direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Amsterdam/Veenoord, gedeeltelijke herziening De Tweeling
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2021057-B502

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Ten noorden van Veenoord/Nieuw-Amsterdam ligt het bedrijventerrein De Tweeling. Dit bedrijventerrein is deels ontwikkeld, maar een groot deel van het terrein is nog leeg en wacht op gegadigden om er bedrijvigheid te ontwikkelen. De gemeente is tot de conclusie gekomen dat het huidige bestemmingsplan voor deze gronden te veel beperkingen biedt en wil daarom een nieuw juridisch-planologisch kader opstellen, waarbinnen de nog onbebouwde percelen tot ontwikkeling kunnen komen.

Om die reden is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk, waarin de huidige planologische situatie opnieuw wordt vastgelegd, maar dan met een flexibelere regeling dan nu het geval is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

Het ontwerpbestemmingsplan 'Nieuw-Amsterdam/Veenoord, gedeeltelijke herziening De Tweeling' heeft in de zomer van 2023 ter inzage gelegen. De gemeente heeft, mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen, besloten om nader onderzoek te doen naar industrie- en verkeersgeluid. Graag wil de gemeente de mogelijkheid bieden om kennis te nemen van deze onderzoeken en eventueel daarop te reageren via een zienswijze. Hiervoor wordt het aangepaste ontwerpbestemmingsplan opnieuw voor een ieder ter inzage gelegd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam/Veenoord, gedeeltelijke herziening De Tweeling ligt aan de noordzijde van Veenoord/Nieuw-Amsterdam en betreft een deel van het bestaande bedrijventerrein De Tweeling. Het wordt globaal begrensd door de A37 in het noorden, de Trekkenweg en bestaande bedrijfspercelen in het zuiden en agrarisch gebied aan de west- en oostzijde. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Huidige planologische regelingen

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam/Veenoord, Bedrijventerrein De Tweeling, dat is vastgesteld op 28 mei 2009. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede van het geldende bestemmingsplan

Bestemmingsregels

De bedrijfspercelen zijn onderverdeeld in vier verschillende bestemmingen, gebaseerd op de toegestane milieucategorieën:

  • Bedrijfsdoeleinden, milieucategorie 1 (B1);
  • Bedrijfsdoeleinden, milieucategorie 2 (B2);
  • Bedrijfsdoeleinden, milieucategorie 3 (B3);
  • Bedrijfsdoeleinden, milieucategorie 4 (B4).

Binnen de bestemmingen mogen gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij voorgevels in voorgevelrooilijnen moeten worden geplaatst. Er moet minimaal 3 meter uit de perceelsgrens gebouwd worden en de gebouwen mogen uit twee tot vier bouwlagen bestaan. Per bouwperceel geldt een maximaal bebouwingspercentage van 70%.

De infrastructuur is bestemd als 'Verkeersdoeleinden (Ve)'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor rijwegen, voet- en fietspaden, parkeergelegenheden, bruggen en viaducten en bijbehorende voorzieningen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

De (voorgenomen) watergangen en -partijen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Water, natuur en landschap'. Deze gronden zijn bestemd voor waterberging en groenvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat op de genoemde gronden geen gebouwen mogen worden opgericht en dat de hoogte van andere bouwwerken niet meer dan 6 meter mag bedragen.

De woonpercelen aan de zuidzijde van het plangebied, langs de Trekkenweg, zijn bestemd als 'Woondoeleinden (Wv)'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en er geldt een goothoogte van maximaal 3,5 meter. De dakhelling van het hoofdgebouw dient tussen de 25 en 60 graden te liggen. Per woning is 50 m2 aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan.

Ten noorden van de woonpercelen aan de Trekkenweg en aan de noordoostzijde langs de A37 liggen groenvoorzieningen en waterpartijen die zijn bestemd als 'Groenvoorziening (G)'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor groen- en beplantingsstroken, voet- en fietspaden, waterlopen en -partijen met bijbehorende voorzieningen. Er mogen geen gebouwen worden opgericht en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 6 meter hoog zijn.

Tot slot is één perceel bestemd als 'Maatschappelijke doeleinden, begraafplaats (Mb)'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor een begraafplaats met de daarbij behorende bouwwerken en groenvoorzieningen. De goothoogte van gebouwen en andere bouwwerken mag hier niet meer dan 3 meter bedragen en de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 25 m2.

Strijdigheid

In de voorgenomen situatie wordt het merendeel van de gronden, net als in de huidige situatie, bestemd als bedrijventerrein. De wens is echter om een flexibelere regeling op te stellen ten aanzien van de bedrijfspercelen. Daarnaast is het voornemen om de woon-werkpercelen aan de Trekkenweg uitsluitend als 'wonen' te bestemmen. Daarom is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving en Stedenbouwkundige structuur

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Uit de topografische kaart van 1850-1855 blijkt dat het gebied waar nu Nieuw-Amsterdam/Veenoord ligt, bestaat uit moeras. Door dit moerassige gebied loopt dan al wel de Veldweg; de Heerendijk. Deze weg verbindt De Haar met het vroegere Den Oever. In 1857 werd door de Drentsche Landontginnings Maatschappij begonnen met het verlengen van de Hoogeveensche Vaart van Hoogeveen tot de venen van Emmen. Vanaf deze periode hebben de dorpen Veenoord en Nieuw-Amsterdam zich ontwikkeld als kanaaldorpen.

Allereerst ontstond in 1858 het dorp Veenoord. Het dorp werd gesticht door een kolonie van polderjongens, die betrokken waren bij de aanleg van de Hoogeveensche Vaart. Het dorpje lag op een zandhoogte en was geheel omgeven door het uitgestrekte veen. Enige tijd later (1861) ontstond een nieuwe kolonie aan de Hoogeveensche Vaart. Dit was het Bumaveen. De twee dorpen werden van elkaar gescheiden door een brug over de Hoogeveensche Vaart.

De twee dorpen werden van elkaar gescheiden door een brug over de Hoogeveensche Vaart. In dezelfde periode werd vanaf de Hoogeveensche Vaart in zuidelijke richting de Zijtak gegraven tot aan het Dommerskanaal. Hierna werd ook het Dommerskanaal gegraven. Op het punt waar de Zijtak en het Dommerskanaal samen komen ontstond een derde dorp wat Nieuw-Amsterdam ging heten. Hier vestigden zich in eerste instantie verschillende bedrijven. Voor bedrijven was het toch makkelijker om gevestigd te zijn aan een hoofdkanaal in plaats van aan een zijkanaal. De meeste bedrijven verhuisden in de periode 1870-1880 dan ook naar het Bumaveen, aan het hoofdkanaal de Verlengde Hoogeveensche Vaart. Vanaf dit moment heet het Bumaveen nu ook Nieuw-Amsterdam.

Op de topografische kaart van 1900 is te zien dat de meeste bebouwing voorkwam aan de Verlengde Hoogeveensche Vaart en de Zijtak. Parallel aan de Zijtak lopen op regelmatige afstanden nu ook wegen. De onderlinge afstand van ongeveer 220 meter tussen de wegen past in het systeem van veenontginning. Naast deze wegen moeten vroeger wijken hebben gelopen, ook al blijkt dit niet uit kaarten. De bebouwing die langs de wegen uit deze periode lopen hebben, nog steeds (voor een deel), het karakter van een lint. Deze straten zijn langgerekt, waarop de bebouwing haaks op is gericht.

Vanaf de periode 1900 tot nu is het woningaantal in Nieuw-Amsterdam/Veenoord flink gegroeid. De toename van bebouwing heeft vooral plaats gevonden tussen de historische linten. Een groot deel van deze linten is in takt gebleven. Door de aanleg van de Jagerslaan in de loop der tijd is een deel van de historische structuur verloren gegaan. Opvallend is ook dat de Jagerslaan een slingerend verloop heeft, wat niet bij de kenmerken van een veenontginning past. Vanaf 1899 had het dorp Nieuw-Amsterdam de beschikking over een eigen synagoge, maar deze werd niet erkend als zelfstandige gemeente. Wel had het dorp de beschikking over een eigen begraafplaats aan de Boerdijk.

In de jaren ’90 van de vorige eeuw is de sprong gemaakt om Nieuw-Amsterdam /Veenoord ten noorden van de Hoogeveensche Vaart uit te breiden. De karakteristiek van de Heerenlandweg is hier wel bewaard gebleven.

Het bestaande bedrijvengedeelte heette voorheen ‘bedrijvenpark Nieuw Amsterdam/Veenoord'. Voor de gemeentelijke herindeling van 1998 lag het op grondgebied van twee gemeenten, te weten Emmen en Sleen. Het bedrijvenpark was voornamelijk gericht op de lokale bedrijvigheid. Het plangebied werd voorheen gebruikt als landbouwgrond.

2.2 Algemene planbeschrijving

In de huidige situatie zijn de gronden binnen het plangebied al bestemd voor bedrijfspercelen en woonpercelen (Trekkenweg). Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in de gemeentelijke wens om een flexibele regeling te bieden voor dit deel van het bedrijventerrein. Op die manier is het eenvoudiger om bedrijven aan te trekken om zich te vestigen op dit bedrijventerrein.

2.2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is een deel van bedrijventerrein De Tweeling reeds in ontwikkeling. Het gaat hierbij met name om het oostelijke deel, waar een groot aantal bedrijfspercelen reeds zijn gerealiseerd. De gedeeltelijke herziening die met dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt heeft geen betrekking op deze gronden.

Het (noord)westelijke deel van het bedrijventerrein is daarentegen nog niet in ontwikkeling gebracht. Deze gronden zijn ingericht als agrarische gronden (grasland) en worden doorkruist voor een aantal kleine watergangen. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de A37 en een afrit hiervan. Aan de westzijde liggen agrarische gronden. In het zuidwesten van het plangebied is sprake van een aantal woonpercelen. Hier staan, aan de Trekkenweg, meerdere woningen die bestaan uit één bouwlaag met een kap. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de bestaande situatie

2.2.2 Voorgenomen situatie

De gemeente Emmen wil graag het onbebouwde deel van bedrijventerrein De Tweeling vullen met nieuwe bedrijfspercelen. Om de locatie aantrekkelijker te maken voor potentiële bedrijven om zich er te vestigen, is het voornemen om een flexibeler bestemmingsplan op te stellen voor dit gebied met daarbij een nieuw stedenbouwkundig plan om dit te ondersteunen.

