direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening Retraitehuisweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Retraitehuisweg 3 in Zenderen is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer wil op dit bestaande woonerf in het buitengebied van de gemeente Borne een nieuwe woning realiseren in plaats van de huidige woning. Voor het ontwerp van de nieuwe woning heeft initiatiefnemer een positief advies verkregen van de gemeente op het gebied van welstand. Het ontwerp is echter momenteel in strijd met de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Borne', vastgesteld op 3 oktober 2017 door de gemeenteraad van de gemeente Borne. De concrete strijdigheden worden in paragraaf 1.3 beschreven.

Omdat niet voor alle strijdigheden met het geldende bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk voor het mogelijk maken van de gewenste ontwikkeling. Middels voorliggend bestemmingsplanherziening wordt hierin voorzien.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Retraitehuisweg 3 in Zenderen en staat kadastraal bekend als: gemeente Borne, sectie E, deels nummer 5606 en deels nummer 5607. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven ten opzichte van de omgeving (rode cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: opentopo viewer, Esri Nederland)

1.2.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt begrensd door agrarische percelen aan alle zijden (oost-west-zuid-noord). Tevens door de Retraitehuisweg gelegen aan de westzijde van het plangebied, waarop het verkeer van en naar het plangebied wordt ontsloten. Op enigszins wat groter afstand ligt ten zuidwesten van het plangebied het Zwanenhof en ten oosten van het plangebied de Azelerbeek, alsmede enkele agrarische functies.

In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven (rood omkaderd). Daarbij is uitgegaan van de huidige woonbestemming op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. De verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan is dienovereenkomstig getekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel aan de Retraitehuisweg 3 ligt in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ en heeft de bestemming ‘Wonen’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Borne op 3 oktober 2017. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen, waarop de geldende enkelbestemming 'Wonen' en dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2' te zien zijn. Ook is de gebiedsaanduiding 'overige zone - bomenteelt uitgesloten' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het voornemen van initiatiefnemer is de sloop van de huidige woning en de bouw van een nieuwe woning. De inhoud van deze woning bedraagt maximaal 750 m3. De woning wordt op een andere plek gebouwd ten opzichte van de huidige situering en krijgt een plat dak. Ook wordt een carport voor de voorgevel van de woning gerealiseerd en een overkapping achter de woning. Daarbij wordt opgemerkt dat de woning tegenaan een heuvel wordt gebouwd, zodat de woning in het landschap verdwijnt. Tevens is sprake van uitsluitend aangebouwde bijgebouwen. De initiatiefnemer wil vanuit zijn woning over het omliggende gebied / landschap heen kijken. De woning met de aangebouwde bijgebouwen worden daarom hoger gebouwd dan de omliggende gronden. De bouwhoogte bedraagt circa 4 meter. Dit is doorgevoerd in de regels bij dit bestemmingsplan en is van toepassing op alle aangebouwde bouwwerken.

Het bouwplan van de initiatiefnemer is momenteel in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Er geldt namelijk een minimale dakhelling van 35 graden voor het hoofdgebouw. Daarnaast mag er maar 75 m2 aan aangebouwde bijgebouwen bij het hoofdgebouw worden gerealiseerd en 30 m2 aan overkappingen en carports. Verder mag de bouwhoogte van carports en overkappingen maar maximaal 3 meter bedragen. Tevens mag een carport of overkapping alleen minimaal 1 meter achter (het verlengde) van het hoofdgebouw worden gerealiseerd.

Het vigerende bestemmingsplan bevat enkel een afwijkingsbevoegdheid voor het mogelijk maken van de verplaatsing van de huidige woning naar een andere locatie op hetzelfde perceel. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m³ dan wel de bestaande grotere inhoud, waarbij ook eventueel inpandige bedrijfsruimten die deel uitmaken van hetzelfde hoofdgebouw als de woning tot de bestaande grotere inhoud worden gerekend;
  • b. de nieuwe locatie in ruimtelijk, milieuhygiënisch, landschappelijk en/of verkeerstechnisch opzicht een verbetering vormt ten opzichte van de oude locatie;
  • c. een reële zekerheid wordt verschaft dat de oude woning wordt afgebroken.

