direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk gebied, Noorder Kanaalweg, Hoogspanningsmasten 081 en 201
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP2303-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het Chw bestemmingsplan gemeente Stadskanaal (aanpassing hoogspanningsmasten) met identificatienummer NL.IMRO.0037.BP2303-vs01 van de gemeente Stadskanaal;

1.2 Chw bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 Bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, tenzij in de regels anders is bepaald
  • 2. bij gebruik: het legaal gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.7 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 Bijbehorend bouwwerk

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw/bedrijfswoning verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

1.10 Bijbehorend bouwwerk

een functioneel met een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd(e) gebouw of overkapping, dat/die daaraan qua hoogte, alsmede omvang en/of situering ondergeschikt is;

1.11 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.13 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.14 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.16 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 Eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.19 Gebouw

elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 Geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.21 Geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.22 Geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.23 Hakhout

één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

1.24 Handelsreclame

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

1.25 Hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.26 Houtopstand

zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend die:

  • 1. een oppervlakte van grond beslaat van tien are of meer, of
  • 2. bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
1.27 Houtteelt

de teelt van bomen vanwege de houtproductie;

1.28 Kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.29 Kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.30 Landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.31 Natuurlijke waarden

biotische en abiotische waarden van een gebied;

1.32 Nutsgebouw

een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en telefooncellen;

1.33 Nutsvoorzieningen

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede energieopwekking of -buffering en soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, bergbezinkbassins, telefooncellen en zendmasten;

1.34 Opstijgpunt

Een plek waar een ondergrondse hoogspanningsverbinding boven de grond komt en naar een bovengrondse hoogspanningsverbinding wordt geleid.

1.35 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw en bijbehorend bouwwerk zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.36 Peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.37 Voorkeursgrenswaarde

een bij een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.38 Vrijstaande bijbehorende bouwwerken

een bijbehorend bouwwerk dat vrijstaand van het hoofdgebouw waar het bij hoort wordt/is gebouwd en hoort bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

1.39 Waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil c.q. de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

de oppervlakte gemeten op vloerniveau langs de verticale projectie van de buitenomtrek van de overkapping c.q. van de opgaande scheidingsconstructies inclusief de overstekken;

2.5 De afstand tot de (zijdelingse) ( bouw)perceelgrens

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot de (zijdelingse) perceelgrens.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, alsmede het plaatsen van een nieuwe muur om een bestaande gevel en het verlengde daarvan, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen ten hoogste 0,5 m bedraagt;

Hoofdstuk 2 Gebruiksregels

Artikel 3 Bedrijf - Opstijgpunt

3.1 Toegestaan gebruik

De gronden ter plaatse van 'Bedrijf - Opstijgpunt' mogen worden gebruikt voor:

  • a. een installatie ten behoeve van de overgang tussen een ondergrondse en een bovengrondse hoogspanningsverbinding;

met de daarbij behorende:

  • b. (hoogspannings)kabels en leidingen en toebehoren;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. wegen, paden en verhardingen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. erven en terreinen.
3.2 Niet toegestaan gebruik

De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor:

  • a. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.
  • b. het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

Hoofdstuk 3 Bouwregels

Artikel 4 Bedrijf - Opstijgpunt bouwen

4.1 Algemeen
  • a. bouwwerken zijn toegestaan binnen 'Bedrijf - Opstijgpunt bouwen' ten behoeve van het in artikel 3 toegestane gebruik;
  • b. er mogen geen bouwwerken als drager voor reclame-uitingen worden gebouwd.
4.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de oppervlakte bedraagt ten hoogste 15 m².
4.3 Overige bouwwerken
  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de hoogte van andere overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 20 m.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen

Artikel 5 Leiding - Hoogspanning

5.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Hoogspanning' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende:

  • a. belemmeringenstrook;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de bestemming, zoals glasvezel, kabels, (buis)leidingen, overkluizingen, mantelbuizen en mofputten.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

5.2.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

5.2.3 Overige bouwwerken

De hoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 2 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaamfunctioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
5.4 Niet toegestaan gebruik

De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor het opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4 en worden toegestaan dat opslag plaatsvindt van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam

functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;

  • b. vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting en bomen, alsmede het rooien van beplantingen en bomen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen of afgraven;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage;
  • e. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  • h. het slopen van bouwwerken;
  • i. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
  • j. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies.
5.6.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 5.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de desbetreffende hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in lid 5.1 en de daarbij horende voorzieningen;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding,
  • c. zoals bedoeld in lid 5.1, en de belemmeringenstrook;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
5.6.3 Toetsingscriteria

De vergunning als bedoeld in lid 5.6.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. is aangetoond dat de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding;
  • b. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding

6.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsleiding met een bijbehorende belemmeringenstrook;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de bestemming, zoals veiligheidsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsleiding.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag ten behoeve van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.2.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

6.2.3 Overige bouwwerken
  • a. de hoogte van hoogspanningsmasten bedraagt ten hoogste 61 m;
  • b. de hoogte andere van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
6.4 Niet toegestaan gebruik

