Plan: | woningbouw Thorbeckelaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0141.00103-BP31 |
Aan de Thorbeckelaan, nabij de rotonde met de Aalderinksingel in Almelo staat een leegstaande basisschool, daarnaast waren ter plaatse portiekflats (2 x 24 woningen) aanwezig die inmiddels zijn gesloopt. Meer achter in het gebied (achter de voormalige portiekflats) is een locatie van het ROC van Twente aanwezig.
De twee westelijke portiekflats aan de Thorbeckelaan zijn gesloopt en de bestaande locatie van het ROC in het plangebied gaat verhuizen.
Het voornemen is om woningbouw, bestaande uit diverse types woningen, te realiseren in dit gebied. Daarnaast is er groen, verkeersruimte en water voorzien in het plangebied.
Deze ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplannen, waardoor een herziening van het planologisch-juridisch kader noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan "woningbouw Thorbeckelaan" draagt het karakter van een ontwikkelplan. Dit houdt in dat het plan mogelijkheden biedt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Ligging
Het plangebied ligt nabij de Thorbeckelaan in Almelo. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ambt-Almelo, sectie A, nummers 4660, 5204, 5203, 5202, 7447 en 7497.
Het gaat om de locatie die globaal begrensd door de Thorbeckelaan aan de noordzijde en de westzijde door de Aalderinksweg. De zuidelijke grens wordt gevormd door de woningbouw langs de Wierdensestraat en aan de oostzijde door een parkeerplaats.
In de figuren 1.1 en 1.2 is op luchtfoto's de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (bron: PDOKviewer)
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Topotijdreis)
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie gegeven, waarbij ook wordt ingegaan op de verschillende structuren rondom het plangebied. Ook wordt ingegaan op het vigerende bestemmingsplannen. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het project gegeven, waarbij wordt ingegaan op beoogde situatie ter plaatse van het plangebied: de transformatie en de beoogde functies komen aan bod. In hoofdstuk 4 komt het relevante beleid van de verschillende overheden aan bod, waarbij ook is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt het bestemmingsplan juridisch toegelicht. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 8 wordt vervolgens ingegaan op de maatschappelijke en procedurele uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied bevindt zich ten westen van de binnenstad van Almelo nabij het station. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door overwegend woonbebouwing, groen, water en verkeersruimte. Tevens is ten westen van het plangebied een tankstation aanwezig.
Het plangebied aan de Thorbeckelaan bestaat uit een basisschool aan de noordwestzijde van het plangebied, de voormalige portiekwoningen aan de Thorbeckelaan en het ROC met bijbehorende parkeerplaatsen. Het ROC bevindt zich verscholen achter de voormalige portiekwoningen en de basisschool aan de noordzijde en gezinswoningen aan de west- en zuidzijde. Vanuit westelijke richting gezien kent de toegang van de Thorbeckelaan een groen karakter door de aanwezige bomen. Ter hoogte van de voormalige portiekflats bevindt zich ten noorden van de laan water en openbaar groen.
De portiekflats vormden een 'gesloten front' met daarachter de gebouwen en de parkeerplaats van het ROC. De hoogte van de portiekflats bedroeg maximaal 12 meter. Binnen het plangebied waren in totaal 48 wooneenheden aanwezig. De hoogte van het ROC gebouwen varieert en bedraagt maximaal 8 meter.
Op de hoek van de Thorbeckelaan en de Aalderinkssingel bevinden zich een aantal prominente bomen. Achter deze bomen bevindt zich bebouwing die in het verleden als school voor speciaal basisonderwijs in gebruik was. De hoogte van de bebouwing varieert en bedraagt maximaal 8 meter.
De figuren 2.1, 2.2 en 2.3 geven een impressie van de huidige situatie.
Figuur 2.1: Het ROC met bijbehorende parkeerplaats (bron: Google Streetview)
Figuur 2.2: Entree Thorbeckelaan richting plangebied vanuit westelijke richting (bron: Google
Streetview)
Figuur 2.3: Thorbeckelaan vanuit oostelijke richting (bron: SVP architectuur en stedenbouw)
De planlocatie ligt tussen de Thorbeckelaan, Wierdensestraat en de Aalderinksingel. De Wierdensestraat en Aalderinksingel zijn belangrijke doorgaande ontsluitingswegen in Almelo. De Thorbeckelaan is een ontsluitingsweg voor de aanliggende buurten/wijken. In de huidige situatie bevindt zich aan de Thorbeckelaan een parkeerterrein met 124 plaatsen. Het terrein wordt aan de oostzijde ontsloten via een inrit op de Thorbeckelaan. Zoals in hoofdstuk 3 is weergegeven zal in de nieuwe situatie een extra aansluiting op de Thorebeckelaan worden gerealiseerd.
Het plangebied is voor fietsers eveneens ontsloten via de Thorbeckelaan. Deze straat is aan beide zijden voorzien van fietssuggestiestroken. Aan de Thorbeckelaan direct ten oosten van de rotonde met de Aalderinkssingel en Apollolaan bevinden zich twee bushaltes. Verder is deze planlocatie op maximaal 600 meter van het hoofdtreinstation van Almelo gelegen.
De planlocatie ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Kerkelanden e.o." en bestemmingsplan "Bornerbroeksestraat, Parallelweg en Thorbeckelaan".
Daarnaast gelden de bestemmingsplannen "Parapluherziening parkeren", "Parapluherziening wonen" en "'Parapluherziening algemene afwijkingen". Deze parapluherzieningen bevatten gedeeltelijke herzieningen van de regels van bestaande bestemmingsplannen, zie verderop in deze paragraaf.
Binnen de planlocatie komen de volgende bestemmingen voor:
Figuur 2.4: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Kerkelanden e.o." (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Paraplubestemmingsplannen
Parapluherziening parkeren
Voor de gehele gemeente Almelo is een paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' op 5 juni 2018 vastgesteld. In dit parapluplan is een parkeerregeling voor de gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Hierin is bepaald dat voor het parkeren voorzien moet worden in voldoende parkeerplaatsen conform de parkeereis uit het Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' of uitwerkingen en/of rechtsopvolgers daarvan. De parkeerregeling is ook van toepassing op dit bestemmingsplan.
Parapluherziening wonen
Voor de gehele gemeente Almelo is op 23 maart 2020 het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen' vastgesteld. In dit parapluplan is voor de functie wonen het verbod op woningsplitsen en kamerverhuur voor de gehele gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Diverse bepalingen in de regels van deze parapluherziening werken door in dit bestemmingsplan.
