat in het geval dat het bestaande oppervlak meer dan 250 m² bedraagt, het bebouwd oppervlak ten hoogste 2.000 m² mag bedragen. De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het stallen van vee mag uitsluitend worden vergroot indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
    • 7. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste één per agrarisch bedrijf, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 8. de inhoud van een bedrijfswoning (inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen) bedraagt niet meer dan 1.100 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 9. in afwijking van het bepaalde onder 8 bedraagt de inhoud van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer dan de bestaande inhoud;
    • 10. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 11. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 12. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 13. in afwijking van het bepaalde onder 11 bedragen de goot- en bouwhoogte van kassen niet meer dan respectievelijk 5 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 14. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 18°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 15. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 16. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen;
    • 17. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stal' dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsvlak en de goot- en bouwhoogte dienen aan te sluiten bij de goot- en bouwhoogte van de bestaande stal ter plaatse van deze aanduiding .

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s mogen alleen binnen het bouwvlak op minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie of ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m, met uitzondering van torensilo's waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt buiten het bouwvlak ten hoogste 1 m 1,5 m en binnen het bouwvlak ten hoogste 2 m;
    • 4. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 4 m bedragen, met dien verstande dat buiten het bouwvlak uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan;
    • 5. de bouwhoogte van omheiningen van bakken zal ten hoogste 1,8 m bedragen, met dien verstande dat een omheind oppervlak niet meer mag bedragen dan 1.200 m²;
    • 6. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. een goede landschappelijke inpassing en de compensatie ten behoeve van landschap en natuur;
  • c. de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2, sub b, onder 1:

en toestaan dat bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtst bij zijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
  • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
  • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
  • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
  • 7. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
  • 8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
  • 9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

  • a. lid 4.2, sub b, onder 2:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 250 m² bedraagt en met dien verstande dat de gevraagde omgevingsvergunning maximaal eenmaal binnen de planperiode voor een bepaald bouwperceel kan worden verleend;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 25 m bedraagt;
  • 3. is aangetoond dat binnen het bouwvlak redelijkerwijs geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding, en is aangetoond dat bouwen binnen het bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie niet mogelijk is;
  • 4. de gebouwen worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • b. lid 4.2, sub b, onder 2:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte en/of de situering van bestaande veldschuren, die agrarisch, dan wel ten behoeve van hobbymatig houden van vee, dan wel ten behoeve van landschapsonderhoud gebruikt worden, gewijzigd worden, mits:

  • 1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 5 m;
  • 2. de situering van de veldschuur slechts gewijzigd wordt indien dit vanuit doelmatigheidsoverwegingen noodzakelijk is en ten minste 10% van de te bouwen veldschuur op de bestaande locatie ligt;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;

  • c. lid 4.2, sub b, onder 2 en/of lid 4.2, sub c, onder 1:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken voor opslag ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 10% van het bouwvlak bedraagt;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 20 m bedraagt;
  • 3. de gebouwen en/of bouwwerken voor opslag worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 4. in het geval van opslag tevens de in lid 4.6 onder h genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 5. is aangetoond dat er sprake is van kwaliteitsverbetering doordat alle landschapsontsierende bebouwing gelegen voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt gesloopt en alle aanwezige opslag voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt beëindigd;
  • 6. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • d. lid 4.2, sub b, onder 5:

en toestaan dat de daarin genoemde afstand wordt verkleind tot minimaal 2 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:

  • 1. deze afwijking voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • 2. de Omgevingskamer positief adviseert.

  • e. lid 3.2, sub b, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van het stallen van vee wordt vergroot, mits:

  • aangetoond is dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • f. lid 4.2, sub b, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van de neventak intensieve veehouderij wordt vergroot tot boven de maximaal toegestane 2.000 m², mits:

  • 1. het bestaande oppervlak ten behoeve van de neventak reeds meer dan 250 m² bedraagt;
  • 2. het bestaande aantal dieren niet toeneemt en de vergroting noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, dan wel op basis van andere duurzame of innovatieve marktconcepten wordt bijgedragen aan een beter welzijn van de dieren en waarbij een groter leefoppervlakte benodigd is;
  • 3. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • 4. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • g. lid 4.2, sub b, onder 7:

en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd bij agrarische bedrijven, mits:

  • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het 24 uurstoezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de continuering van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf,
  • 2. minimaal sprake is van een bedrijfsomvang van 140 nge  16.500 SO en de bedrijfsactiviteiten zien op levende have;
  • 3. is aangetoond dat aangrenzende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 4. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • 5. geen sprake is van een plattelandswoning die deel uitgemaakt heeft van het agrarisch bedrijf;

  • h. lid 4.2, sub b, onder 9:

en toestaan dat inhoud van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' meer bedraagt dan de bestaande inhoud, mits:

  • 1. de uitbreiding van de woning binnen de bestaande bebouwingsmassa van het oorspronkelijke hoofdgebouw geschiedt;
  • 2. er sprake is van de instandhouding en versterking van het bestaande karakteristieke pand;
  • 3. er geen extra woningen ontstaan;
  • 4. geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande monumentale waarden;

  • i. lid 4.2, sub b, onder 10:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van bedrijfswoningen worden vergroot tot respectievelijk 6 m en/of 10 m, mits de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;

  • j. lid 4.2, sub b, onder 14:

en toestaan dat wordt afgeweken van de dakhellingsvereisten ten behoeve van een serre- of boogstal, mits:

  • 1. een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt dan wel de ruimtelijke kwaliteit beter is gediend bij het realiseren van een afwijkende bouwvorm;
  • 2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  • k. lid 4.2, sub b, onder 15:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • l. lid 4.2, sub b, onder 15:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid);

  • m. lid 4.2, sub c, onder 1:

en toegestaan dat mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s aansluitend aan het bouwvlak worden gebouwd indien er geen geschikte plaats binnen het bouwvlak aanwezig is voor opslag en deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, mits:

  • 1. tevens de in lid 4.6 onder h genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte van een mestsilo ten hoogste 4 m zal bedragen;
  • 3. de hoogte van de overige bouwwerken ten hoogste 2,5 m zal bedragen;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • n. lid 4.2, sub c, onder 1:

en toegestaan dat bestaande mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s gelegen buiten het bouwvlak worden verplaatst naar een locatie direct aansluitend aan het bouwvlak, mits:

  • 1. tevens de in lid 4.6, onder h genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte en oppervlakte niet meer bedragen dan die van de bestaande mestsilo, mestbassin, kuilvoerplaat of sleufsilo;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met de bestemming is:

  • a. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten en/of kleinschalige zorgactiviteiten, gericht op dagbesteding, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarische bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;
    • 3. er een aantoonbare relatie bestaan tussen de dagrecreatieve activiteiten c.q. zorgactiviteiten en het agrarisch bedrijf;
    • 4. voorzieningen worden gerealiseerd binnen bestaande agrarische bedrijfsbebouwing tot een maximum oppervlakte van 150 m²;

  • b. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor agrarische educatieve activiteiten en/of agrarische detailhandel, mits de bedrijfsoppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt;

  • c. het gebruik van de bedrijfswoning met behorende bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie van de bedrijfswoning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 75 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
    • 5. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 6. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  • d. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, mits:
    • 1. de paardrijbak binnen het bouwvlak en op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gesitueerd;
    • 2. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van derden;

  • e. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan 60 lux/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    • 2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;

  • f. het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van een bed and breakfast;

  • g. het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woongebruik, waarbij een waarbij een overschrijding van lid 4.2, sub a, onder 8 is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de uiterlijke verschijningsvorm als boerderij dient te worden gehandhaafd;
    • 2. dit niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 3. geen extra woningen mogen ontstaan;

  • h. het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor de opslag en stalling van niet-agrarische statische producten (zoals caravanstalling) in bestaande gebouwen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;
    • 3. de opslag plaatsvindt binnen de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing met een maximumomvang van 200 m2 ;

  • i. het gebruik van de agrarische bedrijfsgebouwen voor de ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij), mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
    • 2. de bedrijfsoppervlakte niet meer bedraagt dan 200 m2 ;
    • 3. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge.

4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan de in lid 4.1 en 4.5.1 toegelaten nevenactiviteiten;
  • b. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan agrarische detailhandel en de in lid 4.5.1, sub c, onder 5 toegelaten detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 4.1 en 4.5.1 toegelaten voorzieningen;
  • e. permanente bewoning van vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen;
  • f. het stallen van (sloop)auto's, (sloop)caravans, boten, sloopafval, bouwmaterialen en hiermee vergelijkbare zaken, anders dan in gebouwen, indien deze stalling geen direct verband houdt met de bedrijfsvoering ter plekke;
  • g. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, anders dan tijdelijke opslag en anders dan bestaande opslag en opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • h. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die zijn gelegen op minder dan 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen en sierteelt anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – hout- en sierteelt', dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
  • j. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
  • k. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken anders dan bedoeld in lid 4.5.1, sub d;
  • l. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak anders dan bedoeld in lid 4.5.1, sub e;
  • m. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als erf of tuin;
  • n. het het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouw-vlak, anders dan bestaand;
  • o. het gebruik van gronden als sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein;
  • p. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1:

en toestaan dat een bestaande tweede bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • 1. bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte in de toekomst geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd;
  • 2. het behoud van de ruimtelijke uitstraling wordt gegarandeerd, hetgeen aangetoond wordt middels een erfinrichtingsplan;
  • 3. de bouwregels voor bedrijfswoningen van overeenkomstige toepassing blijven;
  • 4. moet worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen zoals vervat in Bijlage 21 Titel 5.2 Wet milieubeheer ;  

  • b. lid 4.5.2, sub a:

en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een zorgboerderij, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en de verkeersveiligheid;

  • c. lid 4.5.2, sub a:

en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een loonbedrijf behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, met dien verstande dat:

  • 1. de activiteiten binnen het bouwvlak dienen plaats te vinden;
  • 2. de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van het loonbedrijf niet meer mag bedragen dan 250 m²;
  • 3. het loonbedrijf geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
  • 4. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;

  • d. lid 4.5.2, sub e:

voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • 1. de behoefte aan mantelzorg blijkt uit een schriftelijke verklaring van een zorginstelling, dan wel de mantelzorgbehoevende ouder is dan 75 jaar;
  • 2. de geluidsbelasting op de woning in het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • 3. er ter plekke een acceptabel woon- en leefklimaat valt te garanderen;
  • 4. de omgevingsvergunning mag geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  • 5. gegarandeerd wordt dat na beëindiging van de mantelzorgbehoefte het betreffende gebouw als bijgebouw in gebruik wordt genomen;
  • 6. in aanvulling van de binnenplanse afwijking een overeenkomst wordt gesloten;

  • e. lid 4.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van een kampeerboerderij en/of een groepsaccommodatie, uitsluitend in de gebieden A2 en L2 uit de kadernota, zie bijlage 2, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. de realisering van deze kampeerboerderij/groepsaccommodatie binnen één bestaand agrarisch bedrijfsgebouw plaatsvindt, waarbij inpandige verbouwing is toegestaan;
  • 3. de kampeerboerderij/groepsaccommodatie een maximum oppervlakte heeft van 200 m²;
  • 4. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 5. het agrarische bedrijf een minimum omvang heeft van 10 nge;
  • 6. wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie samen met boerderijkamers niet is toegestaan;

  • f. lid 4.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van boerderijkamers, mits:

  • 1. de activiteit plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
  • 2. het minimum aantal boerderijkamers per agrarisch bedrijf twee en het maximum aantal vijf bedraagt;
  • 3. vestiging plaats dient te vinden in één bedrijfsgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 4. de vloeroppervlakte per boerderijkamer maximaal 50 m² zal bedragen en de gezamenlijke vloeroppervlakte van meerdere boerderijkamers maximaal 200 m² zal bedragen;
  • 5. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 6. middels een bedrijfsplan inzicht wordt geboden in de bedrijfsmatige exploitatie en geen permanente bewoning plaatsvindt;
  • 7. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van boerderijkamers samen met een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie niet is toegestaan;

  • g. lid 4.5.2, sub d:

voor het gebruik van bijgebouwen dan wel bedrijfsgebouwen ten behoeve van een bed and breakfast, met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. vestiging dient plaats te vinden in één bedrijfsgebouw dan wel bijgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 2. de uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;

  • h. lid 4.5.2, sub g:

en toestaan dat gronden buiten het bouwvlak worden gebruikt ten behoeve van mestopslag of de opslag van agrarische producten, indien de opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:

  • 1. solitaire opslag zoveel mogelijk wordt voorkomen doordat aansluiting wordt gezocht bij reeds bestaande mestopslag in de omgeving;
  • 2. moet zijn aangetoond dat geen ovevenredige afbreuk wordt geaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 3. in het geval van mestopslag voldoende bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van vloeistofkerende vloer met opstaande randen;

  • i. lid 4.5.2, sub k:

voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Wonen - 1', mits:

  • 1. de paardrijbak redelijkerwijs niet binnen het bestemmingsvlak Wonen - 1 gesitueerd kan worden;
  • 2. de paardrijbak achter het hoofdgebouw wordt gesitueerd;
  • 3. de paardrijbak op 50 m van het bouwvlakken van derden wordt gesitueerd;
  • 4. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast;
  • 5. de paardrijbak een oppervlakte heeft van maximaal 800 m²;
  • 6. maximaal 6 lichtmasten worden geplaatst;
  • 7. de hoogte van omheiningen maximaal 1,8 m bedraagt;

  • j. lid 4.5.2, sub n:

voor het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouwvlak, mits:

  • 1. is aangetoond dat de ontsluiting op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie noodzakelijk is;
  • 2. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit;
  • 3. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappe-lijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    • 1. het afgraven, het ophogen of het egaliseren van gronden;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, opslagplaatsen en stortplaatsen buiten het bouwvlak;
    • 3. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
    • 4. het verrichten van exploratieboringen;
    • 5. het kappen, vellen en rooien van houtgewas;
    • 6. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen anders dan ten behoeve van de ontwikkeling van natuur en waterhuishouding;
    • 7. het aanleggen van drainage ten behoeve van agrarische doeleinden;
    • 8. het graven van greppels en watergangen;
    • 9. de aanplant van singels.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het natuurgebied.

  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid

Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de situering en vorm van het agrarische bouwvlak wordt gewijzigd, mits;
    • 1. de totale oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
    • 2. de mest- en milieuwetgeving dit mogelijk maken;
    • 3. de wijziging noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 4. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;

  • b. het bestaande bouwvlak wordt vergroot naar maximaal 2 ha, mits:
    • 1. de omvang van het bedrijf meer dan 70 nge   80.000 SO omvat;
    • 2. vestiging in bestaande bebouwing redelijkerwijs aantoonbaar niet mogelijk is;
    • 3. met de ligging en vormgeving van het bebouwingsvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 4. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 5. de bedrijfseconomische noodzaak voor de uitbreiding is vastgesteld door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 6. de mest- en milieuwetgeving vergroting mogelijk maken;
    • 7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 8. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • c. de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt aangebracht ten behoeve van de verplaatsing van een intensief bedrijf, mits:
    • 1. de vestiging uitsluitend plaatsvindt in vrijkomende agrarische bouwvlakken langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 2. vestiging plaats vindt ten behoeve van de verplaatsing van een binnen de gemeente aanwezig bedrijf;
    • 3. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast indien sprake is van een verplaatsing vanuit een knelpuntsituatie, waarbij het bedrijf dat op dit moment elders binnen de gemeente is gevestigd op grond van ruimtelijke en/of milieutechnische redenen geen bedrijfseconomisch perspectief heeft;
    • 4. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 5. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 6. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 7. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 8. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming dan wel het bouwvlak verwijderd dient te worden;

  • d. een bouwvlak wordt aangebracht ten behoeve van nieuwvestiging dan wel verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. vestiging, dan wel uitbreiding in bestaande bebouwing niet mogelijk is;
    • 2. vestiging plaatsvindt langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 3. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 4. in geval van verplaatsing het bouwvlak op de oude locatie wordt verwijderd en er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de oude locatie;
    • 5. met de ligging en vormgeving van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 6. de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig is dat het bedrijf een economische omvang heeft van ten minste 70 nge   80.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 7. in afwijking van het bepaalde in lid 6 geldt, indien sprake is van vestiging op een reeds bebouwde locatie, dat het bedrijf een minimale economische omvang moet hebben van 40 nge 45.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 8. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 9. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
    • 10. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 11. het bouwvlak maximaal 1,5 ha zal bedragen;
    • 12. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 13. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 14. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 15. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernormis aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming;

  • e. ter plaatse van een bouwvlak de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 2. de functie moet worden ondergebracht in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    • 3. de afstand tot het woongebied minimaal 50 m dient te bedragen;
    • 4. er voldoende parkeergelegenheid dient te zijn op eigen terrein;

  • f. de bestemming van het agrarisch bedrijf wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - 1 of Bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
    • 2. in afwijking van het onder a 1 bepaalde geldt dat sloop en nieuwbouw van voormalige agrarische bebouwing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van landschapsontsierende stallen en/of sloop en nieuwbouw noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen. Hierbij geldt dat gestreefd wordt naar een substantiële reductie van bebouwing en de totale her te bouwen oppervlakte van de functie niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 3. de nieuwe functie moet leiden tot het behoud of verbetering van de agrarische uitstraling van het buitengebied en mag geen ongewenste visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden veroorzaken;
    • 4. de nieuwe functie geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 5. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 6. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;
    • 7. er geen buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaats mag vinden. In afwijking hiervan kan ondergeschikte buitenopslag binnen het bouwvlak worden toegestaan, welke inherent is en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
      • de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
      • de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het perceel;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
      • de buitenopslag expliciet wordt begrensd;
    • 8. overtollige bebouwing die niet wordt hergebruikt, moet worden gesloopt;
    • 9. detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 10. horeca uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 11. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 38 respectievelijk artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 12. hierbij ook direct toepassing kan worden gegeven aan het gestelde in de bestemming Wonen - 1 in artikel 38.7, sub a ten aanzien van splitsing van woningen/boerderijen;
    • 13. naast bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven kunnen ook bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven zijn genoemd worden toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en omvang en qua milieueffecten gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    • 14. voldaan dient te worden aan de overige voorwaarden uit het VAB-beleid zoals opgenomen in bijlage 5;

  • g. een bouwvlak wordt verwijderd, mits:
    • 1. de bebouwing wordt gesloopt;
    • 2. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  • h. de bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. de behoefte dient te worden aangetoond;
    • 8. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 9. redelijkerwijs dient te worden aangetoond dat er geen ruimte bestaat in het bestaande hoofdgebouw en bijgebouw(en);
    • 10. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
    • 11. er een goede overgang moet plaatsvinden naar het achterliggende landschap;
    • 12. burgemeester en wethouders uitsluitend overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Kleinschalig

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'agrarisch met waarden - kleinschalig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of het herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
  • karakteristieke eikenrijen;
  • perceelgrens-, erf- en wegbeplantingen;
  • kleinschaligheid;
  • b. agrarisch cultuurgrond;
  • c. een grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet met een neventak intensieve veehouderij;
  • d. een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • e. dagrecreatief medegebruik;
  • f. een groepsaccommodatie en daarbij behorende recreatieruimte(s) als nevenactiviteit en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie'. Dit voor maximaal 40 bezoekers tegelijkertijd en tot een maximaal bebouwde oppervlakte van 430 m2;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, waarbij het aantal bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf ten hoogste één zal bedragen, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan, al dan niet in combinatie met:
  • een aan huis verbonden beroep;
  • aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
  • aan huis verbonden kantooractiviteiten;
  • een bed and breakfast;
  • h. bestaande kampeerterreinen (kamperen bij de boer);

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet is toegestaan;

  • i. hout- en sierteelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – hout- en sierteelt';

alsmede voor:

  • j. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • k. een kikkerpoel tot een oppervlakte van ten hoogste 750 m2 en versterking van de natuurlijke waarden, ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden';

met de daarbij behorende:

  • l. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  • m. bedrijfswoningen;
  • n. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • o. mestsilo's, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo's;
  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • q. landbouwwegen, (kavel)paden, en overige infrastructurele voorzieningen;
  • r. tuinen, erven en terreinen;
  • s. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • t. groenvoorzieningen;
  • u. nutsvoorzieningen.

met dien verstande dat:

  • v. het aantal agrarische bedrijven per bouwperceel niet meer bedraagt dan één dan wel het bestaande aantal.

Het 'dagrecreatief medegebruik' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen.

Het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting is uitsluitend toegestaan voor zover de opgewekte energie wordt geproduceerd door het ter plaatse aanwezige bedrijf en tevens wordt ingezet op dit bedrijf.

