direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening Wetering 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Kinderdagverblijf De Drie Biggetjes, gevestigd aan de Wetering 3 te Hertme, heeft het voornemen het kinderdagverblijf uit te breiden om te kunnen voorzien in de lokaal toenemende vraag naar opvangmogelijkheden. Momenteel heeft het kinderdagverblijf tijdelijk extra opvangmogelijkheden getroffen door plaatsing van een tijdelijke unit binnen het plangebied en een opvang op een locatie elders. Het kinderdagverblijf wil de opvang graag op permanente wijze clusteren binnen de locatie aan de Wetering 3 met de bouw van een nieuwe accommodatie teneinde aan alle groepen de juiste zorg te kunnen bieden op een groene, rustgevende locatie.

De beoogde ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarmee in een passend juridisch-planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling mogelijk is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied aan de Wetering 3 bestaat uit een erf met bedrijfswoning, bijgebouwen en verschillende opstallen ten behoeve van het kinderopvangbedrijf. Het plangebied ligt in het buitengebied, ten noordoosten van Borne en ten oosten van de kern Hertme. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie M, nummers 124, 528, 529, 530, 531 en 532. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergeven. Voor de begrenzing van het plangebied zijn de kadastrale percelen met nummers 124, 528, 529, 530, 531 en 532 aangehouden. Voor de exacte begrenzing van voorliggend bestemmingsplan wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het ter plaatse van het plangebied vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' welke is vastgesteld op 03-10-2017. Figuur 1.3 toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk' en 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast gelden er enkele functieaanduidingen welke navolgend zijn toegelicht. Het plangebied kent geen bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'

Agrarisch met waarden

De als 'agrarisch met waarden' bestemde gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf en andere voor agrarisch gebied typische gebruiken. Ter plaatse van het plangebied gelden de functieaanduidingen:

  • 1. 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen';
      • hier gelden specifieke regels voor het vellen en rooien van houtgewas.
  • 2. 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bijzondere waterhuishoudkundige situatie';
      • hier gelden specifieke regels voor ingrepen die gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding.
  • 3. 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'.
      • hier gelden specifieke regels voor het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden.

Maatschappelijk

Ter plaatse van de enkelbestemming 'Maatschappelijk' geldt de functieaanduiding 'kinderdagverblijf'. Hier is de uitoefening van een kinderdagverblijf toegestaan. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor daarbij behorende voorzieningen en één bedrijfswoning. Conform lid 10.1 onder h van de bestemmingsomschrijving mag de oppervlakte gebouwen niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte van de bestaande 2 gebouwen ten behoeve van het kinderdagverblijf en van de bestaande kapschuur.

Strijdigheid

Met de beoogde ontwikkeling wordt nieuwe bebouwing ten behoeve van het kinderdagverblijf gerealiseerd. Daarnaast worden bijbehorende voorzieningen (parkeren, speelruimte voor kinderen) uitgebreid. Conform het KGO-beleid van de gemeente Borne wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast zal er sprake moeten zijn van een goede ruimtelijke ordening en dient te worden voldaan aan de welstandsnota.

Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk omdat:

  • 1. Ter plaatse van de beoogde nieuwe bebouwing de bestemming 'Agrarisch met waarden' van toepassing is. Binnen de vigerende bouw- en gebruiksregels is de uitbreiding niet mogelijk.
  • 2. Conform het vigerende bestemmingsplan mag ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' de oppervlakte gebouwen niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte van de bestaande 2 gebouwen ten behoeve van het kinderdagverblijf en van de bestaande kapschuur. Het bouwen van een nieuw gebouw ten behoeve van kinderopvang is daarmee niet mogelijk.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hierin wordt de juridisch-planologische basis vastgelegd die de uitbreiding van, en het toekomstige gebruik door, het kinderdagverblijf mogelijk maakt.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Buitengebied Borne, herziening Wetering 3" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding;
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarnaar tot slot in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt beschreven aan de hand van de onderwerpen vooroverleg en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de kern Hertme aan de Wetering 3 in de gemeente Borne en wordt gebruikt voor een kinderopvang met bijbehorende voorzieningen en een bedrijfswoning.

De Wetering 3 betreft een voormalig agrarisch erf. Na functieverandering is de Wetering 3 in gebruik als kinderdagverblijf met buitenschoolse opvang. De bebouwing op het erf is rationeel opgezet met een duidelijke en traditionele hiërarchie tussen hoofdgebouw (oude boerderij) en bijgebouwen (stallen en schuren, nu in gebruik als kinderopvanglocaties). Zo heeft de bebouwing op het voorerf een dakbedekking met oranje dakpannen en op het achtererf is de bebouwing met golfplaten gedekt.

Het erf is toegerust met enkele groenstructuren. Langs de erfgrenzen zijn singels aangeplant met een gemengd inheems bosplantsoen. Op het erf bevinden zich enkele landelijke hagen en is er verder veel afwisselende beplanting aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto bestaande situatie

Het kinderdagverblijf is in juli 1998 gestart. De kinderen worden door vaste pedagogische medewerkers in een huiselijke, gemoedelijke sfeer tussen de verschillende dieren in een landelijke omgeving opgevangen. Er wordt op de hoofdlocatie kinderdagopvang (0 - 4 jaar), een (VVE) peuterspeelgroep (2,5 - 4 jaar) en buitenschoolse opvang (4 - 12 jaar) aangeboden. De verschillende groepen zijn verdeeld over drie gebouwen. Daarnaast is er nog een groep met BSO-kinderen gehuisvest in de kantine bij de tennisbanen van Hotel/Restaurant Jachtlust aan de Zwartkotteweg 1 in Hertme, zo’n 400 meter van de hoofdlocatie. Op deze locatie rust geen maatschappelijke bestemming, de gemeente Borne heeft hiervoor een tijdelijke ontheffing afgegeven.

Het plangebied kent verschillende opstallen welke ten behoeve van de bedrijfsvoering worden geütiliseerd. De als agrarisch bestemde gronden rondom de maatschappelijke bestemming worden onder andere gebruikt voor het houden van kleinvee en de recreatie van de kinderen. Onderstaande figuur 2.2 toont een visualisatie van de aanwezige bebouwing met een nadere beschrijving van het gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Bestaand gebruik plangebied

Sinds de start van het bedrijf in 1998 is de vraag naar kinderopvang sterk gegroeid, onder andere vanwege de uitbreiding van Borne. Ook is de vraag naar kinderopvang toegenomen doordat het Rijk kinderopvang betaalbaar maakt voor alle werkende ouders. In het regeerakkoord is opgenomen dat werkende ouders vanaf 1 januari 2025, ongeacht wat ze verdienen, maximaal 5 procent van de kinderopvangkosten betalen. Daarnaast is het beleid van de gemeente Borne dat kinderen met een zorgvraag zoveel mogelijk bij de reguliere opvang opgevangen kunnen worden voor de naschoolse opvang. Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat het kinderdagverblijf in de huidige vorm niet kan voldoen aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag uit de omgeving en daarom bestaat de wens om uit te breiden.

2.2 Beoogde situatie

Centralisatie en uitbreiding kinderdagverblijf

Initiatiefnemers hebben de wens om de bedrijfsvoering van het kinderdagverblijf te centraliseren en uit te breiden. Momenteel vindt een deel van de bedrijfsvoering plaats aan de Wetering 3 en een deel aan de Zwartkotteweg 1. Ten behoeve van de bedrijfsvoering en optimale zorg voor de kinderen is het een logische keuze om de locaties te centraliseren aan de Wetering 3.

Naast deze centralisatie zijn de initiatiefnemers voornemens het kinderopvangbedrijf uit te breiden om te kunnen voorzien in de huidige en toekomstige vraag naar opvangplekken. De gemeente Borne kent momenteel geen buitenschoolse opvangen of kinderdagverblijven die geschikt zijn voor de opvang van BSO+ en KDV+ groepen. De '+' staat hierin voor kinderen die om uiteenlopende redenen extra aandacht nodig hebben.

