direct naar inhoud van 3.5 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Sontweggebied-Damsterdiep
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP521Sontweggebied-vg01

3.5 Milieu

De volgende paragrafen gaan in op de milieuaspecten die relevant zijn voor dit conserverend bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op bedrijven(terreinen), geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem.

3.5.1 Bedrijven(terreinen)

Algemeen

Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

De Wet ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geeft hiervoor een handreiking. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieucategorie 

Op basis van gegevens van de toezichthouders voor de bedrijven worden milieucategorieën toegekend. Een milieucategorie geeft aan welke milieuhinder een bedrijf veroorzaakt en tot hoe ver deze milieuhinder reikt. Het betreft hier de milieuhinder van geluid, stof, geur en/of externe veiligheid. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

Als basis voor het toekennen van de milieucategorieën zijn de SBI-codes gebruikt zoals die zijn weergegeven in 'Bedrijven en milieuzonering'. SBI-codes worden over het algemeen gebruikt voor het concreet invullen van milieuzonering. In 'Bedrijven en milieuzonering' wordt onderscheid gemaakt in onderstaande milieuzones.

Milieuzones

Milieucategorie     Afstand    
Categorie 1     10 meter    
Categorie 2     30 meter    
Categorie 3.1     50 meter    
Categorie 3.2     100 meter    
Categorie 4.1     200 meter    
Categorie 4.2     300 meter    
Categorie 5.1     500 meter    
Categorie 5.2     1.000 meter    
Categorie 5.3     1.500 meter    

De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden of zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. In de VNG-brochure zijn, in het kader van een goede ruimtelijke ordening en gekoppeld aan het omgevingstype, milieunormen opgenomen, waaraan de feitelijke milieubelasting kan worden getoetst. Daarom dienen de milieucategorieën niet als harde norm gezien te worden.

De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding, dat wil zeggen dat, afgezien van wijkgebonden voorzieningen, vrijwel geen andere functies dan wonen voorkomen; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Flexibiliteit 

De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een afwijkingsbevoegdheid kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Om van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken, dient te worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een afwijkingsbevoegdheid kan toestaan. Om van deze bevoegdheid gebruik te kunnen maken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed om de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

Bedrijven in het plangebied

Op het bedrijventerrein ten zuiden van het Eemskanaal zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 3.2 conform de beschrijving van de VNG in 'Bedrijven en milieuzonering'. Binnen dit deel van het plangebied zijn 2 bedrijven aanwezig met een hogere categorie. Dat zijn: Havenbedrijf Ritsema, Bornholmstraat 4, categorie 4 en Scheepswerf SBG, Bornholmstraat 10a, categorie 4. Deze bedrijven bevinden zich van oudsher op dit bedrijventerrein. Op dit moment veroorzaken zij geen ernstige overlast voor de omgeving. Zij zijn op de plankaart aangegeven en in de voorschriften geregeld; hierdoor is gewaarborgd dat het betreffende bedrijf zijn huidige bedrijfsvoering mag voortzetten.

De bedrijven gevestigd aan Bornholmstraat 10a en Bornholmstraat 18 zijn 'grote lawaaimakers' (inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer). Zij zijn op de plankaart aangegeven als specifieke vorm van bedrijf-1. Nieuwe grote lawaaimakers zijn expliciet uitgesloten. De gevolgen hiervan zijn in paragraaf 3.5.2 nader beschreven.

Ten noorden van het Eemskanaal zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 2. Binnen dit deel van het plangebied zijn twee bedrijven aanwezig met een hogere categorie. Dat zijn: Volker Stevin Materieel, Eemskanaal noordzijde 30 II, categorie 3.1 en Sloperij Noord, Eemskanaal 48b, categorie 3. Beide bedrijven veroorzaken op dit moment geen overlast voor de omgeving. Het eerstgenoemde bedrijf heeft milieucategorie 3.1 op basis van de bestaande activiteiten. Het laatstgenoemde bedrijf zal binnen de planperiode verdwijnen en is daarom niet afzonderlijk op de kaart aangegeven en daardoor 'wegbestemd'.