Parapluherziening algemene afwijkingen
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden verschillende wetten geheel of gedeeltelijk ingetrokken en vervangen door regels in het nieuwe stelsel. Onder de Omgevingswet blijft de bevoegdheid uit artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bijlage II, artikel 4, van het Besluit omgevingsrecht niet bestaan. Daarmee zullen ook de verwijzingen in de 'Beleidsregel voor toepassing van planologische gebruiksactiviteiten op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2015)' niet meer van toepassing zijn. Vooruitlopende op de Omgevingswet worden de vaak toegepaste artikelen uit de beleidsregel, in aangepaste vorm, omgezet in dit paraplubestemmingsplan. Op deze manier blijft bij inwerkingtreding van de Omgevingswet de regeling van kracht omdat deze van rechtswege onderdeel wordt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
De planvorming past niet binnen de huidige bestemmingen. Om de totale ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het onderhavig bestemmingsplan voorziet dan ook in een partiële herziening van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 1 is reeds kort omschreven welke ontwikkelingen met dit plan zijn beoogd. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de ontwikkelingen die er plaats gaan vinden.
Binnen de planlocatie zal alle bestaande bebouwing gesaneerd worden: de voormalige school voor speciaal basisonderwijs, de gebouwen van het ROC en de reeds gesloopte twee portiekflatgebouwen aan de Thorbeckelaan met in totaal 48 appartementen.
Op deze locatie worden in plaats daarvoor in totaal 84 woningen (met toebehoren) gerealiseerd:
In het plangebied is aanwezigheid van bomen achter de bestaande portiekflats mede bepalend geweest voor het stedenbouwkundig plan. Bij de planvorming is rekening gehouden met de bomen en groen door de inrichting daarop aan te passen. De weg tussen de stadswoningen en de twee-onder-kapwoningen is daarom niet doorgetrokken, maar als een groengebied opgenomen in het plan.
In figuur 3.1 is een inrichtingsschets opgenomen. De woningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen verkeerslus door het plangebied. De 14 stadswoningen aan de Thorbeckelaan (ter plaatse van de voormalige portiekwoningen) bestaan uit drie lagen met een plat dak. Deze sluiten aan bij de naastgelegen portiekwoningen waarmee de bestaande kenmerkende stedenbouwkundige structuur behouden blijft.
Ten zuiden van deze stadswoningen worden 24 twee-onder-één-kapwoningen en twee vrijstaande woningen gerealiseerd. Aan de oostzijde is de verkaveling zodanig dat het groengebied tussen stadswoningen en halfvrijstaande woningen met de grote bomen behouden blijft.
De nieuwe ontsluitingsweg krijgt een wat meanderende vorm waardoor er speelsheid ontstaat in de wijk. In de zuidwest en de zuidoosthoek zijn solitaire bomen voorzien voor het doorbreken van het strakke patroon en als oriëntatiepunt voor het verkeer.
De meeste stadswoningen zijn via de achterzijde met de auto te bereiken. Voor de meest oostelijke woningen geldt dat ze wel bereikbaar zijn via de achterzijde en de auto geparkeerd kan worden in de parkeerkoffers. Dit geldt eveneens voor de drie de woningen die ten zuiden van deze stadswoningen liggen.
De woningen die aan de zuidwest- en zuidzijde van de nieuwe ontsluitingsweg liggen, grenzen met de achterzijde aan de achterkant van de omliggende woningen buiten het plangebied. De drie woningen aan de oostzijde grenzen met de achterzijde aan (een deel van) de parkeerplaats die behouden blijft.
Het appartementengebouw wordt op een prominente plek bij de rotonde gerealiseerd (noordwestzijde plangebied), nabij de entree van de Thorbeckelaan. Het gebouw bestaat op de noordwesthoek uit 5 lagen en verder naar het oosten en zuiden, bouwt het aantal lagen af naar 3 bouwlagen.
Onder het gebouw wordt, halfverdiept, ruimte gecreëerd voor parkeren.
De twee-onder-één-kapwoningen, stadswoningen en vrijstaande woningen hebben parkeerruimte op hun eigen perceel. Daarnaast komen er drie parkeerkoffers in het plangebied.
Alle woningen bevinden zich in de koopsector, in de prijsklasse van € 300.000 en hoger.
Figuur 3.1: Stedenbouwkundige schets toekomstige inrichting en verkaveling (bron: Ard Bijsterbosch
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Nationale Omgevingsvisie. Daarmee wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het voorliggend plangebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Binnen en rondom het plangebied is sprake van diverse transformaties en herstructureringen. Nu in het plangebied de ROC vestiging verplaatst wordt, de basisschool komt te vervallen en 48 sociale huurwoningen worden gesaneerd en in plaats daarvan in de toekomstige situatie 84 wooneenheden worden gerealiseerd, is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder volgt daarom in de volgende alinea's.
De planlocatie is geheel gelegen in bestaand stedelijk gebied, waardoor alternatieven niet afgewogen hoeven te worden. Wel moet de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de ontwikkeling worden aangetoond.
In de woonvisie 2020-2030 van Almelo valt te lezen dat de woningvoorraad in de gemeente Almelo tot 2035 nog met ruim 1.600 woningen kan groeien en dat die groei vooral zal bestaan uit koopwoningen. In kwantitatief opzicht is daarom ruimte voor het toevoegen van extra woningen. Onderhavig plan geeft hier invulling aan.
In de woonvisie 2020-2030 van Almelo staat het volgende aangegeven over het invullen van kwalitatieve behoefte:
"De Almelose wijken en buurten zijn heel verschillend voor wat betreft de verhouding tussen koop en huur, woningtypes, prijsklassen, kwaliteit en duurzaamheid. Almelo kent in verhouding tot andere gemeenten een grote voorraad sociale huurwoningen. Er is sprake van korte wachttijden in Almelo en op termijn zien we de doelgroep afnemen. Daarom willen we de omvang van het sociale huursegment in Almelo terugbrengen. We werken aan een meer evenwichtige opbouw van de wijken en het creëren van meer verscheidenheid in de woningtypes. Ook willen we sociale huurwoningen en woonvoorzieningen voor kwetsbare groepen beter over de gemeente verdelen.
Een gedifferentieerde woningvoorraad in elke wijk brengt mensen met verschillende achtergronden bij elkaar en helpt bij het vergroten van de leefbaarheid, sociale cohesie en samenredzaamheid. Bovenal maakt een divers opgebouwde woningvoorraad het voor onze inwoners mogelijk om hun woonwensen waar te maken."
Tot voor kort waren in het plangebied 48 sociale huurwoningen aanwezig van de woningcoorperatie Beter Wonen. Deze woningen zijn geamoveerd, waardoor de mogelijkheid ontstaat om het plangebied te herontwikkelen ten behoeve van nieuwbouw van woningen. Het bouwprogramma voorziet in een divsersiteit aan woningtypen:
Op deze locatie worden in totaal 84 woningen gerealiseerd:
Met dit bouwprogamma wordt bijgedragen aan het vergroten van de diversiteit van woningvoorraad, door het toevoegen van voornamelijk vrije sector woningen. Het plan geeft kortom invulling aan een actuele en concrete woonbehoefte binnen Almelo, zorgt voor meer diversiteit in de woningvoorraad, en voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Dit bestemmingsplan voorziet niet in een extra ruimtebeslag in de groene omgeving. De gronden binnen het plangebied kennen op basis van de geldende bestemmingsplannen reeds stedelijke functies. Er is dan ook sprake van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik doordat bestaand stedelijk gebied wordt herontwikkeld.