In het regeerakkoord 2021-2024 is opgenomen dat het rijk kinderopvang voor alle werkende ouders financieel toegankelijk wil maken. Vanaf 1 januari 2025 betalen de werkende ouders maximaal 5 procent van de kosten voor kinderopvang betalen, ongeacht wat ze verdienen. Hierdoor wordt een toename van de vraag naar kinderopvang verwacht. Daarnaast is een toename te verwachten vanwege het ingezette beleid van de gemeente Borne dat kinderen met een zorgvraag ook zoveel mogelijk bij de reguliere opvang opgevangen kunnen worden voor de naschoolse opvang. De gemeente faciliteert de hiervoor benodigde extra menskracht bij de kinderopvang. Voor de ontwikkeling van kinderen is het beter dat ze zoveel mogelijk gebruik kunnen maken van de reguliere voorzieningen en daarnaast is het voor de gemeente kostenbesparend wanneer de kinderen met een zorgvraag niet naar een maatwerkvoorzieningen hoeven voor naschoolse opvang.

Met de beoogde ontwikkeling ontstaat in de beoogde situatie daarmee één locatie waar de bedrijfsvoering van het kinderdagverblijf gecentraliseerd is en daarnaast mee wordt voorzien in de vraag naar verschillende vormen van opvang.

Nieuwbouw 'Insectentuin'

Om de beoogde centralisatie en uitbreiding mogelijk te maken dient een nieuw gebouw te worden gerealiseerd. Ten behoeve van de nieuwbouw hebben de initiatiefnemers het kadastrale perceel sectie M, nummer 532 aangekocht.

Voor de opvang van kinderen geldt conform het 'Besluit kwaliteit kinderopvang' (vastgesteld 01-07-2021) dat er minimaal 3,5 m2 groepsruimte per kind beschikbaar dient te zijn. Met de beoogde ontwikkeling worden maximaal 62 kinderen in het nieuw te bouwen gebouw gevestigd. Er dient daarmee minimaal 217 m2 groepsruimte beschikbaar te zijn. Het nieuw te bouwen gebouw dat de naam 'Insectentuin' zal dragen krijgt een oppervlakte van circa 550 m2. Het voorlopige ontwerp van de ontwikkeling is weergeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0006.jpg"

Figuur 2.3 Aanzicht beoogde situatie

Vanwege de ligging in het buitengebied en het nieuwe beslag op de groene ruimte dient conform het KGO-beleid van de gemeente Borne een investering in ruimtelijke kwaliteit plaats te vinden. De landschappelijke inpassing van de beoogde ontwikkeling is weergeven in figuur 2.4.

In de bestaande situatie heeft de bestemming 'Maatschappelijk' een oppervlakte van circa 4.610 m2. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bestemmingsvlak uitgebreid met 2.500 m2. In de toekomstige situatie heeft de bestemming 'Maatschappelijk' daarmee een oppervlakte van 7.110 m2.

Op basis van de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling is een KGO-berekening opgesteld, dit wordt nader toegelicht in 3.3 Gemeentelijk beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0007.png"

Figuur 2.4 Landschappelijke inpassing beoogde situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid en regelgeving

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:

    • 1. Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
    • 2. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Doorwerking in het onderhavige plan

Toets aan begripsbepalingen 1.1.1. Bro

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Borne en maakt onderdeel uit van het buurtschap Hertme. In het gebied is de bestaande kinderopvang gevestigd met daaromheen agrarische gronden en bedrijven. Er is geen sprake van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing en daarom valt het plangebied niet aan te merken als bestaand stedelijk gebied.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

In voorliggend plan wordt een bestaande kinderopvang in het buitengebied uitgebreid met circa 550 m2. Een kinderdagverblijf betreft een maatschappelijke stedelijke functie. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Uit het bovenstaande volgt dat de beoogde ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt. Conform de ladder voor duurzame verstedelijking moet derhalve de behoefte aan de ontwikkeling worden onderbouwd.

Behoefte bepaling

Het bepalen van de behoefte aan de uitbreiding van het kinderdagverblijf wordt op twee manieren aangetoond. Enerzijds is beoordeeld of de behoefte naar uitbreiding kwantitatief aantoonbaar is. Anderzijds is beoordeeld of de gewenste oppervlakte past bij de behoefte.

Kwantitatieve behoefte

Om te beoordelen of er een groeiende behoefte is naar kinderopvang is gekeken naar de kwartaalcijfers die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekend heeft gemaakt. Het aantal kinderen dat in het derde kwartaal van 2021 naar de kinderopvang ging is toegenomen met 10.000, ten opzichte van het derde kwartaal van 2020.

Gemiddeld gingen er 823.000 kinderen naar de kinderopvang, hierbij was een duidelijke groei te zien in de dagopvang. Uit de kwartaalcijfers van het ministerie blijkt daarnaast dat Nederland een lage werkloosheid kent waardoor veel ouders hun kinderen naar de kinderopvang brengen. Ook heeft de overheid de kinderopvangtoeslag verhoogd, waardoor meer ouders gebruik maken van de mogelijkheid voor opvang.

Hiernaast is gekeken naar door de gemeente Borne verstrekte informatie over het aanbod van kinderopvang in de gemeente. In Borne zijn diverse kinderopvangvoorzieningen aanwezig. De gemeente is in het kader van de Wet kinderopvang verantwoordelijk voor de kwaliteit van deze voorzieningen. Met betrekking tot onderhavige ontwikkeling zijn BSO+ en KDV+ van belang.

Het kinderdagverblijf van initiatiefnemers is sinds augustus 2021 het eerste kinderdagverblijf in de gemeente Borne dat BSO+ aanbiedt. Bij BSO+ wordt uitgegaan van kleinere groepen, van ongeveer 6 à 7 kinderen per pedagogisch medewerker. De groepsgrootte in de reguliere BSO is voor kinderen van 4 tot 7 jaar 1 pedagogisch medewerker per 10 kinderen. Voor kinderen in de leeftijd van 7 tot 12 jaar is dit 1 pedagogische medewerker per 12 kinderen. Daarnaast moet de pedagogisch medewerker voor een plus-groep een ervaren geschoolde pedagogisch medewerker zijn met affiniteit voor zorgkinderen. Ook moet de medewerker voldoen aan het gestelde competentie profiel voor BSO+. Met het aanbod van BSO+ wordt dus reeds voorzien in een categorie opvang die in Borne gering aanwezig is, maar waar groeiende vraag naar is.

Gemeente Borne kent geen kinderdagverblijven die KDV+ aanbieden, initiatiefnemers zijn daarom voornemens hierin te voorzien. KDV+ is in grote lijnen vergelijkbaar met BSO+, enkel de leeftijdscategorie verschilt. Kinderen in een KDV+ groep krijgen extra aandacht en zorg omdat groepen kleiner zijn in omvang.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aanbod van "+" kinderopvang in de gemeente beperkt is, het kinderdagverblijf van initiatiefnemers bevindt zich in een nichemarkt. Met de beoogde ontwikkeling wordt ingespeeld op toenemende vraag naar deze typen opvang.

In de huidige situatie huisvest het kinderdagverblijf een BSO+ groep van maximaal 5 kinderen. Met de beoogde ontwikkeling wordt dit uitgebreid naar een groep van 14 kinderen. Daarnaast wordt een KDV+ groep opgericht voor de opvang van 8 kinderen. De oprichting van een reguliere BSO groep voor 24 kinderen concludeert de uitbreiding van het bedrijf. Naast de uitbreiding van het aanbod is het de bedoeling dat de groepen (totaal 16 kinderen) die in de huidige situatie op de locatie aan de Zwartekotteweg 1 worden opgevangen in het nieuwe gebouw worden gevestigd. In totaal worden met de uitbreiding daarmee 62 nieuwe kinderen opgevangen op de locatie aan de Wetering 3.

Tot slot kan worden aangedragen dat de ligging van het kinderdagverblijf ten opzichte van de wijk Bornse Maten gunstig is. De wijk zal maximaal 2.300 woningen tellen waarvan een deel nog ontwikkelt moet worden. Vanwege de ligging van de wijk ten opzichte van Borne en het type woningen dat wordt gerealiseerd, is het aannemelijk dat zich hier relatief veel gezinnen met jonge kinderen zullen vestigen. Zo wordt er bijvoorbeeld een nieuwe basisschool gebouwd om te voorzien in de toegenomen behoefte. Het plangebied ligt hemelsbreed op minder dan één kilometer van de Bornse Maten. Het ligt daarmee in de lijn der verwachting dat hierdoor de vraag naar kinderopvangplekken zal toenemen.

