direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijnjewoude - woongebied Meester Geertswei 6
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.17BPWIttwaspan8won-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het oog op de grote vraag naar woningen heeft de gemeente Opsterland een verkavelingsplan opgesteld voor acht woningen op de voormalige locatie van basisschool It Twaspan in Wijnjewoude. Deze schoollocatie ligt aan de Meester Geertswei 6 in Wijnjewoude.

In het geldend bestemmingsplan 'Wijnjewoude / Klein Groningen' (vastgesteld op 11 november 2019) is voor dit perceel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De enkelbestemming Maatschappelijk die op dit moment voor het perceel geldt, kan met deze bevoegdheid omgezet worden in een woonbestemming. Het voorliggend plan maakt gebruik van deze regeling om de acht woningen op de locatie te realiseren.

1.2 Plangebied

Het plangebied (zie ook onderstaand luchtfoto voor de begrenzing) bevindt zich in het midden van het dorp Wijnjewoude. Het plangebied wordt bijna geheel omringd door woningen. De percelen ten westen van het plangebied behouden de bestemming 'Maatschappelijk'. Hier staan een multifunctioneel centrum (MFC) en een basisschool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.17BPWIttwaspan8won-0301_0001.png"

Figuur 1. Weergave plangebied (Bron: Google Earth Pro, 2023)

1.3 Juridisch planologisch kader

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Wijnjewoude / Klein Groningen. Hieronder is de planverbeelding weergegeven. Het rode pijltje in de planverbeelding wijst het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.17BPWIttwaspan8won-0301_0002.png"

Fguur 2. Uitsnede plankaart (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2023)

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om de geldende bestemming (Maatschappelijk) te wijzigen in die zin dat de gronden tevens worden bestemd voor wonen. Aan deze wijzigingsmogelijkheid is wel een aantal voorwaarden verbonden, namelijk dat:

  • na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 17 uit het moederplan van toepassing zijn;
  • er een gemiddelde aan parkeergelegenheid van ten minste 1 parkeerplaats per woning wordt gerealiseerd;
  • de woningen op een adequate wijze worden ontsloten;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving;
  • de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • deze wijzigingsbevoegdheid primair wordt toegepast voor hergebruik van de bestaande gebouwen. Indien een woonfunctie in de bestaande bebouwing redelijkerwijs niet mogelijk is, mag herinvulling plaatsvinden,
  • de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

In dit plan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende plan en derhalve aangesloten bij de hiervoor genoemde voorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleidskader waarbinnen de gewenste ontwikkeling moet passen, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing plaatsvindt aan de geldende wet- en regelgeving en daarmee impliciet ook aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische toelichting en hoofdstuk 6 beschrijft tenslotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een gebouw waarin in het verleden een basisschool was gevestigd. De locatie maakt deel uit van een groter bestemmingsvlak waarvoor de bestemming Maatschappelijk geldt. Dit gehele bestemmingsvlak is bebouwd. Dit wijzigingsplan betreft uitsluitend het benutten van de ruimte die vrijkomt bij de sloop van de bestaande school.

2.2 Te realiseren programma

De ontwikkelingen bestaat uit de bouw van acht twee-onder-één-kapwoningen. In de planregels van het moederplan is de voorkeur uitgesproken om de bestaande bebouwing te benutten voor een nieuwe functie. Wanneer dat niet past kan nieuwbouw plaatsvinden. Gemeente Opsterland heeft besloten dat het huidige schoolgebouw zich niet leent voor het realiseren van het gewenste woonprogramma. Om die reden zal de voormalige school dan ook worden gesloopt.

Met het oog op een aantrekkelijk woonmilieu is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat de grondslag vormt voor dit wijzigingsplan. Het stedenbouwkundig plan is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.17BPWIttwaspan8won-0301_0003.png"

Figuur 3. Stedenbouwkundig plan (bron: BügelHajema Adviseurs, 2022)

Uit het stedenbouwkundig plan blijkt dat het bestaande ritme wordt voortgezet van woningen die aan de Meester Geertswei en aan de Welfingstrjitte staan. De acht twee-onder-één-kapwoningen passen goed in het bestaande stramien. De beide rijtjes van vier woningen zijn iets teruggerooid ten opzichte van de al bestaande woningen, zodat er een mooie aansluiting ontstaat tussen deze woningen en het MFC.

Het parkeren bij de acht nieuwe woningen vindt op eigen erf plaats. Bij het realiseren van de woningen ontstaat enige ruimte tussen het MFC en de te realiseren woningen. Het is de bedoeling dat deze ruimte wordt benut voor het realiseren van in totaal 27 parkeerplaatsen met name ten behoeve van het gebruik van het MFC De Swingel. In het kleine plantsoen ten noorden van de acht woningen zullen zes parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Die zijn voor algemeen gebruik bedoeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Conclusie

Het onderhavig plan is in overeenstemming met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt.


Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Voorliggend bestemmingspan betreft het wijzigen van de functie van het perceel van Maatschappelijk' naar 'Wonen'. Er is sprake van een planologische toevoeging van acht woningen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De laddertoets hoeft niet verder te worden doorlopen.

Wel moet in het kader van de Wet ruimtelijke ordening in een ruimtelijk plan de uitvoerbaarheid worden verantwoord. Een onderdeel daarvan is ook dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte. Het betreft hier een kleinschalige ontwikkeling (acht woningen). Gelet op de schaal van de ontwikkeling is overige behoefte niet aan de orde.

3.1.3 Conclusie

Het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan is niet in strijd met nationaal gevoerd ruimtelijk beleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân (2020)

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven? Deze vraag staat centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.