In de voorgenomen situatie wordt de huidige planologische regeling vervangen door een nieuwe, waarbij sprake is van zo min mogelijk vastgelegde structuren op basis van de bestemmingsregeling, om zoveel mogelijk flexibiliteit te garanderen. Om die reden worden de bedrijfspercelen en erftoegangswegen binnen een overkoepelende bestemming 'Bedrijventerrein' ondergebracht. Zo kunnen percelen van verschillende groottes worden gerealiseerd. De milieuzonering is afgestemd op omliggende kwetsbare objecten en loopt op naarmate de afstand tot deze kwetsbare objecten toeneemt.

De woningen aan de Trekkenweg worden, net als in de huidige situatie, als woonpercelen bestemd. Een verschil is dat nu het hele perceel als 'Wonen' bestemd zal worden en de achterzijde niet langer een bedrijfsbestemming heeft. Tussen de woonpercelen en het bedrijventerrein wordt daarnaast een groene afscheiding ingericht en inbestemd. Dit zorgt voor een goede afscherming richting het bedrijventerrein en voor de benodigde afstand om te voldoen aan de richtafstanden met betrekking tot milieuzonering. Deze groene afscheiding was ook in het huidige bestemmingsplan al bestemd.

2.3 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Ten behoeve van de voorgenomen nieuwe opzet van het bedrijventerrein is een stedenbouwkundige visie gemaakt, waarin de gewenste ruimtelijke kwaliteit en de inrichting van het noordoostelijke en noordwestelijke deel van het bedrijventerrein is beschreven. Dit document is opgenomen als bijlage 1. Daarnaast is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarin de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein uiteen is gezet. Dit document is opgenomen als bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan.

Stedenbouwkundige gezien is het gebied waarin de bedrijfspercelen worden ingericht onder te verdelen in zes zones. Deze gebieden zijn weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0004.png"

Figuur 2.2 Globale ruimtelijke uitgangspunten

Middengebied

Het middengebied (grijs gekleurde gebied op figuur 2.2) is beschikbaar voor bedrijfsbebouwing, bedrijfsactiviteiten en daarbij behorende opslag en stalling van goederen en vervoersmiddelen. Er gelden hier geen extra regels ten aanzien van beeldkwaliteit, anders dan de bouwregels en geldende welstandscriteria uit de welstandsnota. Bebouwing dient de oorspronkelijke kavelrichting van het gebied te volgen en daarmee aan te sluiten op de bestaande bebouwingsrichting. Daarnaast dient er een groene begeleiding van verkeersstructuren te komen.

Rand A37 (zichtlocaties)

De noordzijde van de Tweeling ligt optimaal in het zicht vanuit de A37 en dient daarom een representatieve uitstraling te hebben, welke recht doet aan de zichtlocatie. Door waterberging te realiseren aan de noordzijde wordt de overgang van de snelweg naar het bedrijventerrein nog hoogwaardiger en wordt een prettige afstand gecreëerd tussen de snelweg en de bebouwing. Ten zuiden van de A37 komen twee ondergrondse leidingen in de grond te liggen. De waterberging grenst aan deze gronden.

Belangrijke uitgangspunten voor deze zone:

  • gebouwen dragen bij aan het visitekaartje én de entree van gemeente Emmen en Veenoord;
  • een kwalitatieve uitstraling van gebouwen met representatieve gevels naar de A37;
  • groene uitstraling, middels een bomenrij;
  • geen opslag en parkeerplaatsen prominent in het zicht vanaf de A37 (in de blauwe arcering);
  • waterberging inzetten als kwalitatieve buffer tussen bedrijven en de A37;
  • langs de A37 geldt hoge welstand;
  • maximale bouwhoogte is 15 meter;
  • er dient bij de inrichting van het gebied rekening gehouden te worden met de kabels en leidingen die ten behoeve van het hoogspanningsstation aan de zuidzijde van de A37, in het plangebied, komen te liggen. Deze gronden kunnen niet worden bebouwd en waterberging is op deze plek niet mogelijk. Dit geldt alleen voor het deel van bedrijventerrein De Tweeling dat ten westen van de Boerdijk ligt.

Rand Boerdijk

De Boerdijk is een belangrijke ontsluitingsweg en vormt de entree naar Veenoord en Nieuw-Amsterdam en het bedrijventerrein. Het is één van de belangrijkste ruimtelijke structuren binnen het bedrijventerrein. Ook voor deze rand is het waarborgen van kwaliteit van belang. Gebouwen dienen met de representatieve zijde naar de Boerdijk te worden gericht. Een groene begeleiding van deze structuur is essentieel.

Belangrijke uitgangspunten voor deze zone:

  • een kwalitatieve uitstraling van gebouwen met representatieve gevels naar de Boerdijk;
  • gebouwen dragen bij aan een kwalitatieve entree;
  • geen opslag in het zicht vanaf de Boerdijk;
  • bedrijven worden niet ontsloten via de Boerdijk (m.u.v. vergunde uitritten);
  • bestaande bomen langs de Boerdijk worden behouden. Waar mogelijk wordt de structuur versterkt;
  • aan weerszijde van de Boerdijk worden de gevels in de gevellijn opgericht. De gevellijn van bestaande bedrijfsbebouwing wordt doorgetrokken;
  • er wordt met bouwhoogtes aangesloten op de bouwhoogte van de bestaande bedrijven langs de Boerdijk (huidige bestemmingsplan). De maximale bouwhoogte is daarmee2 De huidige eisen die gelden voor wat betreft de kap komen te vervallen. Platte daken zijn dus ook aan de randen toegestaan.

Rand Trekkenweg (zicht vanuit de woningen)

Aan de Trekkenweg zijn een aantal woningen gesitueerd met momenteel vrij uitzicht over het plangebied. Het uitzicht vanuit deze kavels zal bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein veranderen. De agrarische akkers zijn echter wel in het huidige bestemmingsplan al bestemd als bedrijventerrein. Er is met de bewoners langs de Trekkenweg afgestemd dat er een overgangszone wordt ingericht. De landschappelijke inpassingsrand, dient het zicht op het bedrijventerrein te beperken. Deze afspraak was al met de bewoners gemaakt in de voorbereiding op het huidige bestemmingsplan. Ook dient er qua bebouwing een overgang tussen woonbebouwing en bedrijfsbebouwing gerealiseerd te worden.

 

Belangrijke uitgangspunten voor deze zone:

  • uitzicht op bedrijfsbebouwing vanuit de woningen wordt zoveel mogelijk beperkt;
  • er wordt een grondwal opgericht met een geluidscherm van maximaal 4 meter hoog;
  • de bouwhoogte aan deze zijde van het plangebied wordt beperkt tot 8 meter.

Rand Coevorden/westzijde

Vanaf de A37 (richting Emmen) is de volledige westrand van plangebied zichtbaar. Bedrijfsbebouwing wordt langs deze zijde niet met een representatieve zijde naar de omgeving gepresenteerd. Een landschappelijke rand is wenselijk om zicht op achterzijden en eventueel opslag van bebouwing uit het zicht te ontnemen. Bij de inrichting hiervan kunnen de bestaande bosstroken in het gebied als inspiratiebron dienen.

Belangrijke uitgangspunten voor deze zone:

  • de bestaande bosstroken in het gebied dienen als inspiratiebron voor nieuwe groenzones;
  • brede langgerekte zone voor waterberging;
  • toegankelijkheid voor veiligheidsdiensten via deze rand naar de bedrijven.

Rand bestaande bedrijven

Deze rand zorgt voor geleding in het bedrijventerrein. Een water en groenstructuur zorgt voor een buffer tussen bestaande en nieuwe bedrijven. Er wordt voortgeborduurd op de bestaande watergang en struweel. Deze rand biedt ruimte aan een ecologische verbindingszone, waterberging, een overgang in hoogteverschillen en een weg voor veiligheidsdiensten.

Belangrijke uitgangspunten voor deze zone:

  • geleding tussen bestaande bedrijven en nieuwe bedrijven;
  • natuurwaarden dienen in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt;
  • rechte zichtlijn en as door het gebied, richting grijpt terug op de verkavelingsstructuur en het slotenpatroon;
  • ruimte voor waterhuishouding in de vorm van infiltratie;
  • groenzone brengt lucht en ruimte in het bedrijventerrein;
  • ruimte voor een calamiteitenroute veiligheidsdiensten;
  • kans voor recreatieve functies/routes door het gebied.

Landschappelijke inpassing

Op basis van de ruimtelijke uitgangspunten is een landschappelijk inpassingsplan tot stand

gekomen voor de randen van het plangebied. Deze is beschreven in hoofdstuk 2.5.

2.4 Verkeersstructuur en ontsluiting

Alle nog aan te leggen erfontsluitingen worden aangesloten op De Velden. De Velden vormt samen met de Boerdijk en de Industrieweg de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein. Bovendien wordt er een calamiteitenroute aangelegd vanaf de Trekkenweg naar De Velden. Voor de bedrijfspercelen die grenzen aan de Boerdijk geldt dat er niet mag worden aangesloten op de Boerdijk om de verkeersstromen hier niet te belemmeren.

In de huidige situatie is het plangebied al bestemd voor bedrijfspercelen, dat verandert in de nieuwe situatie niet. Daarom kan er van worden uitgegaan dat ook in de nieuwe situatie geen verkeershinder ontstaat wanneer het plan tot ontwikkeling komt. De bedrijfspercelen worden op goede wijze ontsloten richting de A37 en er ontstaan geen belemmeringen in de afwikkeling van het verkeer.

Op bedrijventerrein is een mogelijkheid dat zich hier een distributiecentrum vestigt. Een distributiecentrum heeft een grotere verkeersgeneratie dan bijvoorbeeld een kantoor of een gemiddeld bedrijf. Om die reden is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke vestiging hiervan. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Hierin is fictief uitgegaan van een XL-variant distributiecentrum om zo een worst-case scenario na te bootsen. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen belemmeringen ontstaan in de verkeersafwikkeling.

