Plan: | Stadskanaal Noord, Unikenkade 1 en 1A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0037.BP2210-vs01 |
Aan de Unikenkade 1 te Stadskanaal bevindt zich op dit moment het bedrijf 'De Roo campers'. Het bedrijf bestaat uit een bedrijfsgebouw ten behoeve van onderhoud, stalling en verkoop van campers en een onbebouwd perceel waar campers worden gestald.
Daarnaast was achter het bedrijf, vanaf de Unikenkade gezien, een crossbaan gesitueerd en stond er een tuinschuur. Bij beide was sprake van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik/bouwwerk. Ondertussen is het gebruik als crossbaan gestaakt, zijn de gronden vlak geschoven en wordt het schuurtje gesloopt.
De eigenaar van het perceel wil op het terrein naast het camperbedrijf, alsmede op de gronden van de voormalige crossbaan een bedrijf beginnen, bestaande uit een handelsstal voor paarden, het africhten en trainen van paarden en een pensionstal. Het bestaande camperbedrijf wordt voortgezet. Ook wil hij een bedrijfswoning bouwen behorende bij de paardenhouderij.
Het gebruik van de gronden voor een paardenhouderij en een bedrijfswoning past niet binnen de geldende beheersverordening. Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuw planologisch regime mogelijk ten opzichte van deze beheersverordening en het daaronder liggende bestemmingsplan ten behoeve van dit bedrijf en deze bedrijfswoning.
Het plangebied ligt aan de Unikenkade 1 te Stadskanaal. Het plangebied staat kadastraal bekend als de percelen WDV03-D-2354, -2355, -3069, -3102 en OWD00-V-140. Hieronder is een luchtfoto opgenomen van het plangebied:
Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Omgeving
Het plangebied ligt aan het noordwestelijke uiteinde van het lint aan de zuidzijde van het Stadskanaal, dit is tevens het einde van de (straat) Unikenkade. In de omgeving is sprake van (woon)bebouwing aan het lint, agrarische cultuurgronden en enkele bedrijfspercelen. Ten noordwesten van het plangebied ligt de provinciale weg, de N33 tussen de Eemshaven en Assen (A28). Ten noorden van het plangebied is Veendam gelegen en ten zuidoosten Stadskanaal. Hieronder is een luchtfoto van de wijdere omgeving van het plangebied opgenomen.
Figuur 1.2: Luchtfoto wijdere omgeving plangebied (bron: google maps)
Voor het plangebied is de beheersverordening 'Stadskanaal Noord en Musselkanaal' de geldende juridisch-planologische regeling. De beheersverordening is op 20 november 2017 vastgesteld door de gemeente Stadskanaal. Volgens de toelichting was actualisatie van het onderliggende bestemmingsplan de aanleiding voor de beheersverordening, waarbij geen ruimtelijke ontwikkelingen waren beoogd.
Het daaronder liggende bestemmingsplan is het gemeentelijk plan; bestemmingsplan artikel 10: "Stadskanaal Noord". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeente Stadskanaal op 19 maart 2009. Ter plaatse van het plangebied zijn er geen wijzigingen opgetreden die in de nieuwere beheersverordening zijn opgenomen. Waar hieronder gesproken wordt over 'het bestemmingsplan' wordt daarmee bedoeld het hierboven benoemde bestemmingsplan zoals geactualiseerd door de beheersverordening Stadskanaal Noord en Musselkanaal.
Het plangebied is in het bestemmingsplan voorzien van de bestemmingen 'Agrarische Cultuurgrond' en 'Bedrijfsdoeleinden'. Het gehele bestemmingsvlak dat is bestemd als bedrijfsdoeleinden heeft daarnaast de 'Lettertekenaanduiding': 'bestaand bedrijf hoger dan categorie 2'. Op de delen van dit bestemmingsvlak waar een bouwvlak ligt zijn daarnaast maatvoeringsaanduidingen aanwezig.
Agrarische Cultuurgrond
Waar de gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarische Cultuurgrond' zijn de gronden bestemd voor cultuurgrond, sloten, bermen en beplanting en daaraan ondergeschikte paden en kavelontsluitingswegen, waterlopen en waterpartijen en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Nu de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding "agrarische bebouwing" zijn gebouwen niet toegestaan. Wat betreft het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt ten aanzien van erf- en terreinafscheidingen dat deze ten hoogste 2 m mogen bedragen en transparant zijn. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat deze ten hoogste 5 m hoog zijn.
Het aanbrengen van verharding, verwijderen en/of aanbrengen van bomen en opgaande beplanting, het ophogen, afgraven en egaliseren van gronden en het graven of dempen van watergangen en waterpartijen is aanleg(lees: omgevings-)vergunningplichtig.
Als strijdig gebruik is onder meer aangemerkt het gebruiken van de gronden en bouwwerken voor tijdelijke evenementen, schietactiviteiten, kampeermiddelen en de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar-, of vliegtuigen.
Bedrijfsdoeleinden
De voor bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2 en voor bestaande bedrijven hoger dan categorie 2, nu sprake is van de aanduiding "bestaand bedrijf hoger dan categorie 2" over het gehele bestemmingsvlak, het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden met daaraan ondergeschikte groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen met de daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen geldt dat een gebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd, het bebouwingspercentage ten hoogste het op de kaart in het bouwvlak aangegeven percentage mag bedragen, de goothoogte ten hoogste de op de kaart in het bouwvlak aangegeven hoogte mag bedragen en ditzelfde geldt voor de bouwhoogte. Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen en, voor zover zij voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan zijn gesitueerd transparant moeten zijn. De hoogte van palen en masten mag ten hoogste 6 m bedragen en de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen. Het gebruik van de gronden voor onder andere detailhandel en een seksinrichting is expliciet uitgesloten.
In het vervolg van deze toelichting wordt in de eerste plaats ingegaan op de inhoud van het plan en de motivering daarvan. Dit gebeurt in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente besproken, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Als laatste wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken.
Het middengedeelte van de planlocatie, direct grenzend aan het camperbedrijf, is op dit moment in gebruik als opstelplaats voor campers. Dit gebruik is in strijd met het vigerende bestemmingsplan en zal ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling worden gestaakt.
Het camperbedrijf met aanpalende opstelplaatsen rond een T-vormige vijver, zal verder in zijn huidige vorm worden gehandhaafd. Rond het centrale opstelterrein voor campers lag tot voor kort een motorcrossbaan, die al enkele jaren niet meer werd gebruikt. Deze crossbaan is recent verwijderd. De planlocatie is aan drie zijden omkaderd door een forse bomenwal. De binnenschil van deze bomenwal (de eerste 5 meter breedte) bestaat uit een enkele rij weinig vitale fijnsparren, de buitenschil bestaat uit gemengd inheems loofhout. Alleen vanaf de zijde van de Unikenkade en Unikenweg is er zicht op de planlocatie. Vanuit het omliggende buitengebied zal er geen zicht zijn op de paardenhouderij en de bijbehorende bedrijfswoning.
Het open grazige gedeelte van de planlocatie ligt op de uitloper van een dekzandrug, die parallel loopt aan het Stadskanaal. Dit locatiegedeelte heeft een wat hogere, enigszins bolle ligging. Op deze plek stond vroeger een boerderij.
