Plan: | Landelijk gebied, Noorder Kanaalweg, Hoogspanningsmasten 081 en 201 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0037.BP2303-vs01 |
Aanleiding
TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is landelijke netbeheerder van het hoogspanningsnet. Aanpassingen en uitbreidingen van het hoogspanningsnet zijn noodzakelijk. Dit is nodig om de energietransitie mogelijk te maken en het sterk stijgende aanbod van duurzame elektriciteitsproductie, zoals zonne- en windenergie op het netwerk te kunnen aansluiten en te transporteren. Daarnaast is uitbreiding van het hoogspanningsnet noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de verwachte groei van de vraag naar elektriciteit.
De groei van duurzame opwekking in Nederland overtreft ruimschoots de eerdere verwachtingen. In het noorden van Nederland, voornamelijk in de provincies Groningen en Drenthe, zijn er veel verkenningen/initiatieven op het gebied van nieuwe zonne-parken. De verwachte groei in deze gebieden is zo sterk, dat deze niet gefaciliteerd kan worden op het huidige 110kV net. Wanneer deze hoeveelheden zonne-energie vermogen op het huidige 110kV net worden aangesloten, zullen ernstige overbelastingen in het 110 kV net optreden. Om deze redenen dient het 110 kV net aangepast te worden, en dienen extra koppelingen met het 380 kV hoogspanningsnet gerealiseerd te worden.
Daarom de bouw van nieuwe hoogspanningsstations Veenoord Boerdijk en Musselkanaal, het opdelen van de 380kV lijn Zwolle-Meeden in drie afzonderlijke 380 kV lijnen en het omvormen van het merendeel van de 1-circuit 110 kV verbindingen in 2-circuit verbindingen.
Onderdeel van deze netversterking vormt het versterken van de bestaande 110kV verbinding 'Zwolle-Meeden' tussen masten 097 en 201. Dit om te zorgen voor een goede aan- en afvoer van elektriciteit van het (verstopte) onderliggende 110kV-hoogspanningsnet op het hoofdnet (380kV). Aanpassing en/of verzwaring van verschillende masten, opstijgpunten en verbindingen op dit deel van het tracé is daarom nodig.
Doel
Dit bestemmingsplan maakt het realiseren van nieuwe opstijgpunten en de aanleg van een ondergrondse kabelverbinding mogelijk.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op mast 201 en mast 081 en de nieuwe tussenliggende ondergrondse kabelverbinding. De ligging van deze locatie is afgebeeld in figuur 1.1. De locatie is gelegen in de gemeente Stadskanaal, nabij de kruising van de provinciale wegen N336 en de N374, in de provincie Groningen. Het gaat om de aanpassing van mast 201 en de realisatie van drie opstijgpunten (verbinding Zwolle - Meeden) en de aanpassing van mast 081 en realisatie opstijgpunt (verbinding Stadskanaal - Aftak Vledderveen) en de realisatie van een ondergrondse kabelverbinding tussen de vier opstijgpunten van de masten.
Figuur 1.1: Locatie mast 201 en mast 081 inclusief werkgebied.
Dit bestemmingsplan is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de Crisis- en Herstelwet (Chw). De Crisis- en Herstelwet en in het verlengde daarvan het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte wordt opgesteld. Pilotgemeenten mogen van een aantal wettelijke regelingen afwijken en sorteren hiermee voor op het instrument omgevingsplan. Stadskanaal is aangewezen als pilot op grond van artikel 7c en 7w van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet.
In hoofdstuk twee wordt een beschrijving van het plan gegeven. Hierbij komen de huidige en de beoogde situatie aan bod. In hoofdstuk drie wordt het relevante ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie Groningen en de gemeente beschreven. In hoofdstuk vier wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk vijf wordt een toelichting gegeven op de planregels en de verbeelding. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt op dit moment in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' dat is vastgesteld op 23 maart 2009. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemmingen Natuur-2, Verkeer en Water. De gemeente is met de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan gestart. Dit is het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan gemeente Stadskanaal'. Daarvoor is in januari 2023 een ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit bestemmingsplan heeft nog geen rechtskracht maar geeft wel voorbereidingsbescherming. Bovendien is er ook een voorbereidingsbesluit genomen op 24 april 2023 door de gemeenteraad. Daarom is onderstaand ingegaan op de regeling van dit toekomstige bestemmingsplan.
Tabel 2.1: Overzicht bestemmingsplannen
Chw bestemmingsplan gemeente Stadskanaal
Mast 201 bevindt zich op de bestaande hoogspanningsverbinding 'Zwolle-Meeden' en valt binnen de grenzen van het ontwerp Chw bestemmingsplan van de gemeente Stadskanaal. Mast 201 valt binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde - Archeologie 2' en enkelbestemming 'Natuur'. Daarnaast zijn door middel van een aantal enkelbestemmingen de bouw- en gebruiksregels in aparte bestemmingen geregeld zodat het een plan is dat vooruitloopt op de systematiek van de Omgevingswet die per 1 januari 2024 in werking treedt. Figuur 2.1 laat zien dat mast 201 niet is voorzien van één of meerdere opstijgpunt(en).Die moeten nu gerealiseerd worden. In figuur 2.2 is de locatie van mast 201 weergegeven binnen de context van het (toekomstige) bestemmingsplan.
Figuur 2.1: Mast 201 (L: zijaanzicht, R: bovenaanzicht) (bron: Cyclomedia)
Figuur 2.2: Locatie mast 201 aan de oostkant (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Mast 081 bevindt zich op de bestaande hoogspanningsverbinding 'Stadskanaal - Aftak Vledderveen' en valt ook binnen de grenzen van het Chw bestemmingsplan van de gemeente Stadskanaal. Mast 081 valt binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en de enkelbestemming 'Natuur'. Daarnaast zijn ook hier de regels voor bouw en gebruik verwerkt in aparte bestemmingen en aanduidingen. Deze bestemmingen en aanduidingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan.
Figuur 2.3 laat zien dat mast 081 niet is voorzien van een opstijgpunt en schetst de huidige situatie. Figuur 2.4 geeft de locatie van mast 081 in de context van het Chw bestemmingsplan. In figuur 2.5 op de volgende pagina is de bestaande bovengrondse kabelverbinding tussen mast 201 en mast 081 te zien. Figuur 2.6 is de schematische weergave van de huidige situatie van de twee masten binnen het kabeltracé.
Figuur 2.3: Mast 081 (L: vooraanzicht, R: bovenaanzicht) (bron: Cyclomedia)
Figuur 2.4: Locatie mast 081 aan de westkant (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 2.5: Bestaande bovengrondse kabelverbinding tussen mast 201 en mast 081 (L: mast 081, R: mast 201) (bron: Cyclomedia)
Figuur 2.6: Schematische weergave huidige situatie'
Het vervolg van de verbinding tussen mast 081 naar 110kV station Stadskanaal is opgenomen in het huidige Chw bestemmingsplan als de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
In het kader van de netversterking moeten zowel mast 201 als mast 081 aangepast worden om zo de genoemde opstijgpunten te realiseren. Ter plaatse van mast 201 worden de drie opstijgpunten voorzien van één enkelstemming. De locatie van de opstijgpunten worden als zodanig bestemd, waardoor de huidige 'Natuur' bestemming wijzigt naar 'Bedrijf - Opstijgpunt'.
Tevens wordt ter plaatste van mast 081 het te realiseren opstijgpunt voorzien van een enkelbestemming. De locatie van het opstijgpunt wordt als zodanig bestemd, waardoor de huidige 'Natuur' bestemming wijzigt naar 'Bedrijf - Opstijgpunt' (figuur 2.6).
Daarnaast komt er een dubbelbestemming voor de kabelverbinding tussen de opstijgpunten van mast 201 en mast 081. Omdat deze te realiseren verbinding ondergronds plaatsvindt, komt er een dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning' naast de huidige dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding'. Deze dubbelbestemmingen worden 1 op 1 overgenomen uit het Chw bestemmingsplan (Art. 84 en Art. 85).
Figuur 2.7: Overzicht plangebied inclusief werkterreinen
In deze paragraaf wordt het relevante Rijksbeleid besproken.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. De ontwikkeling voorziet in ruimte voor energietransitie en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI. Verder past het plan ook binnen de NOVI.
Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de opstijgpunten vallen, zijn de volgende regels opgenomen in het Barro:
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de regels van het Barro.
Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Dit instrument is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Deze regeling staat beschreven in artikel 3.1.6 Bro. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.
Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
De aanpassingen van de masten, de realisatie van de nieuwe opstijgpunten en de realisatie van het kabeltracé tussen de masten betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Jurisprudentie (RvS 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465) heeft aangetoond dat hoogspanningslijnen inclusief koppelpunten en stations, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. Er hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Bro.