Ruimtelijke behoefte

Conform het 'Besluit kwaliteit kinderopvang' beschikt een kinderopvang ten minste over 3,5 m2 binnenspeelruimte per in het kindcentrum aanwezige kind. Daarnaast dient minimaal 3 m2 buitenspeelruimte per kind aanwezig te zijn. In de beoogde situatie worden de volgende groepen in het nieuwe gebouw gevestigd:

Centralisatie

  • 2 groepen x 8 kinderen 0-1,5 jaar (16 * 3,5 m2 = 56 m2)

Uitbreiding

  • 1 groep x 8 kinderen 0 – 4 KDV+ (8 * 3,5 m2 = 28 m2)
  • 1 groep x 14 kinderen BSO+ (14 * 3,5 m2 = 49 m2)
  • 1 groep x 24 kinderen BSO (24 * 3,5 m2 = 84 m2)

In totaal dient er daarmee minimaal 217 m2 binnenspeelruimte aanwezig te zijn in het nieuw te realiseren gebouw. Het gebouw krijgt een oppervlakte van circa 550 m2, de binnenspeelruimte beslaat hiermee nabij de helft van het gebouw. Naast de speelruimtes worden andere essentiële voorzieningen als slaapkamers, toiletruimtes, spreek- en personeelskamers, bergingen en was/kleed ruimtes gerealiseerd. De grootte van de nieuwbouw past daarmee bij de behoefte qua ruimte.

In de huidige situatie (zie figuur 2.2) kent het kinderdagverblijf drie gebouwen welke voor de opvang van kinderen worden gebruikt. Deze gebouwen hebben een gezamenlijk oppervlak van circa 720 m2. In de bestaande situatie heeft het kinderdagverblijf plek voor 102 kinderen, waarvan 16 kinderen worden opgevangen op de locatie aan de Zwartkotteweg 1. In de bestaande bebouwing aan de Wetering 3 worden derhalve 86 opgevangen. Gelet op onder andere de essentiële voorzieningen voor de opvang van kindere en minimale binnenspeelruimte per kind, kan worden gesteld dat de bestaande bebouwing niet kan voorzien in de benodigde ruimte die nodig is om te kunnen voldoen aan de toegenomen behoefte. Om in de behoefte te voorzien is een uitbreiding van bebouwing noodzakelijk.

Conclusie

Uit het bovenstaande volgt dat, gelet op de groeiende vraag naar kinderopvangplekken, ligging ten opzichte van de Bornse Maten en ruimtelijke behoefte per kind, er concrete behoefte is aan een uitbreiding van het kinderdagverblijf aan de Wetering 3. Op het huidige erf kan niet in de behoefte worden voorzien om de uitbreidingen aan het kinderdagverblijf te realiseren. De huidige bestaande bebouwing is zodanig vol dat de nodige uitbreidingen aan het kinderdagverblijf niet gerealiseerd kunnen worden. Geconcludeerd kan worden dat uitbreiding van het kinderdagverblijf noodzakelijk is en inspeelt op een behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In figuur 3.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)


De betreffende niveaus worden in de onderstaande paragrafen toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag;
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. Stedelijke laag;
  • 4. Laag van beleving.

Doorwerking in het onderhavige plan

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

Lid 1: Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

In 3.1.2 is aangetoond dat voorliggend initiatief voorziet in lokale behoefte.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 2: Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Onderhavig initiatief betreft de centralisatie en uitbreiding van een bestaand kinderdagverblijf. Het nieuwe gebouw wordt gedeeltelijk gerealiseerd op het bestaande erf en gedeeltelijk op nieuw aangekochte grond. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarmee in een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de Groene Omgeving. Op het erf is in de bestaande situatie geen ruimte voor het beoogde gebouw. Alle bestaande gebouwen zijn al in gebruik bij het kinderdagverblijf en het perceel biedt geen ruimte voor nieuwbouw.

In de bestaande situatie worden de gronden waarop de ontwikkeling plaatsvindt reeds gebruikt door het kinderdagverblijf. Momenteel heeft het kinderdagverblijf tijdelijk extra opvangmogelijkheden getroffen door plaatsing van een unit binnen het plangebied en een opvang op een locatie elders. Aangezien het huidige bestemmingsvlak Maatschappelijk reeds optimaal benut is voor de kinderdagverblijf (o.a. speelvoorzieningen, gebouwen en parkeerplaatsen) is de uitbreiding van het kinderdagverblijf in de Groene omgeving noodzakelijk. De mogelijkheden op het bestaande erf zijn al optimaal benut.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1: In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in een investering in ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Ten behoeve van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld welke is bijgevoegd als Bijlage 1 Landschappelijke inpassingsplan. In het landschappelijke inpassingsplan worden de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid vertaalt. De drie belangrijkste pijlers van het landschappelijke inpassingsplan zijn:

  • Compact erf met een rationele opzet;
  • Ontwikkeling nieuwbouw op het achtererf;
  • Toevoegen regio-eigen groenstructuren zoals landelijke hagen, erfbomen en houtsingels.

Deze drie punten sluiten aan bij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, conform de geldende gebiedskenmerken. Het plan geeft daarmee invulling aan artikel 2.1.5.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Lid 1: Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt de KGO toegepast. De KGO-onderbouwing die aan de ontwikkeling ten grondslag ligt maakt onderdeel uit van het landschappelijke inpassingsplan zoals bijgevoegd in Bijlage 1 Landschappelijke inpassingsplan. In 3.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) wordt hier nader op ingegaan. Het plan voldoet aan het gemeentelijke KGO beleid en voldoet daarmee ook aan de gestelde eisen in artikel 2.1.6.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0009.jpg"

Figuur 3.2: Ontwikkelingsperspectief plangebied

Het plangebied behoort binnen de Omgevingsvisie Overijssel tot het ontwikkelingsperspectief: 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

Onderhavig initiatief betreft de centralisatie en uitbreiding van een bestaand kinderdagverblijf in het buitengebied van de gemeente Borne. Het bedrijf biedt specifieke vorm van opvang in een groene omgeving, nabij het stedelijk gebied, waar kinderen voldoende rust en aandacht krijgen en daarnaast leren over de natuur en dieren. Deze vorm van kinderopvang is uniek voor de gemeente Borne en de ontwikkeling past daarmee goed binnen het ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0010.jpg"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag plangebied

Voor het plangebied geldt de natuurlijke laag 'beekdalen en natte laagtes'. De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem.

Onderhavige ontwikkeling is op een voor de omgeving passende stijl vormgegeven. Aan de hand van het opgestelde landschapsplan wordt het initiatief landschappelijk ingepast. Als onderdeel van de ontwikkeling wordt een bestaande sloot gedempt. Ten behoeve van het watersysteem wordt de sloot opnieuw aangelegd aan de rand van het plangebied. Dit draagt bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap geeft aan het gebied het kenmerk 'Oud hoevenlandschap' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0011.jpg"

Figuur 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap plangebied

Het plangebied ligt ten aanzien van de laag van het agrarisch cultuurlandschap in het 'oude hoevenlandschap'. Dit landschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal. Het landschapstype kenmerkt zich door karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en daartussen beeldbepalende open ruimtes.

Dit landschap wordt gekenmerkt door verspreide erven. Het landschap is relatief kleinschalig en sluit aan bij de natuurlijke ondergrond (systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden). De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. In Bijlage 1 Landschappelijke inpassingsplan wordt in paragraaf 2.4 geschetst wat het oude hoevenlandschap is, en wat voor maatregelen worden genomen om het oude hoevenlandschap een kwaliteitsimpuls te geven. Zo wordt bijvoorbeeld de rationele opzet van het erf versterkt, de compactheid van het erfensemble behouden en versterken. Alsmede de erfgrensbeplanting toe te passen door middel van een passen sortiment. Ten slotte wordt het erfensemble versterkt met het terugbrengen van de redelijk grote boomgaard naast het erf.

In de 'stedelijke laag' en 'laag van beleving' zijn voor het plangebied geen thema's aangewezen.