Aan de hierboven genoemde voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de woning krijgt een inhoud van maximaal 750 m³;
  • b. een positief advies op het gebied van welstand is verkregen door de gemeente Borne, het plan wordt in het navolgende hoofdstuk van deze toelichting nader beschreven. Daarnaast wordt in de navolgende hoofdstukken en paragrafen van deze toelichting aangetoond dat dat de vervanging en verplaatsing van de bestaande woning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, wordt in hoofdstuk Hoofdstuk 4 nader op ingegaan;
  • c. de initiatiefnemer kan de woning niet bouwen, voordat de oude woning is gesloopt. Dit omdat de nieuwe woning voor een deel op de plek van de oude woning zal worden gebouwd. Daarnaast wordt vooruitlopend op de volgende hoofdstukken geconcludeerd dat ten aanzien van de sloop van de oude woning in de regels van voorliggend bestemmingsplan diverse voorwaardelijke verplichtingen opgenomen moeten worden, om te garanderen dat er goed gevolg wordt gegeven aan adviezen in de uitgevoerde milieuonderzoeken. Ook hierop wordt nader ingegaan in Hoofdstuk 4.

Voor wat betreft de overige genoemde afwijkingen in het bouwplan met het vigerende bestemmingsplan zijn er geen afwijkingsbevoegdheid en wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Om de gewenste afwijkingen toch mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening nodig. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt voor het plangebied aan de Retraitehuisweg 3 in Zenderen een passende juridisch-planologische bestemming en regels toegekend, zodat de realisatie van de nieuwe woning met de gewenste afwijkingen in het bouwplan met het vigerende bestemmingsplan mogelijk kan worden gemaakt.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, herziening Retraitehuisweg 3' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan de geldende randvoorwaarden vanuit diverse milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Retraitehuisweg 3 in Zenderen sprake van een woonerf waarop een woning en bijgebouw aanwezig zijn. Omliggend hieraan is het woonperceel met tuin en erfbestrating ingericht. Het perceel ontsluit via de Retraitehuisweg 3 in het rustige buitengebied van Zenderen (gemeente Borne). Een luchtfoto en straatweergave van het plangebied zijn zichtbaar in figuur 2.1 en figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie Retraitehuisweg 3 Zenderen (bron: kadastralekaart.com)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0005.png"

Figuur 2.2: huidige situatie straatweergave Retraitehuisweg 3 Zenderen (bron: Cyclomedia)

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is zoals gezegd voornemens om de huidige bebouwing op het erf te saneren en een nieuwe woning op de locatie te situeren. Het betreft een bijzonder woningontwerp waarbij de woning deels verzonken is in hoogteverschil in het landschap. De inhoud van deze woning bedraagt maximaal 750 m3. De woning krijgt een plat dak. Ook wordt een carport voor de voorgevel van de woning gerealiseerd en een overkapping achter de woning. Om vanuit de woning als het ware over het omliggende gebied/landschap heen te kijken, wordt de woning enigszins hoger gebouwd dan de omliggende gronden. De woning en alle aangebouwde bouwwerken (bijgebouwen, overkappingen en carports) krijgen een bouwhoogte van maximaal 4 meter, zodat alles als één geheel oogt. Het bouwplan maakt geen vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Hier is binnen het plangebied ook geen ruimte.

Het ontwerp van de woning is aan de zijde van de Retraitehuisweg vrij gesloten (zie onderstaande impressie in figuur 2.3) en juist aan de landschapszijde open met veel gebruik van glas. Vanuit de woning loopt de tuin direct over in het landschap, waardoor een weids en ruim gevoel wordt meegegeven. Het erf bestaat uit een combinatie van open en gesloten groene ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0007.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie, impressie nieuwe woning (bron: Maas Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

Zoals hierboven beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de navolgende paragrafen wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het provinciale beleid. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

Geacht wordt hiermee dat voorliggend plan in overeenstemming is met de prioriteiten van de NOVI en er geen rijksbelangen worden geraakt.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Voorliggend plan heeft betrekking op de sloop van een bestaande woning en op het terugbouwen van deze woning op een andere gewenste locatie en op het afwijken van in het geldende bestemmingsplan opgenomen bouwregel met betrekking tot de dakhelling. Op grond van vaste jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:2921 en ECLI:NL:RVS:2015:953) blijkt dat er pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, indien er meer dan 11 woningen worden toegevoegd. In onderhavig bestemmingsplan wordt de sloop van de bestaande woning en het terugbouwen van deze woning op een andere locatie mogelijk gemaakt. Feitelijk gezien wordt de woning dus enkel verplaatst. Per saldo voorziet voorliggend bestemmingsplan niet in een extra woning. Geacht wordt hiermee dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In de navolgende paragrafen (zie paragraaf 3.2 en 3.3) wordt de ontwikkeling zowel getoetst aan provinciaal als gemeentelijk beleid getoetst en wordt in Hoofdstuk 4 ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten die een rol spelen bij de voorliggende ontwikkeling en wordt getoetst of er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Op voorhand worden voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan geen belemmeringen verwacht.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de sloop en herbouw van een bestaande woning op een andere gewenste locatie met een afwijkende dakhelling mogelijk gemaakt. Per saldo wordt er geen extra woning mogelijk gemaakt. Het bestaande woonerf wordt alleen iets anders vormgegeven. Aangezien sprake is van een herbenutting van een bestaand erf, wordt geacht dat voorliggend plan voldoet aan artikel 2.1.3 uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De in dit bestemmingsplan besproken ontwikkeling kan worden gezien als een kleinschalige ontwikkeling, omdat het gaat om de sloop en herbouw van een bestaande woning, waarbij voor het ontwerp van de beoogde woning bepaalde afwijkingen nodig zijn die niet zonder meer zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende bestemmingsplanherziening opgesteld. Omdat de woning goed landschappelijk wordt ingepast en de bestaande bestemming 'Wonen' niet wordt gewijzigd, wordt geacht dat een Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving niet nodig is.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0009.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is met een markering aangeduid (bron: provincie Overijssel)