Artikel 2.1.4 Toekomstbestendigheid
In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:
Doorwerking voor voorliggen plan:
De ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan zijn juist vormgegeven op basis van toekomstbestendigheid. De bestaande locatie van het ROC aan de Thorbeckelaan is op de lange termijn (onder meer op basis van leerlingprognoses) niet langer noodzakelijk. Bovendien is aan de Thorbeckelaan een schoolgebouw en woonbebouwing aanwezig waarvan de bouwkundige staat niet langer invulling geeft aan de vereisten van de moderne tijd en eisen. De verplaatsing en nieuwe ontwikkeling van een schoolgebouw voor het ROC nabij station Almelo zorgt ervoor dat gecentraliseerd gewerkt kan worden.
Daarmee komt ruimte vrij aan de Thorbeckelaan voor een herontwikkeling ten behoeve van woningbouw.
De ontwikkelingen geven daarmee invulling aan concrete behoeften en is niet een gevaar maar juist een kans voor de toekomst. Door de beoogde nieuwbouw wordt voor wat betreft duurzaamheid een verbetering gerealiseerd en wordt op een verantwoorde manier omgegaan met de beschikbare ruimte.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het voorligende bestemmingsplan voorziet in de sloop en herontwikkeling ten westen van het centrum van Almelo, nabij de stationsomgeving. De nieuwe bebouwing en openbare ruimte zullen voorzien worden van een passende en kwalitatief hoogstaande vormgeving, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit nabij het stationsgebied van Almelo.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Lid 2
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
Lid 3
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag – in afwijking van lid 2 – in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
Lid 4;
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Lid 5
Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
Lid 6
In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het voorliggende plan maakt meer variatie aan woningbouw binnen het plangebied mogelijk. In totaal worden binnen het plangebied 84 woningen gerealiseerd, varierend van appartementen, stadswoningen, twee-onder-één kappers en half-vrijstaande villa's. Uit de Woonvisie Almelo 2020-2030 volgt dat er een (grote) behoefte aan nieuwe woningen is, waarbij bovendien een variatie aan verschillende woontypen wenselijk is. Het realiseren van het woningbouwprogramma zoals in dit plan beschreven draagt bij aan deze woonopgave en diversiteit. Geconcludeerd kan worden dat het plan daarmee passend is binnen de provinciale uitgangspunten voor woningbouw.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 4.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 4.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd
(bron: provincie Overijssel)
Het gebied is gemarkeerd als een 'woon- en werklocatie binnen de stedelijke netwerken'. Het transformeren van het plangebied aan de Thorbeckelaan naar woningbouw past binnen het ontwikkelingsperspectief. Het aanleggen van voldoende parkeerruimte geeft eveneens invulling aan de gestelde doelstellingen voor goede woon- en werklocaties.
De ontwikkelingen binnen het plangebied doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving. Daarmee past het initiatief binnen de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke ondergrond van het plangebied bestaat uit dekzandvlaktes en -ruggen. Doordat het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, zijn de kenmerken van het natuurlijke landschap niet meer danwel beperkt zichtbaar.
Geconcludeerd wordt dan ook dat het onderhavige plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'agrarisch cultuurlandschap' geen bijzondere eigenschappen.
Stedelijke laag
In figuur 4.3 is een fragment van de kaart van de stedelijke laag behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven. Het plangebied valt binnen het kenmerk 'Woonwijken 1955 - nu'.
Figuur 4.3: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals ‘goudkustjes’ aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen, (zand)-wegen of beplantingsstructuren) opgenomen in de wijken.
Als de ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse wijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en schaal van grotere geheel (patroon van onder andere wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Het plan aan de Thorbeckelaan betreft de herstructurering van een gebied met verouderde schoolgebouwen en portiekwoningen. Met de ontwikkeling van de nieuw te realiseren woningen wordt er aangesloten bij de maat, schaal en het ritme van de omliggende bebouwing. Het plan geeft invulling aan de toegekende kenmerken vanuit de stedelijke laag.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
In 2014 is de Regionale Woonvisie Twente 2015 - 2025 vastgesteld. Hierin is een aantal speerpunten voor het woonbeleid opgesteld:
Bij de realisatie van nieuwe woningen ligt de focus op inbreiden en herbestemmen. Vernieuwing en inbreiding gaan boven uitbreiding. Nieuwbouw zal conform de Ladder voor duurzame verstedelijking zo veel mogelijk plaatsvinden op inbreidings- en transformatielocaties binnen bestaand stedelijk gebied, bijvoorbeeld door herbestemming en herontwikkeling van leegstaand vastgoed. De Woonvisie stelt dat er de komende decennia nog veel transformatieopgaven ontstaan doordat er de komende decennia nog veel (maatschappelijk)vastgoed vrij komt. Transformatie draagt bij aan het versterken van de kwaliteit en leefbaarheid van gebieden.
Toets
Dit bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk doordat er herontwikkeling gaat plaatsvinden binnen het plangebied aan de Thorbeckelaan. Hiermee wordt aangesloten op de Regionale Woonvisie.
In de regionale 'Woonagenda Twente 2021-2025' worden de prioriteiten op de Twentse woningmarkt en hoe daar aan gewerkt wordt beschreven. De woonagenda is het kompas van gemeenten en provincie op de woningmarkt. In de regionale woonagenda worden de volgende ambities genoemd:
Toets
Voor de provincie Overijssel bestaat de ambitie om 60.000 woningen toe te voegen tot 2030. De regio Twente moet circa 1/3e deel van de ambitie gaan vervullen. Concreet moeten er in de regio Twente tot 2030 circa 20.000 tot 22.000 woningen toegevoegd worden. In de regionale woonagenda wordt aangegeven dat de harde plancapaciteit bestaat uit slechts circa 8330 woningen. Er zijn dan ook nog eens minimaal 11.700 extra woningen nodig. Een deel hiervan kan opgevangen worden door het invullen van de zachte plancapaciteit. Echter moet er aanvullend daarop ruimte gevonden worden voor nog eens 6.000 woningen. Het realiseren het voorliggend plan levert een bijdrage aan de grote behoefte aan nieuwe woningen binnen de regio.
Een belangrijk punt in de woonagenda is het 'verbeteren van de kansen op een (sociale huur)woning en doorstroming'. Er worden diverse woontypen die geschikt zijn voor verschillende doelgroepen. De appartementen zijn bijvoorbeeld geschikt voor starters, alleenstaanden, maar ook voor ouderen. De grondgebonden woningen kunnen eveneens een brede doelgroep aanspreken, maar ook zorgen voor de benodigde doorstroming binnen Almelo.
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de regionale Woonagenda Twente.
De Omgevingsvisie "Mijn Almelo, Onze Omgeving" vervangt het Structuurplan. Deze visie is door de raad vastgesteld op 29 september 2020.