Conclusie

Het planvoornemen is niet strijdig met het provinciale beleid en past binnen de van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven van het uitvoeringsmodel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (23 juni 2015). Binnen de structuurvisie Borne is onder andere de ontwikkelingsvisie buitengebied opgenomen. Belangrijkste aanknopingspunten zijn:

  • Borne biedt ruimte aan het ontwikkelen en mogelijk maken van nieuwe functies in het buitengebied, mits zij ook in kwalitatief opzicht iets bijdragen. De gemeente wil deze ontwikkelingen beïnvloeden en waar mogelijk een Borns profiel meegeven.
  • Specifiek worden de volgende speerpunten benoemd voor het landelijk gebied: behoud en versterken kwaliteiten landelijk gebied, benutten van potenties en ontwikkelingsmogelijkheden landelijk gebied volgens bestaand beleid (VAB, recreatie en toerisme) en nieuw beleid.

Binnen de Structuurvisie Borne zijn er voldoende aanknopingspunten voor de beoogde ontwikkeling. Zo draagt de ontwikkeling bij aan de kwaliteit van het landelijk gebied en worden de ontwikkelingsmogelijkheden volgens bestaande beleidskaders benut (KGO beleid).

3.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De gemeenteraad heeft op 16 november 2021 het beleidsplan Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van zuidwest Twente aangenomen. Dit beleidsplan beschrijft hoe Borne in samenwerking met enkele gemeenten onder de naam Groene Metropool Twente toewerkt naar een krachtig buitengebied in Twente.

Het beleid betreft een harmonisering van gemeentelijke beleidskaders en richt zich op de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) waarbij het voorkomen van leegstand en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit centraal staat. De problematiek rondom vrijkomende agrarische bebouwing en leegstaande schuren worden hiermee eenvoudiger en meer regionaal opgepakt.

Ontwikkeling niet-agrarische bedrijvigheid

Vanuit het verleden is er niet-agrarische bedrijvigheid ontstaan en bestemd in het buitengebied. De betreffende bedrijven dragen bij aan de leefbaarheid in het buitengebied en omliggende kernen. Bij een uitbreidingsvraag moet worden afgewogen of een verhuizing naar een bedrijventerrein een mogelijkheid is. Wanneer dit afdoende is onderbouwd en er wordt vastgehouden aan een uitbreiding in het buitengebied, dan kan er medewerking worden verleend op voorwaarde dat er voldoende wordt geïnvesteerd in de KGO.

Bij iedere ontwikkeling van niet-agrarische bedrijvigheid hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing. Deze basisinspanning dient te worden aangetoond door middel van een erfinrichtingsplan.

Wanneer er sprake is van een grootschalige ontwikkeling (o.a. nieuw of uitbreiding van het bestaande bestemmingsplan of een partiële herziening) dient er, naast de basisinspanning, aanvullend worden geïnvesteerd in de ruimtelijke omgevingskwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsplan zal duidelijk moeten maken hoe deze aanvullende ruimtelijke of landschappelijke kwaliteit wordt gewaarborgd waarbij ook het financiële aspect van de aanvullende investering in beeld dient te worden gebracht.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend initiatief wordt aangemerkt als ontwikkeling van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, het bovenstaande is derhalve van toepassing. Het is niet bevorderlijk om het kinderdagverblijf te verhuizen naar een bedrijventerrein. Op deze locatie is de rust en de ruimte belangrijk voor de kinderen die naar dit kinderdagverblijf komen. Om die reden wordt gekozen voor een uitbreiding in het buitengebied in plaats van een verhuizing naar een bedrijventerrein. In het Landschappelijke inpassingsplan zijn de aanvullende ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten weergegeven.

Balans

Er is in voorliggend plan een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Daarin voorziet voorliggend plan. Voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties zijn twee variabelen te hanteren:

  • is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • wat is de schaal van de impact op de omgeving;

Als er sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning).

Als er sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling zal er naast de basisinspanning 25% van de waardevermeerdering moeten worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit.

Voor de gewenste ontwikkeling is een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk, er is dan sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. De uitbreiding van het bestaande kinderdagverblijf wordt gezien als een aan het buitengebied gebonden ontwikkeling en is daarmee ook passend op deze locatie. Dit betekent dat in de basis 25 % van de waardevermeerdering moet worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit.

Waardevermeerdering

Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan. In voorliggend geval worden de agrarische gronden (zonder bouwblok) gedeeltelijk omgevormd tot een maatschappelijke bestemming. Kijkend naar de gemeentelijke KGO regels wordt de ontwikkeling aangemerkt als niet agrarische bedrijvigheid. De prijs voor niet agrarische bedrijvigheid is vastgelegd op € 56,- per m2. De waarde van agrarische grond is in het gemeentelijke beleid vastgesteld op € 6,- per m2. De waardevermeerdering van het kinderdagverblijf bedraagt in dit geval € 50,- per m2.

De uitbreiding van het kinderdagverblijf bestaat uit één gebouw van circa 550 m2. De totale uitbreiding (de gronden die een maatschappelijke bestemming krijgen) is circa 2.500 m2. Hiertoe behoort de ruimte direct rondom het gebouw waar de speelveldjes worden gemaakt maar ook de parkeervoorzieningen aan de voorzijde. De bestemming sluit daarmee aan op de bestaande maatschappelijke bestemming. De waardevermeerdering van de uitbreiding bedraagt € 125.000,- (2.500 m2 x € 50,- per m2). 25% van de waardevermeerdering dient geïnvesteerd te worden. Dit komt neer op een bedrag van € 31.250,-.

Dit bedrag dient geïnvesteerd te worden in ruimtelijke kwaliteit, hierbij zijn conform het gemeentelijke beleid een aantal aftrekposten van toepassing. Welke hierna worden beschreven. De opgenomen bedragen zijn excl. btw en zonder arbeidskosten berekend.

Landschappelijke inpassing

Het erf wordt landschappelijk ingepast met verschillende regio-eigen beplantingsstructuren. Op het terrein worden verschillende hagen aangeplant in een dubbele rij. Het sortiment bestaat uit veldesdoorn, haagbeuk en beuk. Verspreid over het erf worden erf-en fruitbomen aangeplant. Aan de zuidelijke kant van het erf wordt een gemengde houtsingel aangelegd. Langs deze singel wordt een greppel gegraven van 120 meter lang. Rondom de landschappelijke elementen word afrastering met gekloofde eiken palen aangelegd met een lengte van 160 meter. Ten behoeve van de nieuwe aanplant wordt bodemverbetering toegepast voor een optimale groei van de landschappelijke inpassing.

Voor de aanleg van deze landschappelijke maatregelen is een offerte opgevraagd bij een lokale hovenier. Op basis van de offerte worden de volgende bedragen meegenomen als investering in kwaliteit:

    • 1. Beplantingen (erfbomen, bosplantsoen en hagen) € 13.958,-
    • 2. Boompalen € 1.256,-
    • 3. Kloofpalen eiken incl. montagematerialen € 637.-
    • 4. Graven sloot (8 kraanuren) € 520,-
    • 5. Bodemverbetering (compost en potgrond) € 390.-
    • 6. Totaal € 16.761,-

Aftrekposten

Waardevermindering

Waardevermindering als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan, zoals bijvoorbeeld van agrarische grond naar bos en natuur of landschap mogen worden meegenomen in de berekening, voor zover het gaat om het veranderen van de bestemming ten behoeve van de basisinspanning. Dit betekent dat het veranderen van de bestemming in een strook van 10 m breed rond het bestemmingsvlak mag worden meegenomen in de waarde berekening als er sprake is van een daadwerkelijk 10 m brede strook waar de landschappelijke inpassing wordt geregeld.

Op basis van voorliggend landschapsplan worden aan de zuidoost zijde van het plangebied nieuwe houtsingels aangelegd. Deze houtsingels zijn 10 meter breed en hebben een totaal oppervlak van circa 900 m2. Deze singels worden in het nieuwe bestemmingsplan ook aangeduid als “landschapselement”. De waarde van de huidige agrarische bestemming is € 6,- per m2, de waarde van het landschapselement is € 2,-. De afwaardering per m2 bedraagt € 4,-. De totale afwaardering van deze gronden bedraagt € 3.600,- (900 m2 x € 4,- per m2).

Klimaatadaptatie  

Binnen het plangebied ligt ten oosten van de bestaande opvang een geheel verharde parkeerplaats, hier wordt geparkeerd door het personeel. De initiatiefnemer vervangt deze parkeerplaats door half verharding met grasbetonstenen, zodat hemelwater hier kan infiltreren. De kosten hiervoor bedragen € 6.737,-.