De bouwlocatie van de nieuwe woning ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Zoals hierboven beschreven is er binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' ruimte voor o.a. wonen. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de sloop van de bestaande woning en herbouw van een nieuwe woning die landschappelijk wordt ingepast, waarbij ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving niet geschaad worden (zie Hoofdstuk 4 voor een nadere toelichting hierop). De voorgenomen ontwikkeling doet derhalve geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor agrarische bedrijven en andere functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Voor het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen;
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jong heide- en broekontginningslandschap en Oude hoevenlandschap;
  • stedelijke laag: n.v.t.;
  • laag van de beleving.

Voorliggende ontwikkeling betreft een herontwikkeling van een bestaand woonerf. De bestaande woning op deze locatie wordt gesaneerd en een nieuwe woning gerealiseerd.

De nieuwe woning krijgt een zorgvuldige inpassing in het landschap door de bijzondere architectuur en het daarmee onderdeel van het landschap uit te laten maken. De woning ligt namelijk verzonken in een (te creëren) hoogteverschil in het landschap. Het draagt bij een aan een verdere beleving van dit landschap en doet geen afbreuk aan toegekende waarden. De voorgenomen ontwikkeling tast de gebiedskenmerken ter plaatse niet aan en is dan ook passend binnen de provinciale uitgangspunten hiervoor.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (30 mei 2011). Binnen de structuurvisie Borne is onder andere de ontwikkelingsvisie buitengebied opgenomen.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Borne en maakt onderdeel uit van de Groene Poort. De Groene Poort speelt een belangrijke rol als schakel tussen ecologisch en landschappelijk waardevolle gebieden ten noorden en ten zuiden van de netwerkstad en ter voorkoming van het aaneengroeien van de Twentse stedenband. Daarnaast wordt ingezet op toekomstbestendige landbouw, waarbij ruimte is voor groei, voor een optimale verkaveling en voor een goede bereikbaarheid. De ligging in Groene Poort leent zich met name voor grondgebonden landbouw en minder voor intensieve veehouderij. In de structuurvisie is de visie van De Groene Poort nader uitgewerkt.

In de Groene Poort worden drie samenhangende opgaven benoemd:

  • Landschap en economie
  • Kunst, cultuur en voorzieningen
  • Ontsnipperen en verbinden.

Voor het plangebied is met name de opgave 'Landschap en economie' relevant. Het hoofddoel van deze opgave is het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap, gecombineerd met versterking van de Borne economie. Dat betekent ruimte om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Tot slot staan ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied de volgende uitgangspunten centraal, waarbij voor wat betreft de verschillende landschapstypen wordt aangesloten bij het provinciale beleid uit de ‘Omgevingsvisie’. Het plangebied ligt in het ‘Jonge heide- en broekontginningslandschap’. Als er ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen, ontginningslinten met erven en aan de kenmerkende ruimtematen.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een planologische wijziging van een bestaand woonerf in het buitengebied van Borne. Met voorliggend plan blijft de woonfunctie behouden. De wijziging voorziet met name in een aangepaste situering en afwijkende bouwregel met betrekking tot de dakhelling ten opzichte van de huidige situatie.

Het plan is gericht op een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied en past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente Borne. Het plan is hiermee in lijn met de structuurvisie Borne.