Aanvullend hierop is een verdiepend verkeersonderzoek uitgevoerd door Royal HaskoningDHV. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.Het onderzoek bestaat uit het meenemen van de ontwikkeling van het bestemmingsplan in het verkeersmodel 2030 van de gemeente Emmen. In het huidige en vigerende verkeersmodel zit het bestemmingsplan uit 2009 verwerkt. Gezien de mogelijkheden door het nieuwe bestemmingsplan is een modelaanpassing doorgevoerd. Deze bestaat uit het toevoegen van aankomsten en vertrekken voor een te realiseren distributiecentrum met de omvang als aangegeven in het nieuwe bestemmingsplan.

Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de aanpassing van het bestemmingsplan een toename van verkeer op verschillende wegvakken betekent. De absolute toenames variëren tussen 0 - 1.300 motorvoertuigen/etmaal. De grootste toenames qua verkeershoeveelheden liggen op de N376 direct bij het plangebied. Daarna verspreid het verkeer zich over de A37 en de N376. Op de N376 ter hoogte van Achterste Erm ligt de toename op zo'n 500 mvt/etm, ofwel 6 à 7 %. Een toename van 8.100 naar 8.600 motorvoertuigen per etmaal. Een hoeveelheid verkeer die qua capaciteit en verkeersveiligheid past bij een gebiedsontsluitingweg.

Parkeren

Het parkeren ten behoeve van de bedrijfspercelen zal zoveel mogelijk op eigen terrein moeten worden opgelost. Aansluitend is het mogelijk om op de aan te leggen erfontsluitingswegen te langsparkeren.

Wat betreft de woonpercelen in het plangebied, wordt het parkeren net als in de huidige situatie volledig op eigen terrein opgelost.

2.5 Groenstructuur

De ontwikkeling van het bedrijventerrein gaat gepaard met de opzet van een landschappelijke inpassing en een waterberging. In figuur 2.3 is de opzet hiervan globaal weergegeven. De landschappelijke inpassing wordt via een voorwaardelijke verplichting geborgd in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0005.jpg"

Figuur 2.3 Landschappelijk inpassingsplan

Rand A37

Direct ten zuiden van de A37 ligt het plangebied zonneroute (deze zonneroute ligt buiten het bestemmingsplangebied). Hier komen zonnepanelen in het talud van de A37 te liggen. De grond zal als grasland worden ingericht en komt tussen twee waterpartijen in te liggen. De waterbergingsopgave van de Tweeling wordt voor een groot deel langs deze zijde van het plangebied ingevuld. De waterpartijen vormen een buffer tussen de A37 en de bedrijven. Rond de waterpartijen wordt een kwalitatieve en robuuste groenzone gerealiseerd met een bomenrij. In figuur 2.4 is het profiel van deze zijde weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0006.png"

Figuur 2.4 Profiel langs A37

Rand Coevorden (westrand)

Vanaf de A37 (richting Emmen) en het buitengebied is de volledige westrand van het plangebied zichtbaar. Bebouwing wordt langs deze zijde ingepast door een brede houtwal structuur te realiseren, welke het zicht op bedrijfsbebouwing ontneemt/breekt. Daarnaast wordt water geborgen in een langgerekte brede sloot. In figuur 2.5 is het profiel lang deze grens weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0007.png" Figuur 2.5 Profiel langs grens met Coevorden

Rand Trekkenweg

Vanaf deze zijde is er voor omwonenden langs de Trekkenweg, wanneer er geen landschappelijke inpassing zou worden toegepast, zicht op bedrijfsbebouwing. De bedrijfsbebouwing heeft langs deze zijde een maximale hoogte van 8 meter. Om het zicht aan de bedrijfsbebouwing zo veel mogelijk te ontnemen wordt deze rand landschappelijk ingepast. In figuur 2.6 is het profiel weergegeven van deze zijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0008.png"

Figuur 2.6 Profiel langs de Trekkenweg

Rand Boerdijk

Langs de Boerdijk wordt een groenzone opgericht, welke net zo ingericht kan worden als de reeds bestaande bermen op het bedrijventerrein. Dit om de Boerdijk een groene uitstraling te geven, maar ook ter voorkoming van het oprichten van in- en uitritten aan de Boerdijk. De bestaande bomenrijen worden zoveel mogelijk behouden en versterkt.

Rand bestaande bedrijven en nieuwe bedrijven

Voor de landschappelijke inpassing aan de rand tussen de bestaande bedrijven en nieuwe bedrijven wordt aangesloten op de bestaande sloot en het struweel. De bestaande sloot wordt verbreed. Deels zal er een sloot zijn, maar ook deels een wadi. Langs deze zone wordt tevens een calamiteitenroute opgericht om het bedrijventerrein voldoende toegankelijk te maken voor veiligheidsdiensten. In figuur 2.7 is een profiel van deze zijde weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0009.png"

Figuur 2.7 Profiel tussen bestaande en nieuwe bedrijven

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkeling in het plangebied raakt geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI en draagt bij aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken en groeipotentieel in de Nederlandse economie te behouden.

3.1.2 Ladder voor Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als procesvereiste opgenomen. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking

De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied waarbij een bestaand bedrijventerrein een nieuwe, meer flexibele, juridisch-planologische regeling krijgt. Door het globaler bestemmen wordt er circa 2 hectare bedrijventerrein toegevoegd. De Tweeling west wordt hierdoor in zijn geheel bestemd als bedrijventerrein waarmee het mogelijk gemaakt wordt dat hier regionale grootschalige bedrijfsvestigingen zich kunnen gaan vestigen. De milieucategorisering van de bedrijfspercelen wordt grotendeels teruggebracht van categorie 4.2 naar 3.2. De milieucategorie van de percelen aan de Boerdijk wordt van categorie 2 verhoogd naar categorie 3.2. Het aantal woningen binnen het plangebied blijft gelijk.

Aangezien met dit bestemmingsplan een bestaand bedrijventerrein met circa 2 hectare wordt uitgebreid binnen het bestaand stedelijk gebied is een toetsing aan de ladder niet noodzakelijk. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aangetoond te worden dat er behoefte is aan de schaalvergroting van de bedrijfskavels.

Regionale programmering bedrijventerreinen Zuidoost- Drenthe

Behoud van voldoende ruimte op bedrijventerreinen is een belangrijk uitgangspunt voor de gemeenten in Zuidoost-Drenthe. Om zicht te krijgen op de verwachte behoefte aan bedrijventerreinen op de lange termijn in Drenthe – zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin – heeft de provincie in 2022 een behoefteraming opgesteld. Deze behoefteraming vormt een belangrijke bouwsteen voor uitwerking van programmeringsafspraken over de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen en de vestiging van grote ruimtevragers in Zuidoost-Drenthe. Om de regio voldoende flexibiliteit te geven, hebben de regio's de mogelijkheid om tot 10% meer vraag te programmeren in de afspraken ten opzichte van hetgeen uit de behoefteraming is gebleken.

Gesignaleerd zijn diverse (economische) kansen voor de regio. Op vlak van economie en de ontwikkeling van bedrijventerreinen kan de regio hiervan de komende jaren profiteren. Voor de Tweeling zijn dit:

  • In de regio Zuidoost-Drenthe is de investeringsdynamiek op bedrijventerreinen de afgelopen jaren toegenomen. Er bestaat veel interesse – van bedrijven uit de regio, maar zeker ook van daarbuiten – om te verplaatsen, uitbreiden of verhuizen. Deze investeringsdynamiek is positief en laat zien dat de regio een goed vestigingsklimaat heeft. De beschikbaarheid van bedrijfskavels is daarbij een belangrijk argument waarom bedrijven van buiten (de regio) nu interesse tonen in de regio. De 'overloop' van bedrijven uit andere delen van Nederland wordt langzaam zichtbaar in Zuidoost-Drenthe. Gelet op de schaarse ruimte elders, kan de regio hiervan profiteren.
  • De bereikbaarheid van de regio op bovenregionaal schaalniveau is sterk en wordt de komende jaren nog verder versterkt. De regio is via de A37, A28 en N34 goed bereikbaar en bovendien is er nauwelijks congestie. Coevorden beschikt op het Europark over een railterminal met diverse verbindingen naar Noordoost-Europa, Rotterdam en via de spoorverbinding Emmen-Coevorden-Rheine met het Ruhrgebied in Duitsland. Hoogeveen fungeert door de ligging aan de A28 en A37 als draaicirkel voor de regio en is daarmee een verbindende schakel tussen Dutch TechZone, regio Zwolle en regio Groningen-Assen. Investeringen in het wegennet (in de regio, maar zeker ook daarbuiten – denk bijvoorbeeld aan de verbreding en verkorte rijtijden naar Duitsland – E233) maken de positie van de regio nog beter. Ook wordt geïnvesteerd in de bereikbaarheid via het spoor, met de mogelijke komst van de Nedersaksenlijn. Dit biedt economische kansen voor de regio op veel verschillende plekken en dus niet alleen direct naast de snelweg.

Gelet op het hiervoor geschetste (beknopte) ruimtelijk economisch profiel en het vestigingsklimaat van Zuidoost-Drenthe, is de regio een mogelijk aantrekkelijke vestigingslocatie voor grootschalige (maak)bedrijven. Dergelijke grootschalige bedrijven zijn van belang voor het functioneren van het (inter)nationale en regionale ecosysteem. Daartegenover staat dat grootschalige bedrijven een grote impact (kunnen) hebben op de leefomgeving. Bovendien is de beschikbare ruimte voor bedrijvigheid beperkt. Provincies en Rijk maken in het kader van Grip op grootschalige bedrijfsvestigingen afspraken over (gezamenlijke) randvoorwaarden waaraan getoetst kan worden zodat bedrijven de regio en regionale economie versterken. Drenthe heeft haar verordening aangepast en wil op die manier eraan bijdragen dat grote ruimtevragers met zorg en oog voor het provinciale landschap worden ingepast. Hierbij worden de regels gesteld die benodigd zijn om hierbij te komen tot een integrale afweging. Grootschalige bedrijfsvestigingen (>5 hectare) kunnen alleen op regionale bedrijventerreinen. Nadere voorwaarden worden gesteld aan de beoogde vestigingen, onder meer de inpassing in het landschap, combinatie van functies, clustering aan rijkswegen en regionale binding, danwel een grote werkgelegenheidsimpuls.