5.2 Bouwregels
  • a. Voor elke uitbreiding van 1.000 m² of meer aan verstening dient ten minste een eenzijdige streekeigen houtsingel met een breedte van minimaal 5 m te worden aangelegd, waarbij de singel in ieder geval een hoek met de achterste perceelsgrens bevat en waarvan de lengte in ieder geval gelijk is aan de lengte van de langste zijde van het bouwperceel. Deze houtsingel dient binnen, dan wel aangrenzend aan, het bouwvlak te worden gesitueerd.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. er mogen uitsluitend gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarische bedrijven met bijbehorende functies worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van kassen niet is toegestaan;
    • 2. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situering en afmetingen;
    • 3. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste 20 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 4. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf;
    • 5. bedrijfsgebouwen, vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en overkappingen dienen minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande situaties;
    • 6. het bebouwd oppervlak ten behoeve van de intensieve veehouderij als neventak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf bedraagt ten hoogste 250 m², met dien verstande dat in het geval dat het bestaande oppervlak meer dan 250 m² bedraagt, het bebouwd oppervlak ten hoogste 2.000 m² mag bedragen. De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het stallen van vee mag uitsluitend worden vergroot indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
    • 7. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste één per agrarisch bedrijf, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 8. de inhoud van een bedrijfswoning (inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen) bedraagt niet meer dan 1.100 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 9. in afwijking van het bepaalde onder 8 bedraagt de inhoud van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer dan de bestaande inhoud;
    • 10. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 11. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 12. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 13. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 18°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 14. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 15. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s mogen alleen binnen het bouwvlak op minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie of ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m, met uitzondering van torensilo's waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt buiten het bouwvlak ten hoogste 1 m 1,5 m en binnen het bouwvlak ten hoogste 2 m;
    • 4. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 4 m bedragen, met dien verstande dat buiten het bouwvlak uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan;
    • 5. de bouwhoogte van omheiningen van bakken zal ten hoogste 1,8 m bedragen, met dien verstande dat een omheind oppervlak niet meer mag bedragen dan 1.200 m²;
    • 6. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. een goede landschappelijke inpassing en de compensatie ten behoeve van landschap en natuur;
  • c. de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2, sub b, onder 1:

en toestaan dat bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtst bij zijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
  • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
  • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
  • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
  • 7. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
  • 8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
  • 9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

  • a. lid 5.2, sub b, onder 2:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 250 m² bedraagt en met dien verstande dat de gevraagde omgevingsvergunning maximaal eenmaal binnen de planperiode voor een bepaald bouwperceel kan worden verleend;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 25 m bedraagt;
  • 3. de gebouwen worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 4. is aangetoond dat binnen het bouwvlak redelijkerwijs geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding, en is aangetoond dat bouwen binnen het bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie niet mogelijk is;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • b. lid 5.2, sub b, onder 2:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte en/of de situering van bestaande veldschuren, die agrarisch, dan wel ten behoeve van hobbymatig houden van vee dan wel ten behoeve van landschapsonderhoud gebruikt worden, gewijzigd worden, mits:

  • 1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 5 m;
  • 2. de situering van de veldschuur slechts gewijzigd wordt indien dit vanuit doelmatigheidsoverwegingen noodzakelijk is en ten minste 10% van de te bouwen veldschuur op de bestaande locatie ligt;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;

  • c. lid 5.2, sub b, onder 2 en/of lid 5.2 sub c onder 1:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken voor opslag ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 10% van het bouwvlak bedraagt;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 20 m bedraagt;
  • 3. de gebouwen en/of bouwwerken voor opslag worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 4. in het geval van opslag tevens de in lid 5.6 onder g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 5. is aangetoond dat er sprake is van kwaliteitsverbetering doordat alle landschapsontsierende bebouwing gelegen voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt gesloopt en alle aanwezige opslag voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt beëindigd;
  • 6. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • d. lid 5.2, sub b, onder 5:

en toestaan dat de daarin genoemde afstand wordt verkleind tot minimaal 2 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:

  • 1. deze afwijking voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • 2. de Omgevingskamer positief adviseert.

  • e. lid 5.2, sub b, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van het stallen van vee wordt vergroot, mits:

  • aangetoond is dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • f. lid 5.2, sub b, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van de neventak intensieve veehouderij wordt vergroot tot boven de maximaal toegestane 2.000 m², mits:

  • 1. het bestaande oppervlak ten behoeve van de neventak reeds meer dan 250 m² bedraagt;
  • 2. het bestaande aantal dieren niet toeneemt en de vergroting noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, dan wel op basis van andere duurzame of innovatieve marktconcepten wordt bijgedragen aan een beter welzijn van de dieren en waarbij een groter leefoppervlakte benodigd is;
  • 3. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 4. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • g. lid 5.2, sub b, onder 7:

en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd bij agrarische bedrijven, mits:

  • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het 24 uurstoezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de continuering van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf,
  • 2. minimaal sprake is van een bedrijfsomvang van 140 nge  16.500 SO en de bedrijfsactiviteiten zien op levende have;
  • 3. is aangetoond dat aangrenzende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 4. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • 5. geen sprake is van een plattelandswoning die deel uitgemaakt heeft van het agrarisch bedrijf;

  • h. lid 5.2, sub b, onder 9:

en toestaan dat inhoud van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' meer bedraagt dan de bestaande inhoud, mits:

  • 1. de uitbreiding van de woning binnen de bestaande bebouwingsmassa van het oorspronkelijke hoofdgebouw geschiedt;
  • 2. er sprake is van de instandhouding en versterking van het bestaande karakteristieke pand;
  • 3. er geen extra woningen ontstaan;
  • 4. geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande monumentale waarden;

  • i. lid 5.2, sub b, onder 10:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van bedrijfswoningen worden vergroot tot respectievelijk 6en/of 10 m, mits de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;

  • j. lid 5.2, sub b, onder 13:

en toestaan dat wordt afgeweken van de dakhellingsvereisten ten behoeve van een serre- of boogstal, mits:

  • 1. een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt dan wel de ruimtelijke kwaliteit beter is gediend bij het realiseren van een afwijkende bouwvorm;
  • 2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  • k. lid 5.2, sub b, onder 14:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • l. lid 5.2, sub b, onder 14:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid);

  • m. lid 5.2, sub c, onder 1:

en toestaan dat mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s aansluitend aan het bouwvlak worden gebouwd indien er geen geschikte plaats binnen het bouwvlak aanwezig is voor opslag en deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, mits:

  • 1. tevens de in lid 5.6, onder g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte van een mestsilo ten hoogste 4 m zal bedragen;
  • 3. de hoogte van de overige bouwwerken ten hoogste 2,5 m zal bedragen;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • n. lid 5.2, sub c, onder 1:

en toestaan dat bestaande mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s gelegen buiten het bouwvlak worden verplaatst naar een locatie direct aansluitend aan het bouwvlak, mits:

  • 1. tevens de in lid 5.6, onder g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte en oppervlakte niet meer bedragen dan die van de bestaande mestsilo, mestbassin, kuilvoerplaat of sleufsilo;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met de bestemming is:

  • a. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten en/of kleinschalige zorgactiviteiten, gericht op dagbesteding, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarische bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;
    • 3. er een aantoonbare relatie bestaan tussen de dagrecreatieve activiteiten c.q. zorgactiviteiten en het agrarisch bedrijf;
    • 4. voorzieningen worden gerealiseerd binnen bestaande agrarische bedrijfsbebouwing tot een maximum oppervlakte van 150 m²;

  • b. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor agrarische educatieve activiteiten en/of agrarische detailhandel, mits de bedrijfsoppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt;

  • c. het gebruik van de bedrijfswoning met behorende bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie van de bedrijfswoning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 75 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
    • 5. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 6. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  • d. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, mits:
    • 1. de paardrijbak binnen het bouwvlak en op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gesitueerd;
    • 2. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van derden;

  • e. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan 60 lux/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    • 2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;

  • f. het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van een bed and breakfast;

  • g. het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woongebruik, waarbij een waarbij een overschrijding van lid 5.2, sub a, onder 7 is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de uiterlijke verschijningsvorm als boerderij dient te worden gehandhaafd;
    • 2. dit niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 3. geen extra woningen mogen ontstaan;

  • h. het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor de opslag en stalling van niet-agrarische statische producten (zoals caravanstalling) in bestaande gebouwen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;
    • 3. de opslag plaatsvindt binnen de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing met een maximumomvang van 200 m2 ;

  • i. het gebruik van de agrarische bedrijfsgebouwen voor de ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij), mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
    • 2. de bedrijfsoppervlakte niet meer bedraagt dan 200 m2 ;
    • 3. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge.

5.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan de in lid 5.1 en 5.5.1 toegelaten nevenactiviteiten;
  • b. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders agrarische detailhandel en de in 5.5.1, sub c, onder 5 toegelaten detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 5.1 en 6.5.1 toegelaten voorzieningen;
  • e. permanente bewoning van vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen;
  • f. het stallen van (sloop)auto's, (sloop)caravans, boten, sloopafval, bouwmaterialen en hiermee vergelijkbare zaken, anders dan in gebouwen, indien deze stalling geen direct verband houdt met de bedrijfsvoering ter plekke;
  • g. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, anders dan tijdelijke opslag en anders dan bestaande opslag en opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • h. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die zijn gelegen op minder dan 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen en sierteelt, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – hout- en sierteelt', dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
  • j. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
  • k. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken anders dan bedoeld in lid 5.5.1, sub d;
  • l. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak anders dan bedoeld in lid 5.5.1, sub e;
  • m. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als erf of tuin;
  • n. het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouw-vlak, anders dan bestaand;
  • o. het gebruik van gronden als sport-, wedstrijd-, speel- parkeer- en/of kampeerterrein;
  • p. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport.
  • q. de ontsluiting van verkeer ten behoeve van de groepsaccommodatie zoals bedoeld in lid 5.1 onder f ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • r. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de groepsaccommodatie zoals bedoeld in lid 5.1 onder f zonder de uitoefening van agrarische bedrijvigheid zoals bedoeld in lid 5.1 met een bedrijfsomvang van meer dan 135.000 SO en een bedrijfsoppervlak van meer dan 200 m² bvo.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.1:

en toestaan dat een bestaande tweede bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • 1. bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte in de toekomst geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd;
  • 2. het behoud van de ruimtelijke uitstraling wordt gegarandeerd, hetgeen aangetoond wordt middels een erfinrichtingsplan;
  • 3. de bouwregels voor bedrijfswoningen van overeenkomstige toepassing blijven;
  • 4. moet worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen zoals vervat in Bijlage 21 Titel 5.2 Wet milieubeheer ;

  • b. lid 5.5.2, sub a:

en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een zorgboerderij, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en de verkeersveiligheid;

  • c. lid 5.5.2, sub e:

voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • 1. de behoefte aan mantelzorg blijkt uit een schriftelijke verklaring van een zorginstelling, dan wel de mantelzorgbehoevende ouder is dan 75 jaar;
  • 2. de geluidsbelasting op de woning in het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • 3. er ter plekke een acceptabel woon- en leefklimaat valt te garanderen;
  • 4. de omgevingsvergunning mag geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  • 5. gegarandeerd wordt dat na beëindiging van de mantelzorgbehoefte het betreffende gebouw als bijgebouw in gebruik wordt genomen;
  • 6. in aanvulling van de binnenplanse afwijking een overeenkomst wordt gesloten;

  • d. lid 5.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van een kampeerboerderij en/of een groepsaccommodatie, uitsluitend in de gebieden A2 en L2 uit de kadernota, zie bijlage 2, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. de realisering van deze kampeerboerderij/groepsaccommodatie binnen één bestaand agrarisch bedrijfsgebouw plaatsvindt, waarbij inpandige verbouwing is toegestaan;
  • 3. de kampeerboerderij/groepsaccommodatie een maximum oppervlakte heeft van 200 m²;
  • 4. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 5. het agrarische bedrijf een minimum omvang heeft van 10 nge;
  • 6. wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie samen met boerderijkamers niet is toegestaan;

  • e. lid 5.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van boerderijkamers, mits:

  • 1. de activiteit plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
  • 2. het minimum aantal boerderijkamers per agrarisch bedrijf twee en het maximum aantal vijf bedraagt;
  • 3. vestiging plaats dient te vinden in één bedrijfsgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 4. de vloeroppervlakte per boerderijkamer maximaal 50 m² zal bedragen en de gezamenlijke vloeroppervlakte van meerdere boerderijkamers maximaal 200 m² zal bedragen;
  • 5. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 6. middels een bedrijfsplan inzicht wordt geboden in de bedrijfsmatige exploitatie en geen permanente bewoning plaatsvindt;
  • 7. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van boerderijkamers samen met een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie niet is toegestaan;

  • f. lid 5.5.2, sub d:

voor het gebruik van bijgebouwen dan wel bedrijfsgebouwen ten behoeve van een bed and breakfast, met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. vestiging plaats dient te vinden in één bedrijfsgebouw, dan wel bijgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 2. de uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;

  • g. lid 5.5.2, sub g:

en toestaan dat gronden buiten het bouwvlak worden gebruikt ten behoeve van mestopslag of de opslag van agrarische producten, indien de opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:

  • 1. solitaire opslag zoveel mogelijk wordt voorkomen doordat aansluiting wordt gezocht bij reeds bestaande mestopslag in de omgeving;
  • 2. moet zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 3. in het geval van mestopslag voldoende bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een vloeistofkerende vloer met opstaande randen;

  • h. lid 5.5.2, sub k:

voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Wonen - 1', mits:

  • 1. de paardrijbak redelijkerwijs niet binnen het bestemmingsvlak Wonen - 1 gesitueerd kan worden;
  • 2. de paardrijbak achter het hoofdgebouw wordt gesitueerd;
  • 3. de paardrijbak op 50 m van het bouwvlakken van derden wordt gesitueerd;
  • 4. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast;
  • 5. de paardrijbak een oppervlakte heeft van maximaal 800 m²;
  • 6. maximaal zes lichtmasten worden geplaatst;
  • 7. de hoogte van omheiningen maximaal 1,8 m bedraagt;

  • i. lid 5.5.2, sub n:

voor het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouwvlak, mits:

  • 1. is aangetoond dat de ontsluiting op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie noodzakelijk is;
  • 2. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit;
  • 3. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappe-lijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    • 1. het afgraven, het ophogen of het egaliseren van gronden;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, opslagplaatsen en stortplaatsen buiten het bouwvlak;
    • 3. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
    • 4. het verrichten van exploratieboringen;
    • 5. het vellen en rooien van houtgewas;
    • 6. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen anders dan ten behoeve van de ontwikkeling van natuur en waterhuishouding;
    • 7. het aanleggen van drainage ten behoeve van agrarische doeleinden;
    • 8. het graven van greppels en watergangen;
    • 9. de aanplant van singels.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het natuurgebied.

  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

5.8 Wijzigingsbevoegdheid

Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de situering en vorm van het agrarische bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de totale oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
    • 2. de mest- en milieuwetgeving dit mogelijk maken;
    • 3. de wijziging noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 4. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;

  • b. het bestaande bouwvlak wordt vergroot naar maximaal 2 ha, mits:
    • 1. de omvang van het bedrijf meer dan 70 nge   80.000 SO omvat;
    • 2. vestiging in bestaande bebouwing redelijkerwijs aantoonbaar niet mogelijk is;
    • 3. met de ligging en vormgeving van het bebouwingsvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 4. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 5. de bedrijfseconomische noodzaak voor de uitbreiding is vastgesteld door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 6. de mest- en milieuwetgeving vergroting mogelijk maken;
    • 7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 8. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de water-huishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • c. de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt aangebracht ten behoeve van de verplaatsing van een intensief bedrijf, mits:
    • 1. de vestiging uitsluitend plaatsvindt in vrijkomende agrarische bouwvlakken langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 2. vestiging plaats vindt ten behoeve van de verplaatsing van een binnen de gemeente aanwezig bedrijf;
    • 3. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast indien sprake is van een verplaatsing vanuit een knelpuntsituatie, waarbij het bedrijf dat op dit moment elders binnen de gemeente is gevestigd op grond van ruimtelijke en/of milieutechnische redenen geen bedrijfseconomisch perspectief heeft;
    • 4. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 5. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 6. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 7. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 8. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de water-huishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming dan wel het bouwvlak verwijderd dient te worden;

  • d. een bouwvlak wordt aangebracht ten behoeve van nieuwvestiging dan wel verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. vestiging dan wel uitbreiding in bestaande bebouwing niet mogelijk is;
    • 2. vestiging plaatsvindt langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 3. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 4. in geval van verplaatsing het bouwvlak op de oude locatie wordt verwijderd en er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de oude locatie;
    • 5. met de ligging en vormgeving van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 6. de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig is dat het bedrijf een economische omvang heeft van ten minste 70 nge   80.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 7. in afwijking van het bepaalde in lid 6 geldt, indien sprake is van vestiging op een reeds bebouwde locatie, dat het bedrijf een minimale economische omvang moet hebben van 40 nge 45.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 8. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 9. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
    • 10. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 11. het bouwvlak maximaal 1,5 ha zal bedragen;
    • 12. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 13. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 14. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 15. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de water-huishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming;

  • e. ter plaatse van een bouwvlak de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 2. de functie moet worden ondergebracht in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    • 3. de afstand tot het woongebied minimaal 50 m dient te bedragen;
    • 4. er voldoende parkeergelegenheid dient te zijn op eigen terrein;

  • f. de bestemming van het agrarisch bedrijf wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - 1 of Bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
    • 2. in afwijking van het onder a  1 bepaalde geldt dat sloop en nieuwbouw van voormalige agrarische bebouwing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van landschapsontsierende stallen en/of sloop en nieuwbouw noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen. Hierbij geldt dat wordt gestreefd naar een substantiële reductie van bebouwing en de totale her te bouwen oppervlakte van de functie niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 3. er een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
    • 4. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf behouden dient te worden en waar mogelijk te worden versterkt;
    • 5. de nieuwe functie moet leiden tot het behoud of verbetering van de agrarische uitstraling van het buitengebied en mag geen ongewenste visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden veroorzaken;
    • 6. de nieuwe functie geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 7. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 8. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;
    • 9. er geen buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaats mag vinden. In afwijking hiervan kan ondergeschikte buitenopslag binnen het bouwvlak worden toegestaan, welke inherent is en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
      • de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
      • de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het perceel;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
      • de buitenopslag expliciet wordt begrensd;
    • 10. overtollige bebouwing die niet wordt hergebruikt moet worden gesloopt;
    • 11. detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 12. horeca uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 13. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 38 respectievelijk artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 14. hierbij ook direct toepassing kan worden gegeven aan het gestelde in de bestemming Wonen - 1 in artikel 38.7, sub a ten aanzien van splitsing van woningen/boerderijen;
    • 15. naast bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven kunnen ook bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven zijn genoemd worden toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en omvang en qua milieueffecten gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    • 16. voldaan dient te worden aan de overige voorwaarden uit het VAB-beleid zoals opgenomen in bijlage 5;

  • g. een bouwvlak wordt verwijderd, mits:
    • 1. de bebouwing wordt gesloopt;
    • 2. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd.

  • h. de bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. de behoefte dient te worden aangetoond;
    • 8. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 9. redelijkerwijs dient te worden aangetoond dat er geen ruimte bestaat in het bestaande hoofdgebouw en bijgebouw(en);
    • 10. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
    • 11. er een goede overgang moet plaatsvinden naar het achterliggende landschap;
    • 12. burgemeester en wethouders uitsluitend overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Landschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'agrarisch met waarden - landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of het herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
  • erfbeplantingen;
  • het verkavelingspatroon: rationele slagenverkaveling;
  • het reliëf: nagenoeg vlak met enkele kerkheuvels;
  • de openheid van het slagenlandschap;
  • b. agrarisch cultuurgrond;
  • c. een grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet met een neventak intensieve veehouderij;
  • d. een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • e. dagrecreatief medegebruik;
  • f. loon- en grondverzetbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondverzetbedrijf';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, waarbij het aantal bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf ten hoogste één zal bedragen, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 8' het aantal bedrijfswoningen 2 zal bedragen en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan, al dan niet in combinatie met:
  • een aan huis verbonden beroep;
  • aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
  • aan huis verbonden kantooractiviteiten;
  • een bed and breakfast;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet is toegestaan;

  • h. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • i. bestaande dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
  • j. bestaande kampeerterreinen (kamperen bij de boer);

alsmede voor:

  • k. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met de daarbij behorende:

  • l. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  • m. bedrijfswoningen;
  • n. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • o. mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s;
  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • q. landbouwwegen, (kavel)paden, en overige infrastructurele voorzieningen;
  • r. parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • s. tuinen, erven en terreinen;
  • t. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • u. groenvoorzieningen;
  • v. nutsvoorzieningen.

met dien verstande dat:

  • w. het aantal agrarische bedrijven per bouwperceel niet meer bedraagt dan één dan wel het bestaande aantal.

Het 'dagrecreatief medegebruik' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen.

Het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting is uitsluitend toegestaan voor zover de opgewekte energie wordt geproduceerd door het ter plaatse aanwezige bedrijf en tevens wordt ingezet op dit bedrijf.

6.2 Bouwregels

Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 8' geldt dat de bouw van de bedrijfswoningen pas mag aanvangen nadat de fundering en kelders van de nieuwe (ligboxen)stal bij de toezichthouder van de gemeente gereed zijn gemeld.