Een van de doelen in de omgevingsvisie is een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen met een variatie aan woningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, werkgelegenheid en voorzieningen. Fryslân kent een samenhangend netwerk van steden, grote en kleinere dorpen. Deze steden en dorpen vullen elkaar aan op het gebied van wonen, werken en voorzieningen, ieder vanuit de eigen kwaliteiten. Inzet is onderdelen van dit netwerk nog sterker met elkaar te verbinden tot een compleet palet aan woon-, en werkmilieus en voorzieningen. Het netwerk vormt daarmee de basis voor onder andere plezierig wonen in een verscheidenheid aan woonbuurten, waarbij het woningaanbod aansluit op de vraag van inwoners en van mensen die zich in Fryslân willen vestigen.


Vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor zorgvuldig en verantwoord gebruik van de schaarse ruimte, vindt er regionale afstemming van plannen voor woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorvolume plaats. Tussen provincie en gemeenten in regioverband worden meerjarige programmeringsafspraken over passend aanbod, zowel kwantitatief als ook kwalitatief wanneer dat gewenst is, gemaakt.


Van belang hierbij is dat stedelijke functies naar aard en schaal passen bij stad of dorp, en daarop aansluiten. En dat ze goed ontsloten worden, waarbij vervoersknooppunten zoveel mogelijk benut worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de verdeling van woningbouw en aanleg van bedrijfslocaties over hun kernen; in hun visies/ plannen bepalen ze waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken. Dit biedt flexibiliteit, ook om in te spelen op kwaliteiten waar aantoonbaar behoefte aan is.

Voorliggende ontwikkeling is in lijn met de centrale beleidsuitgangspunten van de Omgevingsvisie. Met de realisatie van de woningen wordt ingespeeld op de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte binnen de provincie. Daarnaast past de ontwikkeling binnen het uitgangspunt dat voor woningbouw eerst moet worden gezocht naar locaties in bestaand bebouwd gebied, aangezien in voorliggend geval sprake is van woningbouw op een inbreidingslocatie. Hiermee is geen sprake van nieuwe ruimtebeslag op de ‘groene’ omgeving.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling aansluit op de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie Fryslân.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014 (geactualiseerd 2018)

In de Verordening Romte Fryslân zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied. Het plangebied bevindt zich binnen het bestaand stedelijk gebied, zoals dit door de provincie is aangewezen.

In artikel 3 Wonen van de verordening zijn regels ten aanzien van woningbouw opgenomen. Op grond van artikel 3.1.1 kan een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Uit paragraaf '3.4 Gemeentelijk beleid' blijkt dat de gemeente beschikt over een nieuwe woonvisie, afgestemd met de provincie. Daarmee is dit wijzigingsplan in lijn met de regels uit de Verordening Romte Fryslân.

3.2.3 Omgevingsverordening Fryslân (2024)

Op 21 september 2022 is de Omgevingsverordening Fryslân vastgesteld. Deze treedt in werking gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. In de Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte Fryslân.

Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking. De Friese gemeenten op hun beurt verwerken te zijner tijd de uiteindelijke regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen.

Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van de provincie Fryslân. De Omgevingsverordening biedt in artikel 2.7 'Programmering woningbouw' de mogelijkheid voor woningbouw wanneer deze passen binnen de regionale woningbouwafspraken.

Omdat voorliggend wijzigingsplan nog als ontwerp in procedure gaat voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Omgevingsverordening Fryslân niet van toepassing, maar geldt de Verordening Romte Fryslân 2014 nog voor het planvoornemen.

3.2.4 Structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' (2014)

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document 'Grutsk op 'e Romte' als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen. De structuurvisie 'Grutsk op 'e romte' is als procesvereiste opgenomen in de Verordening Romte Fryslân, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Voor de analyse van in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar paragraaf '4.1.2 Cultuurhistorie'.

3.2.5 Conclusie

Met de gemeente Opsterland heeft de provincie Fryslân geoordeeld dat de woningbouw binnen het plangebied wenselijk is. Er is voor het planvoornemen ruimte opgenomen in de recent opgestelde Woonvisie Opsterland. De nieuwe woonbebouwing in het plangebied sluit aan op het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale afspraken Woonregio Zuidoost-Friesland (2020)

De gemeente Opsterland maakt onderdeel uit van een regionale woningmarkt. Opsterland vormt met de vier buurgemeenten Smallingerland, Heerenveen, Ooststellingwerf en Weststellingwerf de regio Zuidoost Fryslân. In regionaal verband maakt Opsterland samen met deze gemeenten afspraken met de provincie over kwalitatieve en kwantitatieve doelen en opgaven op het gebied van het wonen. Tussen de provincie Fryslân en de regio Zuidoost Fryslân zijn woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2020 – 2030 die zijn vastgelegd in de brief van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 12 juli 2022.

Voor de gemeente Opsterland is in de regionale woningbouwafspraken opgenomen dat op basis van de verdeling van de woningbouwprognose door de provincie er een woningbouwprogramma van 410 woningen tot 2030 voor de gemeente Opsterland bestaat. Omdat er altijd woningbouwplannen zijn die geen doorgang vinden of vertraging oplopen mag er tot 130% aan woningbouwplannen worden geprogrammeerd in de regio. Voor Opsterland gaat het dan om in totaal 533 woningen. Het aantal te programmeren woningen op buitenstedelijke locaties bedraagt voor Opsterland maximaal 250 woningen. De woonregio Zuidoost-Friesland krijgt verder ruimte voor experimenten. Voor Opsterland gaat het daarbij om 30 woningen. Daarnaast heeft de provincie aangegeven dat in elke gemeente in een aantal dorpen binnenstedelijk vrij mag worden gebouwd. Dat betreft voor Opsterland de dorpen Gorredijk en Beetsterzwaag.