3.3.2 Woonvisie 2022+

Op 19 januari 2023 heeft de gemeente Borne het 'Concept-Woonvisie 2022+' ter inzage gelegd, waarin de Woonvisie 2018-2028 is geactualiseerd. In deze woonvisie wordt gekeken naar de periode tot 2030 en soms al tot 2040. Duidelijk is dat de huizenmarkt onder druk staat. Met name jongeren hebben grote moeite om een woning te vinden maar ook voor andere doelgroepen wordt het steeds lastiger om aan geschikte woonruimte te komen. De belangrijkste punten uit de woonvisie zijn:

  • inzetten op meer koopwoningen, met name voor ouderen en starters;
  • in samenwerking met woningbouwcorporatie, vergroten van het aantal huurwoningen;
  • bevorderen van de doorstroming in zowel de koop- als huursector;
  • stimuleren van flexwonen om de directe woningnood op te vangen;
  • inzetten op een goede kwaliteit van woning en woonomgeving;
  • een faciliterende rol voor de gemeente ten aanzien van het duurzaamheidsvraagstuk;
  • in samenwerking met onze zorgpartners streven naar de mogelijkheid voor ouderen en andere kwetsbare doelgroepen met een zorgvraag, zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.

Toets

Deze nieuwe woonvisie zal niet tot belemmeringen leiden, aangezien middels voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe woningen worden toegevoegd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Structuurvisie Borne en Woonvisie 2022+ verwoorde gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, belangrijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de huidige woning gesloopt en een nieuwe woning gebouwd op een andere locatie binnen dezelfde woonbestemming. Daarbij wordt van bepaalde bouwregels van het vigerende bestemmingsplan afgeweken om het bijzondere ontwerp van de woning mogelijk te maken.

In voorliggend plan is er geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar naar verwachting kan de meest logische aansluiting worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte nagenoeg hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan geen betrekking heeft op de toevoeging van woningen, maar enkel van vervangende nieuwbouw op een bestaand woonerf met afwijking van in het geldende bestemmingsplan opgenomen bouwregels, waarbij de bebouwde oppervlakte ten opzichte van de huidige situatie niet toeneemt, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel.

Conclusie

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Vanuit het aspect vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied is gelegen aan de Retraitehuisweg 3, in het buitengebied van de gemeente Borne. Gelet op dat er in de omgeving geen verscheidenheid aan functies aanwezig is, wordt uitgegaan van de richtafsatnden behorende bij de omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Bij de realisatie van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Daarbij spelen twee vragen een rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Bij de externe werking gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De huidige woning wordt gesloopt en verplaatst naar een andere locatie binnen dezelfde woonbestemming. Daarnaast wordt van diverse bouwregels uit het vigerende bestemmingsplan afweken. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving, waardoor geen sprake is van het aantasten van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Bij de interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd, of bestaande milieubelastende functies in de omgeving door de ontwikkeling worden belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden. Hoewel voorliggend plan geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk maakt, voorziet het wel in een verplaatsing daarvan. Daarom moet worden nagegaan of door deze verplaatsing ter plaatse van de woning nog steeds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat én of omliggende milieubelastende functies niet belemmerd worden.

Er is onderzoek verricht naar de functies in de omgeving van het plangebied. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies betreffen:

  • een agrarische functie aan de Retraitehuisweg 2-2a in Zenderen;
  • een maatschappelijke functie aan de Retraitehuisweg 6 in Zenderen.

Het is bekend dat aan de Retraitehuisweg 2-2a in Zenderen een agrarisch bedrijf gevestigd is.Ter plaatse is een maatschap actief in het fokken en houden van melkvee. Een melkveehouderij wordt niet expliciet benoemd in de VNG uitgave. Het fokken en houden van rundvee wel, waarbij onderstaande richtafstanden horen:

  • 100 meter voor het aspect geur;
  • 30 meter voor het aspect stof;
  • 30 meter voor het aspect geluid;
  • 0 meter voor het aspect gevaar.

Voor wat betreft de maatschappelijke functie aan de Retraitehuisweg 6 in Zenderen is het bekend dat dit een zorghotel betreft en niet expliciet benoemd is in de VNG uitgave. Daarom wordt uitgegaan van de richtafstanden van een 'verpleegtehuis'. Daarbij horen onderstaande richtafstanden:

  • 10 meter voor het aspect geur;
  • 0 meter voor het aspect stof;
  • 30 meter voor het aspect geluid;
  • 0 meter voor het aspect gevaar.