Op 28 juni 2019 is het Klimaatakkoord gepresenteerd. Het centrale doel is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met 49 % in 2030 ten opzichte van 1990. Het akkoord is opgesteld door het Klimaatberaad waarin voorzitters van de sectortafels en maatschappelijke organisaties, medeoverheden en niet-gouvernementele organisaties vertegenwoordigd zijn en bevat meer dan 600 afspraken om de doelstellingen te bereiken. Ook de nog lopende afspraken uit het Energieakkoord voor duurzame groei zijn integraal opgenomen in het Klimaatakkoord. Inmiddels is het Klimaatakkoord door een breed scala aan bedrijven en (branche)organisaties ondertekend. De afspraken in het Klimaatakkoord zijn opgesplitst in vijf pijlers zoals in de volgende tabel opgenomen.
Tabel 3.1 :Pijlers en ambities van het Klimaatakkoord
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van een ondergrondse 110kV-kabelverbinding, opstijgpunten en uitbreiding van MSKZ. Deze netaanpassing is nodig om de transportcapaciteit te verhogen en aan de groeiende vraag naar en aanbod van elektriciteit te kunnen voldoen. Dit is het gevolg van een toename in elektriciteitsverbruik en de toegenomen opwekking van duurzame energie. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied houdt op deze manier verband met in ieder geval drie pijlers. Elektrisch rijden uit de pijler 'Mobiliteit' en duurzame verwarming van woningen uit de pijler 'Gebouwde omgeving' leiden tot extra elektriciteitsverbruik. Verder wordt er in de pijler 'Elektriciteit' gesproken over toenemende opwekking van hernieuwbare energie. Dit zal in grote mate decentraal worden ingevoerd op het hoogspanningsnet waardoor op veel plaatsen een grotere transportcapaciteit van het net noodzakelijk is. Dit plan sluit goed aan bij het Klimaatakkoord.
De Elektriciteitswet 1998 stelt gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en heeft betrekking op de productie, het transport en de levering van elektriciteit. De mogelijkheden voor opwekking, levering en in- en uitvoer van elektriciteit en voor het gebruik van leidinggebonden elektriciteitswerken zijn hierin opgenomen, met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening. Voortkomend uit de Elektriciteitswet is de Netcode vastgesteld, waarin de voorwaarden voor de gedragingen van netbeheerders en afnemers staan. Op grond van de Netcode en de Elektriciteitswet 1998 is TenneT verantwoordelijk voor een veilig, betrouwbaar en doelmatig hoogspanningsnet in Nederland. Op basis van de Elektriciteitswet 1998 moet Enexis daarnaast onder andere de door haar beheerde netten in stand houden en aansluitingen aanbieden en realiseren voor degenen die daarom verzoeken.
Rijkscoördinatieregeling
De rijksoverheid kan bij projecten van nationaal belang de besluitvorming coördineren. Projecten op het gebied van energie-infrastructuur die van nationaal belang zijn, worden op grond van de Elektriciteitswet 1998 gecoördineerd door de minister van Economische Zaken en Klimaat. In de rijkscoördinatieregeling (RCR) worden de verschillende besluiten (vergunningen en ontheffingen) die voor een project nodig zijn tegelijkertijd en in onderling overleg genomen. Het gaat naast vergunningen en ontheffingen vaak ook om een rijksinpassingsplan. Voor hoogspanningsprojecten geldt dat projecten die bijdragen aan uitbreidingen en verzwaringen van het landelijk hoogspanningsnet op een spanningsniveau van 220 kilovolt (kV) of hoger onder de RCR vallen. Op het project dat door het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de RCR niet van toepassing.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door middel van dit bestemmingsplan voorziet in de verantwoordelijkheden die voor TenneT zijn opgelegd in de Elektriciteitswet 1998 en de Netcode. De RCR niet van toepassing op dit planvoornemen.
De Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. De Omgevingswet betreft een wet die een verregaande vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving (omgevingsrecht) beoogt, door tientallen op dit moment vigerende wetten en honderden regels te bundelen in 1 nieuwe wet. De wet betekent een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels op het terrein van water, lucht, bodem, natuur, infrastructuur, gebouwen en cultureel erfgoed. Het overgangsrecht in de Invoeringswet Omgevingswet (IOw) en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt de verhouding tussen nieuwe en bestaande regelgeving. Paragraaf 11.2 van de IOw bevat het overgangsrecht voor de kerninstrumenten van de Ow: de Omgevingsvisie, programma's, het omgevingsplan, de omgevingsverordening en waterschapsverordening, algemene rijksregels, de omgevingsvergunning, het projectbesluit en instructieregels. De uitwerking van het overgangsrecht kan overigens nog wijzigen in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet.
Procedure
Voor bestemmingsplannen geldt dat het oude recht van toepassing is op bestemmingsplannen waarvan de procedure van de terinzagelegging vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gestart. Op dit bestemmingsplan is derhalve de Omgevingswet nog niet van toepassing, omdat de officiële procedure van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Ook is het overgangsrecht nu zo ingestoken dat alles wat in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen is geregeld in beginsel gewoon geldig blijft na 1 januari 2024 als onderdeel van het omgevingsplan.
Conclusie
Het huidige recht blijft van toepassing op de procedure voor het opstellen van dit bestemmingsplan, omdat het ontwerpbestemmingsplan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage wordt gelegd. Bij de invoering van de Omgevingswet gaat dit bestemmingsplan over in het (tijdelijke) omgevingsplan. Hiermee vormt de Omgevingswet geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het Rijksbeleid.
Het plangebied ligt in de provincie Groningen. Daarom wordt in deze paragraaf het relevante provinciale beleid besproken.
De Omgevingsvisie is bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie Groningen op de fysieke leefomgeving. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De geconsolideerde omgevingsvisie 2022 omvat de oorspronkelijke Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 die is vastgesteld op 1 juni 2016 en de actualisaties uit 2017, 2019, 2021 en 2022. De omgevingsvisie beschrijft elf provinciale belangen, onderverdeeld in vijf samenhangende thema's:
Ruimte
Natuur en Landschap
Water
Mobiliteit
Milieu
Eén van de provinciale belangen is ruimte geven aan duurzame energie. Noord-Nederland is de Energyport van Nederland en de doorontwikkeling hiervan is belangrijk voor de positie van de provincie als internationaal energieknooppunt in Noordwest-Europa. De rol van internationaal energieknooppunt heeft Noord-Nederland voornamelijk te danken de fijnmazige energie-infrastructuur, het aanwezige energieproductievermogen, de kennispositie en de ruimtelijke kenmerken. De provincie Groningen draagt bij aan het ruimte geven voor duurzame energie door onder andere voor waarde te scheppen voor een goede energie-infrastructuur ten behoeve van de veilige winning, transport en opslag van energie. In de omgevingsvisie wordt de ambitie uitgesproken om te zorgen voor zorgvuldige inpassing van hoogspanningsleidingen en deze waar mogelijk ondergronds te brengen.
De geconsolideerde Omgevingsvisie juni 2022 biedt ruimte voor de voorgenomen aanpassingen en realisaties. De voorgenomen ontwikkelingen sluiten aan bij het beleid van de provincie om hoogspanningsverbindingen zorgvuldig in te passen en waar mogelijk ondergronds te brengen: het kabeltracé tussen de opstijgpunten van mast 201 en mast 081 wordt ondergronds aangelegd en de bovengrondse lijnverbinding op deze locatie wordt gehandhaafd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de provinciale Omgevingsvisie.
De geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022 omvat de oorspronkelijke Omgevingsverordening provincie Groningen 2016-2020 die is vastgesteld op 1 juni 2016 en de actualisaties uit oktober 2016, maart, november 2017, februari 2019, februari en juli 2021 en februari, mei en juni 2022. De Omgevingsverordening die op 1 juni 2016 en geactualiseerd in november 2022 is vastgesteld bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022 bevat geen relevante bepalingen met betrekking tot energie-infrastructuur.
Wel bevat de geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022 een relevante bepaling met betrekking tot natuur. Beide werklocaties van beide masten vallen binnen de grenzen van 'Bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland' (Art. 2.47). Verder valt het kabeltracé tussen de opstijgpunten (onder de vaart en provinciale weg door) buiten de begrenzing van 'Bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland' van de geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022. Bij beide masten is artikel 2.47 van de verordening van toepassing. De tekst hiervan is in het kader hieronder weergegeven:
Tabel 3.2: Tekst artikel 2.47 provinciale verordening
De voorgenomen ontwikkeling valt onder lid a van dit artikel. Er is sprake van groot openbaar belang en er is geen andere mogelijkheid zoals benoemd in Art. 2.47 lid 1 sub a. Dit is in de overlegreactie (zie bijlage 8) door de provincie ook bevestigd. De ontwikkeling draagt bij aan aanpassingen en uitbreidingen van het hoogspanningsnet om de energietransitie mogelijk te maken en het sterk stijgende aanbod van duurzame elektriciteitsproductie te kunnen aansluiten en transporteren. Verder is uitbreiding van het hoogspanningsnet noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de verwachte groei van de vraag naar elektriciteit. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de leveringszekerheid van elektriciteit in de toekomst voor de gemeente en de regio en is er geen andere mogelijkheid gezien de ontwikkeling plaatsvindt rond bestaande hoogspanningsmasten. Bovendien is rondom mast 201 al sprake van een kaal gebied en niet meer van bos (zie figuur 3.1).