Voorliggend planvoornemen voor acht twee-onder-één-kapwoningen kan binnen de regionaal afgestemde woningbouwafspraken worden gerealiseerd.

3.3.2 Regionale woondeal Zuidoost Fryslân (2023)

Op 20 april 2023 is de Regionale woondeal Zuidoost Fryslân ondertekend. Hierin zijn afspraken tussen gemeenten, provincie en het Rijk vastgelegd over woningaantallen. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost Fryslân. Met de regionale woondeals bundelen de verschillende overheden hun krachten om de woningbouw in de regio te versnellen. De gemeente Opsterland heeft in de regionale woondeal getekend voor minimaal 530 woningen tot en met 2031. Het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan voor het realiseren van acht twee-onder-één-kapwoningen levert een bijdrage aan de uitvoering van de regionale woondeal.

3.3.3 Conclusie

Het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan is in lijn met de regionaal gemaakte afspraken met betrekking tot woningbouw.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Opsterland 2023

Op 3 juli 2023 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Opsterland 2023 vastgesteld. De omgevingsvisie schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon-, werk-, en leefomgeving op de langere termijn. Vijf centrale opgaven zijn in de omgevingsvisie genoemd die op de gemeente afkomen:

  • Bevorderen leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen;
  • Klimaatadaptatie; tegengaan van waterloverlast en hittestress;
  • Bevorderen energietransitie;
  • Naar een landbouw met toekomst;
  • Verbeteren van biodiversiteit.

Bij elk van deze opgaven zijn op hoofdlijnen een aantal richtinggevende keuzes geformuleerd. Keuzes die passen bij het karakter van de gemeente en aansluiten bij waar de gemeente (beleidsmatig) al mee bezig is. De visie zet in op het rijke cultuurlandschap van Opsterland als basis: landschap, dorpen en mensen. Die basis is op dit moment goed op orde en moet dat voor de toekomst ook blijven. Deze bestaat uit:

  • 1. De landschappelijke hoofdstructuur;
  • 2. De zorg voor een basis-milieukwaliteit.

Daarnaast zijn er leidende thema's die worden gebruikt om bij ontwikkelingen, waar mogelijk, een plus te realiseren. Het gaat om:

  • We zijn trots op onze identiteit en ons erfgoed;
  • We bouwen aan brede welvaart;
  • We verbeteren de omgevingskwaliteit;
  • We bevorderen duurzaam ruimtegebruik.

De gemeente stuurt in de omgevingsvisie bij nieuwbouw van woningen niet meer op aantallen, maar gebiedsgericht. Samengevat zijn hierin een drietal lijnen te herkennen, te weten:

  • 1. De in de Regionale woondeal Zuidoost Fryslân benoemde doelgroepen te realiseren op een aantal uitleggebieden (in de Regionale woondeal Zuidoost Fryslân benoemd als 'sleutelprojecten'), waar de gemeente zelf eigenaar van is, om zodoende de regie op de ontwikkeling van deze woningen in eigen hand te houden.
  • 2. In alle kernen in de gemeente woningen te kunnen bouwen om de leefomgeving te versterken middels herstructurering en transformatie van vastgoed binnen het bestaand 'stedelijk gebied'.
  • 3. Bouwen buiten het bestaand 'stedelijk gebied' mogelijk te maken mits dit past in de Omgevingsverordening Fryslân.

Met het voornemen wordt een nieuwe invulling gegeven aan een binnenstedelijke locatie. Door sloop van de voormalige school ten behoeve van een herinvulling leidt de ruimtelijke ontwikkeling van voorliggend wijzigingsplan tot duurzaam ruimtegebruik. Door deze transformatie krijgt het perceel een actieve woonfunctie waarmee de vitaliteit en leefbaarheid van het dorp Wijnjewoude in stand wordt gehouden. De nieuwe woonbebouwing in het plangebied past daarmee binnen de Omgevingsvisie Opsterland 2023.

3.4.2 Woonvisie gemeente Opsterland 'volkshuisvestingsprogramma' (2023)

De op 18 september 2023 vastgestelde woonvisie is een actualisatie van de eerdere 'Woonvisie 2017 - 2021' en speelt in op de hedendaagse opgaven van Opsterland. De hoofdopgave is de woningvoorraad beter aan te laten sluiten bij de huidige en toekomstige vraag, gelet op de veranderende bevolkingssamenstelling, de veranderende eisen en de betaalbaarheid. Daarnaast is een goede afstemming van wonen en zorg een grote opgave, evenals de verduurzaming. De gemeente heeft de volgende doelstellingen voor de komende jaren opgesteld:

  • Gemeente Opsterland is in de toekomst een aantrekkelijke omgeving om in te wonen;
  • De woningen in de gemeente voldoen aan de veranderende toekomsteisen, onder andere op het gebied van duurzaamheid, en aansluiten op de toekomstige vraag (kleinere huishoudens, senioren);
  • Alle groepen huishoudens en inkomensgroepen kunnen voor passende huisvesting terecht in de gemeente.

Bovenstaande doelstellingen wil de gemeente realiseren aan de hand van vier speerpunten:

  • 1. Bestaande woningvoorraad: inspelen op de (kwalitatieve) vraag;
  • 2. Woningbouw: flexibiliteit en maatwerk;
  • 3. Wonen welzijn zorg: senioren en bijzondere doelgroepen;
  • 4. Betaalbaarheid en beschikbaarheid.