De Omgevingsvisie is een actueel, strategische en eigentijds plan voor de leefomgeving van Almelo, voor de lange termijn. De Omgevingsvisie is een visie op de fysieke leefomgeving en gaat over verschillende thema's zoals wonen, zorg, veiligheid, volkgezondheid, mobiliteit, cultuur, economie, duurzaamheid en leefbaarheid.
De visie geeft een kader waaraan initiatieven getoetst kunnen worden. Almelo is in de visie in vier gebieden ingedeeld:
In de visie is aangegeven dat het woning(bouw)beleid bij uitstek een geschikt middel is om de samenleving te verbinden. Het doel is wijken te creëren met gemengde woonmilieus, waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. De bestaande woningvoorraad heeft relatief veel sociale woningbouw en koopwoningen in het hoge(re) segment. Door bij herstructurering in te zetten op woningen voor het middensegment, wordt er meer balans in gebracht. De gemeente Almelo heeft een bescheiden bevolkingsgroei. De bestaande woningvoorraad moet daarom zo slim mogelijk worden benut en aansluiten op de ontwikkeling van de bevolking.
Dat betekent onder andere: de benodigde verscheidenheid aanbrengen door het herstructureren van pand en de (minimale hoeveelheid) nieuwbouw ontwikkelen in bestaande wijken (inbreiding, geen uitbreiding).
Bij het toevoegen van woningen wordt gekeken voor wie wordt gebouwd en wat de woonvraag is. Ingezet wordt op natuur-inclusief bouwen. De belangrijkste afwegingen zijn wendbaarheid en kwaliteit van woningen om leegstand te voorkomen. Woningen moeten aanpasbaar zijn en geschikt voor verschillende type bewoners.
Toets
Het plangebied ligt in het gebied "Wijken en dorpen" (zie figuur 4.5, rood omcirkeld).
Figuur 4.5: Omgevingsvisie 'Mijn Almelo, Onze omgeving" (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het gaat hier om een herstructureringsopgave waarbij een leegstand schoolgebouw verdwijnt en een schoollocatie wordt verplaatst. Tevens zijn er twee portiekflats gesloopt. Het betreft een inbreidingslocatie in de directe nabijheid van het centrum van Almelo.
Deze herstructureringsopgave biedt de kans om woningbouw te realiseren waarbij de woningvoorraad wordt vernieuwd en verbeterd.
Op deze locatie komen verschillende type woningen: appartementen, stadswoningen, half-vrijstaande villa's en twee-onder-kapwoningen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar een breder woningaanbod.
Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling past binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.
Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven met een regionale functie voor Noordwest-Twente. In deze Woonvisie is beschreven hoe de gemeente dat wil realiseren en heeft daarvoor drie grote ambities geformuleerd en daarbinnen zijn 12 deelambities vastgesteld. Deze zijn:
Flexibel;
Evenwichtig en gevarieerd;
Toekomstbestendig en duurzaam is.
De woningvoorraad kan tot 2035 nog met ruim 1.600 woningen groeien en die groei zal vooral bestaan uit koopwoningen. In dit segment er meer vraag naar eengezinswoningen dan naar meergezinswoningen.
In de huursector is het de opgave om meergezinswoningen toe te voegen. Per saldo neemt het sociale huursegment in omvang af. In figuur 4.6 zijn de behoeftecijfers weergegeven.
Figuur 4.6: Ontwikkeling woningbehoefte Almelo (bron: Woonvisie Almelo 2020-2030)
Toets
Dit bestemmingsplan maakt de herstructurering van een inbreidingslocatie mogelijk, waar woningbouw en schoollocaties worden herontwikkeld tot woningbouw met verschillende woningtypes. Het plangebied ligt in de wijk Kerkelanden.
Bij het meer in evenwicht brengen van de woningvoorraad, wordt ingezet op vernieuwing en verduurzaming van Aalderinkshoek/Kerkelanden. Daarbij wil de gemeente starten met de herontwikkeling van het gebied rond de Thorbeckelaan. Het plangebied maakt deel uit van dat gebied.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 5.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
De omgeving aan de Thorbeckelaan kenmerkt zich voornamelijk als een woonomgeving. De bestaande maatschappelijke voorzieningen (basisschool en ROC van Twente) binnen het plangebied worden verwijderd en vervangen door woningbouw. De dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg ten westen van het plangebied. Voor deze functie geldt op basis van de VNG-uitgave de activiteit 'benzineservicestations zonder LPG' van milieucategorie 2 en een maximale richtafstand van 30 m voor geur en geluid. De onderlinge afstand tussen dit benzineservicestation en het plangebied is minimaal 38 m, waardoor reeds voldaan wordt aan de genoemde richtafstand. De afstand tussen de gevel van het dichtstbijzijnde milieugevoelige object zal nog groter zijn, waardoor een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
Omgekeerd betreffen de nieuw te realiseren woningen geen milieubelastende objecten, waardoor geen richtafstand ten opzichte van omliggende milieugevoelige functies geldt. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Dit bestemmingsplan vormt geen beperking voor in de omgeving aanwezige en/of toegestane bedrijvigheid. Ook vormt de in de omgeving toegestane bedrijvigheid geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Historisch bodemonderzoek
Voor het plangebied is een vooronderzoek op basis van NEN 5725 uitgevoerd door Kruse Milieu BV (30 juni 2020, projectcode 20045325) voor de percelen gemeente Ambt-Almelo, sectie A nummers 4660, 5202, 5203 en 5204. Het rapport is opgenomen in Bijlage 1.
Uit het vooronderzoek is het volgende naar voren gekomen.
Binnen het besluitvormingsgebied zijn 2 eerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Bij het verkennend bodemonderzoek in 1995 zijn in de bovengrond bijmengingen aangetroffen in de vorm van kolengruis. De bovengrond was plaatselijk sterk verontreinigd met koper. De sterke verontreiniging met koper is bij de uitbreiding van het schoolgebouw in 1996 ontgraven. Bij het verkennend bodemonderzoek in 1997 zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Op het westelijke deel van de locatie zijn plaatselijk in de bovengrond mogelijk bijmengingen te verwachten in de vorm van kolengruis. Op basis van het verkennend bodemonderzoek in 1995 is de kolengruishoudende grond mogelijk (sterk) verontreinigd met koper.
Het oostelijke deel van de locatie is sinds 2007 in gebruik als parkeerterrein. Ten westen van de voormalige basisschool De Iepron aan de Thorbeckelaan 2A heeft in het verleden een gebouw gestaan (zie topografische kaart 1976 in bijlage II). Het is niet exact bekend wanneer deze is gebouwd en gesloopt. Mogelijk zijn in het voormalige gebouw asbesthoudende bouwmaterialen toegepast. Ter plaatse van dit voormalige gebouw wordt de bodem als verdacht beschouwd voor de aanwezigheid van asbest. Het overige deel van het parkeerterrein kan als onverdacht worden beschouwd.
In het kader van de voorgenomen herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk op de delen van het terrein die een gevoeligere bestemming zullen krijgen en waar gebouwd zal worden. In het kader van grondwerkzaamheden kan eveneens bodemonderzoek gewenst zijn.