Verder stelt artikel 2.47 (lid 2) van de verordening dat de toelichting op een bestemmingsplan, dat voorziet in een wijziging van de bestemming of van de regels die als gevolg van het eerste lid gecompenseerd moet worden, een verantwoording bevat over de aard en omvang van de effect beperkende- of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.
Ten aanzien van dit punt worden er op dit moment nog aanvullende onderzoeken naar specifieke soorten uitgevoerd. Er is voor gekozen om deze onderzoeken af te wachten zodat exact duidelijk is wat de gevolgen zijn voor alle soorten in het gebied. Aan de hand daarvan zal TenneT met de gemeente en provincie bepalen in hoeverre er sprake is van compenserende maatregelen en eventuele borging daarvan. Deze afstemming zal plaatsvinden voordat het bestemmingsplan vastgesteld wordt zodat eventuele borging daarvan in het bestemmingsplan nog meegenomen kan worden.
Figuur 3.1: Bovenaanzicht Mast 201 (R) en Mast 081 (L) in 2008 (bron: Cyclomedia)
Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen Artikel 2.8 van de verordening
Op grond van de verordening ligt het plangebied in het buitengebied. Op grond van artikel 2.8 van de verordening dient een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen, inzicht te bieden in:
Toetsing aan het criteria
Het planvoornemen ligt in deelgebied De Veenkoloniën. Karakteristiek voor dit deelgebied is:
De veenkoloniën vormen een man-made landschap, gevormd door de veenontginning. De belangrijkste kernkwaliteiten zijn:
Toetsing aan het criteria
Momenteel staan er in het plangebied twee hoogspanningsmasten, deze worden beide
aangepast. Stedenbouwkundig gezien zijn de gevolgen minimaal. De nieuwe
hoogspanningsverbinding is ondergronds.
Toetsing aan het criteria
De aanpassingen aan de hoogspanningsmasten vinden plaats bij al bestaande hoogspanningsmasten. Het plangebied is volledig onbewoond. De nieuwe hoogspanningskabel die ondergronds ligt zal geen effect hebben op de wijdere omgeving.
Toetsing aan het criteria
Binnen het plangebied is een archeologische dubbelbestemming opgenomen, hiermee worden de archeologische waarden binnen het plangebied beschermd. In hoofdstuk 4 paragraaf 4.6 worden de conclusies voor de natuurlijke waarden van het plangebied besproken.
Toetsing aan het criteria
De huidige waarde worden door onderhevig plan niet aangetast.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de provinciale geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.
In de eerste versie van de Regionale Energiestrategie (RES) Groningen is de gezamenlijke energiestrategie van alle overheden in de regio Groningen vastgelegd. In de RES worden de volgende zaken behandeld:
Met betrekking tot elektriciteitsinfrastructuur wordt gesteld dat het uitvoeren van de uitbreidingsplannen voor de elektriciteitsnetwerken van TenneT en Enexis essentieel is voor het behalen van de doelstellingen voor duurzame elektriciteitsopwekking in de provincie Groningen.
Conclusie
De RES 1.0 Groningen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling voorziet in het uitbreiden van de elektriciteitsnetwerken van TenneT en draagt vervult daarmee een essentiële rol in het behalen van de doelstelling voor duurzame elektriciteitsopwekking in de provincie Groningen.
In maart 2006 is voor 13 gemeenten in Groningen en Drenthe het Landschapsontwikkelingsplan Oldambt, Westerwolde en Veenkoloniën vastgesteld, door de stuurgroep Oost en de stuurgroep Agenda voor de Veenkoloniën. In dit plan zijn de kernkwaliteiten van het landschap in en rondom Oldambt, Westerwolde en de Veenkoloniën beschreven. Het plangebied ligt aan de rand van het deelgebied . De veenkoloniën vormen een man-made landschap, gevormd door de veenontginning. De belangrijkste kernkwaliteiten zijn:
Voor de verschillende deelgebieden zijn een streefbeeld en ontwikkelkansen bepaald. De ontwikkelkansen voor het deelgebied de Veenkoloniën zijn vooral gericht op het open buitengebied en bebouwingslinten
Conclusie
Omdat de 110kV-kabelverbinding ondergronds wordt gerealiseerd en de opstijgpunten bij bestaande hoogspanningsmasten, staat de voorgenomen ontwikkelingen het streefbeeld en de ontwikkelkansen voor het deelgebied Veenkoloniën niet in de weg.
In de gemeente Stadskanaal is geen specifiek beleid aanwezig omtrent hoogspanningsverbindingen, hoogspanningsstations. Daarnaast is in de gemeente Stadskanaal geen structuurvisie, omgevingsvisie, toekomstvisie of actueel structuurplan vastgesteld. Een goed werkende en voldoende sterk elektriciteitsnetwerk is essentieel voor alle voorzieningen in de gemeente. Dit bestemmingsplan draagt daaraan bij. In zijn algemeenheid kan dan ook gesteld worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de doelen van de gemeente.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan onderbouwd aan de hand van de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per aspect wordt kort ingegaan op het relevante kader. Vervolgens wordt per aspect, mede op basis van uitgevoerde onderzoeken, de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.
Kader
In de Erfgoedwet is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld. Deze wet verplicht om bij de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentkaart (AMK) opgesteld. Bij bodemverstoringen dient getoetst te worden of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.
Analyse
Er is een archeologisch (bureau) onderzoek opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Antea Group Archeologie, Bureauonderzoek locatie 5, d.d. 15 december 2022' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
In het oostelijke gedeelte van het plangebied (nabij mast 201) is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' aanwezig. Met de geplande ingrepen zullen de vrijstellingsgrenzen worden overschreden en geldt er voor de werkzaamheden een vergunningsplicht. In het plangebied kunnen archeologische resten worden verwacht uit de perioden laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Hierbij geldt de hoogste verwachting voor de het mesolithicum en laat-paleolithicum. Deze resten zullen zich voornamelijk bevinden op de hoger gelegen dekzandruggen en de overgangen naar lagergelegen zones (mits intact).
Conform de gemeentelijke regelgeving geldt voor het oostelijke gedeelte van het plangebied (nabij mast 201) deels een vergunningsplicht. Op de waardekaart archeologie van de gemeente Stadskanaal heeft dit gedeelte van het plangebied een hoge archeologische verwachting. Op het Actueel Hoogtebestand van Nederland ligt deze zone wat hoger in het landschap. Mogelijk is de bodem hier nog niet of in mindere mate verstoord geraakt door egalisatie en ontginning, waardoor het dekzand nog intact aanwezig kan zijn.
Conclusie bureauonderzoek
Antea Group adviseert om een vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase) uit te voeren voor de delen van het plangebied waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt. De Waardekaart archeologie geldt hierbij als advieskaart (figuur 4.1). Verder luidt het advies om de overige gedeeltes van het plangebied vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkelingen. Dit is een advies. Het nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan het bevoegd gezag, in deze de gemeente Stadskanaal. Omdat er aanvullen onderzoek gedaan wordt is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming gehandhaafd in de regels en op de verbeelding. Mocht uit het aanvullend onderzoek blijken dat er geen waarden aanwezig zijn kan tijdens de vaststelling de dubbelbestemming verwijderd worden. Daarmee zijn de archeologische belangen geborgd en vormt het geen beperking voor de uitvoerbaarheid.
Figuur 4.1: Waardekaart archeologie gemeente Stadskanaal met hierop een projectie van het plangebied (rood) en advieszone voor vervolgonderzoek (geel) (bron: Libau / Gemeente Stadskanaal)
Aanvullend archeologisch onderzoek
Op basis van bovenstaand onderzoek is er aanvullend archeologisch onderzoek gedaan. In het rapport 'Antea Group Archeologie 2023/243, inventariserend veldonderzoek d.m.v boringen karterende fase, d.d. 29 februari 2024' zijn de resultaten beschreven. Dit rapport is als bijlage 2 toegevoegd aan deze toelichting. Onderstaand worden de conclusies uit dit rapport beschreven.
Resultaten karterende booronderzoek
Met name in het oostelijke gedeelte zijn onder de bewerkte bouwvoor restanten van een intacte podzol waargenomen. Over het algemeen betreft het een restantje van een B-horizont, bestaande uit een iets verkitte Bh-horizont op een roestige Bs-horizont. Hieronder volgt het schone gele zand (C-horizont). In een aantal boringen zijn bovenop de B-horizont nog restanten van een E- of EB-horizont aangetroffen. Overigens is de noordwestelijke zone (boringen 1010 t/m 1024) heviger verstoord dan de oostelijke zone. Hier zijn onder een pakket omgewerkte grond over het algemeen enkel nog zeer dunne restanten van een Bs-horizont en/of BC-horizont aangetroffen, met hieronder het moedermateriaal. Het boorvolume van de relevante lagen is gezeefd (3 mm zeef). Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen in de lagen met een archeologisch potentieel (i.e. podzolrestanten). In het plangebied is geen vindplaats aangetroffen.