De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt:

  • a. als drager van reclame-uitingen;
  • b. voor het opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 sub b en toestaan dat opslag plaatsvindt van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting en bomen, alsmede het rooien van beplantingen en bomen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen of afgraven;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage;
  • e. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  • h. het slopen van bouwwerken;
  • i. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
  • j. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies.
6.6.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 6.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de desbetreffende hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in lid 6.1 en de daarbij horende voorzieningen;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in lid 6.1, en de belemmeringenstrook;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
6.6.3 Toetsingscriteria

De vergunning als bedoeld in lid 6.6.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. is aangetoond dat de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding;
  • b. uit vooraf ingewonnen schriftelijk advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m² die de bodem dieper dan 0,4 m verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,4 m;
  • b. het graven of dempen van watergangen;
  • c. het graven van sleuven dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
7.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. zijn gelegen in een gebied waarvoor op basis van een eerder onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.3.3 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 7.3.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden kan een ter zake deskundige instantie om advies worden gevraagd. Bij negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Hoofdstuk 5 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregeling

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - anti-dubbeltelregel' geldt de volgende regel:

  • Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - algemene bouwregels' gelden de volgende regels:

9.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het bebouwings- en/of landschapsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de natuurlijke waarden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. de watersituatie;
  • i. de woonsituatie.
9.2 Bestaande afmetingen en situeringen
  • a. Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
  • b. In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, bouw- en goothoogten, inhoud, oppervlakten en/of gevelindelingen afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.
  • c. In die gevallen waar wordt afgeweken van de ingevolge de bouwregels vereiste situering van bouwwerken, wordt de bestaande situering van een bouwwerk als toelaatbaar aangehouden.
9.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liftschachten, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
    • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
    • 2. de gronden niet zijn voorzien van een dubbelbestemming genoemd in hoofdstuk 4;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits:
    • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
    • 2. de gronden niet zijn voorzien van een dubbelbestemming genoemd in hoofdstuk 4.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - algemene gebruiksregels' gelden de volgende regels:

10.1 Niet toegestaan gebruik

De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor:

  • a. het storten van puin en afvalstoffen;
  • b. de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • d. een seksinrichting;
  • e. kamperen en kampeermiddelen, voorzover niet toegelaten op grond van de geldende bestemming.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - algemene afwijkingsregels' gelden de volgende regels:

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in de van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande:
    • 1. dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van windturbines ten hoogste 15 m bedraagt;
  • b. de regels ten behoeve van het vergroten van overige bouwwerken, tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  • c. de regels ten behoeve van het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken, van openbaar nut, zoals gemalen, transformatorstations, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud ten hoogste 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' gelden de volgende regels:

12.1.1 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' een op grond van de bestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd, met uitzondering van geluidsgevoelige gebouwen wanneer de geluidbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, verkregen hogere grenswaarde of vastgestelde ten hoogste toegestane geluidbelasting.

12.1.2 Niet toegestaan gebruik

Onder strijdig gebruik ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' wordt begrepen het gebruik van gebouwen als geluidsgevoelig object.

12.1.3 Afwijken van de gebruiksregels

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.1.2, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

12.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' gelden de volgende regels:

12.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van de vestiging van objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.

12.2.2 Niet toegestaan gebruik

Gronden en opstallen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen niet worden gebruikt als kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object.

12.3 luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied' gelden de volgende regels:

12.3.1 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied' dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte hoogtebeperkingsgebied (m)' aangegeven bouwhoogte niet mag worden overschreden. De geldende bouwhoogte dient tussen de op de verbeelding aangegeven aanduidingingslijnen door lineaire interpolatie te worden bepaald.

12.3.2 Niet toegestaan gebruik

Onder strijdig gebruik ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied' wordt begrepen het aanleggen en instandhouden van opgaande beplanting hoger dan de ter plaatse aangegeven 'maximum bouwhoogte hoogtebeperkingsgebied (m)'.

Artikel 13 Regels met betrekking tot reclame-uitingen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot reclame-uitingen' gelden de volgende regels:

13.1 Omgevingsvergunning hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

13.2 Uitzondering

Het verbod in lid 13.1 is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen soorten handelsreclame of objecten waarop handelsreclame wordt aangebracht.