Het terrein waarop de schoolgebouwen nu (nog) staan, zullen worden onderzocht na de sloop van deze gebouwen. Voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningbouw zal duidelijk moeten zijn, dat de ondergrond geschikt is voor woningbouw.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een afwijking op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Geluid Plus Adviseurs heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het bepalen van de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeers- en spoorweglawaai ter plaatse van de herontwikkeling aan de Thorbeckelaan (d.d. 30 mei 2022, projectnummer 19.224). Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 akoestisch onderzoek spoor- en wegverkeerslawaai. Dit akoestisch onderzoek omvat eveneens de nieuwe locatie van de ROC-vestiging. Deze is echter geen onderdeel van dit bestemmingsplan en deze bevindingen kunnen daarom verder buiten beschouwing worden gelaten.
De toekomstige woningen aan de Thorbeckelaan liggen binnen de wettelijke geluidzone van de Thorbeckelaan, Wierdensetraat en Aalderinkssingel. De geluidbelasting afkomstig van deze wegen dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.
De nieuwe stadswoningen langs de Thorbeckelaan zijn eveneens getoetst met betrekking tot spoorweglawaai.
Het onderzoek leidt tot de volgende conclusies:
Met inachtneming van bovenstaande conclusies vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met de realisatie van de woningen worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen gerealiseerd. Het besluit gevoelige bestemmingen is derhalve niet relevant.
Er worden 84 nieuwe woningen gerealiseerd die zorgen voor extra verkeersbewegingen en daarmee een effect op de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Dit is concreet uitgewerkt in 5.9.1. In totaal vallen 445 extra verkeersbewegingen/per etmaal te verwachten. Deze input is als worst-case doorberekend in de NIBM-tool, zie onderstaand.
Figuur 5.2: worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 445 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van structureel vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 5.2 is de worst-case berekening weergegeven met de extra voertuigbewegingen.
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Dit bestemmingsplan maakt kwetsbare objecten in de vorm van woningen mogelijk. Uit de riscio-inventaristatie blijkt dat het plangebied zich bevindt buiten het invoedsgebied van een risicobron. De dichtstbijzijnde risicobron is de spoorlijn Almelo - Hengelo-west. Deze ligt op een afstand van meer dan 250 meter. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet. Uit Bijlage II tabel Basisnet spoor van de Regeling Basisnet blijkt dat voor deze spoorlijn geen sprake is van een PR10-6-r-risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Gezien de afstand van meer dan 200 m tot de spoorlijn, is de hoogte van het groepsrisico geen aandachtspunt.
Op grond van Bijlage II Tabel Basisnet Spoor, opgenomen in de Regeling basisnet, worden over dit traject A,B2, C3, D3 en D4-stoffen getransporteerd. Het plangebied blijkt binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (A), toxische gassen (B2) en toxische vloeistoffen (D3 en D4) te liggen.
De gemeente Almelo heeft een eigen externe veiligheidsbeleid waarin de spooromgeving is verdeeld in drie zones. Het plangebied ligt in zone 3 (groene zone). In het beleid is opgenomen dat invulling gegeven dient te worden aan een beperkte verantwoording.
Voor deze planontwikkeling is deze verantwoordingsplicht uitgevoerd, door Kragten (d.d. 31 mei 2023, projectnr. ALO001). Het betreft een kwalitatieve verantwoording. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. Het advies van de regionale brandweer/Veiligheidsregio gaat vooral over het groepsrisico en mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omvang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten. De brandweer Twente heeft een externe veiligheidsadvies opgesteld. Het advies is in het verantwoordingsrapport verwerkt.
Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor, dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met de scenario's: toxisch scenario, en BLEVE-scenario.
In Bijlage 3 is de verantwoording voor de onderhavige plannen nader uitgewerkt. Hiermee wordt voldaan aan de verantwoordingsplicht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid Vechtstromen
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld.In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners. De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen. Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien.
Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.
Programma Water en Riolering - de verbindende kracht van water (2022-2026)
Met de invoering van de Omgevingswet vervalt de verplichting van het opstellen van een (verbreed) Gemeentelijk RioleringsPlan(vGRP). In plaats daarvan kunnen gemeenten een (vrijwillig) Programma opstellen. Met dit Programma Water en Riolering sorteert de gemeente voor op komst van de Omgevingswet. In het Programma Water en Riolering - De verbindende kracht van water (2022-2026) worden de ambities en doelstellingen zoals verwoord in de Almelose Omgevingsvisie en de Klimaatadaptatiestrategie (AKAS) uitgewerkt tot maatregelen.
Met het programma wordt voorgesorteerd op een meer integrale aanpak en maakt de gemeente gerichter keuzes om nog doelmatiger en efficiënter te kunnen werken. Hiermee houdt de gemeente haar watersysteem ondanks extra kosten en de uitdagingen die klimaatverandering met zich meebrengt haalbaar en betaalbaar. Met het watersysteem streeft de gemeente daarom naar het integreren van de vier waterstromen:
Deze watertaken corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente. Oppervlaktewater zien we als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater zijn momenteel opgenomen in de Wet Milieubeheer en de Waterwet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is dit opgenomen in artikel 2.16 Ow (lid1a).
De maatregelen voor de komende planperiode zijn bepaald door de huidige situatie te toetsen aan de normen die volgen uit de doelstellingen. Maatregelen betreffen onderzoeks-, borgings-en fysieke maatregelen en zijn gericht op het meer datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad inrichten, onderhouden en vervangen van het watersysteem. Datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad vormen dan ook de drie pijlers van onze werkwijze.
Almelose Klimaatadaptatie Strategie AKAS
Sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie van kracht. Hierin hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar afgesproken dat ons land van af 2050 klimaatrobuust en waterbestendig is ingericht. De verschillende overheden werken hiervoor met elkaar samen in zogenaamde werkregio's. Voor de gemeente Almelo is dit Twents waternet (TWN).
Het Deltaprogramma werkt volgens een aantal stappen:
De stappen zijn vertaald in 7 ambities:
In het AKAS zijn de ambities gekoppeld aan de klimaattrends en zoveel mogelijk uitgewerkt in kwalitatieve en getalsmatige uitgangspunten voor nieuwbouw, openbare ruimte en privaat terrein. Het AKAS beperkt zich tot de klimaattrends wateroverlast (inclusief overstromen van beken en kanalen), hitte en droogte.
Wateroverlast
Uitgangspunt bij wateroverlast is dat bij extreme regenval hoofd- en gebiedsontsluitingswegen toegankelijk voor hulpdiensten blijven. Ter voorkoming van overlast bij extreme regenval zijn uitgangspunten voor te nemen maatregelen opgesteld.
Hitte en droogte
Ten aanzien van hitte en droogte heeft de gemeente de ambitie uitgesproken dat de hitte impact in 2050 niet erger is dan in 2020 en droogte niet mag leiden tot onomkeerbare schade aan openbaar groen en natuur.