Vraag en aanbod

Het is van groot belang vraag en aanbod op de bedrijventerreinenmarkt in balans te houden in de regio. Zowel overaanbod als een tekort aan bedrijventerreinen zijn onwenselijk. Tot en met 2030 is er een ruimtevraag van circa 100 hectare (uitbreidingsvraag en vervangingsvraag) te verwachten in Zuidoost-Drenthe. Ook in de periode daarna (tot en met 2040) wordt nog extra ruimtevraag verwacht, namelijk oplopend tot circa 65 hectare. Naast uitbreidingsvraag en vervangingsvraag is mogelijk ook additionele vraag te verwachten. In de prognose is indicatief uitgegaan van circa 40 hectare aan aanvullende ruimtevraag in deze regio tot en met 2030. In de praktijk kan dit nadrukkelijk meer zijn/worden. Deze ruimtevraag is geen gegeven, moeilijk te voorspellen en betreft bovendien maatwerk. Indien er geen passend aanbod is, kan deze niet gerealiseerd worden.

De regio gaat daarbij uit van het meest gunstige scenario voor de ruimtevraag (in elk geval tot 2030). De redenen hiervoor zijn:

  • Historische uitgifte (sinds 2014) toont aan dat ruim 60 hectare bedrijventerrein is uitgegeven.
  • De gemeenten in Zuidoost-Drenthe voeren regelmatig gesprekken met bedrijven. Er zijn veel reserveringen en opties vergeven op de bestaande – nog uitgeefbare – bedrijventerreinen. Ook is er veel interesse van bedrijven van buiten de regio.
  • (Economische) groeiverwachtingen voor de regio zijn goed. Het bedrijfsleven presteert goed en de regio kent een goed vestigingsklimaat, mede dankzij de samenwerking in DTZ-verband.
  • De ruimtevraag van grootschalige kavels is sterk toegenomen. Dit zijn bedrijfskavels groter dan 5 hectare, maar incidenteel oplopend tot meer dan 20 hectare per vestiging. De enorme vlucht van de vraag naar dit type bedrijfskavels merkt de regio Zuidoost-Drenthe nu ook. Er zijn diverse gegadigden voor grootschalige bedrijfskavels. Belangrijk voordeel is dat in Zuidoost-Drenthe dergelijke ruimte nog aanwezig is, of beter gezegd aanwezig was. Veel van de grootschalige kavels zijn onder optie of reservering. Omdat het ook gaat om partijen die nationaal en internationaal oriënteren, is de concurrentie voor de 'handtekening' groter.

Het aanbod tot en met 2030 is kwantitatief voldoende of te kunnen voorzien in de vraag. Echter, kwalitatief loopt de regio tegen beperkingen van het aanbod aan. Door opties en reserveringen, de kwalitatieve kenmerken van vraag en aanbod (die niet altijd matchen. Zoals nu het geval is op de Tweeling west) en de toegenomen investeringsdynamiek. Binnen die context lijkt het aanbod wellicht groter dan de vraag, maar ervaren gemeenten toch krapte. Ze moeten 'nee' verkopen of werken met wachtlijsten. Gelet op de ervaring dat een bedrijventerreinontwikkeling ook niet van vandaag op morgen gerealiseerd is, treffen gemeenten nu al voorbereidingen voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om kleinschalige, lokale plannen, maar ook voor grootschalige (regionale) bedrijventerreinen zoals bedrijventerrein De Tweeling.

De Tweeling

Met dit bestemmingsplan worden grote bedrijfskavels voor grootschalige bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Omdat de gemeente het belangrijk vindt dat het bedrijventerrein goed in de omgeving wordt ingepast en dat er goed rekening gehouden wordt met de wateropgave wordt een deel van het huidige bestemde bedrijventerrein nu bestemd voor water- en groenvoorzieningen. Ondanks het globaler bestemmen van het bedrijventerrein wordt de bedrijfsbestemming daardoor maar met circa 2 hectare vergroot.

Aan de vraag naar grootschalige bedrijfsvestigingen op dit regionaal bedrijventerrein kan met het huidige bestemmingsplan, waarin bedrijfskavels kleiner zijn, niet worden voldaan. Door het vergroten van de bedrijfskavels voldoet dit bestemmingsplan beter aan de vraag naar grootschalige regionale bedrijfslocaties.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De Omgevingsvisie 2022 is een geactualiseerde versie van de Omgevingsvisie 2018. De provinciale omgevingsvisie is op 28 september 2022 vastgesteld. .

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

In dit geval wordt geen afbreuk gedaan aan dit provinciale belang. Het bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op gronden die in de huidige situatie al als bedrijventerrein zijn bestemd. Dit verandert niet met het nieuwe plan, er wordt slechts een meer flexibele regeling voor deze percelen getroffen. Bij de inrichting van het gebied wordt de othogonale structuur gerespecteerd in de verkaveling en bebouwingsrichting.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Omdat het plangebied uitsluitend betrekking heeft op gronden die reeds al bedrijventerrein, woonpercelen en een maatschappelijke functie zijn bestemd, wordt geen afbreuk gedaan aan cultuurhistorische waarden in het plangebied.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Op basis van de archeologie kaart van de provinciale omgevingsvisie geldt beschermingsniveau 1: generiek. Dit is doorvertaald in het facetbestemmingsplan Emmen, Archeologie dat op dit moment als ontwerp is gepubliceerd op RuimtelijkePlannen. Op een deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor een deel kan deze dubbelbestemming worden verwijderd, omdat uit het reeds uitgevoerde archeologische onderzoek (bijlage 4) naar voren is gekomen dat hier geen sprake is van archeologische waarden. De gronden waar dit onderzoek geen betrekking op hebben blijven voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' om zo een beschermende regeling ten aanzien van archeologie te borgen.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Hier wordt geen afbreuk aan gedaan met dit bestemmingsplan.

Milieukwaliteit

Het plangebied is aangeduid as 'Industrielawaai (gezoneerde) werklocaties. Het provinciale beleid is erop gericht om geluidproducerende industrie op gezoneerde industrieterreinen te concentreren. Dit bestemmingsplan is in lijn met deze opvatting, door het bestaande gezoneerde industrieterrein te behouden. De geluidzone van het industrieterrein wordt opnieuw bepaald op basis van een nieuw akoestisch onderzoek dat wordt uitgevoerd. Deze wordt middels een andere ruimtelijke procedure aangepast naar de milieuzonering die in dit bestemmingsplan wordt gehanteerd.

Economie

De provincie zet in op een clustering van grootschalige (logistieke) bedrijfsvestigingen langs de (inter-)nationale corridors (A32/A28/A37) en clusteren deze ontwikkelingen op enkele - nader te bepalen - bedrijventerreinen. Dit beperkt de invloed van verspreide locaties op het landschap en extra mobiliteit en versterkt het (logistieke) ecosysteem en onze economie. Om het stuwende karakter van bedrijven te borgen stellen we de Drentse grond niet voor iedereen beschikbaar. Van belang is dat het een regionale economische en maatschappelijke meerwaarde heeft. De provincie denkt in dit verband bijvoorbeeld aan een minimaal aantal arbeidsplaatsen per hectare, de bereidheid van bedrijven om lokaal/regionaal personeel aan te trekken, de concrete plannen van bedrijven ten aanzien van energie(voorziening), klimaat en duurzaamheid, de maatschappelijke meerwaarde van het bedrijf en/of de bijdrage die bedrijven leveren aan onze economische doelstellingen op gebied van groen, slim en impact. Ook denkt de provincie aan het maken van afspraken met gemeenten over het enkel verkopen van grond aan eindgebruikers. Grote bedrijven zonder veel arbeid en/of zonder toegevoegde waarde voor Drenthe faciliteren we niet op onze bedrijventerreinen. Zo is de provincie bijvoorbeeld terughoudend bij een hyperscale datacenter. Een vertaling hiervan zal plaatsvinden in de Provinciale Omgevingsverordening.

Voor alle clusters geldt de eis van zo optimaal mogelijke inpassing in het landschap, zodat hoogwaardige bedrijventerreinen worden gerealiseerd. Daarnaast moet duurzaam gebruik worden gemaakt van daken (met zonnepanelen en/of wateropvang en/of groen) en meervoudig ruimtegebruik. De provincie hecht bovendien aan een integrale aanpak waarbij de opgaven voor stikstof, klimaat, biodiversiteit, energietransitie, bereikbaarheid, circulaire verstedelijking en de kwaliteit van het landschap vanaf het begin van het planproces worden meegenomen.

Daarnaast wordt een gedegen landschappelijke inpassing opgesteld voor dit bedrijventerrein.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van het ruimtelijke beleid bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

In artikel 2.18 van de provinciale verordening zijn regels opgenomen ten aanzien van bedrijvigheid:

  • 1. Een ruimtelijk plan kan alleen voorzien in nieuwe regionale werklocaties of uitbreiding van een bestaande regionale werklocatie indien dit past in een regionale werklocatievisie, dan wel in een gemeentelijke werklocatievisie mits deze regionaal is afgestemd, en indien in het desbetreffende ruimtelijk plan wordt onderbouwd dat deze werklocatievisie voldoende actueel is.
  • 2. Een ruimtelijk plan dat niet betrekking heeft op het bestaand stedelijk gebied van de plaatsen Hoogeveen, Emmen, Meppel, Assen en Coevorden kan alleen voorzien in nieuwe of uitbreiding van lokale werklocaties wanneer het desbetreffende ruimtelijk plan vergezeld gaat van een beeldkwaliteitsplan en wanneer de locatie wordt bestemd voor kleinschalige en lokaal georiënteerde bedrijvigheid.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de mogelijkheid dat een ruimtelijk plan voorziet in vestiging of significante uitbreiding van een solitair buiten bestaand stedelijk gebied gelegen regionaal georiënteerd bedrijf. Deze regels hebben geen betrekking op bedrijven binnen de sector recreatie en toerisme en overige functioneel aan het buitengebied verbonden bedrijvigheid.
  • 4. Een ruimtelijk plan voorziet alleen in de vestiging van nieuwe bedrijven voor zover deze niet volgens de VNG systematiek 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' zouden vallen in de milieucategorieën 4, 5 en 6, tenzij op regionale werklocaties.
  • 5. In afwijking van het vierde lid kan een ruimtelijk plan voorzien in nieuwe bedrijvigheid die volgens de VNG systematiek 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' valt in de categorie 4 voor zover dit gebeurt via door de betreffende gemeente vastgesteld uitzonderingsbeleid.
  • 6. Een ruimtelijk plan dat voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe werklocatie dient vergezeld te gaan van een beeldkwaliteitsplan dat juridisch is verbonden aan het desbetreffende ruimtelijke plan.

