Toelichting | |
Toelichting, Bijlagen | |
Planregels | |
Planregels, Bijlagen | |
Plancode (idn) | : NL.IMRO.0166.00991024-VB01 |
Status | : Vastgesteld |
Status Datum | : 30-05-2011 |
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven als genoemd in de categorieën 1 en 2 van BIJLAGE 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in BIJLAGE 2 Aanvullende bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende bedrijfsactiviteit';
een brandweerkazerne ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne';
opslag;
installaties;
verbindingselement ten dienste van het bedrijfsmatige vervoer van goederen ter plaatse van de aanduiding 'leidingstrook',
met daarbijbehorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
het vestigen van bedrijven welke niet zijn genoemd in lid 3.1 sub a en b;
detailhandel;
inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zoals dit besluit luidt op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan, met uitzondering van de bedrijven genoemd in BIJLAGE 2Aanvullende bedrijfsactiviteiten;
bevi-inrichtingen.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
lid 3.3 sub a en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in lid 3.1 sub a en b of bedrijven van een hogere categorie, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de desbetreffende categorieen;
lid 3.3 sub b ten behoeve van productiegebonden detailhandel.
De in sub a genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de woonsituatie;
de sociale veiligheid;
de verkeersveiligheid;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van het openbaar nut,
met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
indien aangegeven mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de verkoop van motorbrandstoffen met uitzondering van lpg;
de verkoop van lpg ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
een vulpunt voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
een gastank voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslagtank lpg';
een afleverzuil lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg';
detailhandel in weggebonden artikelen tot een vloeroppervlakte van 15 m2;
een autowasinrichting,
met daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' anders is aangegeven.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 6,5 m mag bedragen;
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen.
Artikel 6 Centrum
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
indien het functies betreffen die worden uitgeoefend op de begane grondlaag van gebouwen:
detailhandel;
horecabedrijven zoals genoemd in categorie 1 en 2;
kantoren;
dienstverlening;
maatschappelijke voorzieningen;
bedrijven als genoemd in de categorieën 1 en 2 van BIJLAGE 1 Staat van bedrijfsactiviteiten.
indien het functies betreffen die worden uitgeoefend op de verdiepingen van gebouwen:
wonen;
horecabedrijven in de zin van een hotel en/of pension ten dienste van en in directe relatie met een op de begane grond gevestigd horecabedrijf;
opslag en of sanitaire voorzieningen ten dienste van en in directe relatie met de onder a genoemde functies,
met de daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
indien een goothoogte en een bouwhoogte zijn aangegeven dan mag de dakhelling niet minder dan 25º en niet meer dan 60º bedragen;
in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 met in achtneming van de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
indien zij voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
het gebruik van de verdieping voor de functie detailhandel, kantoor, dienstverlening of maatschappelijke voorzieningen.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
lid 6.3 sub a en toestaan dat de functie kantoor, dienstverlening of maatschappelijke voorzieningen ook op de verdieping plaatsvindt.
De in sub a genoemde afwijking wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de sociale veiligheid;
de verkeersveiligheid;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
parkeermogelijkheden.