  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. er mogen uitsluitend gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarische bedrijven met bijbehorende functies worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van kassen niet is toegestaan;
    • 2. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situering en afmetingen;
    • 3. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste 20 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 4. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf, daarbij geldt dat bouwvlakken die met elkaar zijn verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' worden aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
    • 5. bedrijfsgebouwen, vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en overkappingen dienen minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande situaties;
    • 6. het bebouwd oppervlak ten behoeve van de intensieve veehouderij als neventak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf bedraagt ten hoogste 250 m², met dien verstande dat in het geval dat het bestaande oppervlak meer dan 250 m² bedraagt, het bebouwd oppervlak ten hoogste 2.000 m² mag bedragen. De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het stallen van vee mag uitsluitend worden vergroot indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
    • 7. het bebouwd oppervlak ten behoeve van het loon- en grondverzetbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – grondverzetbedrijf' bedraagt niet meer dan 525 m2 ;
    • 8. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste één per agrarisch bedrijf, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 8' het aantal bedrijfswoningen ten hoogste twee bedraagt, de een tweede bedrijfswoning wordt uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat de bedrijfsomvang van het bestaande agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning rechtvaardigt, hierbij dient ten minste sprake te zijn van een bedrijfsomvang van 120 nge 14.000 SO . In afwijking van vorenstaande is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning toegestaan;
    • 9. de inhoud van een bedrijfswoning (inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen) bedraagt niet meer dan 1.100 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 10. in afwijking van het bepaalde onder 9 bedraagt de inhoud van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer dan de bestaande inhoud;
    • 11. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen, met dien verstande dat de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 8' niet meer dan 4,5 m bedraagt;
    • 12. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 13. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 14. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 18°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 15. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 16. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s mogen alleen binnen het bouwvlak op minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie of ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m, met uitzondering van torensilo's waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt buiten het bouwvlak ten hoogste 1 m 1,5 m en binnen het bouwvlak ten hoogste 2 m;
    • 4. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 4 m bedragen, met dien verstande dat buiten het bouwvlak uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan;
    • 5. de bouwhoogte van omheiningen van bakken zal ten hoogste 1,8 m bedragen, met dien verstande dat een omheind oppervlak niet meer mag bedragen dan 1.200 m²;
    • 6. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. een goede landschappelijke inpassing en de compensatie ten behoeve van landschap en natuur;
  • c. de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2, sub a, onder 1:

en toestaan dat bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtst bij zijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
  • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
  • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
  • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
  • 7. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
  • 8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
  • 9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

  • a. lid 6.2, sub a, onder 2:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 250 m² bedraagt en met dien verstande dat de gevraagde omgevingsvergunning maximaal eenmaal binnen de planperiode voor een bepaald bouwperceel kan worden verleend;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 25 m bedraagt;
  • 3. de gebouwen worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 4. is aangetoond dat binnen het bouwvlak redelijkerwijs geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding, en is aangetoond dat bouwen binnen het bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie niet mogelijk is;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • b. lid 6.2, sub a, onder 2:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte en/of de situering van bestaande veldschuren, die agrarisch, dan wel ten behoeve van hobbymatig houden van vee, dan wel ten behoeve van landschapsonderhoud gebruikt worden, gewijzigd worden, mits:

  • 1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 5 m;
  • 2. de situering van de veldschuur slechts gewijzigd wordt indien dit vanuit doelmatigheidsoverwegingen noodzakelijk is en ten minste 10% van de te bouwen veldschuur op de bestaande locatie ligt;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;

  • c. lid 6.2, sub a, onder 2 en/of lid 6.2, sub b, onder 1:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken voor opslag ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 10% van het bouwvlak bedraagt;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 20 m bedraagt;
  • 3. de gebouwen en/of bouwwerken voor opslag worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 4. in het geval van opslag tevens de in lid 6.6 onder g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 5. is aangetoond dat er sprake is van kwaliteitsverbetering doordat alle landschapsontsierende bebouwing gelegen voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt gesloopt en alle aanwezige opslag voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt beëindigd;
  • 6. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • d. lid 6.2, sub a, onder 5:

en toestaan dat de daarin genoemde afstand wordt verkleind tot minimaal 2 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:

  • 1. deze afwijking voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • 2. de Omgevingskamer positief adviseert.

  • e. lid 6.2, sub a, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van het stallen van vee wordt vergroot, mits:

  • aangetoond is dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoel-stelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • f. lid 6.2, sub a, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van de neventak intensieve veehouderij wordt vergroot tot boven de maximaal toegestane 2.000 m², mits:

  • 1. het bestaande oppervlak ten behoeve van de neventak reeds meer dan 250 m² bedraagt;
  • 2. het bestaande aantal dieren niet toeneemt en de vergroting noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, dan wel op basis van andere duurzame of innovatieve marktconcepten wordt bijgedragen aan een beter welzijn van de dieren en waarbij een groter leefoppervlakte benodigd is;
  • 3. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 4. is is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • g. lid 6.2, sub a, onder 7:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van het loon- en grondverzetbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – grondverzetbedrijf' wordt vergroot tot 150% van de bestaande oppervlakte;

  • h. lid 6.2, sub a, onder 8:

en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd bij agrarische bedrijven, mits:

  • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het 24 uurstoezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de continuering van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf,
  • 2. minimaal sprake is van een bedrijfsomvang van 140 nge  16.500 SO en de bedrijfsactiviteiten zien op levende have;
  • 3. is aangetoond dat aangrenzende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 4. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • 5. geen sprake is van een plattelandswoning die deel uitgemaakt heeft van het agrarisch bedrijf;

  • i. lid 6.2, sub a, onder 9:

en toestaan dat inhoud van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' meer bedraagt dan de bestaande inhoud, mits:

  • 1. de uitbreiding van de woning binnen de bestaande bebouwingsmassa van het oorspronkelijke hoofdgebouw geschiedt;
  • 2. er sprake is van de instandhouding en versterking van het bestaande karakteristieke pand;
  • 3. er geen extra woningen ontstaan;
  • 4. geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande monumentale waarden;

  • j. lid 6.2, sub a, onder 11:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van bedrijfswoningen worden vergroot tot respectievelijk 6 m en/of 10 m, mits de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;

  • k. lid 6.2, sub a, onder 11:

en toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 8'wordt vergroot tot 6 m;

  • l. lid 6.2, sub a, onder 14:

en toestaan dat wordt afgeweken van de dakhellingsvereisten ten behoeve van een serre- of boogstal, mits:

  • 1. een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt dan wel de ruimtelijke kwaliteit beter is gediend bij het realiseren van een afwijkende bouwvorm;
  • 2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  • m. lid 6.2, sub a, onder 15:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • n. lid 6.2, sub a, onder 15:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid);

  • o. lid 6.2, sub b, onder 1:

en toestaan dat mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s aansluitend aan het bouwvlak worden gebouwd indien er geen geschikte plaats binnen het bouwvlak aanwezig is voor opslag en deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, mits:

  • 1. tevens de in lid 6.6, onder f g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte van een mestsilo ten hoogste 4 m zal bedragen;
  • 3. de hoogte van de overige bouwwerken ten hoogste 2,5 m zal bedragen;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • p. lid 6.2, sub b, onder 1:

en toestaan dat bestaande mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s gelegen buiten het bouwvlak worden verplaatst naar een locatie direct aansluitend aan het bouwvlak, mits:

  • 1. tevens de in lid 6.6, onder g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte en oppervlakte niet meer bedragen dan die van de bestaande mestsilo, mestbassin, kuilvoerplaat of sleufsilo;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met de bestemming is:

  • a. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten en/of kleinschalige zorgactiviteiten, gericht op dagbesteding, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarische bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;
    • 3. er een aantoonbare relatie bestaan tussen de dagrecreatieve activiteiten c.q. zorgactiviteiten en het agrarisch bedrijf;
    • 4. voorzieningen worden gerealiseerd binnen bestaande agrarische bedrijfsbebouwing tot een maximum oppervlakte van 150 m²;

  • b. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor agrarische educatieve activiteiten en/of agrarische detailhandel, mits de bedrijfsoppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt;

  • c. het gebruik van de bedrijfswoning met behorende bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie van de bedrijfswoning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 75 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
    • 5. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 6. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  • d. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, mits:
    • 1. de de paardrijbak binnen het bouwvlak en op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning wordt gesitueerd, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak';
    • 2. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van derden;

  • e. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan 60 lux/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    • 2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;

  • f. het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van een bed and breakfast;

  • g. het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woongebruik, waarbij een waarbij een overschrijding van lid 6.2, sub a, onder 8 is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de uiterlijke verschijningsvorm als boerderij dient te worden gehandhaafd;
    • 2. dit niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 3. geen extra woningen mogen ontstaan;

  • h. het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor de opslag en stalling van niet-agrarische statische producten (zoals caravanstalling) in bestaande gebouwen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;
    • 3. de opslag plaatsvindt binnen de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing met een maximumomvang van 200 m2 ;

  • i. het gebruik van de agrarische bedrijfsgebouwen voor de ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij), mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
    • 2. de bedrijfsoppervlakte niet meer bedraagt dan 200 m2 ;
    • 3. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;

  • j. opslag ten behoeve van het grondverzetbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – buitenopslag', mits de oppervlakte van de opslag niet meer bedraagt dan 1.700 m2  en de hoogte van de opslag niet meer bedraagt dan 4 m.

6.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan de in lid 6.1 en 6.5.1 toegelaten nevenactiviteiten;
  • b. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders agrarische detailhandel en de in 6.5.1, sub c, onder 5 toegelaten detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 6.1 en 6.5.1 toegelaten voorzieningen;
  • e. permanente bewoning van vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen;
  • f. het stallen van (sloop)auto's, (sloop)caravans, boten, sloopafval, bouwmaterialen en hiermee vergelijkbare zaken, anders dan in gebouwen, indien deze stalling geen direct verband houdt met de bedrijfsvoering ter plekke;
  • g. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, anders dan tijdelijke opslag en anders dan bestaande opslag en opslag ter plaatse van de aanduidingen 'opslag' en 'specifieke vorm van bedrijf - grondverzetbedrijf';
  • h. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die zijn gelegen op minder dan 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen en sierteelt anders dan overeenkomstig de bestaande situatie;
  • j. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
  • k. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken anders dan bedoeld in lid 6.5.1, sub d;
  • l. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak anders dan bedoeld in lid 6.5.1, sub e;
  • m. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als erf of tuin;
  • n. het het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouwvlak, anders dan bestaand;
  • o. het gebruik van gronden als sport-, wedstrijd-, speel- parkeer- en/of kampeerterrein;
  • p. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport;
  • q. het gebruik van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 8' voordat het agrarisch bedrijf in gebruik is genomen;
  • r. het gebruik van een tweede bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 8' indien sprake is van een bedrijfsomvang van minder dan 120 nge 14.000 SO .

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw  gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.1:

en toestaan dat een bestaande tweede bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • 1. bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte in de toekomst geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd;
  • 2. het behoud van de ruimtelijke uitstraling wordt gegarandeerd, hetgeen aangetoond wordt middels een erfinrichtingsplan;
  • 3. de bouwregels voor bedrijfswoningen van overeenkomstige toepassing blijven;
  • 4. moet worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen zoals vervat in Bijlage 21 Titel 5.2 Wet milieubeheer ;

  • b. lid 6.5.2, sub a:

en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een zorgboerderij, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en de verkeersveiligheid;

  • c. lid 6.5.2, sub e:

voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • 1. de behoefte aan mantelzorg blijkt uit een schriftelijke verklaring van een zorginstelling, dan wel de mantelzorgbehoevende ouder is dan 75 jaar;
  • 2. de geluidsbelasting op de woning in het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • 3. er ter plekke een acceptabel woon- en leefklimaat valt te garanderen;
  • 4. de omgevingsvergunning mag geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  • 5. gegarandeerd wordt dat na beëindiging van de mantelzorgbehoefte het betreffende gebouw als bijgebouw in gebruik wordt genomen;
  • 6. in aanvulling van de binnenplanse afwijking een overeenkomst wordt gesloten;

  • d. lid 6.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van een kampeerboerderij en/of een groepsaccommodatie, uitsluitend in de gebieden A2 en L2 uit de kadernota, zie bijlage 2, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. de realisering van deze kampeerboerderij/groepsaccommodatie binnen één bestaand agrarisch bedrijfsgebouw plaatsvindt, waarbij inpandige verbouwing is toegestaan;
  • 3. de kampeerboerderij/groepsaccommodatie een maximum oppervlakte heeft van 200 m²;
  • 4. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 5. het agrarische bedrijf een minimum omvang heeft van 10 nge;
  • 6. wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie samen met boerderijkamers niet is toegestaan;

  • e. lid 6.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van boerderijkamers, mits:

  • 1. de activiteit plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
  • 2. het minimum aantal boerderijkamers per agrarisch bedrijf twee en het maximum aantal vijf bedraagt;
  • 3. vestiging plaats dient te vinden in één bedrijfsgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 4. de vloeroppervlakte per boerderijkamer maximaal 50 m² zal bedragen en de gezamenlijke vloeroppervlakte van meerdere boerderijkamers maximaal 200 m² zal bedragen;
  • 5. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 6. middels een bedrijfsplan inzicht wordt geboden in de bedrijfsmatige exploitatie en geen permanente bewoning plaatsvindt;
  • 7. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van boerderijkamers samen met een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie niet is toegestaan;

  • f. lid 6.5.2, sub d:

voor het gebruik van bijgebouwen dan wel bedrijfsgebouwen ten behoeve van een bed and breakfast, met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. vestiging dient plaats te vinden in één bedrijfsgebouw dan wel bijgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 2. de uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;

  • g. lid 6.5.2, sub g:

en toestaan dat gronden buiten het bouwvlak worden gebruikt ten behoeve van mestopslag of de opslag van agrarische producten, indien de opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:

  • 1. solitaire opslag zoveel mogelijk wordt voorkomen doordat aansluiting wordt gezocht bij reeds bestaande mestopslag in de omgeving;
  • 2. moet zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 3. in het geval van mestopslag voldoende bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een vloeistofkerende vloer met opstaande randen;

  • h. lid 6.5.2, sub k:

voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Wonen - 1', mits:

  • 1. de paardrijbak redelijkerwijs niet binnen het bestemmingsvlak Wonen - 1 gesitueerd kan worden;
  • 2. de paardrijbak achter het hoofdgebouw wordt gesitueerd;
  • 3. de paardrijbak op 50 m van het bouwvlakken van derden wordt gesitueerd;
  • 4. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast;
  • 5. de paardrijbak een oppervlakte heeft van maximaal 800 m²;
  • 6. maximaal zes lichtmasten worden geplaatst;
  • 7. de hoogte van omheiningen maximaal 1,8 m bedraagt;

  • i. lid 6.5.2, sub n:

voor het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouwvlak, mits:

  • 1. is aangetoond dat de ontsluiting op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie noodzakelijk is;
  • 2. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit;
  • 3. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappe-lijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
  • 1. het afgraven, het ophogen of het egaliseren van gronden;
  • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, opslagplaatsen en stortplaatsen buiten het bouwvlak;
  • 3. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
  • 4. het verrichten van exploratieboringen;
  • 5. het vellen en rooien van houtgewas;
  • 6. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen anders dan ten behoeve van de ontwikkeling van natuur en waterhuishouding;
  • 7. het aanleggen van drainage ten behoeve van agrarische doeleinden;
  • 8. het graven van greppels en watergangen;
  • 9. de aanplant van singels.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  • 1. het normale onderhoud betreffen;
  • 2. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning;
  • 4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het natuurgebied.

  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
  • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
  • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

6.8 Wijzigingsbevoegdheid

Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de situering en vorm van het agrarische bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de totale oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
    • 2. de mest- en milieuwetgeving dit mogelijk maken;
    • 3. de wijziging noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 4. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;

  • b. het bestaande bouwvlak wordt vergroot naar maximaal 2 ha, mits:
    • 1. de omvang van het bedrijf meer dan 70 nge   80.000 SO omvat;
    • 2. vestiging in bestaande bebouwing redelijkerwijs aantoonbaar niet mogelijk is;
    • 3. met de ligging en vormgeving van het bebouwingsvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 4. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 5. de bedrijfseconomische noodzaak voor de uitbreiding is vastgesteld door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 6. de mest- en milieuwetgeving vergroting mogelijk maken;
    • 7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 8. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • c. de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt aangebracht ten behoeve van de verplaatsing van een intensief bedrijf, mits:
    • 1. de vestiging uitsluitend plaatsvindt in vrijkomende agrarische bouwvlakken langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 2. vestiging plaats vindt ten behoeve van de verplaatsing van een binnen de gemeente aanwezig bedrijf;
    • 3. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast indien sprake is van een verplaatsing vanuit een knelpuntsituatie, waarbij het bedrijf dat op dit moment elders binnen de gemeente is gevestigd op grond van ruimtelijke en/of milieutechnische redenen geen bedrijfseconomisch perspectief heeft;
    • 4. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 5. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 6. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 7. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 8. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming dan wel het bouwvlak verwijderd dient te worden;

  • d. een bouwvlak wordt aangebracht ten behoeve van nieuwvestiging dan wel verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. vestiging dan wel uitbreiding in bestaande bebouwing niet mogelijk is;
    • 2. vestiging plaatsvindt langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 3. het totale aantal nieuw te vestigen dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 4. in geval van verplaatsing het bouwvlak op de oude locatie wordt verwijderd en er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de oude locatie;
    • 5. met de ligging en vormgeving van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 6. de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig is dat het bedrijf een economische omvang heeft van ten minste 70 nge   80.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 7. in afwijking van het bepaalde in lid 6 geldt indien sprake is van vestiging op een reeds bebouwde locatie het bedrijf een minimale economische omvang moet hebben van 40 nge 45.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 7 0 nge  80.000 SO zal uitgroeien;
    • 8. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 9. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
    • 10. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 11. het bouwvlak maximaal 1,5 ha zal bedragen;
    • 12. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 13. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 14. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 15. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming;

  • e. ter plaatse van een bouwvlak de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 2. de functie moet worden ondergebracht in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    • 3. de afstand tot het woongebied minimaal 50 m dient te bedragen;
    • 4. er voldoende parkeergelegenheid dient te zijn op eigen terrein;

  • f. de bestemming van het agrarisch bedrijf wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - 1 of Bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
    • 2. in afwijking van het onder a  1 bepaalde geldt dat sloop en nieuwbouw van voormalige agrarische bebouwing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van landschapsontsierende stallen en/of sloop en nieuwbouw noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen. Hierbij geldt dat gestreefd wordt naar een substantiële reductie van bebouwing en de totale her te bouwen oppervlakte van de functie niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 3. er een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
    • 4. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf behouden dient te worden en waar mogelijk te worden versterkt;
    • 5. de nieuwe functie moet leiden tot het behoud of verbetering van de agrarische uitstraling van het buitengebied en mag geen ongewenste visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden veroorzaken;
    • 6. de nieuwe functie geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 7. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 8. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;
    • 9. er geen buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaats mag vinden. In afwijking hiervan kan ondergeschikte buitenopslag binnen het bouwvlak worden toegestaan, welke inherent is en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
      • de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
      • de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het perceel;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
      • de buitenopslag expliciet wordt begrensd;
    • 10. overtollige bebouwing die niet wordt hergebruikt moet worden gesloopt;
    • 11. detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 12. horeca uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 13. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 38 respectievelijk artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 14. hierbij ook direct toepassing kan worden gegeven aan het gestelde in de bestemming Wonen - 1 in artikel 38.7, sub a ten aanzien van splitsing van woningen/boerderijen;
    • 15. naast bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven kunnen ook bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven zijn genoemd worden toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en omvang en qua milieueffecten gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    • 16. voldaan dient te worden aan de overige voorwaarden uit het VAB-beleid zoals opgenomen in bijlage 5;

  • g. een bouwvlak wordt verwijderd, mits:
    • 1. de bebouwing wordt gesloopt;
    • 2. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  • h. de bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. de behoefte dient te worden aangetoond;
    • 8. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 9. redelijkerwijs dient te worden aangetoond dat er geen ruimte bestaat in het bestaande hoofdgebouw en bijgebouw(en);
    • 10. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
    • 11. er een goede overgang moet plaatsvinden naar het achterliggende landschap;
    • 12. burgemeester en wethouders uitsluitend overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

Artikel 7 Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'agrarisch met waarden - landschap en natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijk en natuurlijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of het herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
      • lijnvormige beplanting langs de dijken in Oeverlanden Meppelerdiep;
      • elzensingels en wilgen in het Slagenlandschap Olde Maten;
      • bossen in het Beekdallandschap Reest;
      • het halfopen landschap;
      • het verkavelingspatroon;
      • de EHS;
  • b. agrarisch cultuurgrond;
  • c. een grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet met een neventak intensieve veehouderij;
  • d. een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • e. dagrecreatief medegebruik;
  • f. fruitteelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, waarbij het aantal bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf ten hoogste één zal bedragen, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met:
      • een aan huis verbonden beroep;
      • aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
      • aan huis verbonden kantooractiviteiten;
      • een bed and breakfast;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet is toegestaan;

  • h. een bed and breakfast met vergaderruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • i. bestaande kampeerterreinen (kamperen bij de boer);
  • j. boerderijkamers en een vergader en expositiecentrum ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie';
  • k. tuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • l. een kinderboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';

alsmede voor:

  • m. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met de daarbij behorende:

  • n. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  • o. bedrijfswoningen;
  • p. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • q. mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s;
  • r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • s. landbouwwegen, (kavel)paden, en overige infrastructurele voorzieningen;
  • t. tuinen, erven en terreinen;
  • u. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • v. groenvoorzieningen;
  • w. nutsvoorzieningen;
  • x. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met dien verstande dat:

  • y. het aantal agrarische bedrijven per bouwperceel niet meer bedraagt dan één dan wel het bestaande aantal.

Het 'dagrecreatief medegebruik' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen.

Het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting is uitsluitend toegestaan voor zover de opgewekte energie wordt geproduceerd door het ter plaatse aanwezige bedrijf en tevens wordt ingezet op dit bedrijf.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor elke uitbreiding van 1.000 m² of meer aan verstening dient ten minste een eenzijdige streekeigen houtsingel met een breedte van minimaal 5 m en over de gehele lengte van een perceelsgrens, niet zijnde de voorste perceelsgrens, met een minimale lengte van 20 m te worden aangelegd. Deze houtsingel dient binnen, dan wel aangrenzend aan, het bouwvlak te worden gesitueerd.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. er mogen uitsluitend gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarische bedrijven met bijbehorende functies worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van kassen niet is toegestaan;
    • 2. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situering en afmetingen;
    • 3. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste 20 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 4. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf;
    • 5. bedrijfsgebouwen, vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en overkappingen dienen minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande situaties;
    • 6. het bebouwd oppervlak ten behoeve van de intensieve veehouderij als neventak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf bedraagt ten hoogste 250 m², met dien verstande dat in het geval dat het bestaande oppervlak meer dan 250 m² bedraagt, het bebouwd oppervlak ten hoogste 2.000 m² mag bedragen. De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het stallen van vee mag uitsluitend worden vergroot indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
    • 7. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste één per agrarisch bedrijf, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen;
    • 8. de inhoud van een bedrijfswoning (inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen) bedraagt niet meer dan 1.100 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 9. in afwijking van het bepaalde onder 8 bedraagt de inhoud van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer dan de bestaande inhoud;
    • 10. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 11. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 12. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 13. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 18°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 14. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 15. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen.
    • 16. Voor het bouwen van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' geldt dat het bebouwd oppervlakte ten behoeve van de kinderboerderij ten hoogste 25 m2 bedraagt en de goot- en bouwhoogte respectievelijke niet meer dan 3 m en 6 m bedragen.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s mogen alleen binnen het bouwvlak op minimaal 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie of ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m, met uitzondering van torensilo's waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt buiten het bouwvlak ten hoogste 1 m 1,5 m en daarachter binnen het bouwvlak ten hoogste 2 m;
    • 4. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 4 m bedragen, met dien verstande dat buiten het bouwvlak uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan;
    • 5. de bouwhoogte van omheiningen van bakken zal ten hoogste 1,8 m bedragen, met dien verstande dat een omheind oppervlak niet meer mag bedragen dan 1.200 m²;
    • 6. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.