Het planvoornemen maakt de ontwikkeling van acht twee-onder-één-kapwoningen mogelijk op de plek van een voormalig schoolgebouw en speelt hiermee in op speerpunten 1, 2 en 4 van de woonvisie. Er is een tekort aan eengezinskoopwoningen tot 2040 in Opsterland. Het planvoornemen draagt binnenstedelijk bij aan een oplossing voor het tekort door het voormalig schoolgebouw te slopen en nieuwbouw te realiseren. In nieuw te creëren woningen kan makkelijker tegemoet worden gekomen aan vereisten en wensen voor duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Sinds 1 januari 2021 moeten nieuwe woningen voldoen aan de eisen van bijna-energieneutrale gebouwen (BENG) van het bouwbesluit. Het planvoornemen sluit aan bij de Woonvisie Opsterland 2023.

3.4.3 Welstandsnota gemeente Opsterland (2009)

Hoewel welstandelijk gevoerd beleid strikt genomen geen planologisch kader biedt, is hier toch kort aandacht besteed aan het gemeentelijk welstandsbeleid. De Welstandsnota Gemeente Opsterland uit 2009 borgt de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente. De welstandscriteria in deze nota vormen in de eerste plaats een vangnet en dienen om bouwplannen die qua uiterlijk niet passend zijn uit Opsterland te weren. Daarnaast kunnen de welstandscriteria gebruikt worden als middel om na te denken over de schoonheid van een bouwwerk in zijn omgeving. In de welstandsnota zijn zowel gebiedsgerichte als objectgerichte welstandscriteria opgenomen.

Het plangebied ligt in het deelgebied 3: 'nieuwbouw seriematig', de gebiedsbeschrijving is als volgt:

"In de jaren '60, '70 en '80 van de 20ste eeuw is een vrij aanzienlijke bouwactiviteit op gang gebracht. Tot midden jaren '90 zijn in zowel de grote als de kleine dorpen woonbuurten gerealiseerd met straten en straatwanden met een repeterende bebouwing. Op sommige plaatsen zijn ook dubbele woningen en vrijstaande woningen gerealiseerd. In deze seriematig gebouwde buurten zijn ook voorzieningen zoals scholen, buurthuizen en soms een buurtwinkel gesitueerd.

Deze voorzieningen nemen dan vaak een prominente plaats in. De bebouwingsstructuur van de oudere buurten is vaak duidelijk; lange, rechte straten, met daaraan de repeterende bebouwing in rijen gebouwd. Later ontstonden speelser opgezette buurten, bestaande uit twee woningen onder één kap. Binnen deze gebieden zijn de woningen gebouwd met de nokrichting parallel aan de weg. Er is gebouwd in zowel één als twee bouwlagen met een kap. Incidenteel zijn in een cluster plat afgedekte woningen in één bouwlaag gerealiseerd. De detaillering van de woningen is over het algemeen sober.

Het beleid in dit gebied is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden voor deze gebieden niet verwacht. Er is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit."

Er worden geen belemmeringen voor het planvoornemen verwacht wat betreft de geldende welstandscriteria op grond van de Welstandsnota Gemeente Opsterland uit 2009. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van acht twee-onder-één-kapwoningen en is in lijn met reeds bestaande bebouwing rondom het plangebied.

3.4.4 Conclusie

Het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan is tot slot ook in lijn met gemeentelijk gevoerd beleid ten aanzien van de recent vastgestelde omgevingsvisie en woonvisie. De uiteindelijke planuitwerking op grond van voorliggend wijzigingsplan mag daarnaast worden geacht passend te zijn met betrekking tot het gemeentelijk gevoerd welstandsbeleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

4.1.1 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze op 1 januari 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Toetsing

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Omdat de omvang van de bestemmingswijziging met voorliggend wijzigingsplan groter is dan 2.500 m2, wordt er op grond van de huidige FAMKE kaart een verkennend archelogisch onderzoek voor de tijdsperiode 'Steentijd –Bronstijd' geadviseerd. Echter wordt er door de provincie en gemeente al geruime tijd gewerkt aan een verdiepingsslag van de FAMKE. Daarbij worden de meest actuele informatie en inzichten betrokken als het gaat om archeologische verwachtingswaarden.

De verdiepingsslag heeft geleid tot een set recente kaarten (19 juli 2023) met actuele verwachtingsregimes. Op basis van deze meest actuele kaarten geldt voor zowel de tijdsperiode 'Steentijd –Bronstijd' als voor de tijdsperiode 'IJzertijd – Middeleeuwen' geen archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied. De gemeente acht het op basis van dit meest actuele inzicht dan ook verantwoord om voor de voorgenomen planontwikkeling geen verkennend archeologisch onderzoek te verrichten. Daarnaast is zij van mening dat naast een blik op de FAMKE en de omvang van het plangebied ook gekeken moet worden naar de feitelijke effecten van het plan. Wanneer sprake is van een 'afwaardering van functies' of 'gelijkwaardige functieverandering' (bijvoorbeeld in dit geval van een maatschappelijke functie naar een woonfunctie), zou in de optiek van de gemeente Opsterland juist een waarderende uitleg van de kans op verstoring leidend moeten zijn in de vraag of archeologisch onderzoek nodig is.