13.3 Weigeringsgronden omgevingsvergunning
13.3.1 Weigering

Een vergunning als bedoeld in 13.1 kan worden geweigerd:

  • a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen met welstand;
  • b. in het belang van de verkeersveiligheid;
  • c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.
13.3.2 Uitzondering

De weigeringsgrond als bedoeld in lid 13.3.1 geldt niet:

  • a. voor bouwwerken;
  • b. voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 14 Regels met betrekking tot het aanleggen of veranderen van een uitweg

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot het aanleggen of veranderen van een uitweg' gelden de volgende regels:

14.1 Omgevingsvergunning voor een uitweg

Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. een uitweg te maken naar de weg;
  • b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
  • c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

14.2 Uitzondering vergunningplicht

De vergunningplicht in lid 14.1 geldt niet indien:

  • a. sprake is van directe aansluiting, zonder (verhoogd) trottoir aan de weg en/of
  • b. sprake is van doorsnijding van een groenstrook, zonder (verhoogd) trottoir aan de weg en/of
  • c. geen sprake is van het vervallen van een parkeerplaats en/of
  • d. geen belemmeringen zoals bomen, kolken, lichtmasten of ander straatmeubilair zijn;
  • e. sprake is van ten hoogste één uitweg per perceel en de maximale breedte van de uitweg drie meter bedraagt, tenzij het perceel waarvoor de uitweg is bedoeld breder is dan zestien meter, dan bedraagt de maximale breedte vijf meter.
14.3 Meldingplicht

Indien het voornemen bestaat tot aanleg van een uitweg, zoals bedoeld in lid 14.1 stelt de gerechtigde burgemeester en wethouders in kennis door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld meldingsformulier, zes weken voor aanvang van de werkzaamheden.

14.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het maken en veranderen van een uitweg.

14.5 Weigeringsgronden omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in 14.1 kan worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bruikbaarheid van de weg;
  • b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
  • c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
  • d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
14.6 Uitzondering weigering

Het bepaalde in lid 14.1 geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Artikel 15 Regels met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg' gelden de volgende regels:

15.1 Verbod plaatsen van voorwerpen op of aan de weg

Het is verboden de weg of een weggedeelte voor het plaatsen van voorwerpen te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan is toegestaan.

15.2 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod onder 15.1 mits:

  • a. het beoogde gebruik:
    • 1. geen schade toebrengt aan de weg;
    • 2. geen gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan; dan wel;
    • 3. geen belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
  • b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
  • c. geen sprake is van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
15.3 Uitzondering
  • a. Het verbod als bedoeld in 15.1 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement.
  • b. De vergunningplicht als bedoeld in 15.2 geldt niet voor:
    • 1. evenementen;
    • 2. standplaatsen.
15.4 Nadere voorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften verbinden aan het plaatsen van objecten op of aan de weg om het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel het doelmatig beheer en onderhoud van de weg te bevorderen.

Artikel 16 Regels met betrekking tot bomen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot bomen' gelden de volgende regels:

16.1 Algemeen
  • a. In dit artikel wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
  • b. In dit artikel wordt onder bebouwde kom van de gemeente verstaan: de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994.
16.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstanden te vellen of te doen vellen.

16.3 Uitzondering

De vergunningplicht onder 16.2 geldt niet voor:

  • a. alle hagen;
  • b. alle soorten naaldbomen (waaronder coniferen, dennen en sparren);
  • c. alle soorten fruitbomen;
  • d. meidoornbomen;
  • e. berken;
  • f. wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;
  • g. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • h. kweekgoed;
  • i. houtopstanden die bij wijze van dunning moeten worden geveld;
  • j. houtopstanden die moeten worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders.
16.4 Weigeringsgronden omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren in het belang van onder meer:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
16.5 Aanvraag omgevingsvergunning

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

16.6 Herplant-/instandhoudingsplicht
  • a. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in dit Chw bestemmingsplan van toepassing is, zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
  • b. Wordt een verplichting als bedoeld onder a opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze de niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  • c. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in dit Chw bestemmingsplan van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
  • d. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in onder lid a, b of c lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
16.7 Bestrijding van iepziekte
16.7.1 Begrippen

Dit lid verstaat onder:

  • a. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulimi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);
  • b. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus.
16.7.2 Aanschrijving

Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a. indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;
  • b. de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;
  • c. of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.
16.7.3 Verbod
  • a. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.
  • b. Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.

Artikel 17 Welstandsregels

17.1 Redelijke eisen van welstand

Bouwwerken voldoen aan redelijke eisen van welstand. Of hiervan sprake is wordt per deelgebied beoordeeld aan de hand van de welstandscriteria die zijn opgenomen in de volgende leden:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - welstandsgebied algemeen' gelden naast de gebiedsgerichte welstandscriteria de algemeen geldende welstandscriteria, zoals opgenomen in bijlage 1 Welstandsnota.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - welstandsgebied buitengebied' gelden de welstandscriteria behorend bij het buitengebied zoals opgenomen in Bijlage 1 Welstandsnota;

Artikel 18 Overige regels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - overige regels' gelden de volgende regels:

18.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. De omgevingsvergunning voor het bouwwerk wordt beoordeeld aan de hand van de parkeernormen in de CROW-uitgave 2018 ‘Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (publicatie 381), met dien verstande dat indien voornoemde uitgave gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - overgangsrecht' gelden de volgende regels:

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrechts gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - slotregel' geldt de volgende regel:

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied, Noorder Kanaalweg, Hoogspanningsmasten 081 en 201 van de gemeente Stadskanaal .