Figuur 2.1: Topografische kaart 1953; boven het hoogtecijfer 4.3 zien we midden op de kaart de boerderij die tot begin vijftiger jaren van de vorige eeuw op de planlocatie heeft gestaan (positie: direct naast het huidige camperbedrijf). De ligging van de dekzandrug, parallel aan het kanaal, is met taludmarkeringen aangegeven. De parallelweg liep tot begin 90-er jaren in noordwestelijke richting door langs de westelijke kanaaloever.
Figuur 2.2: Huidige situatie. De parallelweg langs de westoever van het kanaal eindigt tegenwoordig bij
het camperbedrijf. De parallelweg heeft een breedte van circa 4 meter.
Hieronder in figuur 2.3 is een wegaanzicht, opgenomen vanaf de overzijde van het kanaal, van het bedrijf gevoegd. Een luchtfoto van het plangebied is opgenomen in paragraaf 1.2.
Figuur 2.3 Wegaanzicht plangebied (bron: Google Maps)
Door architect Bram Markerink is een situatieontwerp gemaakt voor de paardenhouderij c.a. met bedrijfswoning. In het pension zullen gemiddeld zo'n 8 paarden verblijven. De paarden worden op de locatie getraind tot sportpaarden en worden vervolgens als zodanig verkocht. Dit betekent een (relatief geringe) stroom klanten die qua omvang aanzienlijk kleiner is dan de veel grotere toeloop naar het camperbedrijf.
De realisatie van een bedrijfswoning bij de paardenhouderij is noodzakelijk omdat het houden van paarden constante aandacht vereist. De initiatiefnemers geven aan dat het bij een paardenhouderij noodzakelijk is om in de directe nabijheid van de paarden te wonen.
Daar waar nu de rood gekapte campershowroom de beëindiging (of het begin) van de lintbebouwing aan de westoever van het kanaal markeert, zal dit straks de representatieve bedrijfswoning van het gecombineerde bedrijf zijn. Dit biedt ruime kansen voor een meer hoogwaardige beëindiging van de lintbebouwing. Door de voorgestelde nieuwe boombeplanting tussen bedrijfswoning en de campershowroom, zal de showroom - vooral gezien vanuit het noordwesten- veel minder beeldbepalend zijn.
De bedrijfswoning is qua volume wat groter dan de gemiddelde woning in de lintbebouwing. Dit is acceptabel omdat de woning de laatste afrondende woning van het lint vormt. Bovendien heeft de aanpalende campershowroom een grote korrelmaat ten opzichte van de overige lintbebouwing. De wat grotere woning met erfbeplanting en de achterliggende bedrijfsbebouwing van het paardenpension maskeren het zicht op de campershowroom die nu met zijn felrode dak een stedenbouwkundige dissonant in het lint vormt; zeker gezien vanaf de Unikenstraat komende vanuit het noordwesten. Omdat de woning een wat groter volume heeft, vraagt hij wat meer ruimte om zich heen; daarom is hij iets verder teruggerooid dan de overige bestaande woningen in het lint, die overigens ook een sterk wisselende voorgevelrooilijn hebben.
Dat er achter de bedrijfswoning meer grootschalige bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd, is inherent aan het bedrijfstype; een paardenpension. Overigens krijgen deze gebouwen een natuurlijke inpassing binnen de bestaande bomensingels.
Bij de realisatie van het voorgenomen plan zullen langs de binnenkant van de noordelijke bomenwal een kapschuur worden gebouwd, stallen en twee opslagplaatsen voor mest en voerbalen. Ook de paddocks zijn langs de noordelijke bomenwal gesitueerd. De besloten groene omranding, het levenskrachtige deel van de boswal, van de planlocatie - gezien vanuit de omgeving - blijft intact. Op het erf rond de bedrijfswoning worden circa 30 nieuwe inheemse loofbomen aangeplant.
De Unikenkade zal vanaf het camperbedrijf circa 75 meter worden doorgetrokken. Vanaf de verlengde Unikenkade worden 2 nieuwe inritten aangelegd; één naar de bedrijfswoning met carport en één naar de achterliggende paardenhouderij.
Naast de bedrijfswoning wordt een carport voor 2 auto's gerealiseerd. Meer achterop het terrein worden 6 parkeerplaatsen voor bezoekers en personeel aangelegd.
Figuur 2.4: Planontwerp, overzichtskaart. Bron: Bram Markerink architect
Kort gezegd bestaat het plan uit de volgende (bouw)werken:
Bij de realisatie van de gebouwen zal de huidige kenmerkende terreinhoogte van de dekzandrug gehandhaafd blijven, ook zal hier geen diep grondwerk plaatsvinden. Voorstel is om de boombeplanting op de oever van het kanaal langs de Unikenkade in noordwestelijke richting door te zetten. Een en ander zal in overleg met de gemeente Stadskanaal plaatsvinden. De erfinrichting wordt in belangrijke mate bepaald door de bestaande houtsingel op de perceelsgrenzen. Bedrijfswoning en bedrijf zijn feitelijk alleen vanaf de Unikenkade en de Unikenstraat zichtbaar. De aanwezige houtsingel wordt aangevuld met een bomenrij langs de bedrijfsinrit en beplanting tussen camperloods en bedrijfswoning. Hierdoor krijgt de achtertuin bij de woning een aantrekkelijke groene inkadering en wordt de zijgevel van de loods aan het oog onttrokken. Twee van de drie aanwezige volwassen abelen worden gespaard. Deze zijn ecologisch interessant vanwege de aantrekkelijkheid voor holenbroeders. Deze bomen “filteren” het zicht op het stallencomplex vanaf de Unikenkade.
De crossbaan is inmiddels verwijderd. Het terrein is vlak geschoven, waarbij één van de aanwezige poelen is gespaard. Deze poel is in het ontwerp gehandhaafd en komt in een grote paardenweide te liggen.
Architectonische verschijningsvorm
Architect Bram Markerink uit Emmen heeft voor de te realiseren gebouwen schetsontwerpen vervaardigd. Hij heeft een gelede, samengestelde (geparcelleerde) bouwmassa ontworpen die bestaat uit twee gekapte volumes die door een tussenlid worden verbonden. Deze gekapte deelvolumes hebben de nok haaks op de weg liggen, net zoals de meeste woningen in het lint. Hierdoor past de wat grotere woning toch goed in de korrelgrootte van het bebouwingslint. Samen met de doordachte architectuur met veel naturel tinten en natuurlijke materialen is het geheel goed passend. Een rietgedekte villa met witte gevels met dezelfde footprint zou een heel ander verhaal worden. Het voorgestelde bouwplan vormt een bijdrage aan de structuurversterking van het lint (de inpassing van de campershowroom wordt hierdoor verbeterd) en de versterking van de lokale economie.
Het ontwerp en de materialisatie van de bedrijfswoning zal nog nader door de architect worden uitgewerkt en te zijner tijd aan de welstandsnota worden getoetst.
Figuur 2.5: Voorstel voor de kapschuur in de uiterste westhoek van het terrein Bron: Bram Markerink architect
Figuur 2.6: Voorstel voor de volume-opbouw van de overdekte rijbak Bron: Bram Markerink architect
Figuur 2.7: Voorstel voor de volume opbouw van het stallencomplex Bron: Bram Markerink architect
Sfeer en materialisatie van de bedrijfsgebouwen zullen nog nader door de architect worden uitgewerkt en te zijner tijd aan de welstandsnota worden getoetst.