Advisering
Tijdens het kartererende booronderzoek zijn (wederom) in een aantal boringen deels intacte podzolprofielen waargenomen. Het boorvolume heeft echter geen archeologische indicatoren opgeleverd: er zijn geen vindplaatsen aangetroffen. Op basis van de resultaten van het karterende booronderzoek wordt gedaviseerd om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Dit advies heeft de gemeente (als bevoegd gezag ten aanzien van archeologie) overgenomen en het plangebied is door de gemeentelijk archeoloog vrijgegeven.
Conclusie archeologie
Het aspect archeologie vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de manier waarop er rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, cultuurlandschap en archeologie). Hierbij gaat het om zowel beschermde objecten en structuren, als niet beschermde objecten als structuren. Daarnaast dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de planvorming rekening te worden gehouden met het aspect landschap. Hierbij gaat het om kenmerkende ruimtelijke patronen/structuren, karakteristieke beplantingsvormen en gebruikte soorten, de ruimtelijke opbouw van bebouwing in een gebied en natuurwaarden in de omgeving.
De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016 - 2023 een overgangsregeling opgenomen.
Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten. Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
Kwaliteitsgids Groningen
Voor de provincie Groningen is de kwaliteitsgids Groningen opgesteld. Hierin worden de landschappelijke, cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten van (de verschillende deelgebieden in) de provincie Groningen beschreven. De kwaliteitsgids is gebaseerd op eerdere beleidsstukken met betrekking tot landschap, zoals het landschapsontwikkelingsplan Oldambt, Westerwolde en Veenkoloniën (2006) en de Beleidsnotitie Landschap (2014). Het planvoornemen ligt in deelgebied De Veenkoloniën. Karakteristiek voor dit deelgebied is:
De veenkoloniën vormen een man-made landschap, gevormd door de veenontginning. De belangrijkste kernkwaliteiten zijn:
Onderzoek
Landschappelijk gezien verdwijnt er een bovengrondse hoogspanningsverbinding die ondergronds gebracht wordt. Dit draagt bij aan de versterking van de landschappelijke waarden.
In het plangebied liggen geen Rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten, is geen sprake van beschermde stads- of dorpsgezichten en komen geen gebieden van aardkundige waarde voor. Ook gelden er in het plangebied geen dubbelbestemmingen voor cultuurhistorische of landschappelijke waarden. In de kwaliteitsgids Groningen staat het plangebied aangeduid als landschapstype 'heide-ontginningenlandschap'. De hoofdstructuur van dit landschap bestaat uit rechte heideontginningswegen met verspreide bebouwing en plaatselijk bos. De essentiële elementen en kenmerken in dit landschap zijn grootschalige openheid en vestingen, ondersteund door (bebost) stuifzandreliëf en heidevelden. Het plangebied raakt aan een karakteristieke waterloop, maar voorziet niet in wijziging van deze waterloop. Het Ter Apelkanaal wordt door middel van een boring gekruist waardoor geen effecten op deze lijnelementen optreden.
Conclusie
Het plan voorziet niet in de wijziging of wezenlijke aantasting van beeldbepalende of belangrijke (cultuurhistorische) landschapselementen. De nieuw kabel komt ondergronds te liggen, en de opstijgpunten komen bij bestaande hoogspanningsmasten. Daarom vormen de aspecten landschap en cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.
Kader
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De milieueffectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in de AMvB Besluit m.e.r. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage. De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor m.e.r.-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r.-plicht.
De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:
Gelet op de wetswijziging per 16 mei 2017 moet er voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsleiding op grond van het Besluit m.e.r. bijlage D een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling door de initiatiefnemer worden opgesteld, op basis waarvan de gemeente een besluit neemt over de m.e.r.-beoordelingsplicht.
Onderzoek
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling, locatie 5, Stadskanaal, d.d. 22 november 2023 zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 8 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
In het kader van deze notitie en de onderzoeken in het kader van de ruimtelijke onderbouwing (toelichting bestemmingsplan) is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r. procedure.
Nadat dit besluit genomen is door de gemeente in het kader van de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan zijn er nog een aantal aanvullende onderzoeken gedaan (archeologie, bodem, stikstofdepositie) die in deze toelichting zijn beschreven en opgenomen. Ook uit deze onderzoeken blijkt dat er geen sprake is van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Gelet op het voorstaande wordt voorgesteld om op basis van deze aanmeldnotitie te besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies (zoals wonen en recreëren) anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Onderzoek
Bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsverbindingen vallen niet onder de functies die milieuhinder veroorzaken en zijn daarom niet opgenomen in de handreiking van de VNG. Daarnaast zijn hoog- en middenspanningsverbindingen niet milieuhindergevoelig. Eventueel in de omgeving aanwezig zijnde milieuhinder veroorzakende bedrijven of functies vormen enerzijds geen belemmering voor de realisatie van de benodigde verbindingen en de ontwikkeling van deze bedrijven of functies wordt anderzijds niet belemmerd door het planvoornemen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Met andere woorden: is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor de beoogde bestemming(en)/functie(s)? Is er bodemverontreiniging die de functiedoelen kan frustreren, levert dit gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's op en kan er tijdig iets aan gedaan worden? Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Onderzoek
Er is een bodemonderzoek opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Milieuhygienisch vooronderzoek (NEN 5725), locaties 1 t/m 5, d.d. 10 november 2023' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
Uit het historisch vooronderzoek is gebleken dat hier diverse gedempte kavelsloten aanwezig zijn uit de jaren '60. Deze zijn eveneens potentieel asbestverdacht. Vanwege een niet afgeperkte grondwaterverontreiniging bij een voormalige stortplaats, is het grondwater nabij de werkweg naar mast 081 verdacht op zware metalen.
Op basis van voorgaande conclusies van het historisch vooronderzoek, zijn de volgende hypothesen opgesteld voor het verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740 (figuur 4.2) en asbestonderzoek volgens NEN 5707/NEN 5897.
Figuur 4.2: gedeelte van tabel 4.1 van het Milieuhygiënisch vooronderzoek: Overzicht deellocaties met hypothese en strategie mastlocaties, werkterreinen en kabeltracé.
Aanbevelingen/conclusies
Aanvullend verkennend bodemonderzoek
Op basis van bovenstaand onderzoek is er verkennend bodemonderzoek in het plangebied uitgevoerd. In het rapport 'Rapport verkennend bodemonderzoek, deellocatie 03 netversterking noordoost Nederland, 110kV Locatie 5, werkzaamheden mast 081-201, d.d. 27 maart 2024'zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 4 aan de toelichting toegevoegd. De conclusies van het onderzoek zijn hieronder beschreven.
Zintuigelijk waarnemingen
Er zijn binnen het gehele projectgebied ter plaatse van de vermeende dempingen en dammen geen antropogene bijmengingen aangetroffen. De asbestverdachtheid is hiermee komen te vervallen. In de ondergrond van boringen 20 en 40 zijn uitsluitend wat houtresten aangetroffen. Om deze laag te duiden, is van één van deze lagen een separaat monster onderzocht. Verder is plaatselijk in de dam bij boring 5-24 asfalt aangetroffen. Ook dit materiaal is niet asbestverdacht. Veiligheidshalve is deze laag wel op asbest onderzocht.
Grond
Er zijn geen verhoogde gehalten aangetoond boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in de boven- en de ondergrond.
Asbest
In de grond is zowel zintuigelijk als analytisch geen asbest aangetoond.
GrondwaterIn het grondwater zijn geen componenten in concentraties boven de signaalwaarden van de Provincie Groningen aangetoond. Aanvankelijk was in peilbuis 5-28G wel sprake van een verhoogde concentratie koper boven de grens voor nader onderzoek. Na herbemonstering bleek deze concentratie niet reproduceerbaar.
Aanbevelingen
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Met onderhavig onderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het overige werkgebied in voldoende mate vastgesteld.
Conclusie bodem
Het aspect bodemkwaliteit geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Kader
Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op vogel- en vleermuissoorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het bestemmingsplan op de beschermde natuurwaarden.
Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.
Natura 2000 gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.
Onderzoek
In het plangebied is een natuurtoets uitgevoerd door Antea Group. In het rapport 'Natuurtoets, Netversterking Noordoost Nederland 110kV, locatie 4) d.d.10 november 2022' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 10 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
Soortbescherming
In de omgeving van het plangebied is geschikt biotoop aangetroffen voor beschermde soorten (Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de volgende soortgroepen: algemene broedvogels, jaarrond beschermde broedvogels, vleermuizen, landzoogdieren (haas, grote bosmuis, steenmarter, eekhoorn, bunzing en hermelijn) en dagvlinders (grote weerschijnvlinder en grote vos). In tabel 4.1 zijn de conclusies ten aanzien van deze beschermde soorten opgenomen. De onderbouwing van de conclusies zijn beschreven in paragraaf 2.3 van voorliggende natuurtoets. Voor de overige soort(groep)en is beoordeeld dat vervolgstappen niet aan de orde zijn. Voor deze soorten en vrijgestelde soorten geldt wel de zorgplicht.
Tabel 4.1 Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming.