In onderhavig geval is het plangebied momenteel al voorzien van een maatschappelijke bestemming met bouwvlak, wat grondroering mogelijk maakt. Het bestaande te slopen schoolgebouw (ca. 750 m2) ligt voor ca. 535 m2 in het plangebied. De feitelijke (diepe) grondroering door de gewenste woningbouw zal een oppervlakte van minder dan 2.500 m2 hebben (8 woningen x ca. 250 m2 = ca. 2.000 m2). Zeker twee woningen bevinden zich op de plek van het huidige schoolgebouw, zodat de nieuwe grondroering naar aanleiding van de woningbouw nog minder bedraagt. Gelet hierop mag worden geconcludeerd dat archeologie geen belemmering opwerpt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.17BPWIttwaspan8won-0301_0004.png"

Figuur 4. Advieskaartkaart voor de periode Steentijd - Bronstijd na verdiepingsslag

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.17BPWIttwaspan8won-0301_0005.png"

Figuur 5. Advieskaart voor de periode IJzertijd - Middeleeuwen na verdiepingsslag

Conclusie

Het voornemen mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

NOTA BENE
De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Opsterland.

4.1.2 Cultuurhistorie

De Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) biedt informatie over de aanwezige cultuurhistorische waarden in de provinsje Fryslân. Uit deze kaart blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn die waardevol zijn om te respecteren of te benutten. De uitvoerbaarheid van het plan wordt dan ook niet door eventuele cultuurhistorische waarden belemmerd.

4.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming.

Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. In de Wnb is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb is ook het provinciaal beleid en provinciaal verordenend voorgeschreven regels relevant voor de gebiedscherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig. Op basis hiervan kan onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door een ecoloog van BügelHajema een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (beknopte natuurtoets). Het rapport is als 'Bijlage 1 Ecologisch onderzoek' bij de toelichting gevoegd.

Resultaten soortenonderzoek
Voor dit plan is op 16 mei 2022 een veldbezoek uitgevoerd en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Het onderzoek heeft het volgende opgeleverd:

  • Uit de toetsing komt naar voren dat in het gebouw mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen zitten en als gevolg van de sloop verloren zullen gaan. Nader onderzoek, zie 'Bijlage 2 Nader Onderzoek Vleermuizen', is uitgevoerd om de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen in het gebouw vast te stellen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat in de noordgevel van het schoolgebouw een paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis zit. De ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) is benodigd voordat de sloopwerkzaamheden mogen starten. Deze ontheffing is inmiddels verleend. Vooruitlopend op de sloop van de school zijn voor 1 maart 2023 vleermuiskasten geplaatst, zodat al in compensatieplaatsen voor vleermuizen is voorzien.
  • Verder moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk/aannemelijk dat vogels niet in het plangebied zullen broeden vanwege de continue verstoring. Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.

Resultaten gebiedsonderzoek
Met betrekking tot de gebiedsbescherming is het volgende vastgesteld:

  • Negatieve effecten van de stikstofdepositie die samenhangen met de ontwikkelingen die in dit plan mogelijk worden gemaakt ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden, kunnen worden uitgesloten. Een AERIUS-berekening heeft dit uitgewezen: de stikstofdepositie komt niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit als gevolg van dit plan (zie ook 'Bijlage 3 Stikstofdepositie-onderzoek' bij deze toelichting).
  • Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
  • Bij de uitvoering van werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Conclusie 

De uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan wordt niet beperkt door de gebiedsbescherming. Aanvullend vleermuizenonderzoek heeft aangetoond dat de aanwezigheid van vleermuizen de uitvoerbaarheid van het plan beperkt. Hiervoor is een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig voordat de sloopwerkzaamheden mogen starten. Deze ontheffing is inmiddels verleend door provincie Fryslân als zijnde het bevoegd gezag hierin.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over de weg, het water en het spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

Conclusie

In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig en vindt evenmin transport van gevaarlijke stoffen plaats. Daarnaast worden in het plangebied geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid dan ook uitvoerbaar.

4.4 Bodemkwaliteit

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Toetsing

Voor bodemkwaliteit van het plangebied is het Bodemloket geraadpleegd. Het Bodemloket geeft aan dat het plangebied ter plaatse van de school voldoende is onderzocht. Het voormalige schoolplein is niet onderzocht. Er bestaat op grond van gegevens van het Bodemloket geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. Verder onderzoek in het kader van dit wijzigingsplan is dan ook niet noodzakelijk. Voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen zal deze uitkomst door middel van onderzoek nader moeten worden onderbouwd.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan wordt niet beperkt door de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

4.5 Waterparagraaf

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen of wijzigingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.

Toetsing

Met het planvoornemen wordt in het plangebied (oppervlakte 4.293 m2) de aanwezige bebouwing gesloopt en de verharding van het schoolplein verwijderd. Momenteel is de verharding in de bestaande situatie circa 2.650 m2, het overige deel van het plangebied bestaat uit 1.617 m2 aan gras en bomen (groen).

In de toekomstige situatie wordt het plangebied verdeeld over acht kavels ten behoeve van de acht te realiseren twee-onder-één-kapwoningen en wordt het overige deel ingericht met parkeerplaatsen en groen. In totaal zal in de nieuwe situatie de verharding circa 2.776 m2 beslaan. Er wordt hierbij uitgegaan van een een gemiddelde verharding van 65% per kavel. Samen met de extra te realiseren parkeerplekken en overige verharding resulteert dit in een toename aan verharding van 127,05 m2. Zoals ook in onderstaande tabel is toegelicht.

Tabel 1: Toename verharding.