Voor het gehele Nederlandse grondgebied geldt op rijksniveau de nationale omgevingsvisie, ook wel de NOVI. De NOVI is door het rijk vastgesteld op 11 september 2020.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Voorliggend project raakt dírect aan meerdere belangen en principes uit de NOVI.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplicht tot een deugdelijke afweging wanneer sprake is van het toevoegen van een nieuwe stedelijke functie, met het oog op het behoud van zoveel mogelijk en zo kwalitatief mogelijke natuur en open ruimte en het voorkomen van leegstand. Wanneer sprake is van het toevoegen van een nieuwe stedelijke functie in het buitengebied gelden aanvullende onderbouwingsvereisten.
Stedelijke ontwikkeling
Voorliggend initiatief moet getoetst worden aan de ladder nu sprake is van het toevoegen van een nieuwe stedelijke functie. Een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling is vereist. De ontwikkeling valt in twee aspecten uiteen: het eerste is de toevoeging van een bedrijfswoning, het tweede de aanleg van het paardenbedrijf.
Bedrijfswoning
De oorsprong van de behoefte aan de bedrijfswoning kan eenvoudig worden achterhaald. Deze komt direct voort uit de wens van de eigenaren van de gronden te wonen in de nabijheid van de beide bedrijven. Het houden van paarden vereist vrijwel constante aandacht waarbij het niet opportuun is daarvoor ver te moeten reizen. Daarnaast zal de bedrijfswoning ook ten goede komen aan het al bestaande camperbedrijf, waar de veiligheid op het bedrijfsterrein sterk zal verbeteren.
Paardenbedrijf
De bedrijfsactiviteiten zullen bestaan uit het africhten, trainen en handelen in, een beperkt aantal paarden. Het te stallen aantal is gebonden aan een maximum dat wordt bepaald door de stikstofemissie. Van de stallen zijn er twee geschikt voor een merry met veulen. De behoefte aan dit bedrijf kan worden aangetoond aan de hand van de bedrijfsgegevens van HDR Sporthorses B.V. Het bedrijf is in het recente verleden aanzienlijk gegroeid. Er is al enige tijd sprake van samenwerking met vergelijkbare bedrijven in de omgeving. Op dit moment staan bij zes verschillende partijen paarden, variërend van 1 - 2 tot 4. Daarnaast staan een aantal paarden bij het huis van de initiatiefnemer. Er is daarmee een behoefte aan meer stallingsruimte voor de paarden die worden getraind en afgericht door het bedrijf. De gemeente Stadskanaal kent daarnaast een brutovloeroppervlakte van dit type bedrijf van 0,0.
Buitengebied
De ladder stelt aanvullend de eis om, indien de stedelijke ontwikkeling is voorzien in het buitengebied, een onderbouwing op te nemen van waarom het niet mogelijk is de ontwikkeling te situeren binnen het bestaand stedelijk gebied. Deze eis heeft een tweeledig doel. Allereerst wordt hiermee leegstand en verloedering binnen het bestaand stedelijk gebied voorkómen en ten tweede verzekert de eis het zorgvuldig gebruik van het buitengebied en het voorkomen van het onnodig verminderen van de oppervlakte van het buitengebied.
De ontwikkeling is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. Hieronder is een uitsnede opgenomen van kaart 1 behorende bij de provinciale omgevingsverordening waarop te zien is dat het plangebied voor zover het de gronden betreft waar de paardenhouderij wordt gesitueerd gelegen is buiten het bestaand stedelijk gebied.
Figuur 3.1: Uitsnede aanwijzing buitengebied, kaart 1 behorende bij Omgevingsverordening provincie Groningen 2020 (niet-stedelijk gebied is oranje gemarkeerd)
De ontwikkeling is niet mogelijk binnen het stedelijk gebied van de gemeente Stadskanaal. De gemeente is vrij beperkt van oppervlakte en het bestaand stedelijk gebied bestaat met name uit linten. Deze linten hebben niet de diepte om voldoende ruimte te bieden aan de voorziene ontwikkeling. Binnen de kern van Stadskanaal is ook geen plek voor twee paardenbakken. Ook zouden deze daar afbreuk doen aan de stedelijke- en milieukwaliteit. De ontwikkeling past daarnaast qua aard ook niet in het stedelijk gebied, maar juist in of aansluitend op het buitengebied. Het houden van paarden en de daarbij behorende mestverwerking leveren overlast op voor de omgeving. In het buitengebied zijn de afstanden tot geurgevoelige objecten in het algemeen wat groter dan in het stedelijk gebied en de aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten wat kleiner, zodat de ontwikkeling hier beter mogelijk is dan binnen een door wonen getypeerd gebied zoals een dorp of een woonlint. Uiteraard moet ook hier worden voldaan aan de wettelijke vereisten ten aanzien van milieuzonering (zie paragraaf 4.2).
De Omgevingsvisie van de provincie Groningen bevat de integrale langetermijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De visie is inmiddels al enkele malen geactualiseerd, de laatste keer in 2022. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en ambities voort die door de provincie worden nagestreefd.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap door in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen namelijk steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met mede-overheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is op strategisch niveau samenhang aanbrengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover deze gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.
Ruimte
Natuur en landschap
Water
Mobiliteit
Milieu
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast.
Voorliggend initiatief is op meerdere punten in lijn met de visie van de provincie. Ook de wens van de provincie een aantrekkelijk investeringsklimaat te onderhouden strookt met het voornemen. De initiatiefnemers van dit plan willen een nieuw bedrijf vestigen in de provincie waarnaar vraag is en waar zij persoonlijke betrokkenheid en expertise bij hebben dat passend is bij de overgang tussen stedelijk en landelijk gebied.
De Omgevingsverordening provincie Groningen is de juridisch (bindende) doorvertaling van de ambities en de visie van de provincie, zoals neergelegd in de omgevingsvisie. De verordening bevat instructieregels voor gemeenten en waterschappen waarmee de provinciale belangen worden geborgd. De meest recente actualisatie van de verordening heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022.
Bundeling van verstedelijking
De verordening bevat regels die van belang zijn voor het plangebied op meerdere vlakken. Hierboven bij de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking is kort al het buitengebied ter sprake gekomen. Wat precies onderdeel is van het buitengebied is vastgelegd in de provinciale verordening. In de hiervoor genoemde paragraaf is ook een uitsnede van de kaart waarop dit is vastgelegd opgenomen (3.1.2). De provinciale regels over het buitengebied zijn opgenomen in titel 2.3 van de verordening. De belangrijkste regel op dit onderwerp is artikel 2.13.1. Hierin is bepaald dat de provinciale verordening zich in principe verzet tegen nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Lid 2 van dit artikel geeft echter enkele uitzonderingen hierop weer. De belangrijkste - voor dit initiatief - is de uitzondering als verwoord onder sub. a. Aan deze uitzondering kan toepassing worden gegeven wanneer is aangetoond dat voor de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte is en de ontwikkeling aansluit op het bestaand stedelijk gebied.
Gelet op het grote ruimtebeslag (binnen- en buitenrijbak, stallen en uitloopweide) kan binnen het bestaande stedelijk gebied van de gemeente Stadskanaal deze ruimte niet worden geboden. De activiteiten hebben wel betrekking op een stedelijke functie (handels- en pensionstal, africhten en trainen van paarden). Deze functie past daarom goed aan de rand van het stedelijk gebied.
Op dit moment vormt de campershowroom de beëindiging (of het begin) van de lintbebouwing aan de westoever van het kanaal. Tevens vormt dit de begrenzing van het bestaande stedelijk gebied. De nieuwe ontwikkeling, met een representatieve bedrijfswoning en een goede landschappelijke inpassing, zorgt voor een meer hoogwaardige beëindiging van de lintbebouwing.