Watertoetsproces
Op 2 september 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. Deze toets is als Bijlage 4 bijgevoegd bij deze ruimtelijke onderbouwing. Op basis van de watertoets is de normale procedure van toepassing. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies en ziet geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Oppervlaktewatersysteem
Uit het raadplegen van de legger van Waterschap Vechtstromen blijkt dat er binnen het plangebied geen waterlichamen aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde waterlichaam ligt aan de overzijde van de Thorbeckelaan. Er kan dan ook gesteld worden dat de ontwikkeling geen wijzigingen aanbrengt aan het (oppervlakte)watersysteem van de gemeente.
Waterkeringen
De legger geeft van Waterschap Vechtstromen geeft aan dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen waterkeringen aanwezig zijn.
Riolering
Het vuilwater van het gebouw wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. De riolering wordt, zoals in het gemeentelijke waterbeleid wordt aangegeven, conform het bouwbesluit aangelegd. Deze rioolaansluiting dient aangevraagd te worden bij de gemeente.
Hemelwaterafvoer
Het plangebied beslaat een gloabele oppervlakte van 17.842 m². In de bestaande situatie is daarvan circa 15.920 m² verhard. In de nieuwe situatie zal dat circa 13.046 m² zijn. Dat betekent een afname van verhard oppervlak in het plangebied, een vermindering van ongeveer 18%.
Voor het terrein waarop het appartementencomplex is voorzien (rood omkaderd in figuur 5.3), zal het hemelwater op eigen terrein worden opgevangen en zal het water worden geïnfiltreerd in de grond.
Voor het terrein waar de woningen zijn gepland (blauw omkaderd in figuur 5.3) is een waterhuishoudkundig plan opgesteld.
Figuur 5.3: plangebied (bron: Geofoxx)
Het waterhuishoudkundig plan is opgesteld door Geofoxx (d.d. 14 november 2023, projectnr. 20230662/RREK), zie bijlage Bijlage 5 Waterhuishoudkundig plan. Het onderzoek biedt inzicht in de grondwaterhuishouding (grondwaterstanden, fluctuaties en stromingsrichting) en bodemopbouw ter plaatse. In het rapport komt aan de orde: het vooronderzoek, geohydrologisch onderzoek, veldwerkzaamheden inclusief gronddoorlatendheid, de geldende regels voor waterhuishouding bij ruimtelijke ontwikkelingen met daaruit volgende conclusies en advies.
Resultaten rapportage
De planlocatie is dit moment bebouwd met een school en een parkeerterrein. Alle resterende gebouwen en voorzieningen zullen worden gesloopt en er zullen verscheidene nieuwe huizen en een appartementencomplex wroden gerealiseerd.
Door de ontwikkeling is in het openbaar gebied straks circa 13.046 m2 verharding aanwezig.
In lijn met de beringseis (20 mm voor de bestaande verharding) is binnen het plangebied
181 m³ bergingscapaciteit benodigd. Het hemelwater kan over het maaiveld en via natuurlijk
afschot naar de wegen stromen. De holle wegen in het schetsontwerp kunnen circa 156 m³
water bergen en het IT-riool (doornsnee 400 mm) hieronder kan 45 m³ bergen. In de laag onder de
weg (in het puingranulaat) is extra ruimte voor waterberging. Daarnaast wordt geadviseerd
om in een overstort richting de bestaande sloot ten noordoosten van de planlocatie te
voorzien om grote hoeveelheden water bij extreme regenval te kunnen bergen.
Op basis van de toekomstige inrichting van het plangebied is er voldoende ruimte aanwezig
om deze te sluiten op de bestaande peilen op aangrenzende percelen, echter wordt
aanbevolen om bij de verdere (civiele) uitwerking van het plan aandacht te hebben voor de
hoogteverschillen welke ontstaan tussen de percelen.
Op basis van het vorenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor de plannen.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (projectnummer 2487, d.d. 6-5-2020), zie ook Bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
De oorspronkelijke schoollocatie van het ROC Twente, aan de Thorbeckelaan, wordt gesloopt en het plangebied wordt ingericht als woningbouwlocatie. Behalve de schoolgebouwen, zijn ook de woningen tussen het schoolterrein en de Thorbeckelaan gesloopt en worden middels voorliggend plan vervangen door nieuwbouw. Ten slotte zal een voormalige basisschoollocatie gesaneerd worden. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden.
Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In bijgevoegd rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 24 maart 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie niet uitgesloten worden.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt stikstof uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. Opdrachtgever heeft daarom onderzoek laten verrichten om de effecten van deze emissie op kwetsbare Natuur 2000 gebied te onderzoeken. In dit kader is een AERIUS berekening uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 7. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2023.0.1. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2023 voor de aanlegfase en 2024 voor de gebruiksfase. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. Als bijlagen bij deze rapportage behoren AERIUS projectbestanden met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de gebruiksfase.
Aanlegfase
De totale NOx-emissie als gevolg van de realisatie van de ontwikkeling bedraagt in totaal 215,5 kg/j.
De totale NH3-emissie bedraagt 8,0 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Gebruiksfase
De totale NOx-emissie als gevolg van het gebruik van de woningen en appartementen bedraagt in
totaal 143,7 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 3,0 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Conclusie stikstofdepositieberekening.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de
voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase
ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de
aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3
plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De AERIUS Calculator 2023.0.1 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de
uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten verschillende grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een rust- en voortplantingsplaats en bezetten vleermuizen er een vaste verblijfplaats en nestelen er vogels.
Met uitzondering van de gierzwaluw, is van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Nesten van de gierzwaluw zijn ook buiten de broedtijd beschermd en mogen alleen met een ontheffing beschadigd/vernield worden. Bezette nesten van alle vogelsoorten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Om de functie en betekenis van de woonblokken voor de gierzwaluw vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.
Met uitzondering van de egel, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats’ voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Voorgenoemde vrijstelling geldt niet voor de egel, welke mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats bezet in de bosschages in deelgebied Thorbeckelaan. Om beplanting te mogen verwijderen in overeenstemming met wet- en regelgeving voor soortbescherming, dient een ontheffing aangevraagd te worden, òf dient gewerkt te worden volgens een geschikte Gedragscode. Als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende vogels, grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vleermuizen niet aangetast.
Samenvattende conclusie:
Het plangebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Voor de meeste soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen van rust- en voortplantingsplaatsen’. Deze vrijstelling geldt niet voor bezette vogelnesten en voor vleermuizen. Ook is de nestplaats van de gierzwaluw buiten de broedtijd beschermd.
Op basis van de uitgevoerde Quickscan natuurwaardenonderzoek, kunnen de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten niet volledig bepaald worden. Om de functie en betekenis van de bakstenen gebouwen voor vleermuizen vast te kunnen stellen en om de functie van de woongebouwen voor gierzwaluwen vast te kunnen stellen, is aanvullend onderzoek vereist. Beide onderzoeken dienen uitgevoerd te worden, conform de daarvoor geldende onderzoeksprotocollen. Mogelijk bezet de egel een rust- en/of voortplantingsplaats in deelgebied Thorbeckelaan. Deze soort is beschermd en mag niet zonder ontheffing negatief beïnvloed worden. Nader onderzoek naar de egel is noodzakelijk, tenzij er gekozen wordt om te werken volgens een geschikte Gedragscode. Indien gekozen wordt te werken volgens een Gedragscode, dient er aantoonbaar gewerkt te worden conform de gestelde eisen en voorwaarden van de Gedragscode.