Bestaande situatie plangebied: 4.293 m2   Nieuwe situatie plangebied: 4.293 m2  
2.497 m2 aan bestaande verharding en bebouwing.   2.406 m2 aan kavels (uitgegaan van 65% gemiddelde verharding per kavel) = 1.563,9 m2  
179 m2 bestaande open verharding (gras-betonsteen), voor 85% verhard = 152,15 m2   358 m2 open verharding, (voor 85% verhard) =304,3 m2  
1.617 m2 bestaand groen   908 m2 gesloten verharding  
  621 m2 groen  
Totale bestaande verharding   Totale verharding planvoornemen  
2.649,15 m2   2.776,2 m2  

Met de toename van 127,05 m2 blijft het planvoornemen onder de grens van 200 m2 toename aan verharding in het stedelijk gebied. Daarmee zijn er op grond van de regels van Wetterskip Fryslân geen compenserende maatregelen noodzakelijk. Er is echter wel voor gekozen om de parkeerplaats die ontsloten wordt vanaf de Welfingstrjitte uit te voeren met grasbetonstenen. De parkeerplaats die ontsloten wordt vanaf de Meester Geertswei en de zes parkeervakken aan de Meester Geertswei zullen in een reguliere bestrating, passend bij de omgeving, worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.17BPWIttwaspan8won-0301_0006.png"

Figuur 6. Indicatie type bestrating

Hieronder is de leggerkaart van Wetterskip Fryslân weergegeven. Daaruit blijkt dat er nabij het plangebied een paar schouwsloten liggen (roze onderbroken lijn). Er ligt een hoofdwatergang. Zowel de hoofdwatergang als de schouwsloten liggen buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.17BPWIttwaspan8won-0301_0007.png"

Figuur 7. Leggerkaart plangebied (bron: Wetterskip Fryslân)

Op 18-10-2023 is via de digitale watertoets nieuw advies over het plan gevraagd aan het Wetterskip Fryslân. Het advies van het Wetterskip staat in 'Bijlage 4 Watertoets'. Uit dit advies blijkt het volgende:

Toename verharding

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%;
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Zie de 'Leidraad watertoets' voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met ons. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Klimaat

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Conclusie
Het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan mag wat betreft het aspect water uitvoerbaar worden geacht. In de verdere planuitwerking wordt rekening gehouden met het door Wetterskip Fryslân afgegeven wateradvies.

4.6 Geluidhinder

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. De Wgh sluit wegen uit waarop de toegelaten snelheid voor het gemotoriseerde verkeer beperkt is, of waar de inrichting zich niet leent voor snel doorrijdend gemotoriseerd verkeer. Het gaat dan om wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur, woonerven (die als zodanig met een bord uit het Verkeersreglement zijn aangeduid).

Toetsing

In de bebouwde kom van Wijnjewoude is de maximale snelheid van het gemotoriseerd verkeer beperkt tot 30 km/uur. Daarom heeft het plangebied geen onderzoekszone. Op grond van de Wet geluidhinder is geluidsonderzoek hier dan ook niet noodzakelijk. Met het oog op het borgen van 'een goede ruimtelijke ordening', zoals de Wet ruimtelijke ordening dat vereist, is geoordeeld dat ook in dat verband geen geluidsonderzoek noodzakelijk is. De wegen langs het plangebied vormen geen belangrijke verkeersroutes met een groot aantal passages van gemotoriseerd verkeer. De wegen zijn te karakteriseren als erftoegangswegen waarvan vooral het bestemmingsverkeer van en naar de hier aanwezige woningen gebruik maakt. Het geluid van het verkeer dat via de wijkontstluitingsweg Merkebuorren rijdt, wordt door de daar aanwezige woningen afgeschermd. Er is dan ook geen aanleiding om het verkeerslawaai via onderzoek in beeld te brengen.

Conclusie 
Op grond van het bovenstaande mag worden geconcludeerd dat het planvoornemen voor het aspect geluidhinder uitvoerbaar is.

4.7 Bedrijfshinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

 

Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

 

De genoemde afstanden in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In de publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden: 1. rustige woonwijk / buitengebied en 2. gemengd gebied. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

 

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende bestemmingen zijn toegelaten. Op basis hiervan is in planologisch-juridische zin nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten en waar hindergevoelige functies aanwezig zijn. Daarnaast is aan de hand van het voorliggende wijzigingsplan gekeken welke nieuwe functies in het plangebied zelf worden toegestaan.

Rondom het plangebied bevinden zich een aantal bedrijven (bakker, autohandel, elektronicawinkel), maatschappelijke functies (huisartsenpraktijk, MFC, kerk), woonfuncties en groen. De omgeving van het plangebied is daarmee te beschouwen als van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Toetsing

Maatschappelijke functies

Het planvoornemen leidt tot de realisatie van acht woningen (hindergevoelige functie), parkeerplaatsen en groen. Pal ten westen van het plangebied ligt een MFC waarmee rekening moet worden gehouden. Het MFC kan wat betreft de diversiteit aan activiteiten die er plaatsvinden worden vergeleken met een evenementenhal uit de VNG-brochure. Evenementenhallen vallen in de milieucategorie 2. De richtafstand voor deze bedrijven is in omgevingstype 'rustige woonwijk' 30 m. Voor het plangebied is er echter sprake van omgevingstype 'gemengd gebied'. Hierdoor kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand, in dit geval 10 m. Het gebied tussen het MFC en de nieuwe woningen is gemeentelijk eigendom en wordt ingericht met groen en parkeren. De nieuwe woningen worden door deze bufferzone op meer dan 10 m afstand van het bestaande MFC gerealiseerd.

Er kan wel enige hinder ontstaan vanwege het parkeren langs de meest westelijk te bouwen woningen. Het aantal auto's en de frequentie van het gebruik van de parkeerplaatsen zijn daarentegen beperkt. Hierdoor mag de geluidsbelasting op de woningen als gevolg van het MFC als aanvaardbaar worden beoordeeld.