In dit geval is er geen sprake van de ontwikkeling of uitbreiding van een (nieuwe) werklocatie. Het gaat om het opnieuw regelen, en daarmee een flexibelere regeling treffen, van een bestaande regionale werklocatie. Deze regionale werklocatie past binnen de visie die hiervoor is opgesteld.

Wijziging Provinciale Omgevingsverordening 8 maart 2023

In 2023 is de provinciale omgevingsverordening op meerdere punten gewijzigd. Voor dit bestemmingsplan is het toegevoegde artikel 2.18 sub b relevant. Ten aanzien van 'Grote vestigers' is bepaald dat:

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.18 vestigt een bedrijf van 5 hectare of meer zich uitsluitend op Regionale bedrijventerreinen.
  • 2. Een bedrijf als bedoeld in lid 1 kan zich uitsluitend vestigen op Regionale bedrijventerreinen, indien:
    • a. uit het ruimtelijk plan blijkt dat dit gebeurt op een wijze die passend is in het landschap, mits verzekerd is dat een landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd van ten minste 10% van het bouwvlak;
    • b. het ruimtelijk plan voorziet in een combinatie met andere functies die een meerwaarde hebben voor andere provinciale doelen en belangen;
    • c. er sprake is van clustering langs de rijkswegen A32, A28 en A37 voor zover het gaat om logistieke bedrijvigheid; en
    • d. er sprake is van regionale economische binding of het ruimtelijk plan leidt tot een duurzame werkgelegenheidsimpuls.
  • 3. Bij het aanwenden van hun bevoegdheden nemen Gedeputeerde Staten de handreiking ‘Grootschalige ruimtevragers Drenthe’ in acht met betrekking tot de toepassing van lid 2 van dit artikel.

Bedrijventerrein De Tweeling is een regionaal bedrijventerrein waar grote vestigers zich kunnen vestigen onder de gestelde voorwaarden.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor dit bestemmingsplan is het thema 'Werken' relevant.

Werken

Om de economische diversificatie te bereiken is een aantal impulsen in de ruimtelijke economie noodzakelijk. Eén van de hoofdlijnen betreft dat de bestaande bedrijventerreinen (deels) geherstructureerd en uitgebreid moeten worden. Hierbij gaat het onder meer om bedrijventerrein De Tweeling.

Emmen kent netto meer dan 800 ha oppervlak aan bedrijventerrein. Veruit het grootste deel hiervan is geconcentreerd in en rond de kern Emmen. Het zwaartepunt is meer zuidelijk verplaatst door de ontwikkeling van bedrijvenpark A37 en bedrijventerrein De Tweeling.

In dit geval wordt bedrijventerrein Tweeling deels geherstructureerd, waardoor een meer flexibele regeling voor dit terrein geldt. Dit komt tegemoet aan de wensen van bedrijven, die zo meer vestigingsmogelijkheden op het terrein hebben. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Verkeersbeleid

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) (december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

In dit geval worden de erftoegangswegen op het bedrijventerrein aangesloten op de Bedrijvenweg en de Veldenweg. Deze twee wegen ontsluiten het bedrijventerrein via de Boerdijk op de A37. Daarmee is in een goede ontsluiting voorzien.

3.3.3 Integrale parkeervisie

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen". De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald. Voor het bedrijventerrein geldt dus eveneens dat de parkeerbehoefte in beginsel geheel op eigen terrein moet worden opgevangen. Hiervoor wordt voldoende ruimte bewaard op de verschillende bedrijfskavels die worden ingericht.

3.3.4 Welstandsbeleid

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Bij het opstellen van de stedenbouwkundige uitgangspunten is rekening gehouden met het geldende welstandsbeleid. De rand langs de A37 en de rand langs de Boerdijk liggen binnen het hoge welstandsniveau. Een hoogwaardige uitstraling van gebouwen is hier wenselijk. Dit past bij de wens tot het oprichten van representatieve gebouwen in deze randen van het bedrijventerrein, zoals verwoord in de stedenbouwkundige uitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m²   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m²   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m²   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m²   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in een dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is een inventariserend veldonderzoek verkennende fase uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4.

Op basis van een in 2021 uitgevoerd bureauonderzoek blijkt dat het gebied in een laaggelegen beekdalachtige vlakte ligt waarbinnen zich zandkoppen bevinden. Intacte zandkoppen hebben een hoge verwachting voor resten van kampementen van jagers en verzamelaars uit het Mesolithicum. Later is het plangebied vernat en ongeschikt bevonden voor bewoning.

Uit uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zo nodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid in het plangebied 52 verkennende boringen gezet. Bij het verkennend booronderzoek zijn geen kansrijke archeologische niveaus aangetroffen. Op de dekzandkoppen ontbreken aanwijzingen voor pdozolisatie, waaruit volgt dat het gebied snel vernat is. Buiten de zadkoppen zijn veenlagen en plaatselijk meerafzettingen opgeboord. Het geheel heeft lange tijd deel uitgemaakt van een veenmoeras. De percelen in het uiterste noordoosten zijn verhoogd met opgebrachte grond. Hieronder ligt nog een dunne veenrest.

De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt laag geacht.

Op basis van het verkennend booronderzoek worden geen archeologische resten verwacht met uitzondering van 'losse' vondsten. Het plangebied kan vanuit archeologisch oogpunt worden vrijgegeven voor de nieuwe bestemming, waarbij grondwerkzaamheden zullen plaatsvinden.

Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed of de gemeente Emmen.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). De richtafstanden tussen bedrijven en woningen zijn gebaseerd op hinder (of risico) door geluid, geur, stof en gevaar. De grootste afstand is bepalend. In veel gevallen is dat geluid. Het aspect 'geluid' is behandeld in paragraaf 4.7 en is voor het gezoneerde industrieterrein geregeld door middel van de Wet geluidhinder. Voor de overige aspecten (geur, stof en gevaar) vindt er in de motivatie in deze paragraaf een toetsing plaats. Hierbij dient de kanttekening gemaakt te worden dat de VNG-systematiek en de richtafstanden alleen toepasbaar zijn op de afstemming tussen bedrijven en gevoelige functies in een rustige woonomgeving of in een gemengd gebied, maar dat deze niet gaat over (bedrijfs)woningen op bedrijventerreinen. Ook is de VNG-publicatie bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties.

In de VNG-brochure worden de volgende richtafstanden gehanteerd:

Milieucategorie   Richtafstand rustige woonwijk/gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1.000   700  
6   1.500   1.000  

Toetsing

Binnen het plangebied wordt een deel van bedrijventerrein De Tweeling herzien. Er worden verschillende bedrijfspercelen inbestemd. Rondom het bedrijventerrein is sprake van bedrijfshindergevoelige objecten, onder meer de woningen aan de Trekkenweg. De milieuzonering op het bedrijventerrein is afgestemd op de aanwezigheid van omliggende bedrijfshindergevoelige objecten. In figuur 2.2 is de indeling op basis van milieucategorieën weergegeven. Hoe verder weg van bedrijfshindergevoelige objecten, hoe hoger de milieucategorie is die wordt toegestaan. Dit is ingedeeld op basis van de richtafstanden van de VNG.

Er is een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) uitgevoerd voor het industrieterrein “De Tweeling” te Veenoord/Nieuw-Amsterdam. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Uit de berekeningen blijkt dat het maximale geluidsniveau LAmax bij de woningen aan de zuidwestzijde ten hoogste circa 56 dB(A) in dag-, avond- en nachtperiode bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) gedurende dag-, avond- en nachtperiode. Op de woning Trekkenweg 13 overschrijdt de berekende geluidbelasting vanwege het industrieterrein de Wet geluidhinder grenswaarde van 55 dB(A) met 1 dB. De overschrijding doet zich alleen voor in de nachtperiode. Op enkele andere woningen wordt de grenswaarde geheel opgevuld en is er nauwelijks ruimte voor enige afwijking van de aangehouden prognosewaarden voor toekomstige bedrijven.

De geluidbelasting kan worden beperkt door het realiseren van een afscherming op (de grens van) het industrieterrein dan wel tussen het industrieterrein en de woningen. Omdat het geluid beoordeeld moet worden op verdiepingshoogte (5 m), zal een afscherming met een hoogte van bijvoorbeeld 3 tot 5 m géén of nauwelijks effect hebben, mede veroorzaakt door de reflecties tegen het distributiecentrumgebouw.

Berekeningen zijn uitgevoerd met een wal/schermcombinatie met een totale hoogte van 6 m in het gebied tussen het industrieterrein en de woning. Hierbij mag de wal ten hoogste 3 m hoog zijn of anders gezegd: het scherm moet ten minste 3 m boven de wal uitsteken, ten minste 50% van de totale hoogte van de wal/schermcombinatie hebben. Het oost-westdeel van het scherm is 90 m lang, het noord-zuiddeel 40 m, in totaal 130 m. Het scherm moet voldoen aan de wettelijke eisen daarvoor: het mag geen grote openingen of kieren bevatten en de massa moet ten minste 10 kg/m² zijn). Mocht het maaiveldniveau op het industrieterrein en dat ter plaatse van de woningen aan de Trekkenweg verschillen, dan geldt genoemde hoogte-eis ten opzichte van het hoogste van deze twee maaiveldniveaus.