Zie hiervoor ook paragraaf 2.2 en 3.1.2.
Ook is in die paragraaf een motivering opgenomen waarom binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Stadskanaal geen ruimte kan worden geboden aan de voorgenomen ontwikkeling. Ook de onderbouwing van de vraag naar de ontwikkeling is in paragraaf 3.1.2 te vinden.
Bescherming van natuur en bos
Ook natuurbescherming is een provinciaal belang. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natuurnetwerk Nederland (NNN) of Natura-2000 gebied. Wel ligt het op vrij korte afstand van het door de provincie in kaart 6, behorende bij de verordening aangewezen 'Leefgebied akkervogels'. In artikel 2.48.2 van de Verordening is vermeld dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een 'leefgebied akkervogels' en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht biedt in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen en restschade elders te compenseren.
Figuur 3.2: Uitsnede kaart 6, thema Natuur behorende bij de Omgevingsverordening Groningen
Van een grootschalige ruimtelijke ontwikkeling is hier geen sprake. Ook vanwege de tussenliggende bebouwing en de afstand heeft het project geen negatieve invloed op dit gebied. Maatregelen om schade te voorkomen zijn daarom niet nodig.
Bescherming landschap en kernkarakteristieken
Ook bepaalde landschapselementen worden door de provincie beschermd. Voor het plangebied is het element dekzandrug van belang:
Figuur 3.3: Uitsnede kaart 7, thema Landschap behorende bij de Omgevingsverordening Groningen
De omgevingsverordening (artikel 2.57.3) verplicht, wanneer een gebied aangewezen is als dekzandrug tot een beschermingsregime in het bestemmingsplan waarmee het reliëf, al dan niet in combinatie met stuifzandreliëf en de herkenbaarheid daarvan word beschermd. Het deel van het plangebied dat onder dit beschermingsregime valt en waar mogelijk nog sprake is van enige herkenbaarheid betreft het voorste deel waarop de bedrijfswoning en een paddock worden gerealiseerd.
Figuur 3.4: wegaanzicht kadastraal perceel 2354
Vanuit de oudste nederzettingsgeschiedenis is het al eeuwenlang een gewoonte om dorpsbebouwing juist op dekzandruggen (hoog en droog) te realiseren en niet daarnaast. Vanuit landschappelijk perspectief is realisatie van de bedrijfswoning op de dekzandrug daarom logisch.
Wat geomorfologie betreft blijkt uit een screenshot op topotijdreis.nl dat het plangebied in 2010 afgegraven / opgehoogd is geweest (vermoedelijk vanwege de bouw van het camperbedrijf). Hierdoor is de dekzandrug in het verleden al verstoord. Het bouwvlak van de te realiseren bedrijfswoning bevindt zich op dit afgegraven / opgehoogde deel van het plangebied. Zie onderstaande afbeeldingen.
Figuur 3.5: Situatie plangebied in 2010 (bron: topotijdreis.nl)
Figuur 3.6: Situatie plangebied in 2023 (bron: topotijdreis.nl)
Ondanks deze verstoring in het verleden zal de ondergrond van de dekzandrug in het plangebied worden ontzien door bij de bouw van de bedrijfswoning af te zien van diepe ontgravingen, namelijk door kruipruimteloos te bouwen. Kruipruimteloos bouwen is een bouwmethode waarbij er geen kruipruimte onder de begane grondvloer van een gebouw wordt gecreëerd. Eventueel kan dit in combinatie met een lichte terreinophoging waardoor het aanlegniveau van de fundering iets wordt verhoogd en de ondergrond van de dekzandrug helemaal niet wordt verstoord. Met deze uitvoering van het bouwplan wordt de dekzandrug intact gelaten.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat bij de realisatie van de bedrijfswoning en de paddock de huidige kenmerkende terreinhoogtes (reliëf) van de dekzandrug op het voorste deel van het perceel, ter plaatse van de geprojecteerde woning, gehandhaafd blijven. Daarmee is het voornemen in lijn met de provinciale omgevingsverordening.
In de regels is een beschermende regeling (dubbelbestemming 'Waarde - Landschap') opgenomen waarin een verbod is opgenomen op het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van de dekzandrug.
Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen
Daarnaast dient op grond van artikel 2.8 van de Provinciale verordening in de toelichting van het bestemmingsplan, afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen inzicht te worden geboden in:
Dit inzicht is verschaft in hoofdstuk 2 Planbeschrijving van deze toelichting, met name in de paragrafen 2.1 en 2.2.
Nieuwbouw van woningen binnen bebouwingslinten in het buitengebied
De provinciale omgevingsverordening maakt geen (juridisch) onderscheid (meer) tussen reguliere en bedrijfswoningen. Daarmee zijn alle regels die van toepassing zijn op het bouwen van woningen ook van toepassing op het planonderdeel voor zover dat ziet op de nieuwbouw van de bedrijfswoning. Specifiek voor de locatie waar de nieuwe bedrijfswoning is voorzien zijn regels opgenomen in de verordening (artikel 2.13.7). Dit artikel kan gelezen worden in samenhang met de bepaling over het toevoegen van nieuwe functies buiten het bestaand stedelijk gebied zoals hierboven besproken. De verordening laat op die manier ruimte voor de toevoeging van de bedrijfswoning als is voldaan aan alle daaraan te stellen vereisten. Daarbij moet het gaan om:
(1) de ruimtelijke afronding van een bestaand bebouwingslint. In paragraaf 2.2. is aandacht besteed aan de ruimtelijke afronding van het bestaande bebouwingslint. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
(2) over de aanvaardbaarheid moet advies zijn ingewonnen bij een onafhankelijke of bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur. Over de aanvaardbaarheid is advies ingewonnen bij de gemeentelijke landschapsdeskundige. Zijn advies is opgenomen in paragraaf 2.2.
(3) de woning moet passen binnen een woonvisie. De woonvisie gaat niet in op bedrijfswoningen. Wel is er sprake van kwantitatieve ruimte binnen de woonvisie
Uit het bovenstaande blijkt dat het voornemen geheel in lijn is met de provinciale omgevingsverordening.
Stilte en duisternis
De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied biedt inzicht in hoe met de aspecten stilte en duisternis rekening is gehouden. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect stilte en duisternis.
Door de gemeenteraad is op 20 november 2017 het koersdocument 'Stadskanaal Koersvast, nait soezen, moar doun'' vastgesteld. Het koersdocument beslaat meerdere beleidsterreinen en is uitgewerkt naar drie koerslijnen:
In het koersdocument worden verschillende ambities en koersen uitgezet die van toepassing zijn op het initiatief. Zo sluit het initiatief goed aan bij de gemeentelijke ambities te bouwen aan een sterke werkgelegenheid en een sterke economie en het bieden van ruimte voor innovatie, experiment en goede initiatieven. Ook op het gebied van wonen ondersteunt de gemeente het zelf-initiatief.
Binnen de in het koersdocument uitgezette koerslijn 'Stadskanaal leeft' is door de gemeenteraad de "Woonvisie 2020-2025" op 22 april 2020 als ontwerp ter inzage gelegd. Tot het vaststellen van de visie is overgegaan in overleg met de Oost-Groningse gemeenten en de provincie Groningen. Aan de nieuwe visie ligt een woningmarktonderzoek ten grondslag.