  • d. Voor het bouwen van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' gelden de volgende regels:
    • 1. het bebouwd oppervlakte ten behoeve van de kinderboerderij bedraagt ten hoogste 25 m2 ;
    • 2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijke 3 m en 6 m  bedragen.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. een goede landschappelijke inpassing en de compensatie ten behoeve van landschap en natuur;
  • c. de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2, sub b, onder 1:

en toestaan dat bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtst bij zijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
  • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
  • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
  • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
  • 7. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
  • 8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
  • 9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

  • a. lid 7.2, sub b, onder 2:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 250 m² bedraagt en met dien verstande dat de gevraagde omgevingsvergunning maximaal eenmaal binnen de planperiode voor een bepaald bouwperceel kan worden verleend;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 25 m bedraagt;
  • 3. de gebouwen worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 4. is aangetoond dat binnen het bouwvlak redelijkerwijs geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding, en is aangetoond dat bouwen binnen het bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie niet mogelijk is;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • b. lid 7.2, sub b, onder 2:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte en/of de situering van bestaande veldschuren, die agrarisch, dan wel ten behoeve van hobbymatig houden van vee, dan wel ten behoeve van landschapsonderhoud gebruikt worden, gewijzigd worden, mits:

  • 1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 5 m;
  • 2. de situering van de veldschuur slechts gewijzigd wordt indien dit vanuit doelmatigheidsoverwegingen noodzakelijk is en ten minste 10% van de te bouwen veldschuur op de bestaande locatie ligt;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;

  • c. lid 7.2, sub b, onder 2 en/of lid 7.2, sub c onder 1:

en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken voor opslag ten behoeve van agrarische bedrijven, buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • 1. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 10% van het bouwvlak bedraagt;
  • 2. de overschrijding van een bestaand bouwvlak maximaal 20 m bedraagt;
  • 3. de gebouwen en/of bouwwerken voor opslag worden gebouwd op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • 4. in het geval van opslag tevens de in lid 7.6, onder g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 5. is aangetoond dat er sprake is van kwaliteitsverbetering doordat alle landschapsontsierende bebouwing gelegen voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt gesloopt en alle aanwezige opslag voor de achtergevel van de bedrijfswoning wordt beëindigd;
  • 6. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
  • 7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • d. lid 7.2, sub b, onder 5:

en toestaan dat de daarin genoemde afstand wordt verkleind tot minimaal 2 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:

  • 1. deze afwijking voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • 2. de Omgevingskamer positief adviseert.

  • e. lid 7.2, sub b, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van het stallen van vee wordt vergroot, mits:

  • aangetoond is dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • f. lid 7.2, sub b, onder 6:

en toestaan dat het bebouwde oppervlak ten behoeve van de neventak intensieve veehouderij wordt vergroot tot boven de maximaal toegestane 2.000 m², mits:

  • 1. het bestaande oppervlak ten behoeve van de neventak reeds meer dan 250 m² bedraagt;
  • 2. het bestaande aantal dieren niet toeneemt en de vergroting noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, dan wel op basis van andere duurzame of innovatieve marktconcepten wordt bijgedragen aan een beter welzijn van de dieren en waarbij een groter leefoppervlakte benodigd is;
  • 3. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • 4. is is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

  • g. lid 7.2, sub b, onder 7:

en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd bij agrarische bedrijven, mits:

  • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het 24 uurstoezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de continuering van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf,
  • 2. minimaal sprake is van een bedrijfsomvang van 140 nge  16.500 SO en de bedrijfsactiviteiten zien op levende have;
  • 3. is aangetoond dat aangrenzende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing waarbij ter zake een erfinrichtingsplan wordt opgesteld; er wordt uitsluitend overgegaan tot verlening van de omgevingsvergunning als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
  • 5. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • 6. geen sprake is van een plattelandswoning die deel uitgemaakt heeft van het agrarisch bedrijf;

  • h. lid 7.2, sub b, onder 9:

en toestaan dat inhoud van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' meer bedraagt dan de bestaande inhoud, mits:

  • 1. de uitbreiding van de woning binnen de bestaande bebouwingsmassa van het oorspronkelijke hoofdgebouw geschiedt;
  • 2. er sprake is van de instandhouding en versterking van het bestaande karakteristieke pand;
  • 3. er geen extra woningen ontstaan;
  • 4. geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande monumentale waarden;

  • i. lid 7.2, sub b, onder 10:

en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van bedrijfswoningen worden vergroot tot respectievelijk 6 m en/of 10 m, mits de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;

  • j. lid 7.2, sub b, onder 13:

en toestaan dat wordt afgeweken van de dakhellingsvereisten ten behoeve van een serre- of boogstal, mits:

  • 1. een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, dan wel de ruimtelijke kwaliteit beter is gediend bij het realiseren van een afwijkende bouwvorm;
  • 2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  • k. lid 7.2, sub b, onder 14:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • l. lid 7.2, sub b, onder 14:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid);

  • m. lid 7.2, sub c, onder 1:

en toestaan dat mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s aansluitend aan het bouwvlak worden gebouwd indien er geen geschikte plaats binnen het bouwvlak aanwezig is voor opslag en deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, mits:

  • 1. tevens de in lid 7.6, onder g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte van een mestsilo ten hoogste 4 m zal bedragen;
  • 3. de hoogte van de overige bouwwerken ten hoogste 2,5 m zal bedragen;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • n. lid 7.2, sub c, onder 1:

en toestaan dat bestaande mestsilo´s, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo´s gelegen buiten het bouwvlak worden verplaatst naar een locatie direct aansluitend aan het bouwvlak, mits:

  • 1. tevens de in lid 7.6, onder g genoemde omgevingsvergunning is verleend;
  • 2. de bouwhoogte en oppervlakte niet meer bedragen dan die van de bestaande mestsilo, mestbassin, kuilvoerplaat of sleufsilo;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met de bestemming is:

  • a. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten en/of kleinschalige zorgactiviteiten, gericht op dagbesteding, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarische bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;
    • 3. er een aantoonbare relatie bestaan tussen de dagrecreatieve activiteiten c.q. zorgactiviteiten en het agrarisch bedrijf;
    • 4. voorzieningen worden gerealiseerd binnen bestaande agrarische bedrijfsbebouwing tot een maximum oppervlakte van 150 m²;
    • 5. in afwijking van het bepaalde onder 4 is het ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' toegestaan 30 m2 nieuw te bouwen bebouwing in gebruik te nemen ten behoeve van de aldaar toegestane nevenfuncties;

  • b. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor agrarische educatieve activiteiten en/of agrarische detailhandel, mits de bedrijfsoppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt;

  • c. Het gebruik van de bedrijfswoning met behorende bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie van de bedrijfswoning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 75 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
    • 5. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 6. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  • d. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak is toegestaan, mits:
    • 1. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van derden;
    • 2. de paardrijbak binnen het bouwvlak en op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel wordt gesitueerd;

  • e. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan 60 lux/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    • 2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;

  • f. het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van een bed and breakfast;

  • g. het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woongebruik, waarbij een waarbij een overschrijding van lid 7.2, sub a, onder 8 is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de uiterlijke verschijningsvorm als boerderij dient te worden gehandhaafd;
    • 2. dit niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 3. geen extra woningen mogen ontstaan;

  • h. het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor de opslag en stalling van niet-agrarische statische producten (zoals caravanstalling) in bestaande gebouwen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • 2. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge;
    • 3. de opslag plaatsvindt binnen de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing met een maximumomvang van 200 m2 ;

  • i. het gebruik van de agrarische bedrijfsgebouwen voor de ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij), mits:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
    • 2. de bedrijfsoppervlakte niet meer bedraagt dan 200 m2 ;
    • 3. het agrarisch bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge.

7.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan de in lid 7.1 en 7.5.1 toegelaten nevenactiviteiten;
  • b. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan agrarische detailhandel en de in 7.5.1, sub c, onder 5 toegelaten detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 7.1 en 7.5.1 toegelaten voorzieningen;
  • e. permanente bewoning van vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen;
  • f. het stallen van (sloop)auto's, (sloop)caravans, boten, sloopafval, bouwmaterialen en hiermee vergelijkbare zaken, anders dan in gebouwen, indien deze stalling geen direct verband houdt met de bedrijfsvoering ter plekke;
  • g. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, anders dan tijdelijke opslag en anders dan bestaande opslag en opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • h. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die zijn gelegen op minder dan 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen en sierteelt anders dan overeenkomstig de bestaande situatie;
  • j. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
  • k. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken anders dan bedoeld in lid 7.5.1, sub d;
  • l. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak anders dan bedoeld in lid 7.5.1, sub e;
  • m. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als erf of tuin;
  • n. het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouw-vlak, anders dan bestaand;
  • o. het gebruik van gronden als sport-, wedstrijd-, speel- parkeer- en/of kampeerterrein;
  • p. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.1:

en toestaan dat een bestaande tweede bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • 1. bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte in de toekomst geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd;
  • 2. het behoud van de ruimtelijke uitstraling wordt gegarandeerd, hetgeen aangetoond wordt middels een erfinrichtingsplan;
  • 3. de bouwregels voor bedrijfswoningen van overeenkomstige toepassing blijven;
  • 4. moet worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen zoals vervat in Bijlage 21 Titel 5.2 Wet milieubeheer ;

  • b. lid 7.5.2, sub a:

en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een zorgboerderij, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en de verkeersveiligheid;

  • c. lid 7.5.2, sub e:

voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • 1. de behoefte aan mantelzorg blijkt uit een schriftelijke verklaring van een zorginstelling, dan wel de mantelzorgbehoevende ouder is dan 75 jaar;
  • 2. de geluidsbelasting op de woning in het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • 3. er ter plekke een acceptabel woon- en leefklimaat valt te garanderen;
  • 4. de omgevingsvergunning mag geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  • 5. gegarandeerd wordt dat na beëindiging van de mantelzorgbehoefte het betreffende gebouw als bijgebouw in gebruik wordt genomen;
  • 6. in aanvulling van de binnenplanse afwijking een overeenkomst wordt gesloten;

  • d. lid 7.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van een kampeerboerderij en/of een groepsaccommodatie, uitsluitend in de gebieden A2 en L2 uit de kadernota, zie bijlage 2, mits:

  • 1. de agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit blijft fungeren;
  • 2. de realisering van deze kampeerboerderij/groepsaccommodatie binnen één bestaand agrarisch bedrijfsgebouw plaatsvindt, waarbij inpandige verbouwing is toegestaan;
  • 3. de kampeerboerderij/groepsaccommodatie een maximum oppervlakte heeft van 200 m²;
  • 4. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 5. het agrarische bedrijf een minimum omvang heeft van 10 nge;
  • 6. wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie samen met boerderijkamers niet is toegestaan;

  • e. lid 7.5.2, sub d:

en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van boerderijkamers, mits:

  • 1. de activiteit plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
  • 2. het minimum aantal boerderijkamers per agrarisch bedrijf twee en het maximum aantal vijf bedraagt;
  • 3. vestiging plaats dient te vinden in één bedrijfsgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 4. de vloeroppervlakte per boerderijkamer maximaal 50 m² zal bedragen en de gezamenlijke vloeroppervlakte van meerdere boerderijkamers maximaal 200 m² zal bedragen;
  • 5. de recreatieve activiteit uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 6. middels een bedrijfsplan inzicht wordt geboden in de bedrijfsmatige exploitatie en geen permanente bewoning plaatsvindt;
  • 7. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit en met dien verstande dat een combinatie van boerderijkamers samen met een kampeerboerderij en/of groepsaccommodatie niet is toegestaan;

  • f. lid 7.5.2, sub d:

voor het gebruik van bijgebouwen, dan wel bedrijfsgebouwen ten behoeve van een bed and breakfast, met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. vestiging dient plaats te vinden in één bedrijfsgebouw, dan wel bijgebouw dat binnen een afstand van maximaal 25 m van het hoofdbedrijfsgebouw of de bedrijfswoning is gesitueerd;
  • 2. de uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;

  • g. lid 7.5.2, sub g:

en toestaan dat gronden buiten het bouwvlak worden gebruikt ten behoeve van mestopslag of de opslag van agrarische producten, indien de opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:

  • 1. solitaire opslag zoveel mogelijk wordt voorkomen doordat aansluiting wordt gezocht bij reeds bestaande mestopslag in de omgeving;
  • 2. moet zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 3. in het geval van mestopslag voldoende bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een vloeistofkerende vloer met opstaande randen;

  • h. lid 7.5.2, sub k:

voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Wonen - 1', mits:

  • 1. de paardrijbak redelijkerwijs niet binnen het bestemmingsvlak Wonen - 1 gesitueerd kan worden;
  • 2. de paardrijbak achter het hoofdgebouw wordt gesitueerd;
  • 3. de paardrijbak op 50 m van het bouwvlakken van derden wordt gesitueerd;
  • 4. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast;
  • 5. de paardrijbak een oppervlakte heeft van maximaal 800 m²;
  • 6. maximaal zes lichtmasten worden geplaatst;
  • 7. de hoogte van omheiningen maximaal 1,8 m bedraagt.

  • i. lid 7.5.2, sub n:

voor het aanleggen van een agrarische bedrijfsontsluiting buiten het bouwvlak, mits:

  • 1. is aangetoond dat de ontsluiting op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie noodzakelijk is;
  • 2. er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit;
  • 3. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    • 1. het afgraven, het ophogen of het egaliseren van gronden;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, opslagplaatsen en stortplaatsen buiten het bouwvlak;
    • 3. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
    • 4. het verrichten van exploratieboringen;
    • 5. het vellen en rooien van houtgewas;
    • 6. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen anders dan ten behoeve van de ontwikkeling van natuur en waterhuishouding;
    • 7. het aanleggen van drainage ten behoeve van agrarische doeleinden;
    • 8. het graven van greppels en watergangen;
    • 9. de aanplant van singels.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het natuurgebied.

  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

7.8 Wijzigingsbevoegdheid

Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de situering en vorm van het agrarische bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de totale oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
    • 2. de mest- en milieuwetgeving dit mogelijk maken;
    • 3. de wijziging noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 4. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;

  • b. het bestaande bouwvlak wordt vergroot naar maximaal 2 ha, mits:
    • 1. de omvang van het bedrijf meer dan 70 nge   80.000 SO omvat;
    • 2. vestiging in bestaande bebouwing redelijkerwijs aantoonbaar niet mogelijk is;
    • 3. met de ligging en vormgeving van het bebouwingsvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 4. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 5. de bedrijfseconomische noodzaak voor de uitbreiding is vastgesteld door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 6. de mest- en milieuwetgeving vergroting mogelijk maken;
    • 7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 8. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

  • c. de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt aangebracht ten behoeve van de verplaatsing van een intensief bedrijf, mits:
    • 1. de vestiging uitsluitend plaatsvindt in vrijkomende agrarische bouwvlakken langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 2. vestiging plaats vindt ten behoeve van de verplaatsing van een binnen de gemeente aanwezig bedrijf;
    • 3. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast indien sprake is van een verplaatsing vanuit een knelpuntsituatie, waarbij het bedrijf dat op dit moment elders binnen de gemeente is gevestigd op grond van ruimtelijke en/of milieutechnische
    • 4. redenen geen bedrijfseconomisch perspectief heeft;
    • 5. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 6. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 8. is is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming, dan wel het bouwvlak verwijderd dient te worden;

  • d. een bouwvlak wordt aangebracht ten behoeve van nieuwvestiging dan wel verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. vestiging dan wel uitbreiding in bestaande bebouwing niet mogelijk is;
    • 2. vestiging plaatsvindt langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 3. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 4. in geval van verplaatsing het bouwvlak op de oude locatie wordt verwijderd;
    • 5. met de ligging en vormgeving van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 6. de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig is dat het bedrijf een economische omvang heeft van ten minste 70 nge   80.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 7. in afwijking van het bepaalde in lid 6 geldt, indien sprake is van vestiging op een reeds bebouwde locatie, dat het bedrijf een minimale economische omvang moet hebben van 40 nge 45.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 8. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 9. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
    • 10. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 11. het bouwvlak maximaal 1,5 ha zal bedragen;
    • 12. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 13. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 14. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;
    • 15. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor verplaatsing van het bedrijf als voorwaarde kunnen stellen dat de bestemming van de oude locatie wordt gewijzigd in een andere bestemming;

  • e. ter plaatse van een bouwvlak de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 2. de functie moet worden ondergebracht in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    • 3. de afstand tot het woongebied minimaal 50 m dient te bedragen;
    • 4. er voldoende parkeergelegenheid dient te zijn op eigen terrein;

  • f. de bestemming van het agrarisch bedrijf wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - 1 of Bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande bedrijfsgebouwen mogen niet worden uitgebreid dienen te worden gesloopt;
    • 2. in afwijking van het onder a 1 bepaalde geldt dat sloop en nieuwbouw van voormalige agrarische bebouwing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van landschapsontsierende stallen en/of sloop en nieuwbouw noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen. Hierbij geldt dat gestreefd wordt naar een substantiële reductie van bebouwing en de totale her te bouwen oppervlakte van de functie niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 3. er een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
    • 4. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf behouden dient te worden en waar mogelijk te worden versterkt;
    • 5. de nieuwe functie moet leiden tot het behoud of verbetering van de agrarische uitstraling van het buitengebied en mag geen ongewenste visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden veroorzaken;
    • 6. de nieuwe functie geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 7. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 8. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;
    • 9. er geen buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaats mag vinden. In afwijking hiervan kan ondergeschikte buitenopslag binnen het bouwvlak worden toegestaan, welke inherent is en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
      • de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
      • de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het perceel;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
      • de buitenopslag expliciet wordt begrensd;
    • 10. overtollige bebouwing die niet wordt hergebruikt moet worden gesloopt;
    • 11. detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 12. horeca uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 13. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 38 respectievelijk artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 14. hierbij ook direct toepassing kan worden gegeven aan het gestelde in de bestemming Wonen - 1 in artikel 38.7 sub a ten aanzien van splitsing van woningen/boerderijen;
    • 15. naast bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven kunnen ook bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven zijn genoemd worden toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en omvang en qua milieueffecten gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    • 16. voldaan dient te worden aan de overige voorwaarden uit het VAB-beleid zoals opgenomen in bijlage 5;

  • g. de bestemming van het agrarisch bedrijf wordt gewijzigd in de bestemming Bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
    • 2. in afwijking van het onder a 1 bepaalde geldt dat sloop en nieuwbouw van voormalige agrarische bebouwing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van landschapsontsierende stallen en/of sloop en nieuwbouw noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen. Hierbij geldt dat gestreefd wordt naar een substantiële reductie van bebouwing en de totale her te bouwen oppervlakte van de functie niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 3. er een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
    • 4. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf behouden dient te worden en waar mogelijk te worden versterkt;
    • 5. de nieuwe functie moet leiden tot het behoud of verbetering van de agrarische uitstraling van het buitengebied en mag geen ongewenste visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden veroorzaken;
    • 6. de nieuwe functie geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 7. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 8. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;
    • 9. er geen buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaats mag vinden. In afwijking hiervan kan ondergeschikte buitenopslag binnen het bouwvlak worden toegestaan, welke inherent is en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
      • de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
      • de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het perceel;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
      • de buitenopslag expliciet wordt begrensd;
    • 10. overtollige bebouwing die niet wordt hergebruikt moet worden gesloopt;
    • 11. detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 12. horeca uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
    • 13. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 38 respectievelijk artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 14. hierbij ook direct toepassing kan worden gegeven aan het gestelde in de bestemming Wonen - 1 in artikel 38.7 sub a ten aanzien van splitsing van woningen/boerderijen;
    • 15. naast bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven kunnen ook bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven zijn genoemd worden toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en omvang en qua milieueffecten gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    • 16. voldaan dient te worden aan de overige voorwaarden uit het VAB-beleid zoals opgenomen in bijlage 5;

  • h. een bouwvlak wordt verwijderd, mits:
    • 1. de bebouwing wordt gesloopt;
    • 2. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  • i. de bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. de behoefte dient te worden aangetoond;
    • 8. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 9. redelijkerwijs dient te worden aangetoond dat er geen ruimte bestaat in het bestaande hoofdgebouw en bijgebouw(en);
    • 10. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
    • 11. er een goede overgang moet plaatsvinden naar het achterliggende landschap;
    • 12. burgemeester en wethouders uitsluitend overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

Artikel 8 Bedrijf

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Bijlage 1 Staat van bedrijven;
  • b. bedrijven, inclusief bestaande nevenactiviteiten, die bestaan ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • c. groenrecycling, waaronder mede wordt verstaan verwerking van groenafval tot biomassa, met daaraan ondergeschikte een grondbank alsmede voor de waterhuishouding, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groenrecycling';
  • d. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • e. houtverwerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtverwerkingsbedrijf';
  • f. hoveniersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
  • g. kwekerij- en hoveniersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf –hoveniers- en kwekerijbedrijf';
  • h. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf, waarbij het aantal bedrijfswoningen ten hoogste één per bedrijf zal bedragen, dan wel het bestaande aantal, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', waarvoor geldt dat ter plaatse geen bedrijfswoning is toegestaan, al dan niet in combinatie een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' het wonen ten behoeve van het bedrijf niet is toegestaan;
  • i. dierenpension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dierenpension';

alsmede voor:

  • j. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • k. het behoud van de natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduiding 'bos';
  • l. windturbines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';

met de daarbij behorende:

  • m. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  • n. bedrijfswoningen;
  • o. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • q. tuinen, erven en terreinen;
  • r. groenvoorzieningen;
  • s. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
  • t. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • u. nutsvoorzieningen.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groenrecycling' is uitsluitend de in lid 8.1, onder c genoemde functie toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing uitgesloten' is uitsluitend opslag toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van bedrijf – buitenopslag´ is uitsluitend opslag van materiaal en materieel toegestaan, waaronder in ieder geval niet wordt begrepen de opslag van (explosie) gevaarlijke stoffen.