Duurzaamheid

Het kinderdagverblijf heeft duurzaamheid hoog in het vaandel staan. De bestaande gebouwen zijn allemaal voorzien van zonnepanelen welke voldoende stroom leveren voor het gehele erf. Daarbij wordt ook het wagenpark steeds verder verduurzaamd. Zo zijn er inmiddels een aantal elektrische bedrijfsbussen en zijn de bakfietsen volledig elektrisch. Voor het opladen van deze voertuigen worden laadpalen geplaatst. Hiervan worden er twee geplaatst op de parkeerplaats voor het personeel en twee worden geplaatst bij de parkeerplaats bij de uitbreiding. De kosten voor de laadpalen zijn geraamd op € 10.000,-.

Opstellen KGO plan

Ten aanzien van de investering van de berekende KGO bijdrage, mogen reële, werkelijke kosten voor het opstellen van het KGO-landschapsplan tot een percentage van 10 % van het berekende KGO bedrag met een absoluut maximum van € 15.000,-, worden meegenomen, in die zin, dat deze mogen worden toegerekend aan de investering in ruimtelijke kwaliteit. De benodigde KGO bijdrage bedraagt € 31.250,- maximaal 10 % van dit bedrag mag in mindering worden gebracht op de investering. Dit betreft een bedrag van € 3.125,-.

Conclusie

Op basis van het gemeentelijke beleid dient € 31.250,- te worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Dit wordt geïnvesteerd in de volgende onderdelen:

  • 1. Landschappelijke inpassing € 16.761,-
  • 2. Afwaardering landbouwgrond € 3.600,-
  • 3. Klimaatadaptatie € 6.737,-
  • 4. Duurzaamheid € 10.000,-
  • 5. KGO- landschapsplan € 3.125,-
  • 6. Totaal € 40.223,-

Op basis van bovenstaande samenvatting wordt € 8.973,- meer geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit dan noodzakelijk. Hierdoor kan worden gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het kinderdagverblijf en haar omgeving. Het plan voldoet aan het KGO beleid van de gemeente Borne.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek

In het kader van de plaatsing van een tijdelijke verblijfsunit is in april 2021 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd Lycens B.V. voor de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Borne, sectie M, nummers 123 en 124. Dit onderzoek is bijgevoegd bij voorliggend plan als Bijlage 2 Historisch bodemonderzoek. In het kader van de uitbreiding van het kinderdagverblijf met een nieuw gebouw van circa 550 m2 is een aanvulling op dit onderzoek opgesteld, deze is bijgevoegd als Bijlage 3 Aanvulling historisch bodemonderzoek. Dit onderzoek heeft zich gericht op de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Borne, sectie M, nummers 531 en 532 (beiden gedeeltelijk).

In de onderzoeken is op basis van de beschikbare bodemrelevante informatie beoordeeld of de locatie van de geplande ontwikkeling (al dan niet gedeeltelijk) verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging.

Op basis van de bekende gegevens valt ter plaatse van de onderzoekslocatie geen verdenking ten aanzien van bodemverontreiniging af te leiden. De locatie is onbebouwd en onverhard geweest. Bovendien zijn geen potentieel bodembedreigende activiteiten uitgevoerd. Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek ter plaatse van een deel van het aangrenzende erf zijn geen (bovengrond en grondwater) of hooguit licht verhoogde gehalten (ondergrond) aangetoond. Op basis van de huidige normering zou het licht verhoogde gehalte aan PAK in de ondergrond onder de huidige achtergrondwaarde liggen.

Op basis van bovenstaande wordt niet verwacht dat binnen de onderzoekslocatie sprake is van een (licht tot sterke) bodemverontreiniging. Niet verwacht wordt dat sprake is van een verontreiniging welke een negatief effect heeft op het gebruik van de locatie. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek wordt in het kader van het aan brengen van de geplande ontwikkeling niet noodzakelijk geacht.

Advies ODT

Aansluitend aan het historische bodemonderzoek, heeft de ODT gekeken naar de resultaten hiervan. Het ODT heeft bevonden dat de historische vooronderzoeken conform de NEN-5725 zijn uitgevoerd. De onderzoekslocatie is onverdacht. De ODT heeft geconcludeerd dat het onderzoek voldoende inzicht biedt in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Voor een omgevingsvergunning, activiteit bouw is een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 noodzakelijk, als dezelfde mensen meer dan 2 uur per dag verblijven in het gebouw.

In navolging op het advies van de ODT is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan Wetering 3 te Hertme. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de bodemkwaliteit op de locatie en daarmee mogelijke verontreinigingen in grond en grondwater te signaleren welke consequenties kunnen hebben voor de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.

Resultaten grond

Chemisch-analytisch zijn in zowel de boven- als ondergrond geen van de parameters in een verhoogd gehalte gemeten. Er bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van de grond derhalve geen belemmering tegen de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.

Resultaten grondwater

Chemisch-analytisch is in het grondwater een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. De gemeten concentratie overschrijdt de streefwaarde in geringe mate en vormt geen belemmering voor de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen. Aangezien met betrekking tot de licht verhoogde concentratie aan barium geen antropogene bron bekend is, is barium vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig.

4.2.3 Conclusie

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.

De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde concentraties aan barium in het grondwater. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van het plangebied.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleidskader

Nationaal waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal waterprogramma 2022-2027 beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren. Op het gebied van rijkswater liggen grote en urgente opgaven. De waterwet vereist de rijksoverheid eens in de 6 jaar een Nationaal waterplan en een Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren opstelt. De waterwet gaat op in de Omgevingswet. Het nationaal waterprogramma is geschreven 'in de geest' van de Omgevingswet. Voor het eerst onder de waterwet zijn het Nationaal waterplan en Beheer- en ontwikkelplan in één document opgesteld. Deze worden in samenhang met elkaar geschreven. Het nationaal waterprogramma geeft richting aan het waterbeleid voor Nederland als geheel, niet enkel het hoofdwatersysteem. Het Nationaal waterprogramma voldoet aan de eisen van de Waterwet, maar is ook 'in de geest' van de Waterwet geschreven.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap Vechtstromen is een vervolg op het Waterbeheerplan. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie 2050. In de Watervisie wordt beschreven hoe om te gaan met voldoende water, omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor de waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en werken aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe de komende zes jaar wordt gewerkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem. Het waterbeheerprogramma is meer dan een vervolg op het Waterbeheerplan. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 staat voor de opgave om anders te gaan werken, in de geest van de nieuwe Omgevingswet.

Watertakenplan Borne 2022-2026

Het watertakenplan beschrijft de wateropgaven van de gemeente Borne die ze op korte en lange termijn willen realiseren. Centraal terugkerende thema’s in het plan zijn “klimaatontwikkelingen” en “samenwerking”. Ten opzichte van het vorige plan verandert er niet zoveel aan deze doelstellingen. Wel ligt het accent meer op het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid en de bewustwording.

Doelstellingen

De gemeente Borne wil een veilige en schone leefomgeving bieden aan haar inwoners, rekening houdend met duurzaamheid en anticiperend op klimaatverandering (adaptatie). Daarnaast streeft de organisatie er naar voor én samen met haar inwoners te werken. Dat wil zeggen dat de afstand klein is en participatie en communicatie van/met de inwoners, verenigingen en het bedrijfsleven belangrijk zijn.

4.3.2 Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is op 22 april 2022 de digitale watertoets uitgevoerd. Hiermee is het waterschap Vechtstromen over de beoogde ontwikkeling geïnformeerd. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 5 Digitale Watertoets. Er dient een normale procedure doorlopen te worden, via een mail is het waterschap geïnformeerd over het plan. Hier is tot op heden nog geen reactie op gegeven.

Aanvullend op de watertoets is vanuit de gemeente Borne een intern advies gemaakt. In het advies wordt beschreven aan welke aandachtspunten en advies moet worden voldaan op het gebied van water. Deze worden hierna beschreven.

Klimaatadaptatie

De gemeente geeft aan dat er klimaatadaptief ontwikkeld en gedacht moet worden. Met het opgestelde landschappelijke inrichtingsplan wordt invulling gegeven aan klimaat adaptatie door vergroening van het plangebied in de vorm van o.a. een houtsingel. Ook wordt de nieuwe verharding in de vorm van grasbetontegels uitgevoerd. Deze dragen bij aan klimaatadaptatie in de vorm van het tegen gaan van wateroverlast het hittestress. Ruimtelijk staat de singel in verbinding met de eikenlaanbeplanting langs de Wetering, de nieuwe boomgaard en de landelijke hagen waardoor er een fijnmazig ecologisch netwerk ontstaat met een verbinding naar de meer oostelijk gelegen bospercelen. Om de biodiversiteit nog verder te versterken wordt de boomgaard ingezaaid met kruidenrijk grasland.