Deze nieuwe woonvisie biedt, in tegenstelling tot de voorgaande, beperkt kansen voor woningbouw in de gemeente Stadskanaal. Op bedrijfswoningen wordt in de woonvisie niet ingegaan, deze zijn ook geen onderwerp van het aan de woonvisie ten grondslag liggende woningmarktonderzoek. Op kwantitatief vlak blijkt uit dit door Companen uitgevoerde woningmarktonderzoek dat het toevoegen van woningen in het segment midden en duur, koop, vrijstaand mogelijk is binnen/bij Stadskanaal.
Nu de woonvisie niet ingaat op bedrijfswoningen en sprake is van kwantitatieve ruimte binnen de woonvisie is sprake van overeenstemming tussen het gemeentelijk beleid en het voornemen.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Dit geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt. Deze wegen vallen buiten het kader van de Wet geluidhinder. Wanneer geluidgevoelige (delen van) gebouwen worden opgericht langs deze wegen dienen de zones ertoe te verzekeren dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Eenzelfde beschermingsregime is opgenomen voor industrie- en spoorweglawaai
Afweging
De bedrijfswoning die is voorzien in het initiatief betreft een geluidgevoelig gebouw. Ten noordoosten van de geplande woning loopt de Unikenstraat (overzijde kanaal). De woning is gepland binnen de wettelijke zone van deze weg. Op grond van de Wet geluidhinder moet in een dergelijke situatie onderzoek plaatsvinden naar de geluidbelasting op de geplande woning vanwege de genoemde weg. De Unikenstraat is ter plaatse van de geplande woning voorzien van een asfalt wegdekverharding (referentiewegdek). De wettelijk toegestane maximale snelheid bedraagt er 50 km/uur. De woning is gelegen binnen de bebouwde kom. Het plan ligt niet binnen de wettelijke zone van een industrieterrein of spoorweg. Een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat is daarom noodzakelijk.
Door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV is daarom d.d. 3 november 2022 een onderzoek naar de geluidbelasting uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 1 toegevoegd.
Ten gevolge van wegverkeer op de Unikenstraat wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale geluidbelasting op de woningen bedraagt 49 dB (54 dB zonder aftrek art. 110g wgh). Hiermee kan wel worden voldaan aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 63 dB voor stedelijk gebied.
Mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren, zijn bron- en/of overdrachtsmaatregelen:
Bronmaatregelen
Het is niet de verwachting dat op korte termijn het wegdek van de Unikenstraat zal worden vervangen door (geluidsreducerend) asfalt. Het verlagen van de maximumsnelheid op de genoemde weg verdraagt zich niet met de functie van de weg. Verdere bronmaatregelen worden derhalve niet overwogen.
Overdrachtsmaatregelen
Het plaatsen van afscherming in de vorm van een geluidswal of -scherm is voor een enkele woning niet wenselijk en kosteneffectief. Overdrachtsmaatregelen zijn derhalve niet reëel. Bron- en overdrachtsmaatregelen worden hier niet mogelijk en wenselijk geacht.
Omdat de woning een wat groter volume heeft is hij al iets verder teruggerooid dan de overige bestaande woningen in het lint. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het niet wenselijk dat de woning nog verder naar achteren wordt terug gerooid.
Voor de nieuw te bouwen woning moet een hogere waarde worden aangevraagd van 49 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) in combinatie met een onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels van deze woning. Voor de aanvraag hogere waarden dient gerekend te worden met het geluidsniveau exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder. De geluidbelasting exclusief aftrek bedraagt 54 dB. Een onderzoek naar de geluidwering is door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 2. Om aan de eisen voor de minimale karakteristieke geluidwering van de gevels te kunnen voldoen, dienen minimaal een aantal (standaard) constructies te worden toegepast. Daarnaast moeten er een goede naad- en kierdichtingen toegepast worden. De genoemde akoestische voorzieningen betreffende de keuze van materiaal en/of de samenstelling van de voorzieningen zijn principevoorstellen. Uiteraard mogen alternatieven worden toegepast, mits deze akoestisch gelijkwaardig of zwaarder zijn dan de voorgestelde voorzieningen. Tot slot wordt nog opgemerkt dat het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen speciale zorg vergt bij de uitvoering. Vooral de details zijn belangrijk. Afdichtingsprofielen bijvoorbeeld, functioneren alleen naar behoren bij een goede maatvoering en een gladde oppervlakte-afwerking. Ook de afwerking van naden en kieren verdient grote zorg. Het onderzoek geluidwering is meegenomen in de aanvraag voor de hogere waarde.
De beschikking hogere waarde geluid ingevolge de Wet geluidhinder is op 4 april 2024 verleend en als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Onderzoek
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van een paardenhouderij met bijbehorende bedrijfswoning naast het al bestaande camperbedrijf. De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als gemengd gebied. Dit blijkt onder meer uit de planologische gebruiksmogelijkheden, waaronder zijn begrepen bedrijfsdoeleinden, agrarische cultuurgrond, tuin en wonen. Aanvullend spreekt de VNG-brochure over gemengd gebied in het geval sprake is van "lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen." Ook hiervan is sprake. Daarmee kunnen de richtafstanden met een afstandsstap worden verkleind.
Voor voorliggend project dient milieuzonering twee kanten op onderzocht te worden. Enerzijds levert de paardenhouderij hinder op voor omliggende gevoelige functies. Anderzijds kunnen milieubelastende activiteiten in de omgeving weer hinder veroorzaken voor de bedrijfswoning.
Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
Het plan voorziet in de realisatie van een gevoelige functie, de bedrijfswoning geldt als gevoelig object voor inrichtingen van derden. Voor de eigen inrichting, in dit geval de paardenhouderij, is de bedrijfswoning niet gevoelig. In de directe nabijheid van de te realiseren bedrijfswoning is bedrijvigheid aanwezig:
Hinder van bedrijven op hindergevoelige objecten
Het plan betreft de vestiging van een paardenhouderij met bedrijfswoning in het plangebied. Voor de aspecten 'Stof', 'Geluid' en 'Gevaar' wordt getoetst aan de richtafstanden uit de hiervoor genoemde VNG-publicatie. Vanwege de omvang en het karakter van de bedrijfsactiviteiten kan worden aangesloten bij de VNG-categorie 'paardenfokkerij' (milieucategorie 3.1). Voor de aspecten 'Stof' en 'Geluid' geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Voor het aspect 'Gevaar' geldt geen richtafstand.
Voor het aspect 'Geur' is het Activiteitenbesluit leidend. Het houden van meer dan 5 paarden valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.5.8). Er geldt dus dat er voor het aspect 'Geur' moet worden getoetst aan het Activiteitenbesluit. Voor het oprichten van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor (waaronder paarden) geldt dat de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf en een geurgevoelig object niet minder dan 100 meter mag bedragen als het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ligt en 50 meter als het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ligt. Een dierenverblijf wordt in het Activiteitenbesluit gedefinieerd als 'een al dan niet overdekte ruimte voor het houden van landbouwhuisdieren'. De paddocks en de binnenrijbak (die het dichtst bij de woning wordt gesitueerd) kunnen niet worden aangemerkt als dierenverblijf. Of er wel of niet sprake is van een dierenverblijf is namelijk ook van belang hoe intensief het gebruik is. De binnenrijhal en de paddocks worden maximaal 3 uur per dag gebruikt. De intensiviteit van het gebruik is daarmee niet dusdanig hoog dat de paddocks en binnenrijbak als dierenverblijf moeten worden aangemerkt. Wel geldt bij de te realiseren paardenhouderij dat de stallen als dierenverblijf moeten worden aangemerkt.