Ter plaatse van de aanduiding ´groen´ zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan, met dien verstand dat deze groenvoorzieningen worden aangebracht op een aarden wal van een hoogte van niet minder dan 1,5 m.

In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet begrepen.

In de bestemming zijn nijverheids- en/of ambachtsbedrijven begrepen, met dien verstande dat de uitoefening van genoemde bedrijvigheid een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening in een onderneming en de detailhandelsactiviteiten in rechtstreeks verband staan met de uitoefening van dat bedrijf.

8.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen worden indien in een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, binnen dat bouwvlak gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing uitgesloten' zijn geen gebouwen toegestaan;
    • 3. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen per bedrijf bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van zuivere loonbedrijven niet meer mag bedragen dan 125% van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;
      • de oppervlakte van bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – afwijkende maatvoering' niet meer mag bedragen dan 376 m2 . De uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte wordt in mindering gebracht op overige uitbreidingsmogelijkheden op grond van dit bestemmingsplan;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3 bedraagt de oppervlakte ten behoeve van het hoveniersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' niet meer dan 500 m2 ;
    • 5. in afwijking van het bepaalde onder 3 bedraagt de oppervlakte ten behoeve van het groenrecyclingbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – groenrecyclingbedrijf' niet meer dan 1.000 m2 ;
    • 6. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 10 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 7. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 18°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 8. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder bedraagt;
    • 9. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bedrijf bedragen, dan wel het bestaande aantal, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', waarvoor geldt dat ter plaatse geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 10. voor zover binnen een bestemmingsvlak de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen is uitsluitend ter plaatse van die aanduiding een bedrijfswoning toegestaan;
    • 11. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 12. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, mag niet meer dan 1.100 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 13. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 14. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en van overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 15. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 16. de maximale oppervlakte van gebouwen ten behoeve van opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag' bedraagt niet meer dan 1.600 m²;
    • 17. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van bedrijf – buitenopslag´ gelden de volgende regels:
    • 1. uitsluitend het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is toegestaan;
    • 2. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt 2 m;
    • 3. de maximale bouwhoogte voor lichtmasten bedraagt 10 m;
    • 4. de maximale bouwhoogte voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 6 m.

  • c. Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:
    • 1. windturbines mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'windturbine', met dien verstande dat de rotorbladen binnen het aanduidingsvlak dienen te worden gesitueerd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
    • 2. het aantal windturbines bedraagt niet meer dan één per aanduidingsvlak;
    • 3. de windturbines binnen de verschillende aanduidingsvlakken dienen dezelfde ashoogte en draairichting van rotorbladen te hebben en in dezelfde richting te zijn geplaatst;
    • 4. de tiphoogte mag niet meer bedragen dan 126 m;
    • 5. de ashoogte mag niet meer bedragen dan 85 m;
    • 6. de rotordiameter mag niet meer bedragen dan 82 m.

  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen en geen windturbines zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groenrecycling' mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 2,5 m en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m;
    • 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
    • 4. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

8.4 Afwijken van de bouwregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2, sub a, onder 3:

en toestaan dat de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing binnen het bestemmingsvlak, met uitzondering van de bebouwing op het perceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – uitbreiding uitgesloten' wordt uitgebreid met maximaal 25%, mits:

  • 1. geen sprake is van VAB;
  • 2. investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
  • 3. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • b. lid 8.2, sub a, onder 3:

en toestaan dat de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing ten behoeve van zuivere loonbedrijven binnen het bestemmingsvlak wordt uitgebreid met maximaal 150 50 %, met dien verstande dat:

  • 1. investering in de ruimtelijke kwaliteit dient plaats te vinden;
  • 2. de gevraagde omgevingsvergunning maximaal eenmaal binnen de planperiode voor een bepaald bouwperceel kan worden verleend en deze uitbreidingsregeling niet gecombineerd met andere uitbreidingsregelingen mag worden toegepast;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • c. lid 8.2, sub a, onder 6 en 7:

ten behoeve van een grotere bouwhoogte van gebouwen tot maximaal 12 m, of een andere dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 2. het bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • d. lid 8.2, sub a, onder 9:

en toestaan dat, behalve ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:

  • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor het extra toezicht op het bedrijf;
  • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;

  • e. lid 8.2, sub a, onder 15:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • f. lid 8.2, sub a, onder 15:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid).

8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met de bestemming is:

  • a. Het gebruik van de bedrijfswoning voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie van de bedrijfswoning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 75 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
    • 5. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 6. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

  • b. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de buitenopslag volgend uit de ter plaatse aanwezige toegestane bedrijvigheid, met uitzondering van VAB-locaties.

8.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, puin- en vuilstortingen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduidingen 'opslag' en 'specifieke bouwaanduiding – bebouwing uitgesloten';
  • b. het gebruik van gronden voor de opslag van grond (grondverzet), met uitzondering van bestaande bedrijven waarbij (ondergeschikte) grondverzetactiviteiten zijn toegestaan;
  • c. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de buitenopslag anders dan bedoeld onder 8.5.1, sub b;
  • d. het gebruik van gronden en gebouwen voor de vestiging van bedrijven welke in de Bijlage 1 Staat van bedrijven niet zijn genoemd, anders dan bedrijven welke naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de bedrijven welke zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijven behorende bij deze regels;
  • e. het vellen, rooien of kappen van het afschermend groen ter plaatse van de aanduiding 'bos';
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor opslag van goederen met een totale opslaghoogte van meer dan 4 m.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.5.2 voor de vestiging van bedrijven welke in bijlage 1 Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor die gronden van toepassing zijnde categorieën, mits:
    • 1. deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
    • 2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

  • b. lid 8.5.2 voor het toestaan van ondergeschikte buitenopslag bij VAB-locaties binnen het bouwvlak welke inherent is aan en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
    • 1. de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
    • 2. de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het gebied;
    • 3. sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 4. de buitenopslag expliciet wordt begrensd.

8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduidingen 'groen' en 'specifieke vorm van bedrijf – buitenopslag zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  • het beschadigen, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

  • b. Het sub a genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan.

  • c. Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

8.8 Wijzigingsbevoegdheid

Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - 1, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 38 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
  • c. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd en er een substantiële reductie plaatsvindt van voormalige bedrijfsgebouwen;
  • d. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Artikel 9 Bedrijf - Mijnbouwkundige doeleinden

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijf - mijnbouwkundige doeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. terreinen en bouwwerken ten behoeve van winning, verwerking, opslag en/of distributie van aardgas en/of olie;
  • b. munitieopslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'munitiedepot';

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. water.

9.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van vlampijpen bedraagt niet meer dan 25 m;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 10 m;
    • 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

Artikel 10 Bedrijf - Openbaar nut

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijf - openbaar nut' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. terreinen en bouwwerken ten behoeve van de energievoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • f. water;

met dien verstande dat:

  • g. in de bestemming niet zijn begrepen geluidszoneringplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven en bedrijfswoningen.

10.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen zal per bestemmingsvlak ten hoogste 50 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
    • 2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 8 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van zendmasten, ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie', bedraagt maximaal 55 m;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

Artikel 11 Bedrijf - Zandwinning

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijf - zandwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de winning van zand;
  • b. de opslag van zand, ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot';
  • c. water;
  • d. oevers;
  • e. riet- en oeverbeplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen ten behoeve van onderhoud, beheer en zandwinningswerkzaamheden;
  • h. taluds;
  • i. verhardingen;
  • j. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. beplanting en bebossing;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  • o. in de bestemming niet zijn begrepen geluidszoneringplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven.

11.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot';
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 25 m² bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3,5 m bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 10 m.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van de permanente opslag van zand, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot';
  • b. het gebruik van de gronden ten behoeve van de permanente opslag van baggerspecie.
  • c. het gebruik van de gronden voor de opslag van zand en grond met een hoogte van meer dan 8 m;
  • d. het gebruik van de gronden voor de opslag van elders aangevoerde zand en grond.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot' wordt gewijzigd in de bestemming Groen, mits:

  • a. de functie als zanddepot ter plaatse is beëindigd;
  • b. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 15 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 12 Bos

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting;
  • b. het behoud, beheer en/of herstel van de natuurlijke- en landschappelijke waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de hoogopgaande beplanting en het (micro) reliëf en de fauna;
  • c. dagrecreatief medegebruik;
  • d. hondendressuurterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondendressuurterrein';
  • e. kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  • f. observatietoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - observatietoren';

met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud van bos- en natuurgebieden;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. voet- en fietspaden.

Het 'dagrecreatief medegebruik' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen.

12.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het onderhoud en beheer gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – bebouwing' is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
    • 2. de goothoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen bedraagt niet meer dan 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van brandtorens bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte;
    • 2. de bouwhoogte van de obsevatietoren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - observatietoren' bedraagt ten hoogste 10 m;
    • 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bebouwing uitgesloten' gelden de volgende regels:
    • 1. uitsluitend het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder:

  • a. het gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  • b. het gebruik van gronden als sport-, wedstrijd-, speel- parkeer- en/of kampeerterrein;
  • c. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport;
  • d. het gebruik van gronden voor doeleinden van handel- en/of bedrijf met uitzondering van het bosbouwbedrijf.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op de gronden bedoeld in dit artikel de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    • 2. het vellen, rooien of beschadigen van bomen en andere houtopstanden;
    • 3. het aanleggen van wegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

  • b. Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'bebouwing uitgesloten' zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op de gronden bedoeld in dit artikel de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het beschadigen, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
    • 2. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    • 3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
    • 4. het aanleggen en/of het verharden van wegen en paden;
    • 5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief of educatief medegebruik;
    • 6. het aanbrengen, dan wel het wijzigen van een drainagesysteem;
    • 7. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.

  • c. De in sub a en b vervatte verboden gelden niet voor werken of werkzaamheden:
    • 1. betreffende het normale onderhoud en beheer van de gronden;
    • 2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  • d. De onder a en b genoemde werken en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door werken of werkzaamheden en de gevolgen daarvan geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de doeleinden en waarden als omschreven in lid 13.1. 12.1

Artikel 13 Detailhandel

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rijwielhandel;
  • b. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf, waarbij het aantal bedrijfswoningen per bedrijf ten hoogste één zal bedragen, dan wel het bestaande aantal, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • c. bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. groenvoorzieningen en water;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.

13.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen binnen het bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    • 2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 3. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt minimaal 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    • 4. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bedrijf bedragen, dan wel het bestaande aantal;
    • 5. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 6. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, mag niet meer dan 1.100 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 8. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en van overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 9. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8 m;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
    • 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

13.2.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2, sub a, onder 1 en toestaan dat de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid met maximaal 25%, mits:
    • 1. geen sprake is van VAB;
    • 2. investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het landschaps- bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • b. lid 13.2, sub a, onder 9:
    • 1. en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • c. lid 13.2, sub a, onder 9:
    • 1. en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid).

13.3 Specifieke gebruiksregels
13.3.1 Toegestaan gebruik

Het gebruik van de woning voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig in bestaande gebouwen mogen worden verricht;
  • c. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 50 m²;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

13.3.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen, waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen.

Artikel 14 Detailhandel - Tuincentrum

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'detailhandel - tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het kweken van en de (detail)handel in bloemen en planten, alsmede in directe samenhang daarmee de detailhandel in overige tuinartikelen en benodigdheden;
  • b. het wonen in een bedrijfswoning, ten behoeve van het tuincentrum, waarbij het aantal bedrijfswoningen per tuincentrum ten hoogste één zal bedragen, dan wel ten hoogste één per aanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', dan wel het bestaande aantal, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

en de daarbij behorende:

  • c. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen en kassen;
  • d. bedrijfswoningen;
  • e. tuinen, erven en parkeerterreinen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' minimaal 260 parkeerplaatsen worden gerealiseerd;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen:
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1' uitsluitend detailhandel is toegestaan in de zaken zoals genoemd in de Assortimentenlijst in bijlage 3.

14.2 Bouwregels

Voorwaardelijke verplichting

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' geldt dat bouwen uitsluitend is toegestaan indien een parkeerplaats is gerealiseerd met ten minste 260 parkeerplaatsen.

  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van één tuincentrum worden gebouwd;
    • 2. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per tuincentrum bedragen, dan wel ten hoogste één per aanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', dan wel het bestaande aantal;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, zal per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen;
    • 4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 5. in afwijking van het bepaalde in lid 4 bedragen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' niet meer dan de aangegeven hoogtes;
    • 6. de dakhelling van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 18°, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder bedraagt;
    • 7. de gezamenlijke oppervlakte van kassen bedraagt niet meer dan 500 m³, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
    • 8. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
    • 9. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 10. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, mag niet meer dan 1.100 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 11. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 12. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en van overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 13. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8 m;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m;
    • 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

14.2.1 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.2, sub a, onder 2:

en toestaan dat, behalve ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijfswoning uitgesloten' en 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten – tweede bedrijfswoning', een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:

  • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor het extra toezicht op het bedrijf;
  • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde.

  • b. lid 14.2, sub a, onder 3:

en toestaan dat de bestaande bebouwingsoppervlakte binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid met maximaal 25%, mits:

  • 1. geen sprake is van VAB;
  • 2. investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • c. lid 14.2, sub a, onder 4 en 5:

ten behoeve van een grotere bouwhoogte van gebouwen tot maximaal 12 m, of een andere dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 2. het bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • d. lid 14.2, sub a, onder 13:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • e. lid 14.2, sub a, onder 13:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid).

14.3 Specifieke gebruiksregels
14.3.1 Toegestaan gebruik

Het gebruik van de woning voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig in bestaande gebouwen mogen worden verricht;
  • c. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 50 m²;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

14.3.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen, waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen.

14.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1' wordt gewijzigd in de bestemming Wonen – 1, mits:
    • 1. een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is;
    • 2. geen onevenredige belemmeringen optreden voor de bestaande bedrijvigheid;
    • 3. de woning op de plek van de bestaande bedrijfswoning dient te worden gesitueerd;
    • 4. voor het overige de regels van artikel 38 van toepassing worden verklaard;

  • b. de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 2' wordt gewijzigd in de bestemming Wonen – 1, mits:
    • 1. een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is;
    • 2. geen onevenredige belemmeringen optreden voor de bestaande bedrijvigheid;
    • 3. in geval van verplaatsing dan wel herbouw:
      • sprake is van een aanvaardbaar stedenbouwkundig beeld;
      • een erfinrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij een investering in de ruimtelijke kwaliteit benodigd is;
      • indien de bestaande woning kleiner is dan 400 m3 de inhoud van de nieuwe woning ten hoogste 600 m3 mag bedragen;
    • 4. voor het overige de regels van artikel 38 van toepassing worden verklaard.

Artikel 15 Groen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen in de vorm van een park/plantsoen, ter plaatse van de aanduiding 'park';
  • c. een tijdelijk zanddepot, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bestemming is begrepen het behoud, herstel en ontwikkeling van de authentieke beplanting.

15.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    • 1. het verwijderen of beschadigen van bomen en andere houtopstanden.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het natuurgebied.
  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, en de cultuurhistorische waarden.

Artikel 16 Groen - Opgaand groen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'groen - opgaand groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • hoogopgaande afschermende beplanting en waterlopen.

16.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    • 1. het verwijderen of beschadigen van bomen en andere houtopstanden.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het natuurgebied.

  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, en de cultuurhistorische waarden.

Artikel 17 Horeca

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca, categorie I en II;
  • b. bestaande horeca, categorie III;
  • c. een molen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - molen';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van het horecabedrijf, waarbij het aantal bedrijfswoningen per bedrijf ten hoogste één zal bedragen, al dan niet in combinatie met een huis verbonden beroep of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • e. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  • f. bedrijfswoningen;
  • g. tuinen, erven en parkeerterreinen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. groenvoorzieningen en water;
  • j. tuinen en terrassen;
  • k. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • l. parkeervoorzieningen.

17.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen en overkappingen worden indien in het bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, binnen dat bouwvlak gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    • 3. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 10 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw, indien deze meer bedraagt;
    • 4. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt minimaal 40° en maximaal 60°, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder of meer bedraagt;
    • 5. per bedrijf mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd;
    • 6. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
    • 7. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 8. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, mag niet meer dan 1.100 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 9. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 10. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en van overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 11. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de molen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - molen' bedraagt niet meer dan 15 m;
    • 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing.

17.3.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 17.2, sub a, onder 2:

en toestaan dat de bestaande gebouwen worden uitgebreid met maximaal 25%;

  • b. lid 17.2, sub a, onder 5:

en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:

  • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor het extra toezicht op het bedrijf;
  • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;

  • c. lid 17.2, sub a, onder 11:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • d. lid 17.2, sub a, onder 11:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid).

17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Toegestaan gebruik

Het gebruik van de woning voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig in bestaande gebouwen mogen worden verricht;
  • c. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 50 m²;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

17.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen, waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen.

Artikel 18 Maatschappelijk

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. een atelier en een dierenpension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van de maatschappelijke functie, waarbij het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak ten hoogste één zal bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' wonen niet is toegestaan;

alsmede voor:

  • d. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • e. een houtopslag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - houtopslag'.

met de daarbij behorende:

  • f. bedrijfsgebouwen;
  • g. bedrijfswoningen;
  • h. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
  • l. water;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. parkeervoorzieningen.

18.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – bebouwing' het bouwen van gebouwen en overkappingen niet is toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 10 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 3. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 40° en ten hoogste 60°;
    • 4. per bestemmingsvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 5. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 6. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, mag niet meer dan 1.100 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 8. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en van overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 9. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 10. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
    • 2. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

18.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 18.2, sub a, onder 1:

en toestaan dat de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing binnen het bestemmingsvlak wordt uitgebreid met maximaal 25%, mits:

  • 1. geen sprake is van VAB;
  • 2. investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    • c. de verkeersveiligheid;
    • d. de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • b. lid 18.2, sub a, onder 4 en toestaan dat, behalve ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:
    • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor het extra toezicht op het bedrijf;
    • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;

  • c. lid 18.2, sub a, onder 9:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt.

Artikel 19 Maatschappelijk - Begraafplaats

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'maatschappelijk - begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats;

met de daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen.

19.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de totale oppervlakte van de gebouwen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 5 m.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 m, met dien verstande dat de hoogte van de terreinafscheiding ten hoogste 2 m bedraagt.

Artikel 20 Maatschappelijk - Defensie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'maatschappelijk - defensie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een munitiemagazijncomplex;
  • b. wonen in een bestaande bedrijfswoning, waarbij het aantal bedrijfswoningen binnen de bestemming ten hoogste één zal bedragen;

en daaraan ondergeschikt:

  • c. beheer en/of herstel van de landschappelijke waarde zoals deze tot uitdrukking komen in de opgaande beplanting, open ruimte en het reliëf;

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen, waaronder overkappingen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen.

20.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, zal ten hoogste de bestaande oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen;
    • 2. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 4. binnen de bestemming is één bedrijfswoning toegestaan;
    • 5. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 6. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, mag niet meer dan 1.100 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 8. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en van overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 9. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte lichtmasten en bliksembeveiligingssystemen bedraagt ten hoogste 10 m;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 3,5 m.

20.2.1 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

afwijken van het bepaalde in lid 20.2, sub a, onder 9 en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt.

Artikel 21 Maatschappelijk - Educatief

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een centrum voor natuur- en cultuureducatie (historisch erf en activiteitenweide);
  • b. dagrecreatie met de daarbij behorende voorzieningen;
  • c. voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen;
  • d. aan de functie ondergeschikte horeca;

met de daarbij behorende:

  • e. dagrecreatieve voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

21.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    • 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 1 ten behoeve van een uitbreiding van de bestaande bebouwing met maximaal 15 25% .

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het graven en dempen van sloten;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • 3. het ontgronden, egaliseren en/of afgraven van gronden;
    • 4. het aanplanten, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke en landschappelijke waarden en de landschappelijke inpassing van de voorzieningen.

Artikel 22 Natuur

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke waarden;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  • c. recreatief en/of educatief medegebruik, waaronder in ieder geval wandelpaden worden verstaan;
  • d. waterhuishouding, uitsluitend voor sloten en watergangen zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

22.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen.

22.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  • b. het gebruik als sport-, wedstrijd-, speelterrein;
  • c. voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport;
  • d. het gebruik van gronden als stand- of stallingsplaats ten behoeve van kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van meststoffen en/of bestrijdingsmiddelen ten gevolge waarvan een onevenredige aantasting van de natuur(wetenschappe)lijke waarden ter plaatse plaatsvindt.

22.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    • 1. het beschadigen, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
    • 2. het ontgronden, afgraven, het ophogen, diepploegen of het egaliseren van gronden;
    • 3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100m2;
    • 4. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
    • 5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik, met dien verstande dat dit niet geldt voor de aanleg van een wandelpad;
    • 6. het aanbrengen, dan wel het wijzigen van een drainagesysteem;
    • 7. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    • 3. waarvoor een vergunning (te verlenen door de minister) is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet;
    • 4. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.

  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

Artikel 23 Natuur - 1

23.1 Bestemmigsomschrijving

De voor 'natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. verblijfsrecreatie in de vorm van bestaande voorzieningen als een natuurkampeerterrein en paalkampeerplaats met de daarbij behorende bebouwing;
  • c. bestaande dagrecreatieve voorzieningen;
  • d. parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met de daarbij behorende:

  • e. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
23.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het onderhoud en beheer gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen bedraagt niet meer dan 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt.

  • b. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer 2 m bedragen.