In tabel 4.1 is aangegeven dat er nader onderzoek nodig is indien maatregelen zoals beschreven in tabel 4.3 niet kunnen worden opgevolgd. Het gaat om vogels met jaarrond beschermde nesten in bomen, vleermuizen, zoogdieren (eekhoorn, bunzing, hermelijn en steenmarter) en dagvlinders (grote vos en grote weerschijnvlinder). De beschrijving van dit nader onderzoek wordt in tabel 4.2 uiteengezet.
Tabel 4.2 Beschrijving nader onderzoek
In tabel 4.1 is aangegeven dat een overtreding van de Wnb voor een aantal soorten op voorhand kan worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Deze maatregelen zijn in tabel 4.3 uiteengezet. Door het nemen van deze maatregelen worden negatieve effecten voorkomen en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Tabel 4.3. Beschrijving maatregelen om overtreding van de Wnb te voorkomen
Zorgplicht
Uit paragraaf 2.3.8 uit voorliggende natuurtoets blijkt dat er in het plangebied soort(groep)en aanwezig (kunnen) zijn waarmee rekening dient te worden gehouden in het kader van de zorgplicht voor soorten. Maatregelen waaraan gedacht kan worden bij de invulling van de zorgplicht bij voorliggend planvoornemen zijn weergegeven in tabel 4.4.
Tabel 4.4. Voorbeelden van zorgplicht gerelateerde maatregelen voor soorten
Natura 2000 gebieden
In tabel 4.5 zijn de conclusies ten aanzien van beschermde Natura 2000-gebieden opgenomen. De onderbouwing van de conclusie is beschreven in paragraaf 2.4 van voorliggende natuurtoets.
Tabel 4.5. Conclusies Natura 2000-gebieden
NNN en natuur buiten NNN
In tabel 4.5 zijn de conclusies ten aanzien van beschermde NNN-gebieden en natuur buiten NNN opgenomen. De onderbouwing van de conclusie is beschreven in paragraaf 2.5 van voorliggende natuurtoets.
Tabel 4.6. Conclusies NNN-gebieden en natuur buiten NNN
Overig provinciaal beleid
Het plangebied is niet gelegen in agrarisch gebied waar ANLb van toepassing is. Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.
Beschermde houtopstanden
De tijdelijke toegangsweg wordt gerealiseerd in de onderhoudsstrook van de hoogspanningsmasten van TenneT welke door een houtopstand loopt. In overleg met de opdrachtgever (TenneT) en bevoegd gezag (provincie Groningen) dient bepaald te worden of hiervoor een melding dan wel vergunning benodigd is in het kader van beschermde houtopstanden. In tabel 4.7 zijn de vervolgstappen omtrent beschermde houtopstanden weergegeven.
Tabel 4.7. Conclusies houtopstanden Wnb
Afstemming met de provincie Groningen
Naar aanleiding van de uitkomsten van de natuurtoets en de ingediende zienswijze hebben de gemeente en TenneT gesproken met de provincie en een activiteitenplan ingediend.
Hieruit blijkt dat er geen andere plek of manier van werken of inrichten is. De effecten van het realiseren van een opstijgpunt en de aanpassing van de kabelverbinding bij mast 081 zijn in kaart gebracht.
Ter hoogte van het natuurbeheertype kruidenrijk grasland bij mast 201 wordt een werkput gegraven en een werkterrein ingericht. Na afloop van de werkzaamheden zal het gebied weer teruggebracht worden in de oorspronkelijke staat. De vegetatie zal zich weer herstellen gedurende het volgende groeiseizoen. Uit het terreinbezoek is gebleken dat op het perceel geen sprake is van zeldzame of unieke vegetatie.
Het terrein rond mast 201 wordt veel betreden door wandelaars met honden welke veel graven in de bodem. Daardoor is er sprake van een verminderde ecologische waarde van het grasland. Met het aanrijden wordt zoveel mogelijk het bestaande pad gebruikt, waardoor betreding zoveel mogelijk wordt beperkt. Er wordt niet gewerkt in de
bosschages rondom het terrein en de werkzaamheden vinden buiten het broedseizoen plaats (ca. maart t/m juli). De werkzaamheden vinden m.n. plaats direct rond mast 201. Er wordt een kabel aangelegd (blauwe lijn) en 3 opstijgpunten geplaatst met rondom een hekwerk (= binnenste groene vierkant). Daardoor blijft een groot deel van het grasland intact tijdens de werkzaamheden. Op basis van bovenstaande is er geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurbeheertype kruiden- en faunarijk grasland (N12.02).
Conclusie
Het aspect natuur vormt met de verleende ontheffing van de provincie en het afgesproken werkprotocol geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Gelet op de Wet natuurbescherming en de Beleidsregels natuurbescherming van de provincie Groningen mag een plan alleen worden vastgesteld indien er geen significante gevolgen zijn voor een Natura 2000-gebied.
Stikstofemissie wordt veroorzaakt door verkeer, mobiele werktuigen, het houden van vee, mest, etc. Als gevolg daarvan kan stikstofdepositie plaatsvinden op grote afstand van de bron.
Projecten waarbij tijdens de uitvoering meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie plaatsvindt op een Natura 2000-gebied zijn natuurvergunningplichtig. Projecten waarbij het gebruik resulteert in een toename van meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is niet toegestaan. Om te bepalen wat de toename door het gebruik is, wordt het toekomstige plan vergeleken met de feitelijke, legale, planologische situatie van het huidige plan.
Onderzoek
Er is voor de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan een stikstofdepositie onderzoek opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Stikstofdepositie-onderzoek, Netversterking Noordoost Nederland 110 kV, locatie 5, gemeente Stadskanaal, d.d. 11 oktober 2023' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator (versie 2022) is de mogelijke toename van stikstofdepositie in beeld gebracht. Dit heeft de volgende resultaten opgeleverd:
Realisatiefase: 0,00 mol/ha/jaar. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de voornemens niet leiden tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden. Ter controle zijn er rekenpunten geplaatst op Duitse Natura 2000-gebieden welke zich binnen een straal van 25 km van het projectgebied bevinden. In het doorgerekende model is er geen sprake van stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden. Het AERIUS-model voor het project is toegevoegd als bijlage bij het stikstof onderzoek.
In de gebruiksfase is er geen sprake van stikstofuitstoot. Er zijn geen machines aanwezig die uitstoot geven daarom is een berekening naar de gebruiksfase ook niet nodig.
Aanvullend onderzoek
Omdat de stikstofregelgeving sterk in beweging is in bovenstaand onderzoek aangegeven dat het noodzakelijk is om voor de vaststelling van het bestemmingsplan een nieuwe berekening uit te voeren. Deze berekeningen zijn gedaan en beschreven in het rapport 'Stikstofdepositie-onderzoek, netversterking nooroost Nederland, d.d. 22 februari 2024'. Dit aanvullende onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd en hiervoor is de meest recente versie van Aerius gebruikt. Ook uit dit onderzoek blijkt dat er in de realisatiefase geen sprake is van depositie op omliggende Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Uit het opgestelde AERIUS-model blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op enig Natura 2000-gebied. Significante effecten op Natura-2000 gebieden zijn daarmee uitgesloten.
Kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). In titel 5.2 van de wet zijn de bepalingen ten behoeve van luchtkwaliteit opgenomen.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur.
Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft overeenkomstig artikel 5.12 van de Wm het NSL vastgesteld. Op 1 augustus 2009 is het NSL vervolgens in werking getreden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Conclusies
Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor een opstijgpunt bij mast 081, drie opstijgpunten bij mast 201 en een ondergrondse kabelverbinding tussen deze masten. In het plangebied liggen de huidige concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 ruim onder de wettelijke grenswaarden (zie figuur 4.3 t/m 4.6).
Figuur 4.3: Concentratie stikstofdioxide (NO2) (NSL Monitoringstool Viewer)
Figuur 4.4: Concentratie fijnstof (PM10) (NSL Monitoringstool Viewer)
Figuur 4.5: Concentratie fijnstof (PM2,5) (NSL Monitoringstool Viewer)
Figuur 4.6: Aantal overschrijdingsdagen (PM10) (NSL Monitoringstool Viewer)
Uit deze afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde grenswaarde van 25 en 40 ìg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 10 dagen per jaar.
Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer. De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg genereren tijdelijk extra verkeer. In de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling zijn bovengenoemde functies onbemand en vinden enkel beperkt verkeersbewegingen plaats voor toezicht en onderhoud. De verbindingen tussen de masten en de opstijgpunten stoten zelf geen stoffen uit die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Daarnaast stoten de masten zelf geen stoffen uit die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het project beïnvloedt dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit in de zin van het besluit nibm. Aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan.
Kader
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient het aspect geluid beoordeeld te worden. Bij het aspect geluid gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van geluidsbron (zoals wijzigingen aan een weg, spoorweg of industrie) enerzijds, en aan bestemmingen die een zekere mate van rust nodig hebben (zoals woningen, scholen en ziekenhuizen) anderzijds. Ruimtelijke plannen moeten voldoen aan de wet- en regelgeving die is opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh), de Wet milieubeheer (Wm) en onderliggende besluiten en regelingen.
