direct naar inhoud van Regels
Plan: Stadskanaal Noord, Unikenkade 1 en 1A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP2210-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Stadskanaal Noord, Unikenkade 1 en 1A van de gemeente Stadskanaal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0037.BP2210-vs01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk

een bijbehorend bouwwerk dat in directe fysieke verbinding staat met het hoofdgebouw waaraan het wordt aan- of uitgebouwd. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk houdt een toevoeging in van een afzonderlijke ruimte behorende bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting van een bestaande ruimte is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bed & breakfast:

een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.10 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke

1.11 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.12 beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, die door hun beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, zoals aangegeven in Bijlage 1;

1.13 bestaand:
  • 1. bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het legaal gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw/bedrijfswoning verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

1.17 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 camper:

een motorvoertuig, dat is ingericht om in te overnachten en te verblijven;

1.26 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waaronder e-commerce niet is begrepen zonder showroom en toonbankfunctie;

1.28 e-commerce:

het doen van zakelijke transacties waarbij de interactie tussen de partijen elektronisch plaatsvindt en de daarbij behorende opslag en verzendfaciliteiten;

1.29 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.33 huishouden:

persoon of groep personen, die een huishouden voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan;

1.34 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.35 landschappelijke waarde:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.36 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede energieopwekking of -buffering en soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, bergbezinkbassins, telefooncellen en zendmasten;

1.37 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw en bijbehorend bouwwerk zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.38 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.39 paardenhouderij:

een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf of een manege, waarbij het geheel of in overwegende mate gaat om het voortbrengen van producten en diensten door middel van het houden van paarden, zoals het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's;

1.40 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.41 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.42 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een seksclub of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte voor detailhandel;

1.44 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel daarvan die door de ligging, de situatie ter plaatse en de indeling van het gebouw het sterkst op de weg is gericht;

1.45 vrijstaande bijbehorende bouwwerken:

een bijbehorend bouwwerk dat vrijstaand van het hoofdgebouw waar het bij hoort wordt/is gebouwd en hoort bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

1.46 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.47 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten;

1.48 wonen:

het gehuisvest zijn van een huishouden in een woning;

1.49 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 dakhelling

langs het dakvlak ten opzicht van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil c.q. de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

de oppervlakte gementen op vloerniveau langs de verticale projectie van de buitenomtrek van de overkapping c.q. van de opgaande scheidingscunstructies inclusief de overstekken;

2.5 de afstand tot de (zijdelingse) (bouw)perceelgrens

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot de (zijdelingse) perceelgrens.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, alsmede het plaatsen van een nieuwe muur om een bestaande gevel en het verlengde daarvan, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen ten hoogste 0,5 m bedraagt;

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een bedrijf in de handel en reparatie van campers, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - camperbedrijf';

met als nevenactiviteit:

  • b. een paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'; met dien verstande dat uitsluitend het bedrijfsgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - paardenstal' mag worden gebruikt als paardenstal,

met daaraan ondergeschikt en verbonden:

  • c. wonen in een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met;
    • 1. een bed & breakfast voor ten hoogste 4 personen;
    • 2. aan-huis-verbonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zoals genoemd in Bijlage 1;
  • d. een waterberging ter plaatse van de aanduiding 'vijver';

met de daarbijbehorende:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. wegen, paden en verhardingen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen; en
  • i. erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt de volgende regel:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en -overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en -overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' bedragen de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer dan de in de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte, de in de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte, en het in de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven percentage;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - camperbedrijf' bedragen de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer dan de in de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte, de in de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte, en het in de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven percentage;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 6 m.
3.2.3 Bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • b. er mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 250 m2;
  • d. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m en plaatselijk niet meer dan 5,5 m;
  • e. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  • f. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • g. bijbehorende bouwwerken mogen alleen worden gebouwd ten minste 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;
  • h. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m;
  • i. voor zover de bijbehorende bouwwerken zijn gelegen binnen een strook van 2 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m; en
    • 2. het bouwwerk is voorzien van een schuin dak, waarvan de dakvoet aan de zijde van de zijdelingse bouwperceelgrens niet hoger is dan 3 m;
    • 3. het dak wordt gevormd door een of meer schuine dakvlakken met een hellinghoek van niet meer dan 55°;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 100 m²,
3.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m bedraagt;
  • b. de hoogte van palen en masten bedraagt niet meer dan 6 m;
  • c. de hoogte van andere overige bouwwerken bedraagt niet meer dan 5 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van:

  • a. de gronden en bedrijfsgebouwen voor in lid 3.1 onder b genoemde paardenhouderij, indien de landschappelijke inpassing van de gronden niet wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden zoals aangegeven in het erfinrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 2 Erfinrichtingsplan van de regels;
  • b. de gronden en bedrijfsgebouwen voor de in lid 3.1 onder b genoemde paardenhouderij, indien de vijver ter plaatse van de aanduiding 'vijver', met een waterbergingscapaciteit van minimaal 610 m3, niet in stand wordt gehouden;
  • c. het bedrijfsgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rijhal' als paardenstal;
  • d. de gronden en bedrijfsgebouwen voor geluidszoneringplichtige inrichtingen, vuurwerkbedrijven en risicovolle inrichtingen;
  • e. de gronden en bedrijfsgebouwen voor reclame, anders dan voor de op de gronden gevestige bedrijven;
  • f. de bedrijfgebouwen en vrijstaande bouwwerken voor wonen, met uitzondering van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • g. de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' voor (bedrijfs)wonen indien er geen sprake meer is van een aantoonbare functionele en organisatorische binding met de bedrijfsvoering van de op hetzelfde bouwperceel gevestigde paardenhouderij;
  • h. de gronden en bedrijfsgebouwen voor detailhandel, anders dan:
    • 1. als nevenactiviteit bij een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit; en
    • 2. aan de bestemming gerelateerde detailhandel.
  • i. de bedrijfswoning voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte in alle aanwezige bouwwerken in totaal niet meer bedraagt dan 90 m2;
    • 2. de activiteit niet wordt uitgeoefend door tenminste één van de bewoners;
    • 3. de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden onevenredig worden aangetast;
    • 4. onevenredige parkeerdruk voor de omgeving onstaat;
    • 5. het milieuvergunning- of meldingplichtige inrichtingen betreft; en
    • 6. het totaal aan reclame-uitingen ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsactiviteit meer dan 0,5 m2 bedraagt.
  • j. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bed & breakfast;
  • k. de gronden voor buitenopslag.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. voet- en fietspaden;

met dien verstande dat:

  • c. van de in de bestemming begrepen wegen het aantal rijstroken ten hoogste twee bedraagt, in- en uitvoegstroken niet meegerekend;
  • d. de inrichting van de wegen, straten voet- en fietspaden hoofdzakelijk is gericht op de afwikkeling van verkeer;

met daaraan ondergeschikt en verbonden:

  • e. kunstobjecten;

met de daarbij behorende:

  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen,

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de hoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 8 m, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt;
    • 2. de hoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 15 m;
  • b. de hoogte van andere overige bouwwerken, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 5 Waarde - Landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van het reliëf, al dan niet in combinatie met stuifzandreliëf en de herkenbaarheid daarvan.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van de dekzandrug;
  • b. het gebruik van de gronden voor houtteelt, boomteelt, fritteelt en kwekerijen en de aanleg van nieuw bos.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het bebouwings- en landschapsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de natuurlijke waarden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. de watersituatie; en
  • i. de woonsituatie.
7.2 Bestaande afmetingen en situeringen
  • a. Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
  • b. In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, bouw- en goothoogten, inhoud, oppervlakten en/of gevelindelingen afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.
  • c. In die gevallen waar wordt afgeweken van de ingevolge de bouwregels vereiste situering van bouwwerken, wordt de bestaande situering van een bouwwerk als toelaatbaar aangehouden.
7.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liftschachten, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
    • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
    • 2. de gronden niet zijn voorzien van een dubbelbestemming;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits:
    • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
    • 2. de gronden niet zijn voorzien van een dubbelbestemming.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor:

  • a. het storten van puin en afvalstoffen;
  • b. de opslag van schoot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van vergunde bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar-, of vliegtuigen;
  • d. een seksinrichting; en
  • e. kamperen en kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in de van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande:
    • 1. dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt; en
    • 2. de bouwhoogte van windturbines ten hoogste 15 m bedraagt;
  • b. de regels ten behoeve van het vergroten van overige bouwwerken, tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt; en
  • c. de regels ten behoeve van het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken, van openbaar nut, zoals gemalen, transformatorstations, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud ten hoogste 100 m³ bedraagt; en
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. De omgevingsvergunning voor het bouwwerk wordt beoordeeld aan de hand van de parkeernormen in de CROW-uitgave 2018 ‘Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (publicatie 381), met dien verstande dat indien voornoemde uitgave gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; en
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van die beheersverordening.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. sublid a. is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening,daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening;
  • c. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; en
  • d. indien het strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Stadskanaal Noord, Unikenkade 1 en 1A van de gemeente Stadskanaal behorende bij het besluit van 17 juni 2024.