De bedrijfswoning behoort bij de paardenhouderij en is dus niet hindergevoelig voor activiteiten van de paardenhouderij. In de directe omgeving van het plangebied zijn de volgende hindergevoelige functies aanwezig:
Woningen aan de Unikenstraat
Aan de noordkant van het kanaal, aan de Unikenstraat, staan meerdere woningen. Deze woningen zijn in gemengd gebied gelegen vanwege de hierboven beschreven redenen. De afstand van de bestemmingsgrens (van de paardenhouderij) tot deze woningen is circa 45 meter. Deze afstand voldoet ruim aan de richtafstand van 10 meter voor 'Stof' en 'Geluid'. Ook wordt er voldaan aan het Activiteitenbesluit wat betreft het aspect 'Geur'. De paardenstallen liggen op een afstand van circa 110 meter van de woningen aan de noordkant van het kanaal, aan de Unikenstraat. Er wordt daarmee voldaan aan de minimale afstand van 100 meter van een dierenverblijf (paardenstallen) tot geurgevoelige bebouwing binnen de bebouwde kom.
Woning Gietermond 10
Aan de achterzijde, ten zuidwesten van het plangebied aan de Gietermond 10, staat één woning. Deze woning is niet gelegen in gemengd gebied. De richtafstanden van de paardenhouderij mogen voor deze woning dus niet met één richtingsstap worden verminderd. De geldende richtafstand van de paardenhouderij voor de aspecten 'Geluid' en 'Stof' is dan 30 meter. De bestemmingsgrens van deze woonbestemming tot aan de bestemmingsgrens (van de paardenhouderij) in het plangebied is circa 25 meter. Er kan hier dus niet worden voldaan aan de richtafstand. De richtafstand wordt echter berekend op basis van de afstand tussen het bestemmingsvlak van de gevoelige woonbestemming en de uiterste situering van de gevel van het hinderveroorzakende object. Geluid- en stofhinder als gevolg van de paardenhouderij zal namelijk met name voorkomen in de stallen. De stallen komen op een afstand van circa 100 meter afstand te liggen van de woning aan de Gietermond 10. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter voor de aspecten 'Stof' en 'Geluid'.
Voor het aspect 'Geur' is het Activiteitenbesluit leidend. De woning aan de Gietermond 10 is gelegen buiten de bebouwde kom. De aard van de omgeving bepaalt waar de grens van de bebouwde kom ligt. Om te spreken van bebouwde kom, moet er sprake zijn van op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Dit staat in de Memorie van Toelichting bij de Wgv (zie pagina 17 en 18), de rechter verwijst hier ook vaak naar in uitspraken. Dit is bij de woning aan de Gietermond 10 niet het geval, de woning is dus buiten de bebouwde kom gelegen. Hierdoor geldt dat een dierenverblijf met dieren zonder geuremmissiefactor op een afstand van minimaal 50 meter van de woning moet worden gerealiseerd. Zoals hierboven al is vermeld worden de stallen als dierenverblijf aangemerkt en de paddocks en binnenrijhal niet. De stallen zijn op een afstand van meer dan 50 meter van de woonbestemming aan de Gietermond 10. Er wordt daarmee voldaan aan de minimale afstand van 50 meter van een dierenverblijf (paardenstallen) tot geurgevoelige bebouwing buiten de bebouwde kom op basis van het Activiteitenbesluit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er van hinder voor omliggende (gevoelige) functies geen sprake is. Het aspect milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Of sprake is van een slechte luchtkwaliteit of een dreigende overschrijding van de grenswaarde kan worden bepaald met behulp van de grootschalige concentratie- en depositiekaarten (GCN & GDN) van het RIVM. Daarbij zijn de waarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) maatgevend. Raadpleging van de kaarten levert de volgende waarden (in µg/m3) op:
Daarmee kan gezegd worden dat de luchtkwaliteit in (de omgeving van) het plangebied zeer goed is.
Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft. Bij woningbouwplannen van minder dan 1.500 is dit het geval. Met voorliggend plan wordt één bedrijfswoning mogelijk gemaakt.
Voor een berekening van de verwachte toename van motorvoertuigbewegingen (uitgedrukt in motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/e) kan gebruik worden gemaakt van de uitgave van het CROW. Ook hierbij is uitgegaan van weinig stedelijk en rest bebouwde kom. Voor de bedrijfswoning komt dit uit op een toename aan verkeer van 8,6 mvt/e. De verkeersgeneratie van het bedrijf is niet in te schatten met behulp van enige categorie uit de VNG-publicatie. Een manege is het bedrijf zeker niet. Er staan geen paarden gestald die bereden worden door hobbyisten. Om toch tot een goede conclusie voor wat betreft verkeer te komen heeft de initiatiefnemer zelf verkeersgegevens aangeleverd:
Gerekend naar de standaard mvt/e komt dit neer op naar boven afgerond 4,2 mvt/e personen- en licht vervoer en 0,006 mvt/e zwaarder vervoer (afvoer van mest).
Daarmee komt het totaal aan verkeersbewegingen van de nieuwe ontwikkeling uit op:
- 12,8 mvt/e personenvoertuigen en licht verkeer;
- 0,006 mvt/e zwaar verkeer.
Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan of initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2022) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Figuur 4.1. Nibm-tool (bron: InfoMil)
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het voornemen de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
In de huidige situatie hebben de gronden een (onbebouwde) agrarische bestemming. Omdat een bodemgevoelig gebouw (bedrijfswoning) wordt opgericht is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is gehecht aan deze toelichting als Bijlage 4. Het onderzoek is uitgevoerd vanuit de hypothese dat het onderzochte deel van het plangebied niet verdacht is op bodemverontreiniging. Deze hypothese is door het onderzoek weerlegd. Verhoogde waarden zijn aangetroffen voor de stoffen: kwik, PAK's (10-VROM) en koper. Deze overschrijdingen betreffen geen overschrijding van de tussenwaarde/bodemindexwaarde (>0.5). Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient voorkomen te worden dat de grond in de bulten ter plaatse van de crossbaan en de aardenwal (tussen de bomenwal tussen de percelen D nrs. 140 [gedeeltelijk] en 2354 [gedeeltelijk]) zonder dat de milieuhygiënische kwaliteit hiervan bekend is wordt verwerkt op de locatie of wordt afgevoerd. Daarnaast blijft het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing bij ontgravingen van gronden.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:
Het externe veiligheidsbeleid is opgenomen in wet- en regelgeving. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Om te kunnen achterhalen of zich een risicobron bevindt in de omgeving van het plangebied is gebruik gemaakt van de risicokaart (www.risicokaart.nl). Hieronder is een uitsnede daarvan opgenomen:
Uit de risicokaart blijken enkele bronnen van risico voor het plangebied. Dit betreft buisleidingen voor gastransport. Deze worden geregeld in het Bevb. Hierin is een minimum opgenomen voor de plaatsgebonden risico: 10-6. Deze waarde geeft weer dat de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt niet groter mag zijn dan één op een miljoen. De afstand tussen het plangebied en de buisleiding van meer dan 600 m is afdoende om aan dit minimum te voldoen. Een verantwoording van het groepsrisico is daarmee niet vereist. Er zijn geen belemmeringen voor het voornemen vanuit het omgevingsaspect externe veiligheid.