Realisatiefase
Tijdens de realisatiefase van de voorgenomen ontwikkeling vinden de nodige werkzaamheden plaats. De werkzaamheden zelf en het materieel om de werkzaamheden uit te voeren veroorzaken een tijdelijke geluidsbelasting voor de omgeving. Het dichtstbijzijnde woonadres is voor de werklocaties van beide masten hetzelfde: voor mast 081 is de afstand tot dit adres 289 meter en voor mast 201 is dat 420 meter. Voor mast 201 geldt dat de provinciale weg N366 nog tussen het adres en de mast zelf ligt. Dit betekend dat de effecten beperkt zullen zijn. De Wet geluidshinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. Voor bouwen zijn regels voor deze tijdelijke situaties opgenomen in het Bouwbesluit 2012 (art. 8.3) en voor overige activiteiten in de APV (art. 4:6). Tijdens de realisatie werkzaamheden dient aan deze regels voldaan te worden.
Gebruiksfase
De voorgenomen ontwikkeling is geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wgh en veroorzaakt geen geluidhinder. Akoestisch onderzoek naar deze verbinding is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Kader
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Onderzoek
Er is een watertoets opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Netversterking Noordoost Nederland 110kV, gemeente Stadskanaal, Watertoets, d.d. 23 juni 2023' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 9 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
Verhard oppervlak
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. Ter plaatse van de mastvoeten is een betonnen fundering aanwezig, verder is het in en rondom de mast onverhard. In de toekomstige situatie zal de hoeveelheid verharding toenemen door de te plaatsen opstijgpunten. Er zullen in totaal 4 opstijgpunten geplaatst worden met een betonnen fundering en mogelijk wat half-verharding er omheen. De opstijgpunten zullen een oppervlak krijgen wat ongeveer gelijk is aan het huidige mast oppervlak. 3 van de opstijgpunten zullen geplaatst worden bij mast 201 (220 m2) en 1 opstijgpunt zal komen bij mast 081 (35 m2). Dit zal leiden tot een geschatte toename in verhard oppervlak van 695 m2.
Aangezien het plangebied voor zover bekend niet in de bebouwde kom, binnen uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebied ligt en er minder dan 1.500 m2 verharding wordt gerealiseerd wordt waterberging niet noodzakelijk geacht. Tevens vindt de aanleg van het verhard oppervlak gespreid plaats aan weerszijden van het kanaal.
Waterhuishouding
Er worden geen problemen met de waterhuishouding voorzien bij de aanleg van de opstijgpunten en hoogspanningskabels. De kabels zullen met een gestuurde boring geplaatst worden, hiervoor is dus geen bemaling nodig. Afhankelijk van de grondwaterstand moet er mogelijk wel bemalen worden voor de aanleg van de opstijgpunten. Hiervoor kan indien nodig een bemalingsadvies worden opgesteld.
Oppervlaktewater
Het geplande tracé zal een aantal sloten en een oppervlaktewatergang kruisen. Doordat de kabels op voldoende diepte onder de watergangen door worden gelegd (dieper dan 20 m) worden geen negatieve effecten verwacht op het oppervlaktewater door de aanleg van de hoogspanningskabels.
Waterveiligheid
Volgens de legger van het waterschap Hunze en Aa's zal een van de aan te leggen ondergrondse hoogspanningskabels een hoofdwatergang met naastgelegen overige waterkering kruisen. De kabels zullen op een diepte van 20 m - mv komen te liggen via een gestuurde boring, hiermee worden geen problemen voorzien. Ook is er geen overstromingsgevaar in de regio.
Klimaatadaptatie
Bij het aanleggen van de opstijgpunten kan gekozen worden voor half verharding of onverhard oppervlak rondom het opstijgpunt. Door gebruik te maken van halfverharding, zoals grindpaden of poreuze materialen, kan water infiltreren in de bodem en de grondwaterstand verhogen. Dit helpt bij het voorkomen van overstromingen en zorgt voor een natuurlijke afvoer van regenwater. Onverharding, zoals graslanden of natuurlijke vegetatie, helpt ook bij waterabsorptie en draagt bij aan het verminderen van hitte-eilanden. Door slim gebruik te maken van deze technieken kunnen we de veerkracht van het buitengebied en de hoogspanningslocaties vergroten in het licht van klimaatverandering.
Conclusie
De ondergrondse kabelverbindingen zullen een watergang kruisen tussen masten 081 en 201, verder zullen een aantal sloten doorkruist worden. Gezien de kabelverbindingen met een gestuurde boring op een diepte van meer dan 20m komen te liggen worden hierbij geen problemen voorzien. Verder zal de verharding toenemen met een geschat oppervlak van 695 m2, hierbij wordt echter compensatie niet noodzakelijk geacht.
Bij het realiseren van de 4 opstijgpunten kan waar mogelijk gekozen worden voor halfverhard of onverhard oppervlak, dit vergroot de infiltratie en waterbergingscapaciteit en kan daarmee bijdragen aan de klimaatadaptiviteit van de hoogspanningslocaties.
Kader
Het transport, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met het beheersen van de hieraan verbonden risico's voor mensen die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden. Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gericht op de bescherming van individuen die zich bevinden in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten1. Deze twee soorten (kwetsbare) objecten worden ook wel de risico-ontvangers genoemd. In het kader van het vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan moet worden getoetst of het realiseren van het plan een onacceptabel extern veiligheidsrisico oplevert. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's, plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Onderzoek
De realisatie van de opstijgpunt en de realisatie van de het kabeltracé valt niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Het betreft geen risicovolle inrichting en geen (beperkt) kwetsbaar object. De ontwikkeling zorgt verder niet voor een toename van de kans op een incident bij risicobronnen (plaatsgebonden risico en groepsrisico) of een toename van de effecten van een mogelijk incident. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
De ongestoorde ligging van planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dient te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen en verbindingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
De leidingen en verbindingen zijn te verdelen in drie typen:
De eerste twee type leidingen zijn in ieder geval planologisch relevant. Voor de overige leidingen bepalen bevoegd gezag en leidingbeheerders of deze planologisch relevant zijn.
Voorbeelden van planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
TenneT, initiatiefnemer van het voornemen waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, beschouwt haar ondergrondse kabels als planologisch relevant. Gezien het groot maatschappelijk belang van de kabels en omdat er grote problemen ontstaan als de kabels niet meer werken of niet gerealiseerd kunnen worden, is het wenselijk/noodzakelijk deze in het bestemmingsplan op te nemen.
Onderzoek
TenneT draagt er zorg voor dat voor de realisatie van de opstijgpunten en de ondergrondse 110kV-kabelverbinding tijdig met relevante kabel- en leidingbeheerders wordt afgestemd over de uit te voeren werkzaamheden in het plangebied. De bestaande kabels en leidingen onder en nabij het plangebied worden daarbij tijdig geïnventariseerd. Ten behoeve van het project wordt (indien nodig) hierover tijdig afgestemd met de verantwoordelijke netbeheerders. De kabels en leidingen worden waar mogelijk gekruist door middel van een open ontgraving en waar nodig door middel van een persing of gestuurde boring. Alvorens de aanleg plaatsvindt wordt een KLIC-melding gedaan. Aangezien voorliggend bestemmingsplan komt te gelden in aanvulling op de onderliggende bestemmingsplannen is het niet noodzakelijk om bestaande planologisch relevante kabels en leidingen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan.
De ondergrondse 110kV-kabelverbinding, geldt in aanvulling op de onderliggende bestemmingsplannen. Daarbij blijft de huidige planologische regeling van deze kabels en leidingen behouden, met als aanvulling dat de aanleg, het beheer en het onderhoud van de hoogspanningsverbindingen die onderdeel uitmaken van dit plan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt mogelijk gemaakt. Daarnaast vinden er ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling werkzaamheden en/of kruisingen plaats ter hoogte van de bestaande planologisch beschermde bovengrondse hoogspanningsverbindingen Meeden-Zwolle.. TenneT TSO B.V. is zowel beheerder van deze verbindingen als mede-initiatiefnemer van voorliggend bestemmingsplan en draagt zorg voor tijdelijke passende maatregelen ten behoeve van het functioneren van de verbindingen tijdens de aanlegfase. Op deze manier worden effecten op het functioneren van deze verbindingen voorkomen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling kruist meerdere kabels en leidingen. Eén hoogspanningsverbinding is planologisch vastgelegd. TenneT draagt zorg voor tijdige afstemming met relevante kabel- en leidingbeheerders. TenneT neemt daarnaast passende tijdelijke maatregelen ten behoeve van het functioneren van de eigen verbindingen tijdens de aanlegfase. Het aspect kabels en leidingen vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan. Daarnaast worden door middel van voorliggend plan de nieuwe ondergrondse 110kV-verbindingen van TenneT planologisch beschermd.
Kader
Bij transport van elektriciteit ontstaan magnetische velden. De magnetische veldsterkte wordt uitgedrukt in microtesla (één miljoenste deel van een tesla).
Voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen heeft TenneT zich geconformeerd aan het beleidsadvies van de Minister voor Klimaat en Energie van 21 april 2023, kenmerk DGKE-DRE / 26746813; Voorzorgbeleid voor magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen.