Riolering

Het is van belang om het riool niet verder te belasten. Het afvalwater moet bij het planvoornemen aangesloten worden op het aanwezige drukriool. Hemelwater infiltreert in het plangebied.

Wateroverlast

De omgeving van het plangebied is laaggelegen, bij extreme regenval is er sprake van veel en hoog water op het maaiveld. Dit is met name aan de achterzijde van het plangebied. Het aangekochte perceel (sectie M, nummer 532) moet op hoogte gebracht worden. De nieuwbouw dient boven het maaiveld gerealiseerd te worden zodat hier geen wateroverlast ontstaat bij extreme regenval.

In de watertoets wordt aangehaald om halfverharding toe te passen. Binnen het plangebied ligt ten oosten van de bestaande opvang een geheel verharde parkeerplaats, hier wordt geparkeerd door het personeel. De initiatiefnemer vervangt deze parkeerplaats door half verharding met grasbetonstenen, zodat hemelwater hier kan infiltreren. Ook de nieuwe parkeerplaatsen aan de voorkant van het erf worden uitgevoerd in grasbeton tegels. Het hemelwater dient op het terrein opgevangen te worden, vervolgens te bergen en te infiltreren. Bij voorkeur 40 mm over de totale verharding (daken en bestrating) berekenen. Bij 1.750 m2 is dan 70 m3 berging benodigd. De natuurlijke laagte op het achtererf leent zich voor de opvang hiervan. Bij de realisatie van het inrichtingsplan wordt ook grondwerk uitgevoerd, waarbij ook verlagingen gerealiseerd worden waarbij retentie ruimte ontstaat voor het water.

4.3.3 Conclusie

Het toekomstige bouwwerk wordt gesitueerd op een opgehoogd deel van het perceel, waardor er van water tijdens extreme regenval geen overlast is. Op de achterzijde van het erf (natuurlijk laag gelegen) wordt een ruimte gerealiseerd voor de opvang van het hemelwater bij extreme regenval.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Archeologie

Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Archeologisch beleid gemeente Borne

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vorm gegeven. In het buitengebied van Borne bevindt zich een groot aantal elementen die archeologisch van belang zijn. Het betreft hier zowel bestaande waarden als te verwachten waarden. Deze dienen beschermd te worden zoals in de uitgangspunten genoemd staan in het archeologiebeleid van de gemeente Borne. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd voor bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:

  • bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten;
  • de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel;
  • locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen;
  • verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.

Onderzoek

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd. Onderstaande figuur 4.1 toont een uitsnede van de verwachtings- en advieskaart met daarop het plangebied.

Uit de kaartuitsnede volgt dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Daarnaast is de bodem ter plaatse van het plangebied grotendeels verstoord. Op basis van de lage archeologische verwachtingswaarde, roering van de bodem en oppervlakte van de beoogde ontwikkeling is het plangebied vrijgesteld van aanvullend archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0012.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Borne

Conclusie

Op basis van bovenstaande valt te concluderen dat het aspect archeologie geen belemmering oplevert voor de realisatie van het onderhavige plan.

Echter bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Het begrip cultuurhistorische waarden kan worden uitgelegd als 'het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden'. Cultuurhistorie uit zich daarmee direc in het landschapsbeeld. Het zit verweven in de eigenheid van een gebied.

De gemeente Borne beschikt over tal van cultuurhistorische waarden van hoge kwaliteit. De cultuurhistorische waarden omvatten de ruimtelijke kwaliteit van het landschap met oude veldontginningen, oud bouwland en historische esbebouwing, de monumenten, waaronder boerderijen en huizen, de aanwezige kloosters en het rijke bodemarchief (het archeologisch erfgoed).

De gebouwde cultuurhistorische waarden (monumenten) worden reeds beschermd via de Erfgoedwet.

Onderzoek

Ter beoordeling van het aspect cultuurhistorie is de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Borne geraadpleegd. Figuur 4.2 weergeeft een uitsnede van de kaart, het plangebied is middels blauwe stippellijn weergeven. Geconcludeerd wordt dat het plangebied geen cultuurhistorische waarde kent, de beoogde ontwikkeling doet daarmee geen afbreuk aan het aspect cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0013.jpg"

Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart Borne

Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied zijn niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Echter zijn er in de (directe) omgeving gemeentelijke monumenten aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden deze ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.5 Ecologie

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Onderzoek

Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Lycens B.V. is daarom gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen middels een Quickscan Flora en Fauna. Het plangebied is op 18 augustus 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. De bij het onderzoek behorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 6 Quickscan Flora en Fauna. Op basis van het onderzoek is het onderstaande vastgesteld.

Gebiedbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect van stikstof op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kon op basis van de Quickscan Flora en Fauna niet uitgesloten worden, er is daarom een Stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Deze berekening is bijgevoegd als Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening. In deze berekening is geconcludeerd dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet leidt tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een vaste (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied, amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats. De beplanting is geschikt voor vogels om te nestelen. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd worden vogels minimaal verstoord. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voorplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze worden verjaagd en elders worden losgelaten. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

Zorgplicht

Artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor eenieder om voldoende zorg te dragen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. De zorgplicht is als een open norm geformuleerd in het eerste lid van artikel 1.11. In het tweede lid wordt de zorgplicht iets geconcretiseerd door te bepalen dat de zorgplicht. In elk geval inhoudt dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor in het wild levende dieren en planten:

  • a. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel;
  • b. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gezegd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of;
  • c. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

Te aanzien van de beschermde soorten geldt dat het bevoegd gezag (provincies c.q. ministerie van LNV) de vijrheid hebben om soorten binnen deze categorie vrij te stellen van de verbodsbepalingen uit ontheffingsplicht artikel 3.10 uit de Wet natuurbescherming. Voor beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld dient bij overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb een ontheffing te worden aangevraagd. Voor vogels geldt in afwijking hierop dat voor verstoring geen ontheffing nodig is, indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Het is ook mogelijk om voor beide categoriesoorten te werken volgens een goedgekeurde gedragscode die is afgestemd op de Wet natuurbescherming. Er is dan geen ontheffing nodig.

Stikstofdepositie

Op basis van het onderzoek stikstofdepositie kan worden geconcludeerd dat er als gevolg van het beoogde plan geen sprake is van significant negatieve effecten op omliggende Natura2000-gebieden. Nu significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten kan het beoogde plan, vo0r wat het onderdeel stikstofdepositie betreft worden vastgesteld.

4.5.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen vormt voor de realisatie van het plan.

4.6 Rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

Kinderdagverblijf

Een kinderdagverblijf heeft in het kader van een goede ruimtelijke ordening (Wro) een zekere mate van bescherming tegen geluid van alle geluidsbronnen. In de Wgh en het Activiteitenbesluit is een kinderdagverblijf aangewezen als geluidgevoelig. Een kinderdagverblijf veroorzaakt zelf ook een geluidsbelasting in de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeeld een relevante geluidsbelasting bij toegestaan geluidsgevoelige object binnen de invloedssfeer van het kinderdagverblijf. Het geluid van spelende kinderen bepaald vaak de geluidbelasting in de omgeving. Het bevoegd gezag betrekt het geluid van spelende kinderen bij hun oordeel over het goed woon- en leefklimaat in de ruimtelijke onderbouwing. Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit blijft de beoordeling van stemgeluid van spelende kinderen buiten beschouwing.

Geluidbeleid gemeente Borne

De gemeente Borne beschikt over een Nota gebiedsgericht geluidbeleid en een Nota hogere grenswaarden. De Nota gebiedsgericht geluidbeleid is een beleidsstuk waarin het gemeentelijke geluidbeleid beschreven is en heeft als doel goede akoestische kwaliteit binnen de gemeente te behouden en waar mogelijk te verbeteren. De nota beschrijft de ambities van de gemeente op dit vlak. Het beleidsstuk rust grotendeels op de zogenoemde MILO-systematiek (MILO = Milieu In de Leef Omgeving) waarbij de gemeente is ingedeeld in gebiedstypen met bijbehorende ambitiewaarden.