De voorschriften van dit bestemmingsplan staan geen nieuwe bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet Milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing, indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A- of B-inrichting. Indien het een type A-inrichting is, dan is vestiging zonder melding mogelijk; als het een B-inrichting is dan is het doen van een melding verplicht.

3.5.2 Geluid

Geluid is één van de factoren die invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen.

Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden: wegverkeers- lawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Voor dit plangebied zijn weg- verkeerslawaai en industrielawaai relevant.

Wegverkeerslawaai

In en langs het plangebied liggen wegen met een geluidszone. Wegen met een geluidzone vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor de bestaande situatie en evenmin voor de gewijzigde opzet van de Kop van Oost fase II. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk kan een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.

Industrielawaai

Het plangebied is onderdeel van een gezoneerd industrieterrein. De geluidzone rondom dit industrieterrein is vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Op het industrieterrein bevinden zich nog twee grote lawaaimakers (inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer; zie ook paragraaf 3.5.1). Nieuwe grote lawaaimakers zijn in verband met de bestaande en de geplande woningen langs de randen van het industrieterrein niet gewenst. Met de actualisatie van het bestemmingsplan worden nieuwe grote lawaaimakers uitgesloten.

Om geplande ontwikkelingen mogelijk te maken is voor dit bestemmingsplan onderzocht of het mogelijk is om het gebied ten noorden van het Eemskanaal aan het gezoneerd industrieterrein te onttrekken. Hiervoor is een inventarisatie uitgevoerd van de aanwezige bedrijven en geluidgevoelige bestemmingen. Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied ten noorden van het Eemskanaal geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn. In het bestemmingsplan worden ook geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De meest nabij gelegen geluidsgevoelige bestemmingen zijn de woningen aan het Damsterdiep. Deze woningen zijn en blijven, ook na het onttrekken van dit deel van het plangebied aan het gezoneerd industrieterrein, maatgevend voor de geluidsvoorschriften van de aanwezige bedrijven. De geluidsvoorschriften voor de bedrijven hoeven daarom niet aangepast te worden. Er zijn geen zoneringsplichtige inrichtingen in dit gebied aanwezig. Dit betekent dat het plangebied ten noorden van het Eemskanaal aan het gezoneerde industrieterrein onttrokken kan worden zonder gevolgen voor de geluidgevoelige bestemmingen en de aanwezige bedrijven (zie bijlage 1). Door het verleggen van de grens van het industrieterrein zal de feitelijke geluidsbelasting op de woningen niet toenemen. En, hoewel dit buiten het kader van dit bestemmingsplan valt: de Damsterdiepzone zal de komende jaren steeds meer de functie wonen krijgen. Hierdoor zal op termijn de geluidsbelasting op de woningen verder afnemen. 

3.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor het bestemmingsplan Sontweggebied-Damsterdiep is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2011 en 2020.

De concentraties zijn berekend voor de meest drukke wegen in het plangebied, te weten: Europaweg, Damsterdiep, Sontweg en Berlagebrug. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. Daarnaast zijn voor de Beneluxweg de luchtkwaliteitsgegevens bij Rijkswaterstaat opgevraagd.

Uit de berekeningen volgt dat de onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Voor meer informatie over luchtkwaliteit en de resultaten van de modelberekeningen wordt verwezen naar de 'Notitie luchtkwaliteit'. Deze is als bijlage 2 in dit bestemmingsplan opgenomen.

3.5.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van Infrastructuur & Milieu (I&M) is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met I&M. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (1-1-2011). Op dit moment wordt nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV) en Basisnetten Weg, Spoor en Water.

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.

De gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een veiligheidsstudie uitgevoerd. Deze is als bijlage 3 bij dit plan gevoegd. Uit de studie blijkt dat er zowel binnen als in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn, namelijk:

  • Shell LPG-tankstation Europaweg,