De sterkte van elektrische en magnetische velden is afhankelijk van de aanwezige spanning (elektrisch veld) of de stroomsterkte (magnetisch veld), maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron. Net als bij een warmtebron geldt voor elektrische en magnetische velden dat de veldsterkte snel afneemt wanneer de afstand tot de bron groter is. Bij ondergrondse hoogspanningskabels spelen elektrische velden geen rol. Door de metalen beschermingsmantel om de kabel wordt het elektrisch veld volledig afgeschermd.
Voor wat betreft magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur geldt een grenswaarde van maximaal 100 microtesla. Deze waarde komt voort uit aanbevelingen van de Europese Unie en geldt als norm voor de maximale blootstelling aan burgers. Het volledige hoogspanningsnet van TenneT voldoet aan deze norm op alle voor publiek toegankelijke plaatsen.
Onderzoek
Voor ondergrondse kabelverbindingen (en opstijgpunten) geldt dat bij de aanleg proportionele bronmaatregelen worden getroffen. Die bronmaatregelen zijn opgenomen in het herijkte voorzorgbeleid. Als bronmaatregel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het in driehoeksformatie leggen van kabels of het toepassen van driefasenkabels bij een nieuwe ondergrondse kabelverbinding. De bronmaatregelen zorgen er voor dat de magneetvelden in sterkte verminderen en de magneetveldcontour smaller wordt. Daarmee volgt TenneT het herijkte voorzorgbeleid. Overigens adviseert de Minister het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening om geen specifieke afstanden tot bestemmingen waarin mensen langdurig verblijven te berekenen bij ondergrondse kabelverbindingen en hoogspanningsstation. De Minister acht het voldoende om in deze gevallen enkel de bronmaatregelen te treffen.
Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan het huidige beleidsadvies (beleidsadvies van de Minister voor Klimaat en Energie van 21 april 2023, kenmerk DGKE-DRE / 26746813; Voorzorgbeleid voor magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen). Het aspect magneetvelden vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Na de Tweede Wereldoorlog zijn op diverse plekken in Nederland ontplofbare oorlogsresten (verder OO genoemd) achtergebleven. Deze OO vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd, zoals graven. Voorafgaand aan deze bodemroerende werkzaamheden dient de aanwezigheid van deze OO uitgesloten te worden of dienen eventuele OO verwijderd te worden.
Onderzoek
Antea Group heeft in samenwerking met AVG en in opdracht van TenneT een vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd voor het onderzoeksgebied TenneT Netversterking Noordoost Nederland 110 kV (bijlage). In het rapport 'Vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten, netversterking Noordoost Nederland 110kV, locaties 1 en 3 t/m 5, d.d 29 maart 2023' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
Op basis van de beoordeelde feiten is geconcludeerd dat er onvoldoende, of te globale, indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in het onderzoeksgebied. Het plangebied is niet verdacht op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.
Conclusie
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de algemene opzet van de planregels en een toelichting op de (bestemmings)regels.
Een bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de onderbouwing, achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang en kan anderzijds van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in deze toelichting, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen en aanduidingen met bijbehorende planregels. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van een kadastrale kaart en van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).
Opzet van de planregels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:
Begrippen en de wijze van meten die nodig zijn voor een goede uitleg van de regels worden in het eerste hoofdstuk van het bestemmingsplan uitgelegd. Een aantal van deze begrippen is overgenomen uit de SVBP 2012, dit zijn de verplichte begrippen die in alle bestemmingsplannen worden opgenomen.
Voor alle functies zijn bestemmingen opgenomen waarin de toegestane en niet toegestane gebruiksactiviteiten staan benoemd. De basis hiervoor zijn de bestemmingen uit de hiervoor geldende bestemmingsplannen (en beheersverordeningen), aangevuld met de verleende buitenplanse omgevingsvergunningen (uitgebreide en kruimelgevallen).
Bedrijf - Opstijgpunt
Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' worden opstijgpunten gerealiseerd. Deze bestemming regelt specifiek de installaties ter hoogte van mast 201 en mast 081 nabij de kruising van de van de provinciale wegen N336 en de N374 en voorziet in een installatie ten behoeve van de overgang tussen een ondergrondse en een bovengrondse hoogspanningsverbinding.
Voor alle functies in het plangebied zijn bestemmingen opgenomen waarin de toegestane en niet toegestane bouwactiviteiten staan benoemd. Voor zover bestaande afmetingen en situeringen afwijken van de regeling, zijn deze gebaseerd op het hoofdstuk 7 Algemene regels (zie paragraaf 8.4.8) van het Chw bestemmingsplan.
Bedrijf-Opstijgpunt bouwen
Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' wordt een opstijgpunt gerealiseerd. Deze bestemming is gelegd op de gronden die de overgang markeren van de bovengrondse lijnverbindingen naar de ondergrondse 110kV-kabelverbindingen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan.
De dubbelbestemmingen voorzien in een aanvullende bestemming op andere daar voorkomende basisbestemmingen.
Leiding - Hoogspanning
Deze gronden zijn mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende belemmeringenstrook. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen voor het bouwen overeenkomstig de aan de gronden toegekende bestemming(en). Voor het gebruik is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het opslaan van goederen (brandbare) stoffen en/of materialen overeenkomstig de andere aan gronden toegekende bestemming(en).
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze gronden zijn mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende belemmeringenstrook. Binnen de aangegeven strook mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunning verplicht (afwijkingsbevoegdheid).
Tevens is een afwijkingsbevoegdheid (gebruik) opgenomen voor het toestaan van permanente opslag van goederen (brandbare) stoffen en/of materialen overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en).
Wijzigingsbevoegdheden (en uitwerkingsplichten) kunnen onder de Omgevingswet niet meer toegepast worden en worden enkel op verzoek van de gemeente nog beperkt opgenomen in dit Chw bestemmingsplan.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen naar aanleiding van de verplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel houdt in dat een perceel niet twee keer mag worden gebruikt bij het bepalen van bijvoorbeeld een toegestane oppervlakte aan bijgebouwen. Dit voorkomt dat een perceel na een eventuele verkoop bij een ander perceel wordt gevoegd en op basis daarvan ineens meer mag worden gebouwd dan voorheen.
Algemene bouwregels
De algemene bouwregels gelden voor het gehele plangebied. Deze bestaan uit nadere eisen, bestaande afmetingen en situering en overschrijving van de bouwgrenzen.
Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels gelden voor (nagenoeg) het hele plangebied van toepassing zijn. In deze regels is het gebruik opgenomen dat niet is toegestaan.
Tevens zijn de landschappelijke inpassingsplannen opgenomen die op meerdere gronden van toepassing zijn.
Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels geldende voor het gehele plangebied. Hierin is de 10%- regeling in opgenomen, het verhogen van overige bouwwerken tot 10 m en het bouwen van gebouwen en overigen bouwwerken ten behoeve van openbaar nut. Het verhogen van reclamemasten is beperkt tot een hoogte van 6 m.
Algemene aanduidingsregels
Geluidzone - industrie
De geluidzone voor het industrielawaai is van toepassing op de gebieden rond het Bedrijvenpark Zuid Groningen en Bedrijvenpark Stadskanaal. Binnen de geluidzone mag geen geluidsgevoelig gebouw worden gebouwd (en gebruikt), met uitzondering van geluidsgevoelige gebouwen wanneer de geluidbelasting niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, verkregen hogere grenswaarde of maximaal toegestane geluidsbelasting.
Luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied
De luchtvaartverkeerzone hoogtebeperkingsgebied geldt ter plaatse van de gronden rond het vliegveld. Hier geldt dat ter plaatse van de aanduiding dat de maximum bouwhoogte niet mag worden overschreden. De maximum bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Deze zone ligt rondom de provinciale wegen. Over water is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze gronden zijn mede aangewezen voor het tegengaan van de vestiging van object voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.
Regels met betrekking tot reclame-uitingen, aanleggen of veranderen van een uitweg, voorwerpen op of aan de weg en bomen.
Deze regels zijn vanuit de APV vertaald naar het Chw bestemmingsplan. Het betreffen regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en gelden voor het gehele plangebied. Inhoudelijk zijn ze niet gewijzigd, maar afgestemd op de systematiek van het Chw bestemmingsplan. De regeling bevat vergunningplichten, verbodsbepalingen, weigeringsgronden en uitzonderingen.
Welstandsregels
De welstandsregels zijn opgenomen met de daarbij behorende deelgebied. De regels zijn gekoppeld aan de deelgebieden op de verbeelding. Inhoudelijk zijn ze niet gewijzigd, maar afgestemd op de systematiek van het Chw bestemmingsplan.