Opgemerkt wordt dat voor het aspect geur met betrekking tot het agrarische bedrijf niet de richtafstand geldt van de VNG uitgave, maar dat de wettelijke afstanden of geuremissienormen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing zijn. Dat betekent dat de grootste richtafstand van 100 meter voor het aspect geur bij de veehouderij niet maatgevend is. Ervan uitgaande dat de richtafstanden voor een rundveehouderij gebruikt kunnen worden, is de maatgevende richtafstand 30 meter voor het aspect geluid. Ook bij de maatschappelijke functie is geluid maatgevend, aangezien hiervoor de grootste richtafstand geldt.

Zoals reeds is beschreven, wordt de nieuwe woning niet exact op dezelfde plek gebouwd. De woning wordt enigszins verplaatst om te voldoen aan de wensen van de initiatiefnemer. In figuur 4.3 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Op de uitsnede is de woonbestemming te zien met een bouwvlak, waarbinnen de woning mag worden gebouwd. Ook zijn de contouren van de bestaande woning te zien. Verder zijn op de uitsnede het bouwvlak van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf en de bestemmingsgrens van de maatschappelijke functie te zien. Vanaf het agrarische bouwvlak is er een lijn getrokken naar de dichtstbijzijnde gevel van de bestaande en het bouwvlak van de toekomstige woning. Ook is er een lijn getrokken vanaf de bestemmingsgrens van de maatschappelijke functie naar het bouwvlak van de nieuwe woning. Opgemerkt wordt dat er voldaan kan worden aan de richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid die geldt ten opzichte van de agrarische functie, indien mag worden uitgegaan van de richtafstanden voor een rundveehouderi. De onderlinge afstand bedraagt in de bestaande situatie namelijk minimaal 38 meter en in de toekomstige situatie minimaal 41 meter. Gelet op dat de bestaande afstanden niet afneemt maar juist toeneemt, wordt gesteld dat ter plaatse van de nieuwe woning hoe dan ook sprake zal zijn van een gunstigere woon- en leefklimaat. Voor wat betreft de maatschappelijke functie wordt er voldaan aan de richtafstand, aangezien de onderlinge afstand in de toekomstige situatie minimaal 39 meter bedraagt en de richtafstand 30 meter is. Ter plaatse van de nieuwe woning is er derhalve sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0011.png"

Figuur 4.3: uitsnede verbeelding Retraitehuisweg 3 en afstanden i.h.k.v. milieuzonering

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Op 08-10-2010 is de 'Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne' vastgesteld. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten. Door toepassing te geven aan deze gemeentelijke geurverordening kunnen bovenstaande wettelijke afstanden uit de Wgv voor veehouderijen met dierverblijven waar maximaal 200 melkrundvee worden gehouden en waarvoor per dier geen geurmissie is vastgesteld, worden verlaagd naar 25 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom (artikel 6 lid 3 van de Wgv). De gemeentelijke geurverordening is niet van toepassing op veehouderijen met dierverblijven waarvoor per dier wel een geuremissie is vastgesteld, hiervan wil de gemeente Borne niet afwijken.

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf in de omgeving van het plangebied ligt aan de Retraitehuisweg 2-2a in Zenderen. Ter plaatse is een maatschap actief in het fokken en houden van melkvee. Op basis van de controlelijsten van de omgevingsdienst zijn er 44 melkkoeien en 46 stuks vrouwelijk jongvee gemeld. Gelet hierop kan voor dit agrarisch bedrijf worden uitgegaan van de verlaagde afstand van 25 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De afstand tussen het dichtstbijzijnde punt van het agrarische bouwblok tot de dichtstbijzijnde gevel van de toekomstige woning bedraagt minimaal 41 meter (zie figuur 4.3). Derhalve wordt er voldaan aan de afstand van 25 meter, zoals dat is vastgesteld in de geurverordening van de gemeente Borne. Er zal ter plaatse van de nieuwe woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat, tevens wordt het agrarische bedrijf niet belemmerd in zijn of haar ontwikkelingsmogelijkheden. Nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wet bodembescherming (Wbb) of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een verkennend (asbest)bodemonderzoek opgenomen als Bijlage 1 bij de voorliggende toelichting. Dit onderzoek is uitgevoerd door Kruse Groep in Geesteren. Hieronder worden de belangrijkste resultaten/conclusies besproken. Voor de concrete inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 1.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 'Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek'. Hieruit is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht beschouwd kan worden.

Er zijn in totaal 8 boringen verricht. Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium, cadmium, koper en zink;
  • er is asbest aangetroffen in inspectiegat 6, waarvan het gehalte ruim boven de toetsingswaarde ligt.