In het kader van de zorgplicht (Art. 1.11 Wnb), dienen de werkzaamheden afgestemd te worden op de ecologie van de in het plangebied voorkomende beschermde dieren. Voorkomen moet worden dat amfibieën in winterrust gedood worden en dat eieren of larven van amfibieën of jonge amfibieën of grondgebonden zoogdieren in de op de voortplantingsplaats gedood worden.
Op 24 maart 2020 is binnen het plangebied een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd met als doel de wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming vast te stellen, welke kunnen ontstaan als gevolg van de sloop van bebouwing en herontwikkeling van de schoollocatie t.b.v. wonen. Omdat de aanwezigheid van een vaste rust- en voortplantingslocatie van de egel, vleermuis en gierzwaluw niet vastgesteld kan worden op basis van een quickscan natuurwaardenonderzoek, is in de zomer en nazomer 2020 nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van een vaste rust- en voortplantingsplaats van egel, gierzwaluw en vleermuis. De rapportage is opgenomen in Bijlage 8.
Vleermuizen
Tijdens het vleermuisonderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in de bebouwing in het onderzoeksgebied. Er is ook geen (territoriaal) gedrag waargenomen wat zou kunnen duiden op aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen. De bebouwing in het onderzoeksgebied wordt niet door vleermuizen gebruikt als zomer-, kraam-, paar- of winterverblijfplaats.
Tijdens alle bezoeken aan het plangebied zijn foeragerende gewone dwergvleermuizen in en rond het plangebied waargenomen. De vleermuizen foerageerden hoofdzakelijk rond de opgaande beplanting in het plangebied, of de vleermuizen vlogen over het plangebied, terwijl ze foerageerden rond de beplanting welke net buiten het plangebied staat. Er zijn tegelijkertijd maximaal vijf foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen in het plangebied.
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied leidt niet tot een aantasting van verblijfplaatsen van vleermuizen, van essentieel foerageergebied of een essentiële vliegroute.
Gierzwaluw
Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat gierzwaluwen een vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten.
Egel
Er is tijdens het onderzoek geen egel waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de egel een vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezet.
Conclusie
De voorgenomen herontwikkeling leidt niet tot een aantasting van verblijfplaatsen van vleermuizen, van essentieel foerageergebied of een essentiële vliegroute van vleermuizen. Ook wordt door het slopen van bebouwing geen vaste rust- of voortplantingsplaats van de gierzwaluw verstoord, beschadigd of vernield. Door het verwijderen van beplanting wordt geen egel gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats van de egel beschadigd of vernield.
Voor de herontwikkeling van het terrein is geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk ten aanzien van vleermuizen, gierzwaluw of egel. Er zijn tijdens het aanvullend onderzoek geen andere beschermde diersoorten in het plangebied aangetroffen dan reeds beschreven in de rapportage van de quickscan. Hiermee vormt de Wet natuurbescherming geen belemmering voor het planvoornemen.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Voor een groot deel van het plangebied nabij de Thorbeckelaan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog' van toepassing. Onder deze bestemming wordt aangegeven dat de gronden mede bestemd zijn voor bescherming van de archeologische waarden.
Bij ingrepen met een nieuw te bouwen oppervlak kleiner dan 5000 m2 of minder dan 50 cm diep geldt een vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Toets
In voorliggend plan geldt dat een groot deel van de nieuw te bebouwen gronden (met bodemingrepen dieper dan 50 cm) als gevolg van voorliggende plannen reeds bebouwd en daarmee geroerd zijn. Dit is het geval op de locatie van de voormalige basisschool, de ROC locatie Thorbeckelaan en de portiekflats langs de Thorbeckelaan. De voorziene ontwikkeling voorziet niet in extra te bebouwen oppervlak van meer dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm. Het aspect archeologie vormt van ook geen belemmering voor de ontwikkeling
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn die als gevolg van de plannen kunnen worden geschaad. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Voor de wijziging van het bestemmingsplan is inzicht in de verkeerskundige effecten van de ontwikkeling benodigd. Daarom is Goudappel B.V. gevraagd om het verkeerskundig onderzoek uit te voeren ten behoeve van de herontwikkeling. In bijgevoegde rapportage in Bijlage 9 zijn de resultaten beschreven.
In het onderzoek wordt antwoord gegeven op de volgende vragen:
Toets
Uit het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
Aan de Thorbeckelaan is in de huidige situatie een parkeerterrein ten behoeve van het ROC van Twente in Almelo aanwezig (zowel voor de huidige vestiging aan de Thorbeckelaan als aan de Wierdensestraat). Met het plan om de ROC-locatie Thorbeckelaan te saneren en binnen dit plangebied woningen te realiseren komt een deel van deze bestaande parkeerplaatsen aan de Thorbeckelaan te vervallen. Er blijven 125 parkeerplaatsen resteren op deze locatie; deze blijven aangewend voor parkeren van de ROC-locatie aan de Wierdensestraat.
Toets
De 84 nieuw te realiseren woningen in het plangebied zorgen voor een parkeeropgave die binnen het projectgebied ingevuld moet worden. Aan de hand van de beleidsregel parkeernormen van de gemeente Almelo kan bepaald worden wat de parkeerbehoefte is. De gemeente maakt gebruik van de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW. Daarbij wordt uitgegaan van een matig stedelijk gebied en de maximale parkeernorm. In de navolgende tabel staan de parkeernormen en het benodigde aantal parkeerplaatsen weergegeven, een gemiddelde van 2,4 parkeerplaats per woning. In de parkeernormen is een bezoekersaandeel verwerkt en dat is 0,3.
Type woning | CROW parkeernorm | ||
Appartementen | 2,2 | ||
Stadswoningen | 2,3 | ||
Tweekappers | 2,5 | ||
Vrijstaande villa's | 2,5 |
Afwijken van het parkeerbeleid
In het paraplubestemmingsplan Parkeren is aangegeven dat in specifieke gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op het beleidsuitgangspunt. Hiervoor geldt dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden, dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast en de parkeersituatie in de openbare ruimte niet onevenredig wordt aangetast.
In de beleidsregel worden “bijzondere omstandigheden” gedefinieerd. Onder bijzondere omstandigheid wordt verstaan dat het realiseren van parkeerruimte op eigen terrein niet mogelijk is of dat het realiseren van de benodigde parkeerruimte op eigen terrein niet wenselijk is.
De beoogde locatie is gelegen in een stedelijke woongebied. Het gebied ligt op loopafstand van een OV-knooppunt (treinstation en busstation). Het woongebied combineert suburbaan wonen met stedelijk wonen. Naast grondgebonden woningen in de vorm van stadswoningen, twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen en appartementen. Er is sprake van een gedifferentieerd woningaanbod.