Deze ambitiewaarden zijn vervolgens uitgewerkt tot concrete beleidsuitspraken. De Nota hogere grenswaarden beschrijft het hogere waarden beleid van de gemeente en de ontheffingscriteria. De nota voorziet erin dat slechts wanneer voldoende gemotiveerd is aangetoond dat maatregelen niet doeltreffend zijn of niet aan de hoofd- en/of locatie specifieke criteria kunnen voldoen, een hogere waarde kan worden toegekend.

4.6.2 Onderzoek

In het kader van de beoogde uitbreiding van het kinderdagverblijf is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Buro Tideman. Het onderzoek is bijgevoegd bij voorliggend bestemmingsplan als Bijlage 8 Akoestisch onderzoek. Onderstaand worden de bevindingen van het onderzoek samengevat.

Interne werking

Het plan ondervindt een geluidbelasting door het wegverkeer vanaf de Wetering. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, moet er inzicht worden verkregen in de geluidbelasting op het plan door het wegverkeerslawaai. De geluidbelasting op het plan is bepaald op vier rekenpunten. De hoogte van de waarneempunten is gekozen op 2 meter. De geluidbelasting op het plan is na aftrek van 5 dB ex art 110G lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder.

In de omgeving van het plangebied is geen spoorweg of vorm van industrie gesitueerd welke in een geluidbelasting op het plangebied resulteert.

Externe werking

Mogelijk ondervinden in de omgeving aanwezige geluidgevoelige objecten hinder van het kinderdagverblijf als gevolg van de uitbreiding. Beoordeeld is of in de omgeving van het plangebied dergelijke functies aanwezig zijn. Ten zuidoosten van de beoogde uitbreiding is een woonperceel gesitueerd. De afstand tot deze geluidgevoelige bestemming is dermate groot, circa 190 meter, dat kan worden uitgesloten dat geluidbelasting door het kinderdagverblijf plaatsvindt.

4.6.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect akoestiek geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.7.2 Onderzoek

Het voorliggende plan voorziet in de uitbreiding van een kinderdagverblijf. Een kinderdagverblijf wordt aangemerkt als een 'gevoelige bestemming' in het besluit Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit. Vanwege de uitbreiding neemt het aantal verkeersbewegingen naar het plangebied toe. In het kader van 4.5 Ecologie en 4.11 Verkeer en parkeren is berekend dat als gevolg van de ontwikkeling het aantal verkeersbewegingen naar het plangebied met 206 toeneemt. Middels de NIBM-tool is aangetoond dat voorliggend project worden aangemerkt als NIBM.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0014.jpg"

Figuur 4.3: NIBM-berekeningstool

Het besluit 'gevoelige bestemmingen' schrijft voor dat een kinderdagverblijf tenminste 50 meter van provinciale en 300 meter van rijkswegen verwijderd moet zijn. Vanaf het plangebied gezien, is de N743 de dichtstbijzijnde provinciale weg. Deze is gelegen op 1,9 kilometer van het plangebied. De dichtstbijzijnde Rijksweg, is de A1. Deze is gelegen op 2,7 kilometer van het plangebied. Hiermee liggen deze wegen op een ruime afstand van het kinderdagverblijf en vormen daarmee geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0015.png"

Figuur 4.4 Afstand van Provinciale- en Rijkswegen t.o.v. kinderdagverblijf

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.8 Geur

4.8.1 Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand voor veehouderijen ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.

  binnen bebouwde kom   buiten bebouwde kom  
concentratiegebieden   3,0 (in ou/m3)   14,0 (in ou/m3  
niet concentratiegebieden   2,0 (in ou/m3)   8,0 (in ou/m3)  

Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij

Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.

Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.

4.8.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn zowel intensieve als grondgebonden veehouderijen aanwezig. De relevant zijnde veehouderijen zijn de kalverhouderij aan de Zwartkotteweg 2a en een melkrundveebedrijf aan de Weteringsdwarsweg 3 te Hertme. Ten behoeve van de realisatie van de tijdelijke unit is enkele jaren geleden het aspect geur reeds beoordeeld. Onderstaand worden de bevindingen toegelicht.

Kalverhouderij Zwartkotteweg 2a Hertme

Voor kalverhouderijen geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. De afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de locatie van de tijdelijke unit bedroeg meer dan 600 meter. Hiermee werd voldaan aan de richtafstand. Echter, voor kalverhouderijen gelden op basis van de Wet geurhinder veehouderij geen vaste afstanden, maar moet worden voldaan aan de wettelijke geurnormen (buitengebied; 14 ouE/m3 ).

In 2017 is voor dit agrarische bedrijf een V-stacks berekening uitgevoerd om de geurbelasting te onderzoeken op een toe te staan kinderdagverblijf in het gebouw bij de tennisbanen bij de Zwartkotteweg 1. De afstand van het bouwvlak van het agrarische bedrijf tot aan dat gebouw bedroeg 122 meter. De berekende voorgrondbelasting bedroeg 12,6 ouE/m3. De range van een acceptabele voorgrondbelasting – in een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom – bevindt zich, gelet op artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), tussen 3 en 14 ouE/m3 als 98-percentiel. De berekende geurbelasting van 12,6 ouE/m3 werd door de Wet geurhinder en veehouderij derhalve acceptabel geacht.

Gelet op het feit dat het nieuw te bouwen gebouw aan de Wetering 3 op een grotere afstand is gelegen dan 122 meter (circa 600 meter) zal de geurnorm van 14 ouE/m3 niet worden overschreden. Daarnaast wordt het agrarisch bedrijf niet onevenredig in de uitbreidingsmogelijkheden beperkt als gevolg van onderhavig plan.

Melkrundveebedrijf Weteringsdwarsweg 3 Hertme

Voor melkrundveebedrijven geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. Voor de overige aspecten gelden lagere richtafstanden. De afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de locatie van de tijdelijke unit bedroeg meer dan 220 meter. Hiermee werd ruimschoots voldaan aan de richtafstanden en wordt tevens voldaan aan de vaste afstandseis van 50 meter zoals genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij.

Het nieuw te bouwen gebouw wordt op vergelijkbare afstand van het melkrundveebedrijf gerealiseerd (circa 250 meter), derhalve wordt aan de richtafstand voldaan. Het melkveebedrijf vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling en omgekeerd levert de ontwikkeling geen beperking op voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

4.9.1 Onderzoek

Onderstaande figuur 4.4 toont een uitsnede van het in de omgeving van het plangebied vigerende bestemmingsplan. Uit de figuur volgt dat de locatie kan worden aangemerkt als 'rustige woonwijk en buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0016.jpg" Figuur 4.4: Kaartuitsnede bestemmingsplan met in de omgeving aanwezige bedrijven

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren uitbreiding van het kinderdagverblijf betreft geen milieubelastende activiteit. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van de woning als milieubelastende activiteit. Er dient wel te worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd.

Nabijgelegen milieubelastende activiteiten

Om te kunnen beoordelen of in het plangebied ter plaatse van de woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn nabijgelegen milieubelastende activiteiten beoordeeld. In de omgeving van het plangebied zijn enkel twee agrarische bedrijven gevestigd (zie 4.8). De afstand tot deze bedrijven is dermate groot dat kan worden gesteld dat ter plekke van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en dat de agrarische bedrijven niet wordt gehinderd in de bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden. Om het argument kracht bij te geven, kan ook worden verwezen naar paragraaf 4.8 Geur. In deze paragraaf wordt gesteld dat wordt voldaan aan de geurnormen en de vaste afstanden. Hiermee kan een aanvaardbaar leefklimaat worden vastgesteld.

4.9.2 Conclusie

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.10.2 Onderzoek

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van een kwetsbare object, te weten een kinderdagverblijf. Derhalve is beoordeeld in hoeverre er in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en transportroutes aanwezig zijn. Figuur 4.3 toont een uitsnede van de Risicokaart, hierin zijn het plangebied en de dichtstbijzijnde risicobronnen weergeven.

Op circa 1.500 meter ten zuiden van het plangebied is een buisleiding gesitueerd. Op circa 2.700 meter ten zuidwesten van het plangebied zijn een buisleiding en een transportas gesitueerd. De op de kaart weergegeven risicobronnen bevinden zich op een dermate grote afstand van het plangebied dat zij geen risico vormen voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0017.png" Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart omgeving plangebied

4.10.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande valt te concluderen dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor het aspect parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen van de gemeente Borne.