Overige regels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - overige regels' gelden de volgende regels:
Voldoende parkeergelegenheid
Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Deze regels voorzien in het voldoen aan voldoende parkeergelegenheid bij het bouwen of gebruiken van een bouwwerk in de omgeving. De parkeergelegenheid moet daarbij in stand worden gehouden. De parkeernormen in de CROW-uitgave 2018 worden gehanteerd of een nieuwe uitgaven indien deze tijdens de planperiode wordt gewijzigd. Een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen zodanig dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
Het overgangsrecht en de naam van het Chw bestemmingsplan zijn opgenomen in dit hoofdstuk. Bij de inhoud van het overgangsrecht is aangesloten op de tekst die is opgenomen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op basis van deze artikelen moet het overgangsrecht overeenkomstig worden opgenomen in een bestemmingsplan.
De kosten van het gehele project, inclusief procedure, zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer, TenneT. TenneT is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer van de masten en kabelverbindingen. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998, waarin TenneT is aangewezen als netbeheerder van het hoogspanningsnet van Nederland. Dit betekent dat TenneT verantwoordelijk is voor de aanleg en het beheer van het transportnet, het transporteren van elektriciteit en het borgen van de energiebalans (het evenwicht tussen vraag en aanbod).
In dat kader stelt TenneT financiële middelen beschikbaar voor uitvoering van dit bestemmingsplan.
TenneT voert vrijwel uitsluitend gereguleerde taken uit. De kaders waarbinnen deze activiteiten uitgevoerd worden, zijn vastgelegd in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Omdat TenneT zowel in Nederland als in een aantal regio's in Duitsland een monopolie heeft als netbeheerder, worden de kerntaken gereguleerd door onafhankelijke toezichthouders, namelijk de Nederlandse Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Duitse Bundesnetzagentur (BNetzA). Het is hun taak om de belangen van consumenten, bedrijven en netbeheerders af te wegen tegen de doelstellingen van betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid.
Voor de aanleg, de instandhouding en het beheer en onderhoud van de 110 kV kabelverbinding en bijbehorende opstijgpunten en masten moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding.
Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Aangezien de kosten volledig bij TenneT liggen hoeft er geen grondexploitatieplan te worden opgesteld.
Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden (eigenaren, overige zakelijke gerechtigden en persoonlijk gerechtigden) in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding of het koppelpunt schade ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling dus inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.
Met de gemeente wordt door TenneT een plankostenovereenkomst gesloten. Onderdeel van deze plankostenovereenkomst is ook de planschade.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Borger-Odoorn vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.
Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanbepalingen die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden.
De belanghebbende overheid is in ieder geval het bevoegde gezag gemeente Stadskanaal. De gemeente is bestuurlijk akkoord en participeert in dit project. Ook zijn de provincie Groningen en het waterschap Hunze en Aa's in het kader van vergunningverlening bij de ontwikkeling betrokken. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptbestemmingsplan toegezonden aan de relevante overlegpartners. Er zijn reacties ontvangen van:
Onderstaand zijn de reacties samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.
A. Provincie Groningen
Op grond van artikel 2.8 van de verordening dient het plan uitgebreider in te gaan op de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen.
Beantwoording gemeente:
Het punt is aangevuld met nadere duiding in paragraaf 3.2.2. van deze toelichting.
De provincie geeft aan dat niet alle aanduidingen die in de regels beschreven staan ook op de verbeelding terugkomen.
Beantwoording gemeente:
De ontbrekende aanduidingen zijn toegevoegd aan de verbeelding.
De provincie geeft aan dat ontwikkelingen binnen dit gebied in het gebied liggen dat is aangeduid als 'Bos- en natuurgebieden buiten het NNN'. In de verordening staan onderwerpen waarin de toelichting nog niet voldoende is ingegaan. Het gaat om:
Er wordt echter niet toegelicht waarom de verbinding ondergronds moet worden aangelegd.
Beantwoording gemeente
Doel van de ondergrondse verkabeling is netversterking in Noord-Nederland. Er komt een extra verbinding bij die voor meer capaciteit zorgt van het elektriciteitsnetwerk in geheel Noord-Nederland. Omdat er extra kabels komen moeten er ook extra opstijgpunten gerealiseerd worden.
Er is voor gekozen om aan te sluiten bij de bestaande mast 201 ten oosten van de N366 omdat hier al sprake is van een terrein zonder bos. Ook aan de westkant is er geen sprake van bos rond de mast. Alle bomen zijn hier gekapt en er is een open terrein ontstaan rond deze mast. De impact van de nieuwe opstijgpunten op het omliggende bos is hier dan ook minimaal.
Ondergronds is nodig vanwege het passeren van de vaart (A.G.Wildervankkanaal) en provinciale weg. Ook landschappelijk is de ondergrondse aanleg wenselijk.
De provincie heeft meerdere opmerkingen over de inhoud van de natuurtoets en het verzoek wordt gedaan deze aan te vullen.
Beantwoording gemeente:
De natuurtoets is op de aangedragen punten aangevuld en er is meer toelichting gegeven.
Naast de natuurtoets wordt ook gevraagd om in de toelichting dit aan te vullen in paragraaf 3.2.2. en in te gaan op lid 2 van artikel 2.47 van de verordening.
Beantwoording gemeente:
De aanvulling is in de toelichting (paragraaf 3.2.2.) van het ontwerp bestemmingsplan opgenomen.
In de toelichting van het bestemmingsplan komt aan de orde dat de tijdelijke toegangsweg door een houtopstand loopt. In dit kader geef ik mee dat bij het rooien van een houtopstand tenminste zes weken voor aanvang van de werkzaamheden een kapmelding gedaan dient te worden.
Beantwoording gemeente:
Tennet is op de hoogte van deze vergunningen die aangevraagd moeten worden en zal ruim voordat er gekapt worden de benodigde vergunningen aanvragen.
Ten aanzien van de soortenbescherming merkt de provincie op dat de provincie niet meer werkt met een 'jaarrond beschermde lijst' voor vogels en dat de haas niet meer is vrijgesteld. Ze verzoekt om dit mee te nemen in de effectbeoordeling.
Beantwoording gemeente:
In het onderzoek dat bij het ontwerp bestemmingsplan is gevoegd is rekening gehouden met bovenstaande opmerking en is dat verwerkt in het rapport. Uit het onderzoek blijkt dat er nog aanvullend onderzoek wordt gedaan naar de kleine marterachtigen en de grote bosmuis.
Dit onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd en zal bekend zijn voordat het bestemmingsplan vastgesteld wordt. Bij de vaststelling kan dan eventueel nog rekening gehouden worden met maatregelen die uit dit onderzoek voortvloeien.
De provincie geeft aan dat de ondergrondse kabel de provinciale weg kruist en hiervoor een reguliere ontheffing kan aanvragen.
Beantwoording gemeente:
Tennet is bekend met deze eis van de provincie. TenneT zal bij de vergunningsaanvraag ook een reguliere ontheffingsaanvraag indienen bij het bevoegd gezag.
B. Waterschap Hunze en Aa's
Het waterschap geeft aan "dat er geen ruimtelijke aspecten zijn (geen wijziging van de huidige situatie) die van toepassing zijn op de bestaande hoogspanningsmasten. Wat betreft de aan te brengen nieuwe hoogspanningsleiding onder het kanaal, gelden de bepalingen conform de Keur.
Tennet dient daarvoor bij de collega's vergunningverlening een watervergunning aan te vragen."
Beantwoording gemeente:
Voor de realisatie van de ondergrondse verkabeling wordt afstemming gezocht met het Waterschap en worden de benodigde vergunningen aangevraagd.
Participatie omwonenden en grondeigenaren
Tot slot zijn de omwonenden en grondeigenaren in en rondom het plangebied belanghebbend. Deze zijn tijdens het proces betrokken. Omwonenden zijn geïnformeerd middels een brief, de projectwebsite http://www.tennet.eu/nl/projecten/netversterking-noordoost-nederland en kregen de mogelijkheid om per mail te reageren. Met de grondeigenaren zijn meerdere gesprekken gevoerd waarin zorgen, wensen en ideeën zijn opgehaald. De resultaten zijn besproken bij het interne TenneT projectteamoverleg, het overleg tussen TenneT en de gemeente Stadskanaal en in het overleg tussen TenneT en waterschap Hunze en Aa's.
Bij het project worden omwonenden en belanghebbenden via diverse kanalen geïnformeerd en betrokken, waaronder via informatieavonden en de projectwebsite. Op de projectwebsite wordt ingegaan op het project, de beoogde planning en het laatste nieuws. Ook zijn er antwoorden op veelgestelde vragen te vinden. Daarnaast vinden 1-op-1 gesprekken plaats met eigenaren en bewoners met wie specifieke zaken af te stemmen zijn. Ten tijde van de bekendmaking van het ontwerpbestemmingsplan is dit breed aangekondigd.
Het ontwerpbestemmingsplan met de bijbehorende stukken heeft vanaf 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden zienswijzen gegeven worden. Er is in deze periode één zienswijze binnengekomen van de provincie Groningen. Zij geven aan dat er een ontheffing nodig is voor de werkzaamheden.
Deze zienswijze is van een gemeentelijke reactie voorzien in de reactienota zienswijze die is opgenomen als bijlage 12 bij deze toelichting. Bovendien is de benodigde ontheffing, na het indienen van de zienswijze, verleend door de provincie Groningen zodat er vanuit het aspect natuur geen beperkingen meer zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.