Artikel 7 Gemengd
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
indien het functies betreffen die worden uitgeoefend op de begane grondlaag van gebouwen:
horecabedrijven zoals genoemd in categorie 1 en 2;
horecabedrijven zoals genoemd in categorie 3, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3';
detailhandel en aan die detailhandel gerelateerde horeca en dienstverlening met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m2 of de bestaande oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
kantoren;
dienstverlening;
bedrijven als genoemd in categorie 1 van BIJLAGE 1;
wonen,
Waarbij uitwisselbaarheid van functies op grond van onderstaande tabel mogelijk is:
Bij recht van: |
Toegestane functies |
horeca categorie 3 |
naar horeca categorie 2, horeca categorie 1, detailhandel tot 150 m2, kantoren, dienstverlening, bedrijven in de categorie 1 |
horeca categorie 2 |
naar horeca categorie 1, detailhandel tot 150 m2, kantoren, dienstverlening, bedrijven in de categorie 1 |
horeca categorie 1 |
naar detailhandel tot 150 m2, kantoren, dienstverlening, bedrijven in de categorie 1 |
detailhandel |
naar kantoren, dienstverlening, bedrijven in de categorie 1 |
kantoren |
naar dienstverlening, bedrijven in de categorie 1 |
dienstverlening |
naar bedrijven in de categorie 1 |
indien het functies betreffen die worden uitgeoefend op de verdiepingen van gebouwen:
wonen;
opslag ten behoeve van de op de begane grond gevestigde functie;
parkeervoorzieningen en bergingen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage',
met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
indien een goothoogte en een bouwhoogte zijn aangegeven dan mag de dakhelling niet minder dan 25º en niet meer dan 60º bedragen;
In afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 met in achtneming van de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m
ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ gelden de volgende regels:
ondergrondse parkeervoorzieningen en bergingen mogen niet meer dan 1,5 m boven maaiveld worden gerealiseerd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
de diepte mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
indien zij voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
het veranderen van het gebruik van de gronden, wanneer dit op grond van de tabel in lid 7.1 onder a niet is toegestaan.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
lid 7.3 onder a ten behoeve het veranderen van het gebruik van de gronden, voorzover het de begane grondlaag betreft, zoals is weergegeven in de onderstaande tabel:
Met afwijking van: |
naar: |
wonen |
naar horeca categorie 2, horeca categorie 1, detailhandel tot 150 m2, kantoren, dienstverlening, bedrijven in de categorie 1 |
kantoren, dienstverlening of bedrijven in de categorie 1 |
naar horeca categorie 2, horeca categorie 1, detailhandel tot 150 m2 |
detailhandel |
naar horeca categorie 2, horeca categorie 1 |
horeca categorie 1 |
naar horeca categorie 2 |
De in sub a genoemde afwijking wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de verkeers- en parkeersituatie;
de sociale veiligheid;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
Voor het toestaan van het gebruik van gronden voor horeca zoals genoemd in categorie 1 tot en met 3 door de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3' aan de gronden te geven.
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in sub a genoemde wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de sociale veiligheid;
de verkeers- en parkeersituatie;
de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
fiets- en/of voetpaden;
bruggen en tunnels ten dienste van langzaam verkeer;
in- en uitritten;
sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke,
met daarbij behorende bouwwerken, verhardingen, waterpartijen en watergangen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 8 m bedragen;
de bouwhoogte van lantaarnpalen mag niet meer dan 8,5 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4,5 m bedragen.
8.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
van ‘Groen’ naar ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ of ‘Verkeer’ voor de aanleg van parkeerplaatsen of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen, mits deze aanpassingen van beperkte omvang zijn.
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in sub a genoemde wijzigingen vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de verkeersveiligheid;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 9 Kantoor
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
kantoren;
behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek',
met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
indien een goothoogte en een bouwhoogte zijn aangegeven dan mag de dakhelling niet minder dan 25º en niet meer dan 60º bedragen;
In afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 met in achtneming van de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
in afwijking van en/of in aanvulling op het bepaalde in sub b en c geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat het gevelbeeld naar de openbare ruimte van de karakteristiek te achten gebouwen, bepaald door de gevelbreedte, gevelindeling, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd dient te worden, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en of bouwhoogte van niet meer dan 5% is toegestaan waarbij de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast;
Het bepaalde in sub e is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument betreft.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
indien zij voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:
de gevelindeling van gebouwen;
de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
de nokrichting van de kappen van gebouwen,
teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
Het geheel of gedeeltelijk slopen is slechts toelaatbaar indien door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel ter voorkoming van gevaar.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
maatschappelijke voorzieningen;
een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Het aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag niet meer bedragen dan 1;
behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast',
met daarbijbehorende bouwwerken, erven, terreinen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
indien aangegeven mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 met in achtneming van de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
in afwijking van en/of in aanvulling op het bepaalde in sub c geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat het gevelbeeld naar de openbare ruimte van de karakteristiek te achten gebouwen, bepaald door de gevelbreedte, gevelindeling, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd dient te worden, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en of bouwhoogte van niet meer dan 5% is toegestaan waarbij de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast;
Het bepaalde in sub e is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument betreft.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 30 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:
de gevelindeling van gebouwen;
de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
de nokrichting van de kappen van gebouwen,
teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
Het geheel of gedeeltelijk slopen is slechts toelaatbaar indien door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen wordengeschaad, de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel ter voorkoming van gevaar.
Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
een begraafplaats,
met daarbijbehorende bouwwerken, erven, terreinen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte van lantaarnpalen mag niet meer dan 10 m bedragen;
de bouwhoogte van beeldende kunstwerken mag niet meer dan 4 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde grafmonumenten) mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
de bouwhoogte van grafmonumenten mag niet meer dan 1,5 m bedragen.
Artikel 12 Recreatie - Volkstuin
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de hobbytuinbouw;
educatie en voorlichting,
met daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
in aanvulling op en in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen buiten het bouwvlak kleine gebouwen worden gebouwd, waarvoor geldt dat:
per volkstuin niet meer dan 1 gebouw en 1 tuinkas mogen worden gebouwd;
de oppervlakte van het gebouw niet meer dan 20% van het volkstuinperceel met een maximum van 40 m2 mag bedragen;
de goothoogte mag niet meer dan 3,50 m bedragen;
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen;
De oppervlakte van de tuinkas mag niet meer dan 6 m2 bedragen;
de bouwhoogte van de tuinkas mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen.
Artikel 13 Sport
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
sportvoorzieningen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren;
lichtmasten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lichtmast';
met daaraan ondergeschikt:
horeca en detailhandel,
met daarbijbehorende bouwwerken, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lichtmast' mag de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedragen;
de bouwhoogte van bouwwerken welke direct verband houden met de sportbeoefening mag niet meer dan 10 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 4 m bedragen.
Artikel 14 Tuin
14.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
erf;
parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 gebouwen
Binnen deze bestemming mogen erkers bij op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
het hoofdgebouw is niet voorzien van de aanduiding 'karakteristiek';
de diepte van de erker mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden, mag niet minder dan 3 m bedragen;
de breedte van de erker mag niet meer dan 3/5 deel van de breedte van de uit te bouwen gevel van het hoofdgebouw bedragen;
de bouwhoogte (excusief valbescherming) mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
De bouwhoogte mag niet meer dan 1 m bedragen.
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen, straten en paden;
groenvoorzieningen en bermen;
water en watergangen;
parkeervoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
bruggen en tunnels ten dienste van langzaam verkeer;
verbindingselement ten dienste van het bedrijfsmatige vervoer van goederen ter plaatse van de aanduiding 'leidingstrook'.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 8,5 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 4,5 m bedragen.
Artikel 16 Verkeer - Garagebox
16.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer – Garagebox’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de stalling van (motor-)voertuigen,
met daarbij behorende gebouwen en terreinen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m, tenzij anders is aangegeven.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming is het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen niet toegestaan.
Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woonstraten en pleinen;
voet- en rijwielpaden;
bruggen en tunnels ten dienste van langzaam verkeer;
groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
parkeervoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
fietsenstallingen, abri's, straatmeubilair en dergelijke;
speel- en verblijfsvoorzieningen;
markt en standplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘markt'.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 8,5 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 4,5 m bedragen.
17.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
het gebruik van gronden naast of in de directe nabijheid van een horeca- of detailhandelgelegenheid voor het gebruik als terras.
17.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.3 onder a voor het gebruik van gronden ten behoeve van een terras, mits:
de gronden zijn gelegen naast of in de directe nabijheid van een horeca- of detailhandelgelegenheid.
De in sub a genoemde afwijking wordt slecht verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de sociale veiligheid;
de verkeersveiligheid;
de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
voor het toestaan van het gebruik van gronden als markt of standplaats ten behoeve van een markt door de functieaanduiding ‘markt’ aan de gronden te geven.