Inspectiegat 6 bevat asbest in een gewogen asbestgehalte ruim hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Een nader asbestonderzoek is noodzakelijk om de ernst en de omvang van de verontreiniging in kaart te brengen. Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met de schone grond. De (sterk) verontreinigde grond mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag (provincie Overijssel). Voorafgaande aan een eventuele sanering dient een BUS-melding of saneringsplan opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.

Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er, na het uitvoeren van een nader asbestonderzoek en eventuele asbestsanering, vanuit het aspect bodem geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt (na een eventuele asbestsanering) geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Er heeft afstemming plaatsgevonden met de gemeente over de noodzaak van het nader asbestonderzoek en de daaruit eventuele voortvloeiende saneringsmaatregelen. Uit de afstemming is naar voren gekomen dat het nader asbestonderzoek en de eventuele saneringsmaatregelen in ieder geval uitgevoerd moeten worden, voordat de nieuwe woning wordt gebouwd en gebruikt. Dit is in de regels van voorliggend bestemmingsplan vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting. De uitvoering van het nader asbestonderzoek en de te treffen maatregelen afhankelijk van de resultaten van het onderzoek zijn daarmee juridisch-planologisch goed geborgd. Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan dan niet in de weg.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wgh bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buiten stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Voor onderhavig plan is sprake van vervangende nieuwbouw. Vervangende nieuwbouw heeft betrekking op nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en dienen ter vervanging van bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen. De maximale grenswaarde bedraagt 58 dB op de gevel voor vervangende woningen buiten de bebouwde kom (artikel 83 lid 7 Wgh) .

Het plangebied is gelegen in de geluidzone van de Retraitehuisweg (60 km zone). Formeel gezien is een akoestisch onderzoek nodig wat getoetst moet worden aan de geluidnorm voor vervangende nieuwbouw. De geluidsbelasting van overige wegen, de Bornerbroeksweg en rijksweg A1, is niet maatgevend voor het plangebied.

Gelet op het profiel van de Retraitehuisweg dat bestaat uit een rustige asfaltweg in het buitengebied voornamelijk bedoeld voor bestemmingsverkeer (lage verkeersintensiteit) en de afstand van de woning ten opzichte van de Retraitehuisweg, is voor wegverkeer geen overschrijding van de grenswaarden te verwachten. Zie ook figuur 4.2 waarin een geluidskaart is opgenomen van de locatie van de huidige woning. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer bedraagt rond de locatie van de bestaande en beoogde woning tussen de 46 - 50 dB. Met een standaard gevelwering van 20 dB komt dit neer op een maximaal binneniveau van 30 dB. Dit is in overeenstemming met wet- en regelgeving aangaande binnenniveau in een woning. De beoogde locatie van de nieuwe woning ligt dus net als in de huidige situatie binnen hetzelfde geluidsniveau. Geacht wordt derhalve dat een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai achterwege kan blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0012.png"

Figuur 4.2: geluidskaart wegverkeerslawaai, huidige woning omcirkeld (bron: Atlas leefomgeving)

Industrielawaai

Er zijn geen gezoneerde industrieterreinen in de nabije omgeving van het plangebied. Een akoestisch onderzoek naar industrielawaai kan achterwege blijven.

Railverkeerslawaai

In de nabije omgeving van het plangebied ligt het spoortraject Almelo-Hengelo. Dit betreft een spoortraject voor zowel personenvervoer als goederenvervoer. De Atlas leefomgeving beschikt over een geluidshinderkaart voor wat betreft railverkeerslawaai (zie figuur 4.3). Het onderhavig plangebied ligt in de zone <55 dB, wat betekent dat geluidsbelastingen op de toekomstige woning onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB zal blijven. Dit betekent dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de gevels van de woning op de bestaande en nieuwe locatie niet te verwachten is. Geacht wordt derhalve dat een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai achterwege kan blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0013.png"

Figuur 4.2: geluidskaart railverkeerslawaai, plangebied omcirkeld (bron: Atlas leefomgeving)

Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geacht dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Er zal geen sprake zijn van een toename in het aantal verkeersbewegingen door de bestaande woning op een andere locatie op het woonerf te bouwen. Voorliggend plan heeft geen gewijzigde invloed op het onderdeel luchtkwaliteit.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende koninklijke besluiten (AMvB 's), Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0014.png"

Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: Atlas leefomgeving)

Toets

Op basis van de risicokaart via de Atlas leefomgeving is een inventarisatie verricht van het plangebied en mogelijke risico's in de omgeving. De enige bron van risico betreft een buisleiding van de Gasunie. De kortste afstand tussen deze buisleiding en de locatie waar de beoogde woning ongeveer gebouwd zal worden bedraagt circa 110 meter.