23.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  • b. het gebruik van gronden als sport-, wedstrijd-, speel- en/of kampeerterrein, met uitzondering van de gronden ingericht als natuurkampeerterrein/ paalkampeerplaats;
  • c. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport.

23.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving ten behoeve van het gebruik van de gronden voor dagrecreatieve voorzieningen.

23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    • 1. het afgraven, het ophogen of het egaliseren van gronden;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, opslagplaatsen en stortplaatsen;
    • 3. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
    • 4. het verrichten van exploratieboringen;
    • 5. het vellen en rooien van houtgewas;
    • 6. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen anders dan ten behoeve van de ontwikkeling van natuur en waterhuishouding;
    • 7. het aanleggen van drainage ten behoeve van agrarische doeleinden of recreatie;
    • 8. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het natuurgebied.

  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

Artikel 24 Natuur - 2

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'natuur - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  • b. dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • c. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het 'dagrecreatief medegebruik' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen.

24.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het onderhoud en beheer gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen bedraagt niet meer dan 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

24.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder:

  • a. het gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  • b. het gebruik van gronden als sport-, wedstrijd-, speel- en/of kampeerterrein;
  • c. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen en sierteelt.

24.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.3, onder d ten behoeve van het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw en houtteelt voor houtproductie, mits dit geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en de natuurlijke waarden.

24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    • 1. het afgraven, het ophogen of het egaliseren van gronden;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, opslagplaatsen en stortplaatsen;
    • 3. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
    • 4. het verrichten van exploratieboringen;
    • 5. het vellen en rooien van houtgewas;
    • 6. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen anders dan ten behoeve van de ontwikkeling van natuur en waterhuishouding;
    • 7. het aanleggen van drainage ten behoeve van agrarische doeleinden of recreatie;
    • 8. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het natuurgebied.

  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan. 

Artikel 25 Natuur - 3

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'natuur – 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van ecologische-, natuurlijke-, cultuurhistorische- en landschappelijke waarden waaronder de bestaande eendenkooi, elzensingels en wilgenstruweel;
  • b. agrarisch medegebruik en agrarisch natuurbeheer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';
  • c. een parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' en uitsluitend na verlening van de omgevingsvergunning als opgenomen in 25.5.2;
  • d. een verhard vegetatiedepot, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vegetatiedepot' en uitsluitend na verlening van de omgevingsvergunning als opgenomen in 25.5.3;
  • e. een hydrologisch overgangsgebied, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - hydrologisch overgangsgebied';
  • f. dagrecreatief medegebruik;
  • g. water;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. dagrecreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder kades, stuwen en windmolentjes.

25.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 2. in aanvulling op het bepaalde onder 1 mag de hoogte van windmolentjes niet meer dan 3 m bedragen;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 1 zijn kades uitsluitend toegestaan na verlening van de omgevingsvergunning zoals bedoeld in 25.3.

25.2.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in 25.2 sub a, onder 3 verlenen teneinde de bouw van kades toe te staan, mits:

  • a. de kades niet hoger zijn dan 0,8 m;
  • b. uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

25.3 Specifieke gebruiksregels
25.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder:

  • a. het gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  • b. het gebruik van gronden als sport-, wedstrijd-, speel- en/of kampeerterrein, met uitzondering van de gronden ingericht als natuurkampeerterrein/ paalkampeerplaats;
  • c. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw en houtteelt voor houtproductie;
  • e. een dusdanig gebruik van de gronden waardoor agrarisch gebruik in de omgeving onevenredig wordt beperkt.

25.3.2 Voorwaardelijke verplichting verdieping en verondieping gronden
  • a. Werken en/of werkzaamheden in verband met het verdiepen en/of verondiepen van water- en landbodems zijn niet eerder toegestaan dan nadat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - hydrologisch overgangsgebied' dammen en/of waterkeringen zijn aangebracht overeenkomstig en ter plaatse van de figuur peilscheiding van de legenda 'Olde Maten - Groene Kruispunt' zoals weergegeven in het definitieve ontwerp/Systeemkaart zoals deze is opgenomen in bijlage 9;
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder 25.4.1 wordt onder strijdig gebruik tevens verstaan het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden in verband met het verdiepen en verondiepen van water- en landbodems voordat uitvoering is gegeven aan het bepaalde in a.

25.4 Afwijken van de gebruiksregels
25.4.1 Afwijking bosbouw en houtteelt

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.4.1, onder d ten behoeve van het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw en houtteelt voor houtproductie, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en de natuurlijke waarden.

25.4.2 Afwijking parkeerterrein

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de realisering van een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', de omgevingsvergunning zoals bedoeld in 25.1, onder c verlenen, mits er bij de aanvraag om omgevingsvergunning een inrichtingsplan is gevoegd waaruit naar het oordeel van het bevoegde gezag voldoende blijkt dat:

  • a. het parkeerterrein past binnen de bestaande verkavelingsstructuur;
  • b. de randen van het parkeerterrein worden beplant met opgaand groen bestaande uit streekeigen beplanting;
  • c. er een grasbetonsteen-verharding wordt toegepast of een, naar het oordeel van het bevoegde gezag, vergelijkbaar materiaal.

25.4.3 Afwijking vegetatiedepot

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de realisering van een verhard vegetatiedepot ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-vegetatiedepot', de omgevingsvergunning zoals bedoeld in 25.1, onder d verlenen, mits uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en de oppervlakte aan verharding niet meer bedraagt dan 600 m².

25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    • 1. het afgraven, het ophogen of het egaliseren van gronden;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen anders dan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' en 'specifieke vorm van natuur-vegetatiedepot';
    • 3. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
    • 4. het verrichten van exploratieboringen;
    • 5. het vellen en rooien van houtgewas;
    • 6. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen anders dan ten behoeve van de ontwikkeling van natuur en waterhuishouding;
    • 7. het aanleggen van drainage of onderbemaling ten behoeve van agrarische doeleinden of recreatie;
    • 8. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. op basis van het voorheen geldende plan niet aanlegvergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende aanlegvergunning dan wel omgevingsvergunning;
    • 4. op archeologisch, dan wel ecologisch onderzoek zijn gericht, dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het natuurgebied;
    • 5. plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning uitzondering natte as noord' en/of ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning uitzondering natte as zuid'.

  • c. De onder a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan. Hierover wordt vooraf advies ingewonnen bij het waterschap.

25.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de aanduiding 'agrarisch' te verwijderen indien het gebruik van de gronden dat met deze aanduiding is toegestaan, is beëindigd.

Artikel 26 Natuur - Landgoed

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'natuur - landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. landgoed;
  • b. natuur;
  • c. het behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;

alsmede voor:

  • d. een landhuis, er plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landhuis';
  • e. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • f. een woning annex kantoor en/of opslag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woning';
  • g. recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • h. wandelpaden;
  • i. bos, bebossing en groenvoorzieningen;
  • j. extensief agrarisch medegebruik;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de bestemming is begrepen de inrichting van ten minste 30% van de 10 ha aan landbouwgrond onttrokken gronden, ten dienste van het landgoed als nieuw bos of nieuwe natuur.

26.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landhuis' mag een landhuis worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woning' mag een woning worden gebouwd;
    • 3. het landhuis wordt in twee bouwlagen met een kap gebouwd; een onderbouw is toegestaan;
    • 4. de inhoud van het landhuis bedraagt ten minste 2.000 m³, maar ten hoogste 2.850 m³;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van het landhuis bedraagt ten hoogste respectievelijk 9 m en 15 m;
    • 6. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 1.100 m³;
    • 7. de goot -en bouwhoogte van de woning annex kantoor en/of opslag bedragen ten hoogste respectievelijk 9 m en 12 m;
    • 8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landhuis' zijn bijgebouwen toegestaan met een oppervlakte van maximaal 200 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woning' zijn bijgebouwen toegestaan van maximaal 100 m²;
    • 9. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een landhuis en woning bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 9 m.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
    • 3. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de goot- en bouwhoogte van de bebouwing.

26.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van aan huis verbonden kantooractiviteiten, met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woning'.

26.5 Afwijken van de gebruiksregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.4, onder b ten behoeve van het uitoefenen van aan huis verbonden kantooractiviteiten.

  • b. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien aan onderstaande criteria wordt voldaan:
    • 1. de woonfunctie moet in overwegende mate blijven gehandhaafd. Dit betekent dat:
      • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
      • het aan huis verbonden kantooractiviteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
      • maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden kantooractiviteiten met een maximum van 100 m²;
      • degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent.

26.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning (omgevingsvergunning) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het graven en dempen van sloten en andere waterpartijen en watergangen;
    • 2. het vellen of rooien van bomen;
    • 3. het aanbrengen van opgaande beplantingen;
    • 4. het ophogen, afgraven of egaliseren van de gronden;
    • 5. het verbreden van paden;
    • 6. het aanbrengen van (half)verhardingen met een oppervlakte van meer dan 20 .

  • b. De aanvraag voor de omgevingsvergunning wordt voorgelegd aan Het Oversticht met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

  • c. De omgevingsvergunning is niet vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke in overeenstemming zijn met de in bijlage 4 gevoegde kaarten 'Openstelling/ begrenzing/grondgebruik', welke is opgenomen als bijlage 1 in het Natuur- en landschapsplan Landgoed Nieuwe Strik en detailontwerp Landgoed Vledders welke is opgenomen als bijlage 2 in het Natuur- en landschapsplan Landgoed Vledders.

  • d. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichting) plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 27 Recreatie

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  • b. dagrecreatie met de daarbij behorende voorzieningen alsmede speel- en ligweiden, speel- en groenvoorzieningen en een strand ten behoeve van recreatievijver de Zwarte Dennen;
  • c. voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen;
  • d. aan de functie ondergeschikte horeca;

met de daarbij behorende:

  • e. dagrecreatieve voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

27.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    • 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van brandtorens mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
    • 4. de bouwhoogte van andere de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het graven en dempen van sloten;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • 3. het ontgronden, egaliseren en/of afgraven van gronden;
    • 4. het aanplanten, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke en landschappelijke waarden en de landschappelijke inpassing van de voorzieningen.

Artikel 28 Recreatie - Kampeerboerderij

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'recreatie - kampeerboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een kampeerboerderij;
  • b. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van de kampeerboerderij, waarbij het aantal bedrijfswoningen per bedrijf niet meer dan één zal bedragen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen, waaronder overkappingen;
  • d. bedrijfswoningen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen.

28.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan 115% van de bestaande oppervlakte;
    • 2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 10 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw, indien deze meer bedraagt;
    • 3. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt minimaal 40° en maximaal 60°, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder of meer bedraagt;
    • 4. per bedrijf mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd;
    • 5. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
    • 6. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 7. de inhoud van een bedrijfswoning met bijgebouwen mag niet meer dan 1.100 bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 8. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 9. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en van overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 10. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

28.3 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • een goede landschappelijke inpassing;
  • de milieusituatie;
  • de verkeers- en parkeersituatie;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 28.2, sub a, onder 4 en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:
    • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor het extra toezicht op het bedrijf;
    • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 4. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;

  • b. lid 28.2, sub a, onder 10:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • c. lid 28.2, sub a, onder 10:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid).

28.4 Specifieke gebruiksregels
28.4.1 Toegestaan gebruik

Het gebruik van de woning voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig in bestaande gebouwen mogen worden verricht;
  • c. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 50 m²;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

28.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen, waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen;
  • b. het gebruik van de recreatieverblijven voor permanente bewoning.

Artikel 29 Recreatie - Verblijfsrecreatie

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'recreatie - verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatieparken met bijbehorende recreatiewoningen en standplaatsen voor kampeermiddelen;
  • b. kampeerterreinen;
  • c. beheer en dienstverlening, waaronder mede een kantine/restaurant wordt verstaan, sanitaire voorzieningen en onderhoud;
  • d. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van de recreatievoorzieningen, waarbij het aantal bedrijfswoningen per recreatieterrein niet meer dan één zal bedragen, dan wel het bestaande aantal, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • e. bestaande groepsaccommodatie;
  • f. natuurkampeerterreinen;

met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen, waaronder overkappingen;
  • h. bedrijfswoningen;
  • i. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • o. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • p. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – 1', dan wel conform de bestaande situatie stacaravans zijn toegestaan;
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning uitgesloten' geen recreatiewoningen zijn toegestaan;
  • r. sprake moet zijn van een bedrijfsmatige exploitatie, met uitzondering van bestaande niet bedrijfsmatig geëxploiteerde park(gedeelt)en.

29.2 Bouwregels
  • a. Ondergronds bouwen door het aanbrengen van een woonlaag onder recreatiewoningen en (sta)caravans is niet toegestaan.

  • b. Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:
    • 1. het aantal recreatiewoningen per bruto hectare bedraagt niet meer dan 25, dan wel het bestaande aantal, indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning uitgesloten' hierbij niet dient te worden meegerekend;
    • 2. de inhoud van een recreatiewoning, inclusief aanbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen bedraagt niet meer dan 350 m³ , dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 3. de inhoud van de bestaande groepsaccommodatie bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud;
    • 4. de goothoogte van recreatiewoningen bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 5. de dakhelling van recreatiewoningen bedraagt ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
    • 6. overkappingen bij een recreatiewoning zijn niet toegestaan.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van beheer en dienstverlening gelden de volgende regels:
    • 1. voor zover in een bestemmingsvlak bouwvlakken zijn opgenomen dienen de gebouwen en overkappingen binnen deze bouwvlakken te worden gebouwd, met dien verstande dat in dat geval de totale oppervlakte aan gebouwen niet meer mag bedragen dan 2.550 m²;
    • 2. voor zover geen bouwvlakken zijn opgenomen in een bestemmingsvlak bedraagt de oppervlakte van gebouwen en overkappingen per recreatiepark niet meer dan 115% van het bestaande oppervlak;
    • 3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4 m, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.

  • d. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per recreatieterrein bedragen, dan wel het bestaande aantal, indien deze meer bedraagt;
    • 2. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, mag niet meer dan 1.100 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 5. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt, met dien verstande dat de dakhelling over een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 25 m² minder mag bedragen.

  • e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen.

29.3 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • een goede landschappelijke inpassing;
  • de milieusituatie;
  • de verkeers- en parkeersituatie;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 29.2, sub c, onder 2:

en toestaan dat de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid met maximaal 25%, mits:

  • 1. geen sprake is van VAB;
  • 2. investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt ;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • b. lid 29.2, sub c, onder 2:

en toestaan dat de bestaande bebouwingsoppervlakte binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid met maximaal 50%, mits het gehele recreatiepark van een ruimtelijke kwaliteitsimpuls conform de provinciale richtlijnen (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) wordt voorzien, hetgeen dient te blijken uit een integraal ruimtelijk verbeteringsplan en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 2. het landschaps- bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • c. lid 29.2, sub d, onder 1:

en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:

  • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor het extra toezicht op het bedrijf;
  • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;

  • d. lid 29.2, sub d, onder 5:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • e. lid 29.2, sub d, onder 5:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid).

29.4 Specifieke gebruiksregels
29.4.1 Toegestaan gebruik

Het gebruik van de woning voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig in bestaande gebouwen mogen worden verricht;
  • c. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 50 m²;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

29.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen, waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen;
  • b. het gebruik van een recreatiewoning en/of kampeermiddel voor permanente bewoning.

29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het graven en dempen van sloten;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • 3. het ontgronden, egaliseren en/of afgraven van gronden;
    • 4. het aanplanten, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke en landschappelijke waarden en de landschappelijke inpassing van de voorzieningen.

Artikel 30 Recreatie - Volkstuin

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'recreatie - volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van de niet-bedrijfsmatige (hobby)tuinbouw met de daarbij behorende voorzieningen.

30.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van volkstuinen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 31 Sport

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportterreinen en -voorzieningen;
  • b. motorcrossterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein';
  • c. zwembad en tennisbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';
  • d. beheersvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen en water.

Onder de bestemming is aan de sport ondergeschikte en gebonden horeca toegestaan.

Binnen de bestemming zijn geen bedrijfswoningen begrepen.

31.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein' bedraagt niet meer dan 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' bedraagt niet meer dan 3.500 m², dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het sportterrein bedraagt niet meer dan 95 m², dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
    • 4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
    • 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van andere de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

Artikel 32 Sport - Manege

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'sport - manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen ten behoeve van verzorging, stalling, dresseren en trainen van paarden;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de uitoefening van de ruitersport;
  • c. het wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van de manage, waarbij het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak ten hoogste één zal bedragen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • d. groenvoorzieningen en water;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.

In de bestemming zijn uitsluitend ondergeschikte horeca-activiteiten ten dienste van de bestemming begrepen.

32.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    • 2. per bestemmingsvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
    • 3. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 8 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 5. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 6. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, mag niet meer dan 1.100 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning en van overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;
    • 8. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt ten minste 30° en de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste  20°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 4 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van omheiningen van bakken zal ten hoogste 1,8 m bedragen tot een oppervlakte van maximaal 1.200 m².

32.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. een goede landschappelijke inpassing en de compensatie ten behoeve van landschap en natuur;
  • c. de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

32.4 Afwijken van de bouwregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 32.2, sub a, onder 2 en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:
    • 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor het extra toezicht op het bedrijf;
    • 2. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 4. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;

  • b. lid 32.2, sub a, onder 8:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • c. lid 32.2, sub a, onder 8:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (zoals carports, garages en een tussenlid).

32.5 Specifieke gebruiksregels
32.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met de bestemming is:

  • a. het gebruik van de woning voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, uitsluitend voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig in bestaande gebouwen mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 50 m²;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
    • 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  • b. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, mits:
    • 1. de paardrijbak binnen het bestemmingsvlak wordt gesitueerd;
    • 2. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen;

  • c. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan 60 lux/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    • 2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.

32.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen, waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen;
  • b. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken anders dan bedoeld in lid 32.5.1, sub b;
  • c. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak anders dan bedoeld in lid 32.5.1, sub c.

Artikel 33 Tuin

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven, met daarbij behorende bouwwerken.

33.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen.

Artikel 34 Verkeer

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een doorgaande functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden;

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. ecopassages;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. kunstwerken en/of beelden;
  • k. straatmeubilair;

met dien verstande dat:

  • l. het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden.

34.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:
    • 1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 8 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande hoogte, indien deze meer bedraagt.

Artikel 35 Verkeer - Railverkeer

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'verkeer - railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen, met daarbij inbegrepen bermen, spoorwegovergangen en dergelijke;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • f. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een wijziging van het aantal spoorbanen voorziet.

35.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte mag, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf, niet meer dan 10 m bedragen.

35.3 Afwijken van de bouwregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 35.2 voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 150 m² bedraagt;
  • b. de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt.

Artikel 36 Verkeer - Verblijf

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor intern verkeer;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. kunstwerken en/of beelden;
  • i. straatmeubilair;

met de daarbij behorende:

  • j. gebouwen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
36.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:
    • 1. de inhoud per gebouwtje mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 8 m bedragen.

36.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van omliggende karakteristieke panden;

nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 37 Water

37.1 Bestemmingsplan

De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kanalen, beken, plassen, watergangen en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging, het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de (recreatie)vaart;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart;
  • d. kaden, dijken en oeverstroken;
  • e. bruggen, dammen en duikers;
  • f. stuwen;
  • g. paden;
  • h. ecopassages;
  • i. dagrecreatieve voorzieningen (niet gemotoriseerd)

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

37.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen, met dien verstande dat bouwwerken ten behoeve van de scheepvaart (scheepvaarttekens) niet meer dan 15 m mogen bedragen.

37.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden als permanente ligplaats of aanlegplaats voor woonschepen en/of recreatievaartuigen.

37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen ten behoeve van het recreatief medegebruik.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
    • 3. plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning uitzondering natte as noord' en/of ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning uitzondering natte as zuid'.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 38 Wonen - 1

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning, waarbij het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal woningen per bestemmingsvlak zal bedragen, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal' aangegeven aantal, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, bed and breakfast in het hoofdgebouw, alsmede bestaande bedrijven;
  • b. woonwagenstandplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wijnhandel, proeverij en gastenverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • d. dierenpension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension';
  • e. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • f. pension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – pension';
  • g. wellnesscentrum, alsook hieraan ondergeschikte horeca in de vorm van een theeschenkerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wellness';

alsmede voor:

  • h. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • i. het behoud van de natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduiding 'bos';

met de daarbij behorende:

  • j. gebouwen;
  • k. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • l. tuinen, erven en terreinen;
  • m. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • n. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • o. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' bed and breakfastvoorzieningen tevens in bijgebouwen is toegestaan.
38.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal woningen per bestemmingsvlak, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal' aangegeven aantal;
    • 2. de afstand van een woning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 3. de inhoud van een hoofdgebouw, inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, maar exclusief de bedrijfsgebouwen van specifiek aangeduide bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in artikel 38.1 lid c tot en met f, bedraagt ten hoogste 1.100 m³, met dien verstande dat de gezamenlijke inhoud van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de inhoud van het bestaande hoofdgebouw en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wellness' de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 340 m2 ;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3 is de bestaande inhoud aan hoofd- en bijgebouwen toegestaan, indien deze meer bedraagt dan 1.100 m³, waarbij geldt dat de bebouwing slechts mag worden wordt teruggebouwd naar exacte dezelfde situering, afmetingen ten aanzien van goot- en nokhoogten en dakhelling, een en ander conform de destijds verleende vergunning, met dien verstande dat de inhoud minder mag bedragen dan 1.100 m3 ;
    • 5. in afwijking van het bepaalde onder 3 mag de oppervlakte van het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – afwijkende maatvoering' niet meer bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsvlak;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 3, geldt voor woningen, niet zijnde het voorhuis van een bestaande boerderij of een gesplitste woning, waarvan de inhoud in de bestaande situatie kleiner is dan 400 m³ dat de inhoud van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 600 m³ en de totale oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    • 7. in afwijking van het bepaalde onder 3 zijn ter plaatse van de aanduiding 'erf' uitsluitend bijgebouwen toegestaan, waarbij de oppervlakte niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte;
    • 8. de inhoud van de recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' mag niet meer bedragen dan 250 m³;
    • 9. ter plaatse van de aanduiding 'aantal' moet de bestaande bouwmassa worden gehandhaafd waarbij de totale bouwmassa van een in tweeën gesplitste woning mag worden vergroot tot een maximale inhoud van 1.000 m³, waarbij recht wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm in de zin dat de uitbreiding niet plaatsvindt voor de voorgevel van het hoofdgebouw en de bestaande nokrichting gehandhaafd blijft;
    • 10. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 11. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 12. de dakhelling bedraagt minimaal 30° dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    • 13. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen.