Uit de berekeningen blijkt dat deze afscherming het geluid effectief afschermt. De geluidbelasting neemt af tot ten hoogste 54 dB(A) bij de woning Trekkenweg 13. Er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder grenswaarde voor deze woning. Bij de woningen aan de Van Goghstraat zal hierdoor het geluid marginaal afnemen. Het waldeel (een zichtwal van ruim 600 m lengte) schermt alleen op begane grondniveau het geluid enigszins af.

Eventuele alternatieve maatregelen zijn mogelijk mits:

  • op alle beoordelingspunten de totale geluidbelasting inclusief de in dit akoestisch onderzoek opgenomen vergunde en toekomstige geluidbronnen blijft voldoen aan de Wgh grenswaarden;
  • op alle beoordelingspunten de geluidbelasting vanwege het distributiecentrum niet hoger is dan de in dit akoestisch onderzoek berekende bijdrage.

Het maximale geluidsniveau LAmax bij de woningen aan de zuidwestzijde zal door de afscherming afnemen van circa 56 naar circa 52 dB(A) in dag-, avond- en nachtperiode. Ook zonder afscherming werd overigens reeds voldaan aan de grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) gedurende dag-, avond- en nachtperiode.

In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om een geluidswerende voorziening aan te leggen met een hoogte van maximaal 7 meter. Daarnaast is een voorlopige voorziening opgenomen om te borgen dat eerst geluidsmaatregelen worden genomen alvorens de bedrijfsactiviteiten in gebruik worden genomen.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

In het kader van deze planontwikkeling is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het toekomstig bedrijventerrein. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden de conclusies van het bodemonderzoek weergegeven.

Gezien de historie van het te onderzoeken terrein (agrarisch) geldt voor het grootste deel dat er voor wat betreft het voorkomen van verontreiniging in de boven- en ondergrond sprake is van een onverdachte locatie. Op basis van de resultaten van de eerder uitgevoerde onderzoeken wordt het voorkomen van licht tot sterk verhoogde concentraties aan verontreinigende stoffen in het grondwater niet uitgesloten.

Ter plaatse van het oostelijk deel van de locatie zijn in 2004 sterk verhoogde concentraties aan enkele zware metalen, tolueen, Cis-1,2-dichlooretheen en minerale olie aangetoond. Een actualisatie van de destijds aangetoonde verontreinigingen in het grondwater zal duidelijkheid moeten geven over de vraag of deze verontreinigingen nog aanwezig zijn en in welke mate.

Resultaten bodemonderzoek 9 juni 2022

Het bodemonderzoek is voldoende om over te gaan naar de volgende fase, namelijk nader bodemonderzoek. Na herbemonstering is gebleken dat er in het grondwater van peilbuis 12 opnieuw een sterk verhoogde concentratie aan tolueen en licht verhoogde concentraties aan benzeen en xylenen zijn gemeten. Daarnaast zijn na herbemonstering in het grondwater van peilbuis 47 sterke concentraties aan kobalt, nikkel en arseen en lichte concentraties aan koper, zink, barium en molybdeen gemeten. In het grondwater ter plaatse van peilbuizen 8 en 20 zijn matig verhoogde concentraties aan respectievelijk nikkel en chroom zijn gemeten. Al deze peilbuizen (8, 12, 20 en 47) relatief dicht bij elkaar zijn gesitueerd in de zuidoosthoek van de onderzoekslocatie.

Om over te gaan tot bestemmingswijziging en herinrichting van de locatie zal de aard en omvang en de risico’s bij het toekomstig gebruik moeten worden vastgesteld middels een nader bodemonderzoek. Naar aanleiding van de resultaten van het nader bodemonderzoek zullen mogelijk gebruiksbeperkingen gaan gelden voor het deel van het terrein waar de verontreiniging(en) zich bevinden.

Resultaten nader bodemonderzoek 7 oktober 2022

Uit het nader bodemonderzoek (bijlage 7) wordt aanbevolen om, gezien de resultaten uit zowel het verkennend als het nader bodemonderzoek en de te verwachten grote mate van fluctuatie en varianties van aanwezige stoffen en concentraties in zowel de tijd als de ruimte, voor het gehele gebied een gebruiksbeperking vast te stellen voor het gebruik van het freatische grondwater. Daarnaast is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing indien in het kader van toekomstige werkzaamheden grond vrijkomt welke moet worden afgevoerd en elders toegepast. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het 'meldpunt bodemkwaliteit'.

Conclusie advies RUD

De RUD concludeert in haar advies 15) op basis van zowel het verkennend bodemonderzoek als het nader bodemonderzoek dat de bodem van het onderzochte deel van het plangebied geschikt is voor de beoogde bestemming en voor normaal gebruik als industrieterrein.

Kwaliteit van het freatisch grondwater

De aangetoonde verontreinigingen zijn waarschijnlijk van nature aanwezig. Aanvullend onderzoek of sanering is niet noodzakelijk. De kwaliteit van het freatisch grondwater kan echter wel van invloed zijn op eventuele (zuiverings)maatregelen die nodig zijn bij bijvoorbeeld bouw- of bemalingswerkzaamheden. Het grondwater is op sommige plekken door de verhoogde concentraties aan zware metalen en tolueen niet voor alle

doeleinden geschikt. Deze overweging dient in het bestemmingsplan te worden opgenomen.

Beschikking bodemsanering Boerdijk 32

Op 20 december 2021 is een beschikking genomen op het deelsaneringsplan voor het geval van ernstige bodemverontreiniging afkomstig van het terrein van Zincoat aan de Boerdijk 32 te Veenoord. Het diepere grondwater is hier verontreinigd met zink. Deze verontreiniging bevindt zich op een diepte van 20 tot 60 meter en verplaatst zich langzaam in zuidwestelijke richting. Hierbij zal de verontreinigde pluim zich in de toekomst ook verspreiden binnen het (bestemmings)plangebied. De saneringsmaatregelen voor de grondwaterverontreiniging bestaan uit het monitoren van de verspreiding van de grondwaterverontreiniging. Er gelden bruiksbeperkingen voor de directe omgeving van de verontreinigingspluim.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt: Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging. Indien in het kader van toekomstige werkzaamheden grond vrijkomt welke moet worden afgevoerd en elders toegepast is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het “meldpunt bodemkwaliteit'.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing

De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Emmen en de Provinciale Omgevingsvisie geven geen specifieke cultuurhistorische waarden aan binnen het plangebied. Wel is een joodse begraafplaats aanwezig binnen het plangebied. Deze wordt in dit bestemmingsplan bestemd met een maatschappelijke bestemming, zodat deze gronden niet ten behoeve van bedrijfspercelen ontwikkeld mogen worden. Verder zijn geen maatregelen of onderzoeken nodig ten aanzien van cultuurhistorie.

4.5 Ecologie

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden zoals Natura 2000-gebieden en gebieden die vallen onder het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt namelijk op meer dan 11 kilometer van het Natura 2000-gebied Bargerveen (tevens een NNN-gebied). Dit gebied is tevens stikstofgevoelig. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 530 meter ten zuidwesten van het plangebied. Andere (al dan niet stikstofgevoelige) natuurgebieden liggen op een grotere afstand van het plangebied. Gezien het karakter van dit bestemmingsplan, waarbij een bestaande bedrijventerrein wederom als zodanig wordt bestemd, maar dan met een flexibelere regeling, is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

De geplande ontwikkeling zou echter kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie. Met behulp van de AERIUS calculator zal voor dit project de depositie worden berekend. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 9. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is.

Het huidige agrarische gebruik maakt onderdeel uit van de referentiesituatie. Het agrarisch gebruik is feitelijk aanwezig en is toegestaan op basis van het huidige bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam/Veenoord, Bedrijventerrein De Tweeling, dat is vastgesteld op 28 mei 2009. Ook voorafgaand aan vaststelling van het huidige bestemmingsplan was het agrarisch gebruik feitelijk aanwezig en is sindsdien onafgebroken aanwezig geweest.  

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 11. Ten aanzien van beschermde soorten zijn de volgende conclusies getrokken uit het onderzoek:

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als ree, haas, konijn en diverse algemene (spits)muissoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Amfibieën

In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden aan de oever en watergang uit te voeren wanneer de larven zijn volgroeid, vanaf augustus, en voordat volwassen exemplaren zich ingraven voor de winterslaap, voor november.

Vissen

Ten aanzien van algemene vissoorten wordt geadviseerd om de werkzaamheden aan de watergangen uit te voeren buiten de voortplantingsperiode (maart /m augustus) en het werken in één richting (zorgplicht). Om schade aan individuen tijdens dempingswerkzaamheden te voorkomen dienen voorgaande en andere maatregelen om schade te voorkomen te worden vastgelegd in een ecologisch werkprotocol. Dempingswerkzaamheden dienen plaats te vinden onder ecologische begeleiding.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt:

Vleermuizen

Aangezien voor vleermuizen geschikte gebouwen en bomen ontbreken vinden er geen overtredingen van de Wnb plaats ten aanzien van vleermuisverblijfplaatsen.

Met betrekking tot het foerageergebied en de vliegroutes van de vleermuizen zal de herinrichting geen effect hebben op de functionaliteit van het gebied als zodanig. De meest geschikte delen, de luwe delen rond de bomen(rijen) blijven behouden bij de voorgenomen plannen. Het is daarbij van belang dat onderstaande maatregelen worden opgevolgd:

  • werkzaamheden uitsluitend overdag uitvoeren;
  • niet uitstralende armaturen;
  • plaatsen van afschermende beplanting;
  • voorkomen verlichting van boomkronen;
  • tijdelijke verlichting (slecht een deel van de nacht aan).

Aangezien het plangebied geen essentieel foerageergebied betreft en met bovenstaande maatregelen de functie behouden blijft is een ontheffing in het kader van de Wnb niet noodzakelijk.

Broedvogels

Voor alle beschermde inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Algemene zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld door de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Toetsing

In het kader van de externe veiligheid is de RUD Drenthe en de Veiligsheidsregio Drenthe / Brandweer Drenthe om advies gevraagd. Deze adviezen zijn opgenomen in bijlage 15 en 16.