4.11.2 Onderzoek

Verkeer

In de toekomstige situatie wordt een uitbreiding van het kinderdagverblijf gerealiseerd, daarmee kunnen er meer kinderen worden gehuisvest. Daarmee zullen ook het aantal verkeersbewegingen naar het plangebied toenemen. Om de verkeersgeneratie te berekenen wordt gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (381, december 2018)'. De gemeente Borne wordt geclassificeerd als matig stedelijk, het plangebied is gelegen in het buitengebied. De gemiddelde verkeersgeneratie van een kinderdagverblijf bedraagt 37,4 per 100 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo). De beoogde uitbreiding van het kinderdagverblijf heeft een bvo van 550 m2. In onderstaande tabel is het met de beoogde ontwikkeling gegenereerde verkeer weergeven. De verwachte generatie bedraagt 206 voertuigbewegingen per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0018.jpg"

De verkeersbewegingen ten behoeve van het kinderdagverblijf zijn afhankelijk van de haal- en brengtijden van de kinderen. In de ochtend worden de kinderen tussen 7:30 en 9:00 uur gebracht en aan het einde van de middag tussen 16:30 en 18:00 uur weer opgehaald. Buiten deze tijden om heeft het kinderdagverblijf weinig verkeeraantrekkende werking. Voor de bevoorrading van het kinderdagverblijf zullen een gering aantal extra verkeersbewegingen ontstaan. Gelet op de inrichting van de Wetering als ontsluitingsweg, en omliggende wegen gaat dit verkeer op deze wegen direct op in het heersende verkeersbeeld. Het is onwaarschijnlijk dat de beoogde ontwikkeling daarmee leidt tot een afwenteling van negatieve verkeerseffecten op de omgeving.

Parkeren

Het parkeerbeleid van de gemeente is vastgelegd in de nota “Parkeernormen Gemeente Borne”. Door het vaststellen van uniforme en specifieke parkeernormen voor de gemeente Borne wordt een belangrijk deel van het parkeerbeleid geformuleerd. De nota heeft betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte op eigen terrein. De nota heeft ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeer- en stallingsplaatsen in verband met aanvragen voor alle activiteiten, initiatieven, en/of ontwikkelingen in de openbare ruimte.

Het doel van de Nota Parkeernormen is het bieden van duidelijkheid en transparantie ten aanzien van de werkwijze bij het opstellen van de parkeereis en de toetsing daarvan. Het toepassen van de juiste parkeernormen draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat, waarin het risico op parkeeroverlast wordt verkleind.

In voorliggend geval wordt de kinderopvang uitgebreid waardoor meer opvang mogelijkheden worden gecreëerd. In het kader van de beoogde uitbreiding is gekeken naar de parkeerbehoefte van de toekomstige situatie. De gemeente heeft de parkeernormen vastgelegd in de parkeernota. De kinderopvang is gelegen in het buitengebied en daarmee aan te merken als niet stedelijk. Voor kinderdagverblijven geldt een norm van 1,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Voor het bepalen van het huidige bvo is gekeken naar het oppervlak dat wordt gebruikt voor de opvang exclusief de bedrijfswoning en opslagruimte. De aantallen zijn in de onderstaande figuur 4.6 weergegeven, het bvo is in dit geval 860 m2. De beoogde nieuwbouw is circa 550 m2 groot, dit is aanhouden voor het bepalen van het bvo. Het totaal bvo en daarmee het benodigde aantal parkeerplaatsen is 1.410 m2/100 =14,1 x 1,5 = 21,15 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz017-vg01_0019.png"

Figuur 4.6: Bvo bestaande situatie

Naast de parkeerplaatsen die bepaald worden aan de hand van het bvo is er bij de kinderopvang ook sprake van piekmomenten van halen en brengen. In haar beleid heeft de gemeente een rekenmethode opgenomen. Voor een kinderdagverblijf geldt: aantal leerlingen x % leerlingen met auto x 0,251 x 0,752. Hierin is '1' de reductiefactor parkeerduur, voor een kinderdagverblijf is dit gemiddeld 15 minuten in periode van 60 minuten = 0,25, '2' is de reductiefactor aantal kinderen per auto, voor een kinderdagverblijf is dit 0,75. Het percentage kinderen dat wordt gebracht en gehaald kan door middel van een locatie-specifiek parkeeronderzoek worden vastgesteld, indien dit niet wordt gedaan dan stelt het gemeentelijk beleid dat bij een kinderopvang 80 % met de auto wordt gebracht.

In de nieuwe situatie is er in totaal (gehele kinderdagverblijf) ruimte voor 164 kinderen 80 % daarvan is 131,2 ofwel 131 kinderen. Wanneer op basis hiervan de berekening wordt gemaakt zijn er 24,6 parkeerplaatsen nodig.

Op de locatie is een bedrijfswoning aanwezig welke kan worden aangemerkt als vrijstaand de parkeernorm hiervoor bedraagt 2.

In totaal zijn er 48 (21,15 + 24,6 + 2 = 47,75) parkeerplaatsen nodig in de nieuwe situatie. Er zijn 30 bestaande parkeerplaatsen beschikbaar (zie Bijlage 1 Erfinrichtingsplan) en bij de uitbreiding worden nog 15 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast worden 6 parkeerplaatsen aangelegd aansluitend bij het bestaande terrein. Het totaal aantal parkeerplaatsen bedraagt in de nieuwe situatie 50. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.

4.11.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is op de aspecten verkeer en parkeren.

4.12 Kabels en leidingen

4.12.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.12.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.12.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit plan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.13 MER-toets

4.13.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.13.2 Onderzoek
4.13.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Op basis van 4.13.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r. is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 9 Aanmeldnotitie vormvrije mer beoordeling Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan geconcludeerd worden dat gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectenrapportage moet worden doorlopen.

4.13.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

  • Agrarisch met waarden

De reeds geldende bestemming 'Agrarisch met waarden' met bijbehorende aanduidingen blijft gehandhaafd. Op de verbeelding worden daarmee de aanduidingen ten behoeve van behoud van beplantingselementen, de bijzondere waterhuishoudkundige situatie en hoogteverschillen geborgd.

  • Groen

De enkelbestemming 'Groen' wordt opgenomen voor de aan te leggen landschapselementen welke onderdeel uitmaken van de KGO-investering. In deze bestemmingsplanregels zit een voorwaardelijke verplichting. Met de aanwijzing van deze bestemming wordt het behoud van de aangeplante elementen geborgd. In het kader van de landschappelijke inpassing wordt ter plaatse van de aan te planten houtsingels de aanduiding 'landschapselement' opgenomen.

  • Maatschappelijk

Ter plaatse van deze bestemming zijn maatschappelijke functies toegestaan. Ter plekke van de aanduiding 'kinderdagverblijf' is een kinderdagverblijf toegestaan. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor daarbij behorende voorzieningen en één bedrijfswoning. Ten behoeve van de uitbreiding van het kinderdagverblijf wordt het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'kinderdagverblijf' uitgebreid met circa 2.500 m2. Binnen deze bestemming wordt een bouwvlak opgenomen waarbinnen maximaal maximaal 550 m2 nieuwe bebouwing is toegestaan.

Voor de uitbreiding is gebruik gemaakt van de gemeentelijke KGO regeling. Om de randvoorwaarden te borgen is een artikel 4.5.2 Voorwaardelijke verplichting een verplichting opgenomen voor de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke maatregelen. In de algemene regels is nog een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee, onder voorwaarden, een andere gelijkwaardige invulling kan worden gegeven aan de verplichting.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een gebouw ten behoeve van het kinderopvangverblijf. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

Het bevoegd gezag heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 5, waardoor vooroverleg niet nodig is. Echter is de lijst momenteel in bewerking. Hierdoor is de lijst niet beschikbaar, daarom is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft aangegeven dat het bestemmingsplan past binnen haar ruimtelijk beleid.

Waterschap Vechtstromen

Op 22 april 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Daarnaast is het waterschap per mail benaderd over het integreren van waterschapsbelangen middels een uitgangspuntennotitie en het organiseren van een vooroverleg. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn dan ook geen wijzigingen doorgevoerd.