  • b. Voor vrijstaande bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. deze bouwwerken mogen niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van de bestaande bijgebouw of overkapping tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt, met een maximale afstand van hoofdgebouw indien een al bestaand bijgebouw of overkapping minder dan 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw staat, dan mag het nieuwe bijgebouw of overkapping op dezelfde afstand achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd worden;
    • 2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijke 3 m en 6 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
    • 3. bij bestaande gesplitste woningen is per woning niet meer dan 75 m² aan bijgebouwen toegestaan;
    • 4. op het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het aantal bijgebouwen niet meer bedragen dan één en de oppervlakte van een bijgebouw niet meer dan 200 m2 ;
    • 5. de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
    • 6. de oppervlakte aan van nieuw te bouwen overkappingen bedraagt niet meer dan 50 m² per woning , dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
    • 7. de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bedraagt minimaal30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    • 8. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' gelden de volgende regels:
    • 1. het aantal woonwagens bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
    • 2. de bouwhoogte van woonwagens bedraagt niet meer dan 4,5 m;
    • 3. de oppervlakte per woonwagen bedraagt niet meer dan 80 m²;
    • 4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woonwagen bedraagt niet meer dan 3 m;
    • 5. bij een woonwagen is ten hoogste één vrijstaand of aangebouwd bijgebouw dan wel overkapping toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 15 m².

  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

38.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken;
  • b. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de rooilijn dienen te worden gebouwd;
  • c. de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelsgrens;
  • d. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

38.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 38.2, sub a, onder 3:

en toestaan dat de bestaande oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van bestaande bedrijven wordt uitgebreid met maximaal 25%, met dien verstande dat deze afwijking niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van maatschappelijk – dierenpension' en 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – uitbreiding' mits;

  • 1. geen sprake is van VAB;
  • 2. investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • b. lid 38.2, sub a, onder 3:

en toestaan dat de bestaande bebouwingsoppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – dierenpension' met 350 m2 wordt uitgebreid, mits:

  • 1. alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
  • 2. de architectuur en situering zich dient te richten naar het agrarische karakter en de waaierstructuur van het gebied;
  • 3. het hele erf van een kwaliteitsverbetering wordt voorzien, waarbij een onafhankelijk advies van de ervenconsulent wordt gevraagd ten aanzien van zowel bebouwing als groen, ontsluiting, parkeren en dergelijke;
  • 4. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;

  • c. lid 38.2, sub a, onder 3 b:

en toestaan dat tot 250 m² aan bijgebouwen bij een woning wordt gebouwd, mits:

  • 1. investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
  • 2. de gebouwen worden gebruikt voor onderhoud van het landelijk gebied of stalruimte voor het hobbymatig houden van dieren;
  • 3. elders in het buitengebied ten minste driemaal de oppervlakte aan extra bijgebouwen gesloopt wordt, in de vorm van voormalig agrarische bedrijfsgebouwen;
  • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • 5. niet tevens gebruik wordt gemaakt van de regeling als bedoeld onder sub e;

en toestaan dat bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtst bij zijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
  • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
  • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
  • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
  • 7. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
  • 8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
  • 9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;
  • 10. in afwijking van het gestelde onder 3 mag het bijgebouw maximaal 250 m2 bedragen, waarbij de te realiseren oppervlakte meer dan 150 m2 gebouwd kan worden indien ten minste driemaal die oppervlakte aan extra bijgebouwen elders in het buitengebied gesloopt wordt, in de vorm van voormalig agrarische bedrijfsgebouwen;
  • 11. niet tevens gebruik wordt gemaakt van de saneringsregeling.

  • d. lid , sub a, onder 3 en 4:

en toestaan dat bestaande bijgebouwen bij een woning worden teruggebouwd, met dien verstande dat:

  • 1. het dient te gaan om een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 250 m2 ;
  • 2. investering in de ruimtelijke kwaliteit dient plaats te vinden;
  • 3. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • 4. voorwaarden gesteld kunnen worden ten aanzien van de sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie van parkeerplaatsen;
  • 5. deze afwijkingsmogelijkheid niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

  • e. lid 38.2, sub a, onder 3, 4 en 6:

voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen, te realiseren via vervangende herbouw (saneringsregeling) van bijgebouwen met dien verstande dat:

  • 1. alle bijgebouwen moeten worden gesloopt, slechts met uitzondering van karakteristieke bijgebouwen;
  • 2. een vervangende bouw van bijgebouwen mag eenmalig per bouwperceel plaatsvinden tot een maximuminhoud van 50% van de bestaande inhoud aan bijgebouwen dat aanwezig is boven de 1.100 m³, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen bij het hoofdgebouw na toepassing van de saneringsregeling niet meer bedraagt dan 350 m²;
  • 3. er sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
  • 4. aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;

  • f. lid 38.2, sub a, onder 3 en 4:

voor het toestaan van een grotere inhoud aan bijgebouwen, te realiseren via compensatie van veldschuren, met dien verstande dat:

  • 1. elders in het buitengebied een landschapsontsierende schuur wordt gesloopt;
  • 2. de oppervlakte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de gesloopte schuur, waarbij het totale maximum aan bijgebouwen bij de woning niet meer dan 250 m² bedraagt;
  • 3. er sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit op het erf waar het nieuwe bijgebouw wordt gebouwd;
  • 4. aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
  • 5. niet tevens gebruik wordt gemaakt van de regeling als bedoeld onder sub c;

  • g. lid 38.2, sub a, onder 7:

en toestaan dat de oppervlakte van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' met 10% ten opzichte van de bestaande oppervlakte wordt uitgebreid, mits:

  • 1. investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
  • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

  • h. lid 38.2, sub a, onder 10 en 11:

ten behoeve van een grotere goot- en bouwhoogte indien daardoor de maatvoering beter aansluit bij de omliggende bebouwing;

  • i. lid 38.2, sub a, onder 10:

ten behoeve van een grotere goothoogte indien dit noodzakelijk is in verband met de eisen van het Bouwbesluit;

  • j. lid 38.2, sub b, onder 7:

en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij woningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;

  • k. lid 38.2, sub b, onder 7:

en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij woningen (zoals carports, garages en een tussenlid).

  • l. lid 38.2, sub b, onder 1 en 5:

ten behoeve van een andere situering van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping mits de situering daarvan beter aansluit bij de omliggende bebouwing;

  • m. lid 38.2, sub d, onder 2:

en toestaan dat lichtmasten worden geplaatst bij paardrijbakken, mits:

  • 1. de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
  • 2. het aantal niet meer dan zes bedraagt;
  • 3. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  • 4. deze voldoen aan de milieukwaliteitseisen onder de specifieke gebruiksregels.

38.5 Specifieke gebruiksregels
38.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met de bestemming is:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor hobbymatige agrarische activiteiten, waaronder het houden van paarden, mits niet meer dan 75 m² van het bebouwde oppervlak voor deze activiteiten wordt gebruikt;
  • b. het gebruik van de gronden als paardenbak, mits de paardenbak:
    • 1. achter het hoofdgebouw binnen het bouwvlak en op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de voorgevel wordt is gesitueerd;
    • 2. ten minste 50 m verwijderd ligt van een woning van derden;
    • 3. een oppervlakte heeft van maximaal 800 m²;
  • c. het gebruik van de woning voor een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 75 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent;
    • 5. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 6. indien sprake is van een kantoorfunctie ter plekke een goed leefklimaat is te garanderen alsmede dat omliggende bedrijven niet onevenredig in de bedrijfsvoering worden geschaad;
    • 7. uitsluitend bescheiden reclame is toegestaan;
    • 8. ten aanzien van de aard van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan welke staan genoemd in de staat van bedrijven in bijlage 1 of daarmee naar aard en omvang vergelijkbaar zijn;
    • 9. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • d. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan 60 lux/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    • 2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
  • e. het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig voormalig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woongebruik, waarbij een waarbij een overschrijding van artikel 38.2 sub a, onder 3 is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de uiterlijke verschijningsvorm als boerderij dient te worden gehandhaafd;
    • 2. dit niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 3. geen extra woningen mogen ontstaan.

38.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen, waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen;
  • b. het splitsen van een woning in meer dan één woning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van het gebruik van het hoofdgebouw voor een bed and breakfastvoorziening;
  • d. permanente bewoning van gebouwen anders dan het hoofdgebouw;
  • e. het vellen, rooien of kappen van het afschermend groen ter plaatse van de aanduiding 'bos';
  • f. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, anders dan bedoeld in lid 38.5.1, sub d;
  • g. het gebruik van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten anders dan die zijn toegestaan in lid 38.1;
  • h. het gebruik van gronden voor zover deze zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van de bouwperceelgrenzen van naastgelegen agrarische bedrijven voor nieuwe geurgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, met uitzondering van nieuwe woningen in het kader van woningsplitsing van een bestaand hoofdgebouw met de aanduiding 'karakteristiek' ;
  • i. het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig voormalig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woon-gebruik anders dan bedoeld in lid 38.5.1, sub e.

38.5.3 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en/of nieuwe gebouwen overeenkomstig de in lid 38.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform de in Bijlage 24 opgenomen inrichtingsschets teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

38.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag zijn bevoegd kan bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 39 38.5.2:

en toestaan dat de bestaande bijgebouwen gebruikt worden als bed and breakfast, mits:

  • 1. aantoonbaar sprake is van kortdurend verblijf;
  • 2. er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op het erf;
  • 3. omliggende bedrijven niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

b. lid 38.5 38.5.2, sub d:

voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • 1. de behoefte aan mantelzorg blijkt uit een schriftelijke verklaring van een zorginstelling, dan wel de mantelzorgbehoevende ouder is dan 75 jaar;
  • 2. de geluidsbelasting op de woning in het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • 3. er ter plekke een acceptabel woon- en leefklimaat valt te garanderen;
  • 4. de omgevingsvergunning mag geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  • 5. gegarandeerd wordt dat na beëindiging van de mantelzorgbehoefte het betreffende gebouw als bijgebouw in gebruik wordt genomen;
  • 6. in aanvulling van de binnenplanse afwijking een overeenkomst wordt gesloten;

c. lid 38.5.2, sub g:

en toestaan dat VAB's worden gebruikt voor bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, met dien verstande dat:

  • 1. geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
  • 2. in afwijking van het onder a bepaalde geldt dat sloop en nieuwbouw van voormalige agrarische bebouwing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van landschapsontsierende stallen en/of sloop en nieuwbouw noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen. Hierbij geldt dat gestreefd wordt naar een substantiële reductie van bebouwing en de totale her te bouwen oppervlakte van de functie niet meer bedraagt dan 500 m²;
  • 3. de nieuwe functie moet leiden tot het behoud of verbetering van de agrarische uitstraling van het buitengebied en mag geen ongewenste visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden veroorzaken;
  • 4. de nieuwe functie geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
  • 5. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • 6. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;
  • 7. er geen buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen mag plaatsvinden In afwijking hiervan kan ondergeschikte buitenopslag binnen het bouwvlak worden toegestaan, welke inherent is en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
      • de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
      • de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het perceel;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
      • de buitenopslag expliciet wordt begrensd;
  • 8. overtollige bebouwing die niet wordt hergebruikt moet worden gesloopt;
  • 9. detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
  • 10. horeca uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie.
  • 11. ook bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven zijn genoemd kunnen worden toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en omvang en qua milieueffecten gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
  • 12. wordt voldaan dient aan de overige voorwaarden uit het VAB-beleid zoals opgenomen in bijlage 5;

d. lid 38.5.2, sub g:

en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de fruitteelt, mits:

  • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 365 m2 ;
  • 2. de oppervlakte als bedoeld onder 1 mag worden vermeerderd met ten hoogste 65 m2 indien de vergunning ten behoeve van de bouw van de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – schuur' is ingetrokken;
  • 3. er sprake is van vervangende nieuwbouw in die zin dat bebouwing elders op het perceel wordt gesloopt;
  • 4. het hele erf van een kwaliteitsverbetering wordt voorzien, waarbij een onafhankelijk advies van de ervenconsulent wordt gevraagd ten aanzien van bebouwing, groen, ontsluiting en parkeren;

e. lid 38.5.2, sub i:

het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig voormalig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woon-gebruik ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' waarbij een waarbij een overschrijding van artikel 38.2 sub a, onder 3 is toegestaan, mits:

  • 1. de uitbreiding van de woning dit binnen de bestaande bebouwingsmassa van het oorspronkelijke hoofdgebouw geschiedt;
  • 2. sprake is van de instandhouding en versterking van het bestaande karakteristieke pand;
  • 3. er geen extra woningen ontstaan;
  • 4. geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande monumentale waarden.

38.7 Wijzigingsbevoegdheid

Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. meerdere woningen in een bestaand oorspronkelijk hoofdgebouw worden gerealiseerd (woningsplitsing) mits:
    • 1. de inhoud van iedere woning niet minder dan 400 m³ bedraagt en de inhoud van het hoofdgebouw niet minder 1.000 m3 bedraagt en in het geval het hoofdgebouw wordt gesplitst in drie woningen de inhoud niet minder dan 1.500 m3 bedraagt;
    • 2. het totaal aantal woningen in een bestaand oorspronkelijk hoofdgebouw maximaal drie bedraagt;
    • 3. per hoofdgebouw woning ten minste twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
    • 4. de bouwmassa en karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke boerderij of woning na splitsing gehandhaafd blijft;
    • 5. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 6. ter plekke een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast in de bedrijfsvoering;
    • 7. de ontsluiting plaatsvindt via de bestaande in-/uitrit;
    • 8. eventueel al het meerdere dan 75m2 op het perceel voorkomende voormalig agrarische bebouwing per woning geheel wordt gesloopt met uitzondering van karakteristieke gebouwen;
    • 9. de oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen per woning niet meer dan 75 m² bedraagt;
    • 10. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;
    • 11. aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;

  • b. meerdere woningen in een te vergroten hoofdgebouw met een inhoud van ten minste 600 m3 worden gerealiseerd (woningsplitsing met verbouw) mits:
    • 1. de inhoud van iedere woning niet minder dan 400 m³ bedraagt en de inhoud van het hoofdgebouw niet minder dan 1.000 m3 , in het geval dat de inhoud van het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw minder dan 1.000 m3 bedraagt dient het hoofdgebouw te worden vergroot tot minimaal 1.000 m3 ;
    • 2. het totaal aantal woningen in een bestaand oorspronkelijk hoofdgebouw maximaal twee bedraagt;
    • 3. recht gedaan wordt aan de bestaande oorspronkelijke hoofdvorm;
    • 4. uitbreiding van het hoofdgebouw niet plaatsvindt voor de voorgevel en de bestaande oorspronkelijke nokrichting wordt gehandhaafd;
    • 5. hoofdgebouwen welke zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek' uitgezonderd zijn van deze regeling;
    • 6. advies van de ervenconsulent, dan wel een andere ter zake deskundige is verkregen, op basis waarvan ruimtelijke kwaliteitswinst is gegarandeerd;
    • 7. per hoofdgebouw woning ten minste twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
    • 8. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 9. ter plekke een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast in de bedrijfsvoering;
    • 10. de ontsluiting plaatsvindt via de bestaande in-/uitrit;
    • 11. eventueel op het perceel voorkomende voormalig agrarische bebouwing geheel wordt gesloopt met uitzondering van karakteristieke gebouwen;
    • 12. de oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen per woning niet meer dan 75 m² bedraagt;
    • 13. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;
    • 14. aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;

  • c. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden – Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden – Kleinschalig, Agrarisch met waarden - Landschap, of Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur, met bouwvlak, ten behoeve van nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 3, 4, 5, 6 of 7 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 2. is aangetoond dat vestiging op een bestaand agrarisch bouwperceel niet mogelijk is en de vestiging plaatsvindt langs de agrarische linten uit de kadernota, zie bijlage 2;
    • 3. het totale aantal nieuw te vestigen, dan wel te verplaatsen agrarische bedrijven binnen het plangebied niet meer dan 15 in totaal bedraagt;
    • 4. op het perceel geen gebruik is gemaakt van de Rood voor Rood-regeling;
    • 5. met de vormgeving van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 6. de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig is dat het bedrijf een economische omvang heeft van ten minste 40 nge 45.000 SO en er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang van 70 nge   80.000 SO zal uitgroeien;
    • 7. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond door de agrarische beoordelingscommissie;
    • 8. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
    • 9. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 10. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    • 11. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 12. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Artikel 39 Wonen - 2

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning, waarbij het aantal vrijstaande woningen per bouwperceel ten hoogste één zal bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het aangeduide aantal vrijstaande woningen is toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

39.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de woningen vrijstaand worden gebouwd;
    • 2. het aantal vrijstaande woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan één, met dien verstande dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste dat aantal vrijstaande woningen mag worden gebouwd;
    • 3. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet minder dan 2 m en niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. de inhoud van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 400 m³.

  • b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 35 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
    • 2. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt niet meer dan 3 m;
    • 3. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 1 m, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

39.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van monumentale en karakteristieke panden;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd.

Artikel 40 Wonen - 3

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning, waarbij het aantal woningen per bouwvlak ten hoogste twee zal bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande aantal, al dan niet in combinatie met:
      • een aan huis verbonden beroep;
      • een bed and breakfast;
      • een bedrijf aan huis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
  • b. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • c. galerie en uitgeverij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – galerie en uitgeverij';

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • h. nutsvoorzieningen.

40.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. het aantal woningen mag niet meer dan twee per bouwvlak bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak;
    • 3. in het geval meerdere woningen per bouwvlak worden gebouwd dienen de woningen aaneen gebouwd te worden dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
    • 4. de goothoogte van hoofdgebouwen en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen mag over ten minste 80% van het bebouwde oppervlak niet meer dan 3,5 m en niet meer dan 4,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 5. de bouwhoogte van hoofdgebouwen en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 6. de dakhelling bedraagt over ten minste 80% van het bebouwde oppervlak minimaal 30° en maximaal 40°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    • 7. de afstand van een vrijstaande woning, dan wel de niet aaneen gebouwde zijde van een aaneen gebouwde woning en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelsgrens indien deze minder bedraagt;
    • 8. de afstand tussen de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen bedraagt niet meer dan 15 m, met dien verstande dat de afstand tussen de achtergevel en de achterbouwperceelsgrens niet minder dan 8 m bedraagt;

  • b. Voor bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. deze bouwwerken mogen niet minder dan 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van de bestaande aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt indien een al bestaand bijgebouw of overkapping minder dan 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw staat, dan mag het nieuwe bijgebouw of overkapping op dezelfde afstand achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd worden;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3,3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 4. deze bouwwerken mogen uitsluitend op de perceelgrens of op minimaal 1 m uit den perceelgrens worden gebouwd;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 75 m², dan wel niet meer dan de bestaande bebouwingsoppervlakte indien deze meer is, bedragen;
    • 6. in afwijking van het gestelde onder sub 7 en 8 4 mogen aan- en uitbouwen ook dichter op de zijdelingse en achterbouwperceelsgrens worden gebouwd onder de voorwaarden dat deze aan- en uitbouwen dan voldoen aan het gestelde onder 9 A tot en met E;
    • 7. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien deze meer bedraagt.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde (niet zijnde overkappingen), gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

40.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelsgrens;
  • c. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

40.4 Afwijken van de bouwregels

 Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 60.2 gehanteerd.

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 40.2, sub a, onder 1 en sub b, onder 1:

voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een diepte van 1,5 m gemeten vanuit de naar de weg gekeerde gevel en voor maximaal 50% van de breedte van de gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m;

  • b. lid 40.2, sub a, onder 1 en 9b1:

voor de bouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen op niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel;

  • c. lid 40.2, sub a, onder 1 en 9b1:

voor de bouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoekwoningen, mits:

  • 1. de afstand tot de grenzen van het bouwperceel minimaal 3 m bedraagt;
  • 2. de afstand tot de voorgevel minimaal 1 m bedraagt;
  • 3. het stedenbouwkundige beeld c.q. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

40.5 Specifieke gebruiksregels
40.5.1 Toegestaan gebruik

Het gebruik van de woning voor een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig in bestaande gebouwen mogen worden verricht;
  • c. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 50 m²;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
40.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen, waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen.

Artikel 41 Leiding - Gas

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'leiding - gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. bestaande hoofdgastransportleidingen en de instandhouding van ondergrondse hogedrukhoofdgastransportleidingen;

met daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voorrangsbepaling

Waar een enkelbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de enkelbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

41.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd.

41.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 41.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  • b. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

41.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het permanent opslaan van goederen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als (beperkt) kwetsbaar object.

41.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 41.4, sub b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • c. het groepsrisico voldoende kan worden gemotiveerd.

 

41.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het aanbrengen/rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
    • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 5. het permanent opslaan van goederen;
    • 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder en de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad. Het advies van de betreffende leidingbeheerder betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 42 Leiding - Hoogspanning

42.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'leiding – hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

42.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken.
  • b. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regel:
    • 1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
42.2.1 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 42.2 voor het bouwen binnen de belemmeringenstrook overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

42.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
    • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 6. het permanent opslaan van goederen.

  • b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    • 2. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
    • 3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

  • c. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.

  • d. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leiding-beheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 43 Leiding - Hoogspanningsverbinding

43.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'leiding - hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor (een) bovengrondse hoogspanningsleiding(en) en de daarbij behorende masten en/of andere bouwwerken.