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Parkeren
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Dit betreft onder meer de ligging ten opzichte van een centrum en de omgevingsadressendichtheid van de gemeente. De omgevingsadressendichtheid van de gemeente Stadskanaal is 840, dit valt binnen de categorie weinig stedelijk (500 - 1000 adressen per km2). Daarnaast moet worden bepaald binnen welk type gebied het plangebied valt. Nu het plangebied zich bevindt aan de rand van het stedelijk gebied kan daarvoor worden uitgegaan van het type rest bebouwde kom. Het voornemen leidt tot een toename van de parkeerdruk door twee ontwikkelingen, de eerste is de bedrijfswoning en de tweede de paardenhouderij. De bedrijfswoning is van het type koop, huis, vrijstaand. Daarbij hoort een parkeergeneratie van 2.7. Voor het bedrijfsdeel van het voornemen kan worden aangesloten bij de kencijfers voor een Manege (paardenhouderij). Dit is een worst-case benadering nu een manage een groot aantal bezoekers heeft. Vanwege de aard van de bedrijfsvoering zal dit bij het een paardenhouderij niet het geval zijn. Daarbij hoort een toename van de parkeerdruk van 0,3 tot 0,5 per box. Er zal sprake zijn van 8 boxen. Daarmee komt de totale toename van de parkeerdruk op 5.9 parkeerplaatsen. Deze worden allen gerealiseerd op eigen terrein. Er zijn zes parkeerplaatsen voorzien voor het bedrijf en de bedrijfswoning krijgt 2 parkeerplaatsen.
Verkeer
Ook voor een berekening van de verwachte toename van motorvoertuigbewegingen (uitgedrukt in motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/e) kan gebruik worden gemaakt van de uitgave van het CROW. Ook hierbij is uitgegaan van weinig stedelijk en rest bebouwde kom. Voor de bedrijfswoning komt dit uit op een toename aan verkeer van 8,6 mvt/e. De verkeersgeneratie van het bedrijf is niet in te schatten met behulp van enige categorie uit de VNG-publicatie. Een manege is het bedrijf zeker niet. Er staan geen paarden gestald die bereden worden door hobbyisten. Om toch tot een goede conclusie voor wat betreft verkeer te komen heeft de initiatiefnemer zelf verkeersgegevens aangeleverd:
Gerekend naar de standaard mvt/e komt dit neer op naar boven afgerond 4,2 mvt/e personen- en licht vervoer en 0,006 mvt/e zwaarder vervoer (afvoer van mest).
Daarmee komt het totaal aan verkeersbewegingen van de nieuwe ontwikkeling uit op:
- 12,8 mvt/e personenvoertuigen en licht verkeer;
- 0,006 mvt/e zwaar verkeer.
Deze verkeersbewegingen worden allen afgewenteld op de Unikenkade nu het plangebied aan deze doodlopende weg ligt. Vanwege dit karakter kan deze weg deze verkeersgeneratie gemakkelijk aan. De Unikenkade sluit aan op onder meer de Unikenstraat. Dit is de hoofdweg van Stadskanaal naar de N33 en kan ook deze verkeersgeneratie comfortabel verwerken.
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden ter plaatse en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Archeologische (verwachtings)waarden worden beschermd in bestemmingsplannen. Deze kent een dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied' waarmee de gronden voorzien van de dubbelbestemming mede zijn aangewezen voor het behoud van archeologische waarden. Er zijn geen gronden binnen het plangebied als zodanig aangewezen. Daarmee is er geen verwachting dat archeologische waarden worden verstoord bij de voorgenomen (bouw)werkzaamheden.
In artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Het geldende bestemmingsplan kent geen dubbelbestemmingen ter bescherming van cultuurhistorische elementen. Dit is anders voor de provinciale verordening zoals hierboven in subparagraaf 3.2.2 al aan de orde is geweest. Het plangebied is wel duidelijk onderdeel (het einde van) een lint. Dit lint wordt met het voornemen op een hoogwaardig(er) manier afgerond waarmee de lokale cultuurhistorische structuur wordt versterkt.
Een ecoloog van BügelHajema Adviseurs heeft bronnen geraadpleegd en heeft daarnaast ten behoeve van de natuurtoets op 20 juni 2022 en op 11 januari 2023 het plangebied bezocht. Onderstaand zijn de toetsing en conclusies opgenomen. De complete rapportage is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting.
Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied 'Drouwenerzand'. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Het NNN in Groningen en Drenthe of Natuur buiten het NNN in Groningen kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten. De akkervogelleefgebieden zullen eveneens geen verstoring ondergaan, gezien het tussenliggende kanaal met woningen.
Natura-2000 gebieden (habitattypen) die gevoelig zijn voor stikstof en waarop nu al veel stikstof neerkomt, kunnen wel door het plan worden aangetast. Daarom is middels het landelijk voorgeschreven rekenpakket AERIUS berekend hoeveel stikstof gedeponeerd wordt op deze habitattypen. Uit de berekening volgt dat er geen depositie van stikstof optreedt op gevoelige Natura-2000 gebieden (>0,00 mol/ha/jaar). Het plan is daarmee voor wat betreft stikstof uitvoerbaar. De AERIUS-berekening is als Bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is door BügelHajema een ecologische quickscan uitgevoerd naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan. Uit de toetsing komt naar voren dat het plan niet zal leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de verstorende werking van verlichting op potentiële vliegroutes van vleermuizen, met het broedseizoen van vogels en met de potentiele aanwezigheid van poelkikker.
Grondwerkzaamheden direct grenzend aan de poelen kunnen alleen uitgevoerd worden buiten de kwetsbare periode van de winterrust van de poelkikker. In de periode half april t/m half augustus zijn de kikkers in het water en kunnen grondwerkzaamheden vlakbij de poelen op het terrein uitgevoerd worden.
Daarnaast worden werkzaamheden, zoals het verwijderen hagen, bosschages en het kappen van bomen bij voorkeur buiten broedseizoen uitgevoerd, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring. Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig.
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 1.000 m2 en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom.
De grens van de bebouwde kom ligt net ten westen van de loods en loopt gelijk met de perceelgrens van noordwest naar zuidoost. Het perceel ten westen valt buiten de bebouwde kom. Hierdoor vallen de bomenrijen op dit perceel onder de beschermde houtopstanden. De rij met bomen tussen het weiland en de motorcrossbaan valt niet onder beschermde houtopstanden. Voorafgaand aan het kappen van een beschermde houtopstand moet een kapmelding bij de provincie Groningen worden ingediend. Hierbij geldt ook de herplantplicht.
Bij de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels en met de potentiële aanwezigheid van de poelkikker. Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat het plan uitvoerbaar is voor wat betreft het omgevingsaspect ecologie.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met het aspect water. Het Waterschap Hunze en Aa's heeft in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn visie, doelen, opgaven en maatregelen voor deze periode opgenomen.
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Daarom is een digitale watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 7 bij deze toelichting voor het aanvraagformulier). Op het plan is de standaard procedure van toepassing. Het waterschap Hunze en Aa's heeft op 19 december als reactie op de watertoets een uitgangspuntennotitie verstuurd (zie Bijlage 8)
Uitgangspuntennotitie Waterschap Hunze en Aa's
Het waterschap wil een aantal zaken verankerd zien in het plan en in deze waterparagraaf:
Met inachtneming van bovenstaande aandachtspunten heeft op 7 maart 2023 een telefonisch overleg tussen de initiatiefnemer en het Waterschap plaatsgevonden. Na dit overleg heeft het Waterschap een email verstuurd waarin is vermeld: "Aangegeven wordt door de initiatiefnemer dat het hemelwater binnen het plangebied zal blijven in een te realiseren vijver/waterberging voor de opvang van hemelwater. Daarmee komt er geen aansluiting (waterafvoer) op het watersysteem (hoofdwatergang) en is er ook geen nader belang voor het waterschap hierop te reageren. Hier kan het Waterschap mee instemmen en kan het op deze wijze ruimtelijk worden weergegeven (planschets) en verwoord in de toelichting. Het wateradvies (uitgangspuntennotitie d.d. 22 december 2022) wel als bijlage bij de toelichting op te nemen."