Volgens het attributenrapport van de Interpronciaal Overleg betreft de buisleiding een leiding met een uitwendige diameter van 6,26 inch en een maximale werkdruk van 4.000 kpa. Het plaatsgebonden risico van deze buisleiding bedraagt op een andere locatie circa 20 meter. Nabij het plangebied is er echter geen plaatsgebonden risico volgens de risicokaart. Maar als wordt uitgegaan van 20 meter, dan valt het plangebied buiten de risicocontour.

Naast het plaatsgebonden risico kent een buisleiding een groepsrisico. Op basis van het handboek buisleiding in bestemmingsplannen dat door Antea Group in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is opgesteld en een handreiking is voor opstellers van bestemmingsplannen geldt voor een dergelijke buisleiding (op basis van voornoemde eigenschappen) een 1% letaliteitscontour van 70 tot 95 meter vanaf het hart van de buisleiding. Ook geldt er een 100% letaliteitscontour van 50 meter. Het 1% letaliteitscontour houdt in dat er 1% kans is dat iemand komt te overlijden als diegene binnen de contour zich bevindt. Het 100% letaliteitscontour betekent dat er 100% kans bestaat dat iemand komt te overlijden als diegene binnen de contour zich bevindt. De afstand met de locatie, waar de beoogde woning ongeveer gebouwd zal worden, bedraagt zoals in figuur 4.4 is afgebeeld circa 110 meter. De woning ligt dus zowel buiten de 100% als 1% letaliteitscontour. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Gesteld kan worden dat het plangebied zelf - in dit geval de gehele woonbestemming - op een kortere afstand van de buisleiding gelegen is, echter is dit in de huidige situatie ook zo. Aangezien in de huidige situatie geen gevaarlijke situaties bekend zijn, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Aangezien overige risicobronnen niet aanwezig zijn, wordt op basis van het vorenstaande gesteld dat voorliggend plan in overeenstemming is met wet- en regelging met betrekking tot externe veiligheid.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 1 september 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Op basis van de beantwoording van de vragen is de korte procedure van toepassing. Dit houdt in dat er direct verder gegaan kan worden met de planvorming. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van het quickscan natuurwaardenonderzoek opgenomen als Bijlage 3. Dit onderzoek is uitgevoerd door Natuurbank Overijssel in Aalten.

Algemeen

De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist of er dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode, om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden wél op voorhand volledig uitgesloten.

Voor wat betreft het uitvoeren van een stikstofberekening kan worden verwezen worden naar de advieslijn van de omgevingsdienst Twente, waarin voor fictieve ontwikkelingen reeds een stikstofberekening is uitgevoerd. Deze is als Bijlage 5 opgenomen bij de voorliggende toelichting. Uit de advieslijn blijkt dat bij de bouw van 1 vrijstaande woning van 750 m³ op 800 meter afstand geen gedetailleerd stikstofberekening noodzakelijk is. In onderhavig geval bedraagt de afstand tussen het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de plek van de beoogde woning circa 9,5 km. Gelet op de onderlinge afstand en de advieslijn van de omgevingsdienst Twente kan worden gesteld dat er geen stikstofberekening noodzakelijk is.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren.

Om de voorgenomen activiteiten uit te voeren, zonder overtreding van de Wet natuurbescherming, moet voorkomen worden dat beschermde dieren gedood worden, bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, vleermuizen en hun verblijfplaatsen negatief beïnvloed worden. Dit is mogelijk door de beplanting te verwijderen buiten de voortplantingsperiode. De meest geschikte periode is half augustus – eind maart. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden dieren gedood worden, wordt geadviseerd het terrein ‘natuurvrij’ te maken, zodat dieren op eigen initiatief verkassen, alvorens grondverzet wordt uitgevoerd. Natuurvrij maken bestaat uit het kort houden van de grazige en houtige vegetatie.

Op basis van het verkennend natuurwaardenonderzoek, kan de functie en betekenis van de woning voor vleermuizen niet vastgesteld worden. Omdat niet uitgesloten kan worden dat vleermuizen de woning benutten als verblijfplaats, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.