Aan de noordwestzijde van het plangebied bevindt zich een huisartsenpraktijk (bestemming 'Maatschappelijk', milieucategorie 1) op een afstand van circa 10 m van het plangebied. Voor een huisartsenpraktijk geldt voor omgevingstype gemengd gebied een richtafstand van 0 m. De naastgelegen Gereformeerde Kerk, op 35 m afstand (bestemming 'Maatschappelijk', milieucategorie 2) heeft een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Ook aan deze zijde van het plangebied wordt er voorzien in een buffer van parkeerplaatsen en groen tussen de huisartsenpraktijk en het kerkgebouw met de te realiseren woningen. De woningen worden hierdoor op een minimale afstand van circa 20 m van de kerk en huisartsenpraktijk gerealiseerd. Dat is op voldoende afstand in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Deze aanwezige maatschappelijke functies in de nabijheid vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de te realiseren woningen qua aan te houden minimale richtafstand.

Bedrijven

Ten westen, op een afstand van 48 m tot het plangebied, is een autohandel gevestigd. Dit bedrijf kent de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduidingen "detailhandel" en "bedrijfswoning". Dit autohandelsbedrijf valt in milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Er wordt met het planvoornemen ruim voldaan aan de vereiste richtafstand. Dit geldt ook voor de op grotere afstand gelegen bakkerij (105 m) en elektronicawinkel (106 m). Beide bedrijven kennen de bestemming bedrijf (categorie 1, richtafstand 0 m in gemengd gebied) met functieaanduiding "detailhandel" en "bedrijfswoning" en vormen qua aan te houden richtafstanden geen belemmering voor het planvoornemen.

Conclusie

Het planvoornemen wordt in uitvoerbaarheid niet door het aspect bedrijfshinder en andere hinderveroorzakende activiteiten belemmerd.

4.8 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers.

Toetsing
Verkeer: Opsterland is in verkeerskundig opzicht aan te merken als een niet-stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen in rest-bebouwde kom van de gemeente Opsterland. Binnen het plangebied worden acht woningen mogelijk gemaakt. Op basis hiervan kan een verkeersgeneratie van minimaal 7,4 en maximaal 8,2 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag per woning worden gehanteerd. Dat leidt ten hoogste tot 8 x 7,8 = 63 verkeersbewegingen per etmaal waar rekening mee gehouden moet worden.

Parkeren: Op basis van de kenmerken kan een parkeernorm van 1,8 per woning worden aangehouden. Bij acht woningen leidt dat tot een maximale parkeerbehoefte van 14,4 oftewel 15 parkeerplaatsen. Om te voorzien in deze parkeerbehoefte wordt deels voorzien op eigen kavel (10 parkeerplekken) en deels door de extra te realiseren parkeerplekken bij het MFC en de extra te realiseren parkeerplekken in het plantsoen (zes parkeerplekken). De parkeerbehoefte voor het planvoornemen kan daarmee in zijn geheel worden gedekt.

Luchtkwaliteit: Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 2.139 auto's (bij 100% autoverkeer) dan wel 104 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per weekdagetmaal leidt (grenswaarde per 23-04-2022). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5 normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Conclusie

Met het planvoornemen worden acht woningen gerealiseerd. Het project blijft met de verkeersgeneratie die samenhangt met deze nieuwe woningen, ruimschoots onder de grenswaarden. Het plan kan beschouwd worden als een nibm-project.

4.9 M.e.r.-verantwoording

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van plannen en besluiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

In 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling:

  • Voor de ontwerp-planfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het ruimtelijk plan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

De beoogde ontwikkeling van voorliggend wijzigingsplan betreft realisatie van acht woningen. Het planvoornemen blijft daarmee onder de drempelwaarde om aan te kunnen merken als stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D11.2). Hiervoor wordt namelijk op basis van jurisprudentie een grens van 12 woningen gehanteerd. Een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' en beslissing daarop kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie

Het planvoornemen wordt gelet op de geringe omvang van acht te realiseren woningen op basis van jurisprudentie niet als stedelijk ontwikkelingsproject aangemerkt. Een vormvrij m.e.r.-beoordeling kan hierom achterwege blijven. Daarnaast mag op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten ook in redelijkheid worden aangenomen dat geen ernstig negatieve milieueffecten in en in de omgeving van het projectgebied zullen ontstaan. Voor de uitvoering van een uitgebreide m.e.r.-procedure in het kader van voorliggend wijzigingsplan bestaat dan ook geen aanleiding.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro. Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan (en daarmee ook een daarvan afgeleid wijzigingsplan) worden uitgewerkt in:

  • een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.

Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.

De invoering van de Wro en het Bro heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het wijzigingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast. Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet een wijzigingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het wijzigingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het plan. Hiervoor moet het wijzigingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:

  • Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012);
  • Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012);
  • Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (2012).

Het voorliggende wijzigingsplan is zo opgesteld dat het plan digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:

  • alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012-code hebben;
  • de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;
  • de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
  • de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.

Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan of wijzigingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.2 Bestemmingen

In deze paragraaf is een korte toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Op grond van de wijzigingsregels in het moederplan is grotendeels volstaan met een verwijzing naar de regels van het moederplan 'Wijnjewoude / Klein Groningen'.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Voor een groot deel van de begrippen is verwezen naar de begripsbepalingen van het moederplan.

WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is geregeld in het moederplan 'Wijnjewoude / Klein Groningen'. Het artikel bevat daarom een verwijzing naar het moederplan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf is de in het plan voorkomende bestemming 'Wonen' geregeld. Grotendeels is volstaan met een verwijzing naar artikel 17 van het moederplan. De bestemmingsregels zijn aangevuld met één bouwregel:

  • er mogen maximaal 8 woningen worden gebouwd zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding. In het moederplan is uitsluitend geregeld dat het bestaande aantal hoofdgebouwen mag worden gebouwd. Aangezien dit plan een nieuwe woningbouwlocatie betreft, zijn er geen bestaande hoofdgebouwen en is die regel onvoldoende. De aanvulling is dus noodzakelijk voor de bouw van de 8 woningen.