Hieronder is aangegeven hoe het parkeren in het plangebied is voorzien.
In de nieuwe situatie zullen er ten behoeve van de woningen in totaal 161 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Grotendeels van de parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd. Daarnaast zijn er een aantal parkeerplaatsen langs de Thorbeckelaan aanwezig.De halfvrijstaande en vrijstaande woningen hebben allen parkeervoorzieningen op de eigen kavel, ook voor de meeste stadswoningen is parkeren op eigen kavel mogelijk. Daarnaast zijn er een drietal parkeerkoffers voorzien waar geparkeerd kan worden en is er voor de appartementen tevens parkeerruimte voorzien onder het complex.
Onder het appartementencomplex worden 52 parkeerplaatsen gerealiseerd (halfverdiept). Voor zowel de tweekappers als de vrijstaande villa's geldt dat er voor elke woning twee parkeerplaatsen op het eigen terrein gerealiseerd worden. Dit komt in totaal neer op 48 parkeerplaatsen voor de tweekappers en 4 parkeerplaatsen voor de vrijstaande villa's. Ook voor de stadswoningen geldt dat de parkeerplaatsen grotendeels op het eigen terrein worden gerealiseerd. In totaal gaat het hier om 14 parkeerplaatsen op het eigen terrein.
De overige parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte gerealiseerd, in de vorm van 3 parkeerkoffers (29 parkeerplaatsen), en langsparkeren aan de Thorbeckelaan (16 parkeerplaatsen). In de navolgende tabel wordt een overzicht weergegeven van het beoogde aantal parkeerplaatsen.
Locatie | Aantal parkeerplaatsen |
Appartementen | 52 |
Tweekappers | 48 |
Vrijstaande villa's | 4 |
Stadswoningen | 14 |
Parkeerkoffer 1 | 7 |
Parkeerkoffer 2 | 4 |
Parkeerkoffer 3 | 7 |
Langsparkeren Thorbeckelaan | 16 |
Totaal | 161 |
Bij de aanleg van deze 161 parkeerplaatsen komt de norm uit op ruim 1,92 parkeerplaats per woning. Dat is lager dan de (maximale) CROW-norm die die conform de beleidsregel parkeernormen van de gemeente gehanteerd zou moeten worden aangezien het plangebied buiten de begrenzing van de binnenstad en de zogenoemde 'schil' ligt. Het plangebied ligt echter op korte afstand van het station (maximaal ongeveer 650 m loopafstand). Daarom mag aangenomen worden dat het openbaar vervoer een hoger aandeel heeft in de modal split van bewoners en bezoekers van bewoners en wat leidt tot een wat lagere parkeerbehoefte. Overigens is het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor dit gebied hiermee nog beduidend hoger dan de minimum parkeernorm die ook in de CROW-richtlijn te vinden is maar ingevolge de beleidsregel parkeren niet wordt gehanteerd. Die zou leiden tot 135,8 parkeerplaatsen.
Met het voorliggende plan wordt voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Met het voorliggende plan wordt voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Op voorhand dient beschouwd te worden of sprake is van een activiteit welke voorkomt in de D-lijst. De activiteit waar voorliggend plan de meeste aansluiting bij vindt is een stedelijk ontwikkelingsproject. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook 'dorpen' hieronder vallen. Wat 'stedelijke ontwikkeling' inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Middels onderhavig bestemmingsplan wordt een woningbouwontwikkeling, met bijbehorende infrastructuur mogelijk gemaakt. Voor de bouw van de toekomstige woningen worden onder meer portiekflats, een voormalige basisschool en ROC-locatie binnen het plangebied gesloopt. De ontwikkeling is concreet beschreven in de planbeschrijving in Hoofdstuk 3. Het huidige gebruik van het plangebied bestaat reeds uit 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Verkeer', daarmee bestaat het plangebied reeds uit stedelijke functies met bijbehorende bebouwingsmogelijkheden.
Als gevolg van voorliggend plan komen de maatschappelijke bestemmingen (de mogelijkheden voor de ROC en de basisschool) te vervallen. Tevens zijn twee portiekflats met 48 woningen van de woningstichting gesloopt. Op de locatie komen hiervoor in de plaats circa 84 woningen. Qua omvang en intensiteit nemen de maatschappelijke activiteiten als gevolg van de ontwikkeling af c.q. te vervallen en dit wordt geheel vervangen door een minder intenstief woongebruik.
Uit voorgaande volgt dat de in onderhavig plan besloten ontwikkelingen gezien de aard en omvang in algemene zin niet te kwalificeren zijn als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
* Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
* Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
* bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
* bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
* afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
* specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
* afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
* wijzigingsregels:
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
* Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
* Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
* Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
* Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
* Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
* Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
* Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
* Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
* Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt als verkeers- en verblijfsgebied. Ook bij deze functie behorende elementen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde of ongebouwde parkeervoorzieningen, bermen en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater zijn toegestaan.
Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels.
Deze gronden zijn bestemd voor woningen, ruimten ten behoeve van uitoefening van aan huis verbonden beroepen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en verkeersareaal, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater.
Gebouwen in de bestemming worden binnen de aangegeven bouwvlakken gebouwd.
Het maximum aantal grondgebonden en gestapelde woningen is voor het totale plangebied van het bestemmingsplan aangegeven. Hierdoor wordt de flexibiliteit verhoogd. Het totaal aantal woningen in het plangebied mag niet worden overschreden.
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden. Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt dat er archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden wanneer het nieuw bebouwd oppervlak groter is dan 5.000 m² of dieper dan 0,50 m.
De dubbelbestemming 'Leiding - Riool' is opgenomen voor de instandhouding en bescherming van (ondergrondse) hoofdrioleringen met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan ter plaatse van deze dubbelbestemming.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie (29 juni 2023) aangegeven dat het plan past binnen het provinciaal ruimtelijk belei en zien geen belemmeringen om het plan in procedure te brengen.
Waterschap Vechtstromen
Op 2 september is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een normale procedure van toepassing verklaard. Het ontwerpbestemmingsplan is daarom in het kader van het vooroverleg aan het waterschap voorgelegd. De reactie van het Waterschap is verwerkt in paragraaf 5.6.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen.
Omwonenden zijn voorafgaand aan de procedure persoonlijk uitgenodigd voor een inloopbijeenkomst op 28 november 2023 met als doel hen te informeren en feedback te krijgen op het plan.
De omwonenden waren positief en blij dat er wat gaat gebeuren. De vragen gingen met name over praktische zaken, over onder andere erfafscheidingen en bomen op eigen terrein.
Hierop wordt teruggekomen ten tijde van de sloop.
Tevens is er contact geweest met ROC Twente (eigenaar parkeerplaats) en Beter Wonen (woningcorporatie van de flats langs de Thorbeckelaan).
In Bijlage 10 Participatielogboek is het participatielogboek opgenomen. Daarin staat hoe de omwonenden zijn geïnformeerd en welke informatie ze hebben gekregen.