43.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de hoogte van bouwwerken ten behoeve van het transport van elektriciteit mag ten hoogste 30 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,5 m.

43.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 43.2, sub a en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
  • b. het bepaalde in lid 43.2, sub b en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

Artikel 44 Waarde - Archeologie 1

44.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waarde - archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische waarden (AMK-terreinen).

44.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

44.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 44.2, mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

44.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 50 m²;
    • 2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
    • 3. het graven of dempen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 30 cm;
    • 5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 30 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het permanent verlagen van het waterpeil.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meerdere van de volgende voorschriften in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

  • d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

44.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 (gebied van hoge archeologische waarden) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 45 Waarde - Archeologie 2

45.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden.

45.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

45.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 45.2, mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

45.4 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 50 m²;
    • 2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm;
    • 3. het graven of dempen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
    • 5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 40 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het permanent verlagen van het waterpeil.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meerdere van de volgende voorschriften in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

  • d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

45.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met hoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 46 Waarde - Archeologie 3

46.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waarde - archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden.

46.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

46.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 46.2, mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

46.4 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m²;
    • 2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm;
    • 3. het graven of dempen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 50 cm;
    • 5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het permanent verlagen van het waterpeil.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meerdere van de volgende voorschriften in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

  • d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

46.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met hoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 47 Waarde - Archeologie 4

47.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waarde - archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden.

47.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

47.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 47.2, mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

47.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 40 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meerdere van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

  • d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

47.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met hoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 48 Waarde - Archeologie 5

48.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waarde - archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van middelhoge archeologische verwachtingswaarden.

48.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 3.000 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 3.000 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

48.2.1 Afwijken van de bouwregels
a Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
48.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 48.2, mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

48.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 3.000 m² en dieper dan 40 cm;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 40 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meerdere van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

  • d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

 

48.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met middelhoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 49 Waarde - Archeologie 6

49.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waarde - archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van lage archeologische verwachtingswaarden.

49.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 1,5 ha wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1,5 ha ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

49.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 49.2, mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht word(t)(en) genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

49.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 1,5 ha en dieper dan 40 cm;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 40 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meerdere van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

  • d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

 

49.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met lage trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regio-archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 50 Waarde - Boom

50.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waarde - boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van monumentale bomen conform het Bomenbeleidsplan gemeente Staphorst 2016-2030 zoals vervat in Bijlage 22 .

50.2 Bouwregels

Het is verboden binnen deze bestemming te bouwen.

50.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het behoud van de monumentale boom nadere eisen stellen aan de plek en de hoogte van bebouwing binnen een zone van 25 m van deze bestemming. Voor het stellen van de nadere eisen kan ter zake van een ingediende aanvraag omgevingsvergunning een bomen effect analyse worden geëist.

50.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 50.2 voor de bouw van (delen van) gebouwen en andere bouwwerken indien is aangetoond dat dit het behoud van de boom niet in gevaar brengt en de landschappelijke waarde van de boom niet aantast. Dit dient te worden aangetoond door middel van een bomen effect analyse.

50.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de monumentale waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, of de monumentale waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven, of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.

 

Artikel 51 Waarde - Cultuurhistorie

De voor 'waarde - cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van onverharde wegen.

51.1 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

51.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden of andere oppervlakteverhardingen;

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van deze gronden.

 

Artikel 52 Waterstaat - Waterbergingsgebied

52.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waterstaat - waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder het bergen van overtollig water, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

52.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van het in lid 52.1 genoemde doel, onder de voorwaarde dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

52.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 52.2 voor het bouwen van bouwwerken die op grond van het elders in deze regels bepaalde zijn toegestaan, mits dit niet strijdig is met de belangen van de waterberging, in welk kader de waterbeheerder gehoord wordt.

 

52.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning (omgevingsvergunning) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanbrengen van opgaande beplanting;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse (transport)leidingen;
    • 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

  • c. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien het behoud de waterbergende functie is gewaarborgd en nadat met de waterbeheerder overleg is gevoerd.

 

Artikel 53 Waterstaat - Waterkering

53.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waterstaat – waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering.

53.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen.

53.3 Afwijken van de bouwregels

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de beschermingszone, welke gebouwd mogen worden ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn uitsluitend toelaatbaar indien en voor zover zij geen afbreuk doen aan de waterkerende functie. Over een vergunning om te bouwen in de beschermingszone van een waterkering moet vooraf overleg gevoerd worden met de waterbeheerder.

53.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen, waartoe onder meer wordt gerekend:
      • het vergraven, afgraven, ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
      • het aanleggen, verbreden en dempen van water;
    • 2. het aanbrengen van drainage;
    • 3. het aanbrengen van kabels en leidingen;
    • 4. het verlagen van het waterpeil.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

  • c. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien het behoud de waterkerende functie is gewaarborgd en nadat met de waterbeheerder overleg is gevoerd.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 54 Anti-dubbeltelbepaling

Grond welke die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 55 Algemene bouwregels

  • 1. Voor elke uitbreiding van 500 m² of meer aan verstening dient een erfinrichtingsplan te worden opgesteld, welke door burgemeester en wethouders dient te zijn goedgekeurd, met uitzondering van bebouwing in de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden – Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden – Kleinschalig, Agrarisch met waarden – Landschap en Agrarisch met waarden – Landschap en Natuur.

  • 2. Bij verbouw van (bedrijfs)woningen (inclusief aanbouwen) moet een minimale afstand worden aangehouden ten opzichte van agrarische bouwvlakken van derden van 50 m, dan wel mag de afstand, indien deze minder bedraagt dan 50 m, niet worden verkleind.

Artikel 56 Algemene gebruiksregels

56.1 Algemeen

Het tijdelijk gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, is toegestaan, behoudens voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vervat in Bijlage 23 Beleidsnota tijdelijke grondopslagen gemeente Staphorst.

56.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud en behoudens de gronden ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, behalve binnen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie, dan wel op de gronden waar een kampeerterrein voor (kleinschalig) kamperen is toegestaan;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor overige verblijfsrecreatie, anders dan bestaand;
  • d. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport, behoudens de gronden ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein';
  • e. het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting;
  • f. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • g. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • h. het gebruik van een bedrijfswoning als burgerwoning;
  • i. het gebruik van een woning ten behoeve van inwoning, anders dan in dit bestemmingsplan toegestane mantelzorg dan wel bestaande inwoning;
  • j. het gebruik van de oude boerderij ter plaatse van het adres Mr. J.B. Kanlaan 53a ten behoeve van wonen;

56.3 Voorwaardelijke verplichting

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 1' overeenkomstig de bestemmingsregels, indien de op in de bijlage 6 opgenomen inrichtingsschets – B+O architecten B.V.; Nieuwbouw agrarisch bouwblok aan de Hulpensteinweg te Rouveen; 15 07-2011 - aangegeven maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inrichting niet zijn gerealiseerd;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 2' overeenkomstig de bestemmingsregels, indien de op de in de bijlage 7 opgenomen inrichtingsschets – B+O architecten B.V., Nieuwbouw boerderij aan de Molenhoeksweg te Rouveen, 14-07-2011 - aangegeven maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inrichting niet zijn gerealiseerd;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 3' overeenkomstig de bestemmingsregels, indien de op de in de bijlage 8 opgenomen inrichtingsschets aangegeven maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inrichting niet zijn gerealiseerd;
  • d. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 4' overeenkomstig de bestemming zonder de instandhouding c.q. aanleg van de beplanting conform het erfinrichtingsplan d.d. 15 maart 2013 (Bijlage 10), teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • e. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 5' voor de bedrijfsvoering zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen overeenkomstig het erfinrichtingsplan (Bijlage 11);
  • f. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 6' voor de bedrijfsvoering zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen overeenkomstig het erfinrichtingsplan (Bijlage 12);
  • g. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 7' overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het erfinrichtingsplan (Bijlage 13). In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 7' overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het erfinrichtingsplan (Bijlage 13);
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 8' overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de beplanting conform het in Bijlage 14 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • i. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 9' voor de agrarische bedrijfsvoering zonder de instandhouding c.q. aanleg van de beplanting conform het erfinrichtingsplan d.d. 31 mei 2011 (Bijlage 15), teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • j. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 10' overeenkomstig de bestemming zonder de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan (Bijlage 16);
  • k. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 11' overeenkomstig de bestemming zonder de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan (Bijlage 17);
  • l. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 12' overeenkomstig de bestemming zonder de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan (Bijlage 25). In afwijking hiervan mogen gebouwen overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na de in gebruikname van gebouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform het in Bijlage 25 opgenomen Erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;

Artikel 57 Algemene aanduidingsregels

57.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' gelden de volgende aanvullende regels:

57.1.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mogen in of op deze gronden geen geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd. Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige gebouwen zijn hiervan uitgezonderd.

57.1.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 57.1.1 en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege industrielawaai van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

57.1.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' wordt begrepen het gebruik van gebouwen als geluidsgevoelig object.

57.1.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 57.1.3 en toestaan dat niet geluidsgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidsgevoelig gebouw, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

57.1.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'geluidszone - industrie' wordt verwijderd, dan wel gewijzigd (verkleind), mits de betreffende bedrijvigheid ter plaatse is beëindigd, dan wel verminderd.

57.2 Vrijwaringszone - laagvliegroute
57.2.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - laagvliegroute' geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 40 m in verband met de laagvliegroute worden gebouwd.

57.3 Veiligheidszone - bevi
57.3.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd en mag de afstand van bestaande bebouwing tot de gronden ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' niet worden verkleind.

57.3.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 57.3.1 en toestaan dat kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:

  • a. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
  • b. met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
  • c. het groepsrisico wordt afgewogen.
57.3.3 Specifieke gebruiksregels

Gronden en opstallen die liggen in de 'veiligheidszone - lpg' mogen niet worden gebruikt als kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object.

57.3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 57.3.3 en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object, mits:

  • a. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
  • b. met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
  • c. het groepsrisico wordt afgewogen.
57.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. aan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' de bestemming wordt ontnomen, indien de risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.
  • b. de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' voor een risicovolle inrichting wordt gewijzigd (verkleind), mits:
  • 1. voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd;
  • 2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • 3. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten bevinden.

57.4 Vrijwaringszone - molenbiotoop
57.4.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels geldt ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte.

57.4.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 57.4.1 indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element.

57.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop':
    • 1. het aanbrengen van bomen, heesters en andere opgaande beplanting.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element.

  • c. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

57.5 Veiligheidszone - munitie a
57.5.1 Bouwregels

Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie a' zijn geen nieuwe woon- of andere bebouwing, openbare wegen, parkeerterreinen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen toegestaan. Uitbreiding of splitsing van bestaande woonbebouwing is niet toegestaan. Uitbreiding van een woning om het woongenot te vergroten is toegestaan. Bedrijfsuitbreidingen zijn toegestaan binnen het bestaande bestemmingsvlak. Recreatie is binnen deze zone niet toegestaan, noch in de vorm van verblijfsrecreatie, noch in de vorm van sportief of dagrecreatief medegebruik. Agrarisch gebruik van gronden en bestaande bouwwerken is toegestaan. Voor zover activiteiten of functies kunnen worden toegestaan, wordt vooraf advies ingewonnen van de Inspectie VROM bij het Ministerie van Defensie.

57.6 Veiligheidszone - munitie b
57.6.1 Bouwregels

Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie a munitie b' zijn geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Ook de aanleg van autowegen, autosnelwegen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen, parkeerterreinen of recreatieve voorzieningen is niet toestaan. Agrarisch gebruik van gronden en bouwwerken is toegestaan, voor zover het betreft incidenteel verblijf van personen. Voor zover activiteiten of functies kunnen worden toegestaan, wordt vooraf advies ingewonnen van de Inspectie VROM bij het Ministerie van Defensie. .

57.7 Veiligheidszone - munitie c
57.7.1 Bouwregels

Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie b munitie c' is het oprichten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan. is geen nieuwe bebouwing of uitbreiding van bebouwing toegestaan voorzien van glasvlies- of gordijngevels en zijn geen gebouwen toegestaan met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt.Voor zover activiteiten of functies kunnen worden toegestaan, wordt vooraf advies ingewonnen van de Inspectie VROM bij het Ministerie van Defensie. .

57.8 Wro-zone - omgevingsvergunning uitzondering natte as noord

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning uitzondering natte as noord' wordt de natte as aangelegd conform het bepaalde in Bijlage 9 Definitief ontwerp/Systeemkaart en met het profiel als opgenomen in Bijlage 10 Principeprofiel noordelijk deel Natte as.

57.9 Wro-zone - omgevingsvergunning uitzondering natte as zuid

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning uitzondering natte as zuid' wordt de natte as aangelegd conform het bepaalde in Bijlage 9 Definitief ontwerp/Systeemkaart en met het profiel als opgenomen in Bijlage 11 Principeprofiel zuidelijk deel Natte as.

Artikel 58 Algemene afwijkingsregels

  • 1. Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij omgevingsvergunning afwijken van:
    • a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
    • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat nieuwe fiets- of wandelpaden worden aangelegd;
    • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
    • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
      • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
      • de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
    • f. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat de tijdelijke opslag van grond in het houtsingellandschap De Streek en het jonge ontginningenlandschap met een duur van maximaal een half jaar plaatsvindt, met dien verstande dat:
      • de opslag van grond landschappelijk gezien verantwoord is;
      • per kadastraal perceel maximaal een per twee kalenderjaren tijdelijke opslag plaatsvindt;
      • de inhoud van de opslag bedraagt niet meer bedraagt dan 5.000 m3;
      • de oppervlakte van de opslag bedraagt niet meer dan 1.250 m2;
      • de hoogte van de opslag bedraagt niet meer dan 4 m;
      • indien opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning, dan dient de opslag te worden afgedekt;

  • 2. Het bevoegd gezag kan in de gebieden A1 uit de kadernota, zie bijlage 2, bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van de inrichting van een kleinschalige kampeerterreinen bij een agrarisch bedrijf, uitsluitend op de gronden binnen de bouwvlakken van de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden - Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden - Kleinschalig, Agrarisch met waarden - Landschap, Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur, mits:
    • a. het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen per aaneengesloten vierhoek ten hoogste 15 zal bedragen;
    • b. sanitaire en centrale voorzieningen binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd, met dien verstande dat maximaal 75 m² als nieuw op te richten bebouwing voor dit doel mag worden opgericht;
    • c. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
    • d. op de betreffende gronden geen stacaravans, chalets, blokhutten of daarmee vergelijkbare objecten worden geplaatst;
    • e. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast en wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit;
    • f. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • g. het agrarische bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge.

  • 3. Het bevoegd gezag kan in de gebieden A2 en L2 uit de kadernota, zie bijlage 2,bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van de inrichting van kleinschalige kampeerterreinen bij een agrarisch bedrijf, uitsluitend op de gronden binnen de bouwvlakken van de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden - Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden - Kleinschalig, Agrarisch met waarden - Landschap, Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur, mits:
    • a. het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen per aaneengesloten vierhoek ten hoogste 25 zal bedragen;
    • b. sanitaire en centrale voorzieningen binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd, met dien verstande dat maximaal 75 m² als nieuw op te richten bebouwing voor dit doel mag worden opgericht;
    • c. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
    • d. op de betreffende gronden geen stacaravans, chalets, blokhutten of daarmee vergelijkbare objecten worden geplaatst;
    • e. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast en wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit;
    • f. de agrarische bedrijfsvoering als activiteit blijft fungeren;
    • g. het agrarische bedrijf een minimale omvang heeft van 10 nge.

  • 4. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve inwoning, uitsluitend op de gronden binnen de bouwvlakken van de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden - Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden - Kleinschalig, Agrarisch met waarden - Landschap, Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur, mits:
    • a. de inwoning is noodzakelijk voor de huisvesting van een rustende boer, dan wel tweede arbeidskracht;
    • b. op het perceel niet reeds een woning voor de bedoelde huisvesting aanwezig is, dan wel geschikt te maken is;
    • c. sprake is van een reëel agrarisch bedrijf (minimaal 10 nge);
    • d. de inwoning binnen het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en het hoofdgebouw blijft visueel één woning;
    • e. de woning één voordeur heeft die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal (achterdeur wel mogelijk);
    • f. slechts één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast) aanwezig is;
    • g. inwoning toeziet op de vestiging van maximaal twee huishoudens in één woning.

  • 5. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve inwoning, uitsluitend op de gronden binnen de bestemmingen Wonen – 1, Wonen – 2 en Wonen - 3, mits:
    • a. de inwoning binnen het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en het hoofdgebouw blijft visueel één woning;
    • b. de woning één voordeur heeft die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal (achterdeur wel mogelijk);
    • c. slechts één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast) aanwezig is;
    • d. inwoning toeziet op de vestiging van maximaal twee huishoudens in één woning.

  • 6. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken en toestaan dat uitsluitend op de gronden binnen de bouwvlakken van de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden - Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden - Kleinschalig, Agrarisch met waarden - Landschap, Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur er nieuw gebouwd wordt ten behoeve van nevenfuncties welke bij afwijking van de gebruiksregels in de betreffende bestemmingen worden toegestaan, mits:
    • a. er geen bestaande bebouwing beschikbaar is of redelijkerwijs niet geschikt te maken is voor de beoogde nevenfunctie;
    • b. een erfinrichtingsplan wordt opgesteld, op basis waarvan het plan landschappelijk wordt ingepast;
    • c. de toegestane maatvoering en omvang van bedrijfsbebouwing niet wordt overschreden;
    • d. de nieuwbouw geen afbreuk doet aan de bestaande agrarische c.q. ruimtelijke uitstraling van het agrarische bedrijf.

  • 7. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 55.2 ten behoeve van het verkleinen van de afstand van 50 m, mits:
    • a. de (ver)bouw van (bedrijfs)woningen niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betreffende agrarische bedrijven;
    • b. ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Artikel 59 Algemene wijzigingsregels

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdruk- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat enige bestemming, met uitzondering van de bestemming Natuur - 1, wordt gewijzigd in de bestemming Verkeer, dan wel de bestemming Verkeer wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    • a. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen en dergelijke van wegen en paden;
    • b. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering van het bestemmingsvlak van Wonen - 1 wordt gewijzigd, mits:
    • a. de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak gelijk blijft;
    • b. de noodzaak voor de wijziging is aangetoond;
    • c. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • e. er van tevoren een inrichtingsplan is opgesteld waarin de inrichting voldoet aan de hiervoor genoemde uitgangspunten en voorwaarden met onder andere aandacht voor het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bebouwing ten behoeve van een zuiver agrarisch loonbedrijf wordt vergroot, mits:
    • a. de oppervlakte van deze gebouwen niet meer dan 150% van de bestaande bebouwing bedraagt, waarbij een maximum van 250 m² buiten het bestaande bestemmingsvlak/bouwvlak wordt gerealiseerd en met dien verstande dat de gevraagde omgevingsvergunning maximaal eenmaal binnen de planperiode voor een bepaald bouwperceel kan worden verleend en deze uitbreidingsregeling niet gecombineerd met andere uitbreidingsregelingen mag worden toegepast;
    • b. de overschrijding van een bestaand bestemmingsvlak/bouwvlak maximaal 25 m bedraagt;
    • c. is aangetoond dat binnen het bestemmingsvlak redelijkerwijs geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding, en is aangetoond dat bouwen binnen het bestaande bestemmingsvlak/bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie niet mogelijk is;
    • d. een investering in ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
    • e. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en het bebouwingsbeeld;
    • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Artikel 60 Overige regels

60.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

60.2 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden

Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische, ecologische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld (met name met het oog op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing);
  • de verkeersveiligheid.

Bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien nieuwe bebouwing wordt toegestaan:

  • sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing. Om dit aan te tonen, dient van tevoren een inrichtingsplan te zijn opgesteld waarin onder andere aandacht wordt besteed aan het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van het gemeentelijk landschapsplan en de investering in ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de geboden ontwikkelingsruimte. De uitvoering en instandhouding van het plan voor landschappelijke inpassing dienen te zijn gegarandeerd. Voor zover het een afwijking of wijziging in de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden – Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden – Kleinschalig, Agrarisch met waarden - Landschap of Agrarisch met waarden – Landschap en natuur betreft, dient een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit duidelijk onderscheid blijkt tussen het voor- en het achtererf, hetgeen tot uitdrukking komt in de situering van bebouwing en opslag. Daarnaast moet het inrichtingsplan in die gevallen blijk geven van een goede overgang van erf naar omgeving, waarbij landschappelijke kenmerken en verkavelingsstructuur het uitgangspunt zijn;
  • van tevoren een inrichtingsplan te zijn opgesteld waarin onder andere aandacht wordt gegeven aan het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van het gemeentelijk landschapsplan en de investering in ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de geboden ontwikkelingsruimte en de uitvoering en instandhouding van het plan voor landschappelijke inpassing dient te zijn gegarandeerd;
  • rekening te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 8 januari 2013. .............................., zoals bij deze regels opgenomen als Bijlage 20 Verordening geurhinder en veehouderij, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van deze verordening wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.

Bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien uitbreiding van agrarische bebouwing dan wel nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt toegestaan, te worden aangetoond dat er gelet op de instandhoudingdoelstelling geen significante effecten optreden in naastgelegen natuurgebieden.

Voor niet aangewezen monumenten zal - indien relevant - een schriftelijk gebouwen genomineerd om aangewezen te worden als monument kan advies van een ter zake kundige organisatie worden gevraagd over de karakteristieke waarde van de bestaande bebouwing.

60.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de milieusituatie;
  • de landschappelijke waarden;
  • de natuurlijke waarden;
  • de geomorfologische waarden;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • de archeologische waarden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

60.4 Parkeernorm

Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken bij omgevingsvergunning indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Ter zake opgestelde parkeernormen worden gebaseerd op de uitgave CROW.

60.5 Geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

60.6 Geluidszones langs spoorwegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 500 m van de spoorlijn Zwolle - Meppel mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 61 Overgangsrecht

  • A. Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

  • B. Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 62 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het Bestemmingsplan Buitengebied Veegplan Buitengebied'.