Nu er een positief advies ligt van het Waterschap vormt de waterhuishouding geen belemmering voor de de uitvoerbaarheid van het plan.
Op basis van de provinciale verordening van de provincie Groningen dient een bestemmingsplan inzicht te bieden hoe met duisternis en stilte rekening wordt gehouden.
Toetsingskader
Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Wordt aan de VNG-richtafstand voldaan, dan hoeft er geen toets meer aan het Activiteitenbesluit milieubeheer plaats te vinden, tenzij er twijfel bestaat over het kunnen voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer dan wel de VNG-richtlijn geen richtafstanden geeft ten aanzien van een bepaald aspect. Ten aanzien van eventuele lichthinder kent de VNG-richtlijn geen richtafstanden. In een dergelijk geval moet specifiek onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de milieubelastende activiteit aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer kan voldoen. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is het zorgplichtbeginsel. Het eerste lid beschrijft dat de drijver van een inrichting nadelige milieugevolgen zoveel mogelijk moet voorkomen en als dat niet kan beperken. Onder de zorgplicht met betrekking tot lichthinder valt het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinderlijke lichtverschijnselen in woon- of slaapvertrekken van woningen als gevolg van lichtinstallaties, toestellen, windturbines, gebouwen of werkzaamheden. Verlichting kan voor omwonenden hinder veroorzaken. Vaak wordt overlast veroorzaakt door schijnwerpers die zijn geplaatst als inbraakpreventie of door lichtbakken voor reclamedoeleinden. Door schijnwerpers of armaturen zorgvuldig af te stellen en te richten kunnen klachten veelal worden verholpen. Naast de intensiteit van directe en indirecte lichtinstraling kan er ook door knipperen, flikkeren of door kleurkeuze hinder door verlichting ontstaan. Gezien het feit dat lichthinder een zeer locatiegebonden probleem is, vraagt dit om lokaal maatwerk. Voor de vaststelling of er sprake is van hinder is geen universele definitie van het begrip 'lichthinder' beschikbaar. Wel kan de 'Richtlijn lichthinder' van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) als uitgangspunt worden gehanteerd. Deze richtlijn geeft zoveel mogelijk invulling aan het begrip lichthinder zoals genoemd in de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Stilte
Voor het aspect stilte wordt verwezen naar paragraaf 4.2. In deze paragraaf is nader onderbouwd hoe om wordt gegaan met de mogelijk druk op de stilte in het gebied.
Duisternis
Voor het aspect duisternis wordt ervan uitgegaan dat de ruimtelijke ontwikkeling weinig tot geen extra lichtemissie veroorzaakt. Met het planvoornemen worden geen grote lichtmasten ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten aangebracht. Lichthinder wordt hiermee voorkomen.
Wettelijk kader
In lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer de activiteiten onder de in kolom 2 van de lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Als gevolg van de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. op 21 april 2017 (in werking getreden op 7 juli 2017) geldt de verplichting om een aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag, waarin informatie wordt gegeven over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Het bevoegd gezag moet op grond van deze aanmeldnotitie vervolgens beoordelen of voor de activiteit een m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Dit wordt gemotiveerd in de overwegingen van het bestemmingsplan. Deze aanmeldnotitie is als Bijlage 9 aan de toelichting toegevoegd.
Afweging
In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningbouw zijn die drempelwaarden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft met de enkele bedrijfswoning en beperkte uitbreiding van bedrijfsbebouwing naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Desalniettemin blijkt uit jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak dat een m.e.r.-aanmeldnotitie niet achterwege kan blijven wanneer sprake is van een nieuwe ontwikkeling van een 'andere stedelijke voorziening', zoals genoemd in artikel 1.1, eerste lid, onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor voorliggend plan is dan ook een m.e.r.-aanmeldnotitie opgesteld. Uit de notitie blijkt dat er geen sprake van milieugevolgen die nopen tot een milieueffectrapportage. Het bevoegd gezag neemt hierover een separaat besluit.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Bedrijf
Deze bestemming omvat het bestaande camperbedrijf en de nieuwe paardenhouderij, als nevenactiviteit. Beide zijn voorzien van een eigen aanduiding zodat duidelijk is waar wat is toegestaan en vermenging niet mogelijk is. Dit beschermt het meer open karakter van de gronden die in gebruik zijn bij de paardenhouderij. De bedrijfsbestemming is daarnaast noodzakelijk om een voldoende koppeling tussen de bedrijfswoning en de bedrijven te kunnen garanderen. Hiermee is ook direct geregeld dat de woning niet als reguliere woning kan worden gebruikt in de bestemming. Er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan voor beide bedrijven.
In verband met de aan te houden afstanden tot gevoelige functies (woningen) in verband met mogelijke geurhinder mag uitsluitend het bedrijfsgebouw dat is aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - paardenstal' als paardenstal wordt gebruikt. Het bedrijfsgebouw dat is aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - rijhal' wordt voor de africhting en training van de paarden gebruikt en mag niet als paardenstal worden gebruikt.
Alle gebouwen en overkappingen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn op de verbeelding opgenomen.
Voor de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bestaande vijver is aangeduid en om te borgen dat er een waterbergingscapaciteit aanwezig blijft van minmaal 610 m3, is in de gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Verkeer
De Unikenkade is, voor zover deze binnen het plangebied valt, bestemd als 'Verkeer'. De nieuwe paardenhouderij en de nieuw te bouwen bedrijfswoning worden ontsloten via de bestaande inrit voor het camperbedrijf.
Waarde - Landschap
De gronden waarop het camperbedrijf staat en waar de nieuwe bedrijfswoning wordt gebouwd, zijn bestemd als 'Waarde - Landschap'. Deze dubbelbestemming is opgeonomen vanwege de aanwezigheid van een dekzandrug. De bescherming ziet op het behoud van het aanwezige reliëf. Het afgraven, egaliseren en afschuiven van de dekzandrug is niet toegestaan.
In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Voorts bestaan de algemene regels ook uit de Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en Overige regels. Deze regels zijn ontleend aan de in de gemeente geldende algemene regels.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Het plan is daarmee financieel haalbaar.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. De gemeente stelt hiervoor in beginsel een exploitatieplan op. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald. In dit geval wordt een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin is onder andere het aspect planschade afgedekt.
Initiatiefnemer heeft met de naaste buren overlegd over het nieuwe initiatief. De bewoners van Gietermond 10 en Unikenkade 3 hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de nieuwe ontwikkeling. Met de bewoners van Gietermond 10 zijn een paar afspraken gemaakt over de toegang/bereikbaarheid van het achter het plangebied gelegen perceel. Een kort participatieverslag is als Bijlage 10 bij de toelichting gevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 14 december 2023 tot en met 24 januari 2024 voor een ieder ter inzage gelegen. Er is een zienswijze ingediend door de provincie Groningen. Deze zienswijze is samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de 'Nota zienswijzen' die als Bijlage 11 bij de toelichting opgenomen.