In de periode april-september 2023 is door dezelfde partij die het quickscan natuurwaardenonderzoek heeft uitgevoerd, een nader flora en fauna onderzoek uitgevoerd om de functie en betekenis van de woning voor vleermuizen vast te stellen. Hierin is ook ingegaan op huismussen. Het nader onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen bij de voorliggende toelichting. Uit het onderzoek is niet gebleken dat vleermuizen een verblijfplaats bezetten in bebouwing in het onderzoeksgebied. Ook is niet gebleken dat huismussen in de te slopen bebouwing nestelen. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Er zijn geen wettelijke consequenties.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er in het kader van gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Het aspect ecologie staat de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Voor het bepalen of binnen het plangebied archeologische waarden zich bevinden wordt de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart geraadpleegd. In figuur 4.5 is een uitsnede opgenomen van de betreffende kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0015.png"


Figuur 4.5: uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: gemeente Borne)

Toets 

Het plangebied (zie figuur 4.5) is met een zwarte pijl globaal aangewezen. Opgemerkt kan worden dat het plangebied diverse geomorfologie kent. Zo behoort het plangebied deels tot 'dekzandhoogten en -ruggen met een', tot 'dekzandwelvingen en -vlakten', en daarnaast behoort het plangebied tot 'bufferzone rond erf, adellijk huis of watermolen'. Het relevante beleidsadvies houdt in dat een archeologisch onderzoek wordt vereist, als het gaat om een plangebied groter dan een oppervlak van 2.500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Hoewel wellicht dieper dan 40 cm gegraven zal worden, heeft het plangebied niet een groter oppervlak dan 2.500 m². Op basis van het beleidsadvies is er dan geen onderzoek vereist. Dit komt tevens overeen met de ter plaatse geldende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2'.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

In paragraaf 3.2.3 is reeds ingegaan op de geldende gebiedskenmerken ter plaatse en dat onderhavige ontwikkeling bijdraagt aan een verdere beleving van het aanwezige landschap door met het projecteren van de beoogde woning een hoogteverschil te creëren. De cultuurhistorische waarden ter plaatse worden daarmee versterkt. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Retraitehuisweg. Deze weg ligt in het buitengebied van de gemeente Borne en is voornamelijk bedoeld om de aanliggende erven te bereiken. De weg heeft een maximumsnelheidsregime van 60 km/u.

Volgens de CROW publicatie 381 heeft een vrijstaande woning in het buitengebied bij een niet stedelijke stedelijkheidsgraad een parkeernorm van minimaal 2 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen. De verkeersgeneratie voor een vrijstaande woning in het buitengebied bedraagt minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen.

Door het verplaatsen van de woning zal ten opzichte van de huidige situatie geen toename in het aantal verkeersbewegingen plaatsvinden. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Met de verplaatsing van de woning wordt tevens de wijze van parkeren niet veranderd. Het parkeren vindt plaats en zal blijven plaatsvinden op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen ten behoeve van het woonerf te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • nadere eisen:

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing en/of beplanting indien en voor zover dit noodzakelijk is ter bescherming en ontwikkeling van de landschapswaarden.

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Woonbestemming

De woonbestemming is opgenomen conform de huidige woonbestemming op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. In de woonbestemming is een bouwvlak opgenomen voor het bouwen van de woning. De woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Ook dienen alle bijbehorende bouwwerken zoals overkappingen en bijgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij voor realisatie van het beoogde ontwerp uitsluitend aan de woning aangebouwd mag worden. Verder zijn er twee aanduidingen opgenomen in de woonbestemming, teneinde de afwijkingen in het bouwplan met het vigerende bestemmingsplan mogelijk te maken. In de Regels bij de desbetreffende artikelen wordt daar specifiek naar verwezen. De bedoeling is dat de benodigde afwijkingen uitsluitend ter plaatse van die aanduiding mogelijk zijn. Voor een gedetailleerde inhoud van de regels wordt kortheidshalve verwezen naar de Regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz019-vg01_0016.png"

Figuur 5.1: Bouwplan initiatiefnemer met functionele ondergeschiktheid (bron: initiatiefnemer, bewerkt door Ad Fontem)

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologische verwachting 1

Deze dubbelbestemming is opgenomen conform de huidige dubbelbestemming op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. De gronden zijn daarmee, behalve voor het wonen, tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Voor de concrete inhoud van de regels wordt kortheidshalve verwezen naar de Regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan.

Waarde - Archeologische verwachting 2

Deze dubbelbestemming is opgenomen conform de huidige dubbelbestemming op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. De gronden zijn daarmee, behalve voor het wonen, tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Voor de concrete inhoud van de regels wordt kortheidshalve verwezen naar de Regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan.

Gebiedsaanduiding

Overige zone - bomenteelt uitgesloten

Deze gebiedsaanduiding is opgenomen conform de huidige dubbelbestemming op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. De gronden ter plaatse van de aanduiding ´overige zone - bomenteelt uitgesloten´ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de openheid ter plaatse.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 1 september 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon eenieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.