Bevi-inrichtingen en buisleidingen

Het RUD heeft in haar advies geconcludeerd dat er geen sprake is van Bevi-inrichtingen in het plangebied en tevens niet rondom het plangebied met invloed op de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is geconcludeerd dat er weliswaar twee buisleidingen in de omgeving zijn, maar dat deze geen invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied.

Bevt, transportroute gevaarlijke stoffen

Uit het advies van de RUD is naar voren gekomen dat ten noorden van het plangebied de rijksweg A37 ligt, een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De rijksweg maakt deel uit van het landelijk Basisnet Weg. Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle - Emmen, waarover eveneens gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het Basisnet zijn de risicoplafonds voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen met de daarbij behorende risicoafstanden vastgelegd. Het risicoplafond is voor de rijksweg vastgesteld op 1.500 transporten tot vloeistof verdichte licht ontvlambare gassen zoals LPG en propaan per jaar. Voor de spoorlijn ligt het plafond op 500 ketelwagons brandbare vloeistoffen per jaar.

Het aspect externe veiligheid moet op grond van het Bevt worden beoordeeld wanneer een ruimtelijke ontwikkeling binnen 200 meter vanaf een transportroute met gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de genoemde zone van zowel de rijksweg A37 als de spoorlijn Zwolle - Emmen.

Plaatsgebonden risico

De rijksweg A37 en de spoorlijn Zwolle - Emmen hebben op grond van de Basisnet tabellen weg en spoor van de Regeling Basisnet een plaatsgebonden risico dat kleiner is dan 10-6 per jaar, waardoor het plaatsgebonden risico niet met de QRA wordt berekend. Het plan voldoet hierdoor aan de grens- en richtwaarde van het 10-6 per jaar.

Plasbrandaandachtgebied

Zowel de rijksweg als de spoorlijn hebben geen plasbrandaandachtsgebied van 30 meter waar rekening mee moet worden gehouden. Onder de toekomstige Omgevingswet gaat deze wel gelden, echter valt dit gebied niet over het plangebied heen.

Groepsrisico A37

Op basis van de berekeningen van het RUD geldt een invloedsgebied vanwege het transport van LPG en propaan van 355 meter. Het berekende groepsrisico overschrijdt de oriëntatiewaarde niet en bedraagt minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Om die redenen kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarin alleen op zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid hoeft te worden ingegaan.

Beperkte verantwoording groepsrisico A37

Zelfredzaamheid

De personen in de gebouwen zijn zelfredzaam. Hierdoor is men in staat, wanneer men bij een dergelijk scenario snel wordt gewaarschuwd, te vluchten. Gezien de (aan te leggen) wegenstructuur is het zeker mogelijk om van het incident af te vluchten.

Personen in gebouwen zijn in beginsel voldoende beschermd door het gebouw. Wel is de aanwezigheid van glas in de gevels een aandachtspunt bij een Bleve aangezien deze drukgolf veroorzaakt waarbij glas in scherven uiteen valt en rondvliegt. Het toepassen van scherfwerend glas is hiervoor een optie om slachtoffers te beperken.

De zelfredzaamheid van personen op een bedrijventerrein is normaliteit goed te noemen. Hierdoor is men redelijk zelfstandig in staat om zichzelf in veiligheid te brengen. Eventuele kwetsbare personen kunnen worden geholpen door anderen om zich in veiligheid te brengen.

Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid

Afhankelijk van het scenario en de gevolgen daarvan is het zaak om de hulpdiensten te allen tijde snel te alarmeren, waardoor gepaste hulpverlening geboden kan worden. Bij een LPG tankwagen scenario met een nog intacte tankwagen en gecoate bekleding is er nog de mogelijkheid om de tankwagen bij een brand te bestrijden. Immers een intacte coating heeft een beschermingsduur van circa 75 minuten. Bij een niet intacte coating is het zaak om de omgeving veilig te stellen en dat de hulpdiensten zich in beginsel concentreren op evacuatie van de leefomgeving en koeling van de tankwagen bij een brand.

Groepsrisico spoorlijn Zwolle - Emmen

Op basis van de Regeling Basisnet worden over deze spoorlijn jaarlijks 500 ketelwagons met brandbare vloeistoffen vervoerd. Op grond van het Hart 2017 bedraagt het invloedsgebied voor het transport van brandbare vloeistoffen 35 meter. Het plangebied ligt buiten dit invloedsgebied, waardoor het groepsrisico niet verantwoord hoeft te worden.

Conclusie

Er is geen sprake van risicovolle inrichtingen en buisleidingen in de omgeving van het plangebied. Wel ligt er met de A37 een risicovolle transportroute nabij het plangebied. Ten aanzien hiervan is een beknopte verantwoording van het groepsrisico, zoals hierboven opgenomen, voldoende. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.

 

4.7 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet in principe akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en bij een geluidzone voor industrielawaai is dit 50 db(A).

Toetsing

Binnen het plangebied wordt grotendeels de bestaande situatie inbestemd, waarbij voor de bedrijfspercelen een meer flexibele regeling wordt opgesteld. Bedrijfsgebouwen zijn niet geluidgevoelig en hoeven dus niet aan de Wet geluidhinder getoetst te worden.

Wegverkeerslawaai

Deze bestemmingsplanherziening geeft een toename van verkeer op de ontsluitingsroutes van het bedrijventerrein. Dit is onderzocht in hoofdstuk 2.4. Het akoestisch effect van deze toename is onderzocht. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 10 van deze toelichting. Uit de resultaten blijkt dat de toename, afhankelijk van de ontsluitingsroute, varieert tussen de 0,06 en 0,59 dB. Het akoestisch effect van de extra verkeersbewegingen is daarmee verwaarloosbaas en voor het menselijk oor niet waarneembaar.

Om het verschil te beoordelen is tevens aansluiting gezocht bij de normstelling die de Wet geluidhinder (Wgh.) kent voor reconstructiesituaties. Daarbij geldt een geluidtoename tot 1,5 dB als acceptabel. Uit de resultaten blijkt dat het verschil hier ruimschoots onder blijft.

Geluidszone bedrijventerrein

Bedrijventerrein de Tweeling betreft een geluidsgezoneerd industrieterrein. De grens van het gezoneerde terrein wordt gevormd door de bedrijfsbestemming. In onderstaand figuur is de geluidszone rondom het bedrijventerrein weergegeven. De geluidszone is deels verankerd in dit bestemmingsplan, maar grotendeels in de omliggende bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021057-B502_0010.png"

Figuur 4.1 ligging geluidszone

Geluidzone Tennet

Ten noorden van het westelijke deel van bedrijventerrein De Tweeling is een hoogspanningsstation van Tennet gevestigd. Rondom deze inrichting geldt een geluidzone voor industrielawaai. Deze valt deels over het noordwestelijke deel van het bestemmingsplangebied voor bedrijventerrein De Tweeling. Ter plaatse is deze geluidzone ook opgenomen in dit bestemmingsplan.

Ter plaatse zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor een hoogspannnigsstation. Hier geldt dat geen nieuwe bouwwerken ten behoeve van geluidsgevoelige functies mogen worden gebouwd, met uitzondering van ver- en nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd.

In de voorgenomen planvorming worden geen geluidgevoelige objecten gerealiseerd binnen deze geluidzone. Hier zullen uitsluitend bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd.

4.8 Kabels, leidingen en zones

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

Binnen het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen die planologisch relevant zijn. Voorheen was hier wel sprake van een hoogspanningsverbinding. Deze was dan ook in het geldende bestemmingsplan opgenomen. Die verbinding is echter in tussentijd verwijderd. Er zijn dus geen maatregelen noodzakelijk ten aanzien van kabels en leidingen.

Wel is sprake van een molen ten zuiden van het plangebied. Om de omgeving van de molen vrij te houden van obstakels ten behoeve van een vrije windvang voor de molen, is de vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen. Binnen bepaalde afstanden rondom de molen mag de hoogte van bebouwing en beplanting niet meer zijn dan de hoogte berekend met een formule die gebaseerd is op de biotoopformule ontwikkeld door de Vereniging De Hollandsche Molen. De formule houdt in dat binnen een bepaalde afstand van een molen bebouwing en beplanting niet hoger mag zijn dan de stellinghoogte van de molen. Op een verdere afstand dan de afstand gebaseerd op de stellinghoogte, geldt een maximale hoogte bepaald op basis van de formule en houdt in dat op elke 50 meter verdere afstand van de molen de maximale hoogte van bebouwing en beplanting in oplopende lijn 1 meter hoger mag zijn. Obstakels op meer dan 400 meter van molens worden niet meer als hinderlijk beschouwd. De vrijwaringszone rondom de molen heeft zodoende op de verbeelding van het bestemmingsplan een straal van 400 meter. Afwijken van de maximale hoogte kan mogelijk zijn nadat vooraf advies is ingewonnen bij een deskundige.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.

Toetsing

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Binnen het plangebied worden een bedrijventerrein, een aantal woonkavels en een maatschappelijke functie voorzien. Ook in de huidige situatie zijn de gronden bestemd voor dit gebruik. Er komen geen nieuwe functies bij en ook de verkeersgeneratie zal beperkt toenemen met 6% tot 7%. Daarmee wordt gesteld dat er niet in betekenende mate verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt als gevolg van dit plan en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

4.10 Water

Toetsingskader

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.10.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.10.1.1 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren.

Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.10.1.2 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.10.2 Wateraspecten plangebied

Het plangebied valt onder het werkingsgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van waterschap Vechtstromen en in de structuurvisie Water van de gemeente Emmen. In het opstelde Hydrologisch onderzoek (bijlage 12) is dit het beleid uitgebreid samengevat.

De GHG wordt rond de 11.5 water ingeschat. Vanwege de minimale ontwateringsdiepte (0,8 meter minus terreinverharding) wordt geadviseerd het maaiveld op te hogen tot minimaal 12,3 m+ NAP. Een groot deel van het plangebied dient daarom opgehoogd te worden. Bij een ingeschat zomerpeil van 11,0 m NAP is de drooglegging dan minimaal 1,3 meter.