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in sub a genoemde wijzigingen vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de sociale veiligheid;
de verkeersveiligheid;
de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
17.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
van ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ naar ‘Tuin’ of 'Wonen' zonder bouwvlak in het geval van eigendomsoverdracht van de grond, waardoor het openbare karakter van de groenvoorziening verdwijnt. Aan de wijziging wordt geen toepassing gegeven wanneer de wijziging nadelige invloed heeft op eventueel aanwezige ondergrondse infrastructuur.
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in sub a genoemde wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de verkeersveiligheid;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 18 Water
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterhuishoudkundige doeleinden;
waterberging;
waterlopen met bijbehorende taluds;
bermen;
groenvoorzieningen;
recreatieve voorzieningen;
kunstwerken en kademuren;
bruggen, dammen en/of duikers.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,50 m bedragen.
Artikel 19 Wonen
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen in grondgebonden woningen;
wonen in gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
aan huis verbonden beroep of bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
parkeervoorzieningen en bergingen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
een onderdoorgang ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;
behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek',
met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven en water.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Hoofdgebouwen
Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 m bedragen;
ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dienen de hoofdgebouwen vrijstaand te worden gebouwd;
de afstand van (de vrijstaande zijde van) een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven, met dien verstande dat:
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – dakopbouw’ voor een dakopbouw de goothoogte mag worden vergroot met 2,5 m en de bouwhoogte met 1,5 m, mits de afstand van de voorgevel respectievelijk de achtergevel van de dakopbouw tot (het verlengde van) de voorgevel respectievelijk de achtergevel van het hoofdgebouw ten minste 2 m bedraagt en de dakhelling van de dakopbouw gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bijzondere dakvorm’ de goothoogte aan één zijde gelijk mag zijn aan de bouwhoogte.
indien een goothoogte en een bouwhoogte zijn aangegeven dan mag de dakhelling niet minder dan 25º en niet meer dan 60º bedragen;
in afwijking van het bepaalde onder b, d, e en f geldt, dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd mogen worden;
in afwijking van en/of in aanvulling op het bepaalde in sub b, e en f geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat het gevelbeeld naar de openbare ruimte van de karakteristiek te achten gebouwen, bepaald door de gevelbreedte, gevelindeling, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd dient te worden, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en of bouwhoogte van niet meer dan 5% is toegestaan waarbij de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast;
Het bepaalde in sub h is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument betreft;
ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ gelden de volgende regels:
ondergrondse parkeervoorzieningen en bergingen mogen niet meer dan 1,5 m boven maaiveld worden gerealiseerd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
de diepte mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag.
19.2.2 Erfbebouwingsregeling
Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 m2 bedragen, met dien verstande dat:
de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel;
in afwijking van het hiervoor bepaalde mag de gezamenlijke oppervlakte meer bedragen dan 50%, mits de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2;
bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken voor zover gelegen binnen het bouwvlak tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet meegerekend;
de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mogen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m bedragen;
de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 m bedragen;
in afwijking van het bepaalde onder d mogen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
In afwijking van het bepaalde onder b en c geldt, dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd mogen worden.
19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 m bedragen;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
in afwijking van het bepaalde in lid a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' de bouwhoogte van een overkapping 3 m bedragen.
19.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:
de gevelindeling van gebouwen;
de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
de nokrichting van de kappen van gebouwen,
teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.
19.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
onder 19.2.1 onder d, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van een rijenwoning tot in de perceelsgrens mag worden gebouwd;
onder 19.2.1 onder f ten behoeve van het toestaan van afwijkende dakvormen, mits toepassing van deze afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
onder 19.2.2 onder a, met dien verstande dat:
bij woningen met een bouwperceel tot en met 300 m2 een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m2 is toegestaan;
bij woningen met een bouwperceel groter dan 300 m2 een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 30% van de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel is toegestaan tot een maximum van 150 m2;
onder 19.2.2 onder b, met dien verstande dat ten behoeve van een opbouw de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden vergroot tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 1,5 m.
De in sub a genoemde afwijking wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de sociale veiligheid;
de verkeersveiligheid;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
19.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:
van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
van de gronden en bouwwerken voor aan huis verbonden beroep of bedrijf indien de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis'.