Hoofdstuk 3: Algemene regels
In de overige regels is verwezen naar de algemene regels van het moederplan 'Wijnjewoude / Klein Groningen'.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
OVERGANGSRECHT
De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels. In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Tot slot is aangegeven hoe de regels van dit wijzigingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Als initiatiefnemer zal de gemeente de kosten van het plan terugverdienen door de uitgifte van gronden. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is in dat geval dan ook niet noodzakelijk. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit wijzigingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Provincie Fryslân, Brandweer Fryslân en Wetterskip Fryslân hebben gereageerd. De ontvangen brieven van de provincie en brandweer zijn als 'Bijlage 5 Overlegreacties' bij dit wijzigingsplan opgenomen. De ontvangen e-mail van het waterschap is letterlijk in onderstaande overgenomen en daarom niet als bijlage nog eens bij de overlegreacties gevoegd. De uitkomst van het vooroverleg is als volgt.

Overlegreactie Provincie Fryslân

1. In eerste instantie werd er in de toelichting gesteld dat er op basis van de huidige FAMKE kaart gesteld dat een verkennend archeologisch onderzoek niet benodigd zou zijn omdat de ingreep niet meer dan 2.500 m2 zou bedragen. De Provincie heeft middels een reactie laten weten dat er op een verkeerde manier gemeten is en dat zij alsnog een archeologisch onderzoek adviseren.

2. De Provincie heeft verzocht om de stikstofberekening te actualiseren met de recente versie van de AERIUS calculator.

3. Ten slotte heeft de Provincie een opmerking gemaakt over natuurinclusief bouwen. In de toelichting is niet opgenomen of er natuurinclusief wordt gebouwd. De provincie wil dit graag bevorderen.

Reactie:

Ad. 1. Door het verkrijgen van kaartmateriaal met een meer actueel beeld van de archeologische verwachtingswaarden ter plaatse is er voor gekozen om alsnog af te zien van een verkennend archeologisch onderzoek. Dit is in paragraaf '4.1 Erfgoed' van deze toelichting nader uiteengezet.

Ad. 2. Deze actualisatie is reeds uitgevoerd en de uitkomsten hiervan zijn verwerkt in de toelichting.

Ad. 3. Aangegeven is dat de bouw van de acht twee-onder-één-kapwoningen door een derde partij zal worden uitgevoerd. Hiervoor vindt er nog een selectie plaats en wordt er op prijs-kwaliteitsverhouding gegund. Natuurinclusief bouwen kan als kwaliteitscriterium worden ingebracht. In ieder geval zullen in de nieuwbouwwoningen vier vleermuiskasten worden ingebouwd. Dit is als permanente mitigatiemaatregel opgenomen in de provinciale ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).

Overlegreactie Brandweer Fryslân

Brandweer Fryslân ziet geen noodzaak om opmerkingen bij het planvoornemen te plaatsen. Dit omdat er geen risicovolle activiteiten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) op het plangebied van invloed zijn.

Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een advies risico’s en brandweerzorg te geven in het kader van ruimtelijke plannen en omgevingsvergunningen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden. Aangezien de ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op de basisbrandweerzorg en er in de huidige situatie geen knelpunten zijn op basis van de bovengenoemde aspecten, ziet Brandweer Fryslân af van de mogelijkheid tot het geven van een repressief advies.

Reactie:

Onder dankzegging wordt kennis genomen van deze overlegreactie van Brandweer Fryslân.

Overlegreactie Wetterskip Fryslân

Wetterskip Fryslân heeft aangegeven geen reden te hebben tot het maken van op- en/of aanmerkingen en in te stemmen met het onderdeel 'Water'. Wel geeft het waterschap nog twee vrijblijvende adviezen, namelijk:

1. De inrichtingsschets suggereert dat de parkeerplaatsen uitgevoerd worden in grasbetonsteen of iets dergelijks. Dit is een pluspunt in het plan, niet alleen vanwege de infiltratie van water, maar heeft ook positieve werking tegen hittestress.

2. Wellicht kan er in het bouwplan worden aanbevolen dat de platte aanbouwen bij de woningen worden voorzien van vegetatiedaken. Dit zorgt voor verminderde/vertraagde afvoer van water en vermindering van hittestress, zowel in de omgeving, als voor het binnenklimaat.

Reactie:

Ad. 1. Onder dankzegging wordt deze advisering ter kennisgeving aangenomen. De parkeerplaats die ontsloten wordt vanaf de Welfingstrjitte uitgevoerd zal worden met grasbetonstenen. De parkeerplaats die ontsloten wordt vanaf de Meester Geertswei en de zes parkeervakken aan de Meester Geertswei zullen in bestrating worden uitgevoerd.

Ad. 2. De bouw van de acht twee-onder-één-kapwoningen zal door een derde partij worden uitgevoerd. Hiervoor vindt er nog een selectie plaats en wordt er op prijs-kwaliteitsverhouding gegund. Klimaatadaptatie kan als kwaliteitscriterium worden ingebracht.

Terinzagelegging
Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. De terinzageleggingsperiode van zes weken liep tot en met woensdag 31 januari 2024. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Het wijzigingsplan is op 5 maart 2024 ongewijzigd vastgesteld.

Vastgesteld wijzigingsplan
Tegen het vastgestelde wijzigingsplan is het mogelijk om tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.