Het hemelwater wordt ter plaatse van het bedrijventerrein gescheiden van het afvalwater afgevoerd en aangesloten op de watergangen en drie aan te leggen waterbergingen. In het oppervlaktewater dient 91 mm hemelwater (ten opzichte van de verharding in het plangebied) geborgen te worden.

4.10.3 Afstemming met bestemmingsplan

In het kader van dit bestemmingsplan is een Hydrologisch onderzoek (bijlage 12) opgesteld. Tijdens een startgesprek met de gemeente, het waterschap en de opstellers van het hydrologisch onderzoek zijn hierover afspraken gemaakt.

Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed. Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Om bodemvervuiling te voorkomen is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen wordt voorgeschreven dat een vloerpeil tenminste 30 centimeter boven de weg ligt.

Door het globaler bestemmen wordt extra verharding in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Ook zijn eerder bestemd watergang in het plangebied niet meer bestemd. Uitgangspunt is om grote bedrijfskavels uit te kunnen geven, waardoor waterbergingen aan de randen van het plangebied worden gerealiseerd. Deze waterbergingen wordt ook gebruikt voor de landschappelijk inpassing langs de A37. De waterberging is berekend op een bui van 91 mm. Naast de aan te leggen waterbergingen zijn er ook voorzieningen in het plangebied die bij extreme situatie gebruikt kunnen worden als extra waterberging. De droogliggende sloten liggen achter de woonpercelen van de Trekkenweg en langs het bestaande bedrijventerrein aan de Velden. De ligging van de waterbergingen en de droogliggende sloten is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan en hebben daarbij een extra juridisch borging gekregen.

4.10.3.1 Riolering

Afvalwater wordt gescheiden van hemelwater afgevoerd. Het afvalwater wordt via een nog aan te leggen rioolgemaal geloosd op het rioolstelsel van het bestaande bedrijventerrein De Tweeling. Er is momenteel nog geen aansluiting op deze riolering aanwezig.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In categorie D 11.3 is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer opgenomen. Bedrijventerrein De Tweeling blijft onder deze grenswaarde.

Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling:

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is een vormvrije mer-beoordeling opgesteld (zie bijlage 13). Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Hierop is door het college besloten dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden voor dit plan. Dit besluit is opgenomen als bijlage 14.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid. Het doel van dit bestemmingsplan is om een nieuwe supermarkt inclusief bijbehorende parkeerinrichting mogelijk te maken.

Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

In de bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In de bestemming zijn ook bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing, bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels.
  • Afwijken van de gebruiksregels.
  • Nadere eisen.
  • Algemene afwijkingsregels.
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
het uitzicht;
de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
gevelbeelden;
de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
de hoogtedifferentiatie;
de situering van gebouwen op het perceel;
de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
cultuurhistorische waarden en archeologische waarden.  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
benodigde uitzichthoeken van wegen;
de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
de mate waarin het toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
aanwezigheid van kwetsbare objecten;
de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
de mate van hinder voor de omliggende functies;
de gevolgen voor de externe veiligheid;
de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

Staat van inrichtingen

In de regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar een staat van inrichtingen. Hierin zijn de toegestane vormen van bedrijvigheid in het plangebied opgenomen. Deze staat van inrichtingen is ontleend aan de 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, 2009.

Aan deze lijst is een onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegevoegd en als bijlage bij de regels opgenomen. Reden voor toevoeging van dit onderscheid is de bescherming van de aanwezigen in objecten. Daarnaast is het van belang dat bij de bouwplantoetsing geen verkeerde afweging wordt gemaakt in het kader van de kwetsbaarheid. De keuze voor kwetsbaar of beperkt kwetsbaar kan namelijk gevolgen hebben voor saneringsopgaven, weigeren van vergunningsaanvragen en negatief adviseren op ruimtelijke plannen. Op het moment dat een kwetsbaar object aanwezig is, kan een risicovol bedrijf niet meer in dezelfde omgeving worden toegelaten of uitgebreid. Wordt een kwetsbaar object binnen een risicocontour van een bestaand bedrijf gebouwd, dan kan er een situatie ontstaan waarbij sanering noodzakelijk is. Dit laatste kan dan ook leiden tot planschade. Het is belangrijk dat de afweging niet constant hoeft plaats te vinden (ad hoc), maar dat er vooraf duidelijkheid wordt gegeven of een activiteit/object kwetsbaar is of beperkt kwetsbaar. Deze problematiek rond de afweging speelt zich landelijk af, maar hiervoor is tot nu toe nog geen duidelijk toetsingskader ontwikkeld. De gemeente Emmen heeft daarom een toetsingskader ontwikkeld en aan de staat van inrichtingen toegevoegd.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels.
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels.
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

5.2.1.1 Begrippen

Artikel 1

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

5.2.1.2 Wijze van meten

Artikel 2

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

5.2.2.1 Bedrijventerrein

De bedrijfspercelen zijn bestemd als 'Bedrijventerrein'. De opzet van deze bestemming is zo flexibel mogelijk ingestoken, zodat de uiteindelijke inrichting van de gronden in te vullen is naar de vraag naar bedrijfspercelen. Zo zijn bedrijfspercelen, wegen, straten en paden, parkeer- en groenvoorzieningen bijvoorbeeld uitwisselbaar. Om te voldoen aan de milieuzonering ten opzichte van omringende bedrijfshindergevoelige objecten zijn met aanduidingen verschillende bedrijfscategorieën toegestaan. Ook de verschillende maximale bouwhoogtes zijn op de verbeelding aangegeven.

5.2.2.2 Groen

De gronden die groen ingericht dienen te worden ten behoeve van onder meer de landschappelijke inpassing zijn bestemd als 'Groen'. Hier zijn primair groenvoorzieningen toegestaan, in combinatie met water.

5.2.2.3 Maatschappelijk - Begraafplaats

In het plangebied is een oude Joodse begraafplaats aanwezig. Deze begraafplaats blijft ook in de toekomstige situatie behouden en dient niet als bedrijfskavel te worden ingericht. Daarom is ter plaatse de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats' opgenomen.

5.2.2.4 Verkeer

De hoofdontsluitingswegen van het bedrijventerrein zijn bestemd als 'Verkeer'. Deze wegen liggen op voorhand vast en betreffen De Velden en de Bedrijfsweg. De wegen ontsluiten in de huidige situatie ook al bestaande bedrijfspercelen. Ter plaatse kunnen geen bedrijfspercelen worden ingericht en zijn uitsluitend wegen, straten en fietspaden toegestaan.

5.2.2.5 Water

Binnen het plangebied worden meerdere waterpartijen aangelegd, die tevens voorzien in de watercompensatie voor het bedrijventerrein. Om te borgen dat deze waterpartijen worden aangelegd zijn deze gronden bestemd als 'Water'. Op verschillende locaties worden de waterpartijen gecombineerd met de aanleg van groenvoorzieningen. Om uitwisseling mogelijk te maken zijn deze ook toegestaan binnen deze bestemming. Het is niet toegestaan om gebouwen en overkappingen te realiseren binnen deze bestemming.

5.2.2.6 Wonen

Aan de Trekkenweg zijn meerdere woonpercelen aanwezig. Om deze woningen te voorzien van een goede regeling is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De bestaande woningen zijn binnen bouwvlakken gelegd en de maatvoeringsregels afgestemd op de bestaande bebouwing. Verder is aangesloten bij de gemeentelijke systematiek voor woonbestemmingen.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit onder andere in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Algemene aanduidingsregels

Artikel 10

Toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen zijn enkele aanduidingen die vanuit het milieubeleid een extra aanduiding aan gronden geven. Het zijn de aanduidingen 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' en de 'vrijwaringszone - molenbiotoop 4.

De aanduiding Geluidzone - industrie is een geluidzone afkomstig van het bedrijventerrein De Tweeling en van het noordelijk gelegen hoogspanningsstation. De aanduiding is bedoeld om te voorkomen dat binnen de geluidszone van het terrein nieuwe geluidgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd of dat bestaande geluidgevoelige bebouwing wordt uitgebreid en daardoor een te hoge geluidbelasting optreedt. Voor eventuele realisatie van nieuwe geluidgevoelige bebouwing en of uitbreidingen van bestaande geluidgevoelige bebouwing zal vooraf eerst bekeken moeten worden of realisatie of uitbreiding mogelijk is binnen de gestelde geluidswaarden dan wel of het mogelijk is om een hogere grenswaarde geluid vast te stellen. Indien om een of andere reden het industrieterrein niet meer zoneplichtig is, kan deze aanduiding

Algemene afwijkingsregels

De afwijkingsregel maakt het mogelijk dat aan de regels van de bestemmingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kunnen bijvoorbeeld afwijken van een bestemmingsplan voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%. De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels al is afgeweken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat niet twee keer afgeweken kan worden van eenzelfde bepalingen of dat de bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. In paragraaf 6.1 volgt een nadere toelichting. Daarnaast is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. Hier wordt in paragraaf 6.2 ingegaan.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit plan wordt voorgelegd aan de betrokken diensten als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tevens wordt het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De binnengekomen reacties worden door de gemeente beantwoord en in het bestemmingsplan verwerkt.

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd waarbij de mogelijkheid wordt gegeven om zienswijzen in te dienen. Op basis hiervan wordt het bestemmingplan vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van de gemeente en deels een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. Desondanks is er in de exploitatieopzet voor de beoogde ontwikkeling sprake van een financieel tekort. De gemeente heeft in het verleden een voorziening getroffen om dit financiële tekort af te dekken, zodat de ontwikkeling uitvoerbaar is.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit plan wordt een ontwerp exploitatieplan opgesteld dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Daarmee is het kostenverhaal voldoende verzekerd. In het exploitatieplan is sprake van een financieel tekort, waardoor de gemeente niet meer kosten kan verhalen dan dat er opbrengsten te zijn (de macro-aftopping). Dit tekort wordt, zoals hiervoor aangegeven, gedekt met een in het verleden door de gemeente getroffen voorziening. De vierde herziening van het exploitatieplan dat in het verleden is vastgesteld (2016) zal worden afgesloten voordat het nieuwe exploitatieplan, dat bij dit bestemmingsplan hoort, zal worden vastgesteld.