19.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 19.5 sub c voor het gebruik van woningen met bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, wanneer aan de volgende regels wordt voldaan:
ten hoogste 25% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m², mag worden aangewend ten behoeve beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in de lijst beroep en bedrijf aan huis zoals opgenomen in BIJLAGE 3 Lijst beroep en bedrijf aan huis, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in deze lijst genoemde activiteiten;
behoudens productiegebonden detailhandel, is detailhandel niet toegestaan;
behoudens Bed&Breakfast, is horeca niet toegestaan;
het gebruik brengt geen onevenredige parkeerdruk of verkeersoverlast met zich mee;
het gebruik is zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten met het woonkarakter in overeenstemming;
de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd.
19.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
Het geheel of gedeeltelijk slopen is slechts toelaatbaar indien door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel ter voorkoming van gevaar.
Artikel 20 Wonen - Woonwagenstandplaats
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woonwagens,
met daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Hoofdbebouwing
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
woonwagens mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
het aantal woonwagens mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
per woonwagenstandplaats mag het aantal woonwagens niet meer bedragen dan 1;
de oppervlakte van een woonwagen mag niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woonwagenstandplaats bedragen;
de afstand tot de voorste en zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen;
de onderlinge afstand (inclusief bijbehorende bouwwerken) mag niet minder dan 5 m bedragen;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 4,5 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
In afwijking van het bepaalde onder d tot en met g geldt, dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd mogen worden.
20.2.2 Erfbebouwingsregeling
Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van de woonwagen, mag per woonwagenstandplaats niet meer dan 65% van de oppervlakte van de woonwagenstandplaats bedragen;
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte van terreinverlichting mag niet meer dan 10 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
onder 20.2.1 onder f en toestaan dat de onderlinge afstand wordt verminderd.
De in sub a genoemde afwijking wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de sociale veiligheid;
de verkeersveiligheid;
de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
de fysieke en externe veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 21 Centrum - Uit te werken
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum – Uit te werken’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
detailhandel;
horecabedrijven als genoemd in de categorieën 1, 2 en 3;
kantoren;
dienstverlening;
maatschappelijke voorzieningen;
wonen,
als ook voor woonstraten, paden, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterlopen, met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven en terreinen.
21.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in lid 21.1 genoemde bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
het aantal woningen mag niet meer dan 250 bedragen;
de winkelvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandelsactiviteiten mag niet meer dan 4.000 m2 bedragen;
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 18 m, met dien verstande dat:
voor ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestemming de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 40 m;
indien de bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding, de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten door het wegverkeer mag niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
van het bestemmingsvlak dient niet minder dan 10% te worden bestemd voor groenvoorzieningen en/of water;
er dienen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.
21.3 Bouwregels
Zolang en voorzover de in lid 21.2 bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, mogen de gronden niet worden bebouwd.
21.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.3, mits het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.
Artikel 22 Woongebied - Uit te werken
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied – Uit te werken’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
maatschappelijke voorzieningen,
als ook voor woonstraten, paden, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterlopen, met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven en terreinen.
22.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in lid 22.1 genoemde bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 700;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 m;
de woningen waarvan de gevelbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde worden voorzien van ten minste één geluidsluwe gevel;
van het bestemmingsvlak dient niet minder dan 15% te worden bestemd voor groenvoorzieningen en/of water;
er dienen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.
22.3 Bouwregels
Zolang en voorzover de in lid 22.2 bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, mogen de gronden niet worden bebouwd.
22.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.3, mits het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.
Artikel 24 Leiding
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
een aardgastransportleiding;
ondergrondse leiding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit;
een waterleiding,
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
24.2 Bouwregels
Op de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de in lid 24.1 bedoelde functies, met dien verstande dat:
de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
24.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, met dien verstande dat:
uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de aardgastransportleiding, waterleiding of hoogspanningsverbinding geen bezwaar bestaat.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
het graven, vergraven, verbreden of dempen van watergangen en poelen;
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
diepploegen;
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
Het indrijven van voorwerpen in de bodem.
24.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod in 24.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).
24.4.3 Afwegingskader
De in 24.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend:
indien uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de aardgastransportleiding, waterleiding of hoogspanningsverbinding geen bezwaar bestaat.
Artikel 25 Waarde - Archeologie 1
25.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Algemeen
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
de verplichting tot het doen van opgravingen; of
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
25.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 25.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
25.2.3 Uitzondering bouwregels
Het bepaalde onder 25.2.1 sub a geldt niet indien:
op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 2500 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
25.2.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.3.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde-Archeologie 1’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 2500 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
25.3.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod in lid 25.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
25.3.3 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 25.3.1 wordt verleend:
voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
de verplichting tot het doen van opgravingen; of
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
25.3.4 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 25.3.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 26 Waarde - Archeologie 2
26.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een middelhoge verwachtingswaarde) in de bodem.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Algemeen
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 5000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
de verplichting tot het doen van opgravingen; of
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
26.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 26.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
26.2.3 Uitzondering bouwregels
Het bepaalde onder 26.2.1 sub a geldt niet indien:
op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
26.2.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.3.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde-Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
26.3.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod in lid 26.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
26.3.3 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 26.3.1 wordt verleend:
voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
de verplichting tot het doen van opgravingen; of
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
26.3.4 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 26.3.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
26.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 27 Waarde - Archeologie 3
27.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
behoud en de bescherming van archeologische waarden.
27.2 Bouwregels
27.2.1 Algemeen
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
de verplichting tot het doen van opgravingen; of
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
27.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 27.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
27.2.3 Uitzondering bouwregels
Het bepaalde onder 27.2.1 sub a geldt niet indien:
op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
27.2.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde-Archeologie 3’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
27.3.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod in lid 27.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
27.3.3 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 27.3.1 wordt verleend:
voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
de verplichting tot het doen van opgravingen; of
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
27.3.4 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 27.3.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
27.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 28 Waarde - Beschermd stadsgezicht
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
het behoud, de bescherming en/of het herstel van het beschermde stadsgezicht, wat tot uitdrukking komt in het patroon van straten, stegen, pleinen, grachten, havens en kaden, alsmede in de verkaveling van bouwblokken. Daarnaast is het karakter van de bebouwing, bepaald door type, structuur, diepte, breedte, opbouw in verdiepingen, bekapping, gevelindeling en materiaalgebruik bepalend. Tot slot zijn de indeling en aard van de openbare en private open ruimten en de beplanting van belang.
28.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, de nokrichting van de kappen van gebouwen, de gevelindeling en het materiaal- en kleurgebruik ten behoeve van het behoud, de versterking en/of het herstel van het beschermde stadsgezicht.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning vde volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
het verharden van de openbare ruimte;
het wijzigen van de aard van de oppervlakteverhardingen.
28.3.2 Uitzonderingen op verbod
Het onder 28.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
28.3.3 Afwegingskader
De in 28.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend:
indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen gevaar of nadeel ontstaat voor het beschermde stadsgezicht;
nadat de monumentencommissie daaromtrent is gehoord.
Artikel 29 Waterstaat - Waterkering
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
berging en afvoer van water, ijs en sediment,
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
29.2 Bouwregels
Op de in lid 29.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de in lid 29.1 bedoelde functies, met dien verstande dat:
de bouwhoogte van scheepvaarttekens niet meer dan 15 m mag bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 29.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, met dien verstande dat:
voorafgaande aan de bouw het bevoegde waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord;
de waterstaatkundige belangen zoals nader ingevuld in de beleidslijn ‘Ruimte voor de Rivier‘ zich daartegen niet verzetten.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
het zaaien of inplanten van bomen en/of andere houtopstanden;
het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
het graven, vergraven, verbreden of dempen van watergangen en poelen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet.
29.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod in 29.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
betrekking hebben op stroomgeleidende werken;
noodzakelijk zijn voor het aanbrengen van rivierverlichting en bebakeningsvoorwerpen;
het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
29.4.3 Afwegingskader
De in 29.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend:
indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen gevaar of nadeel ontstaat voor de waterstaatkundige functie;
nadat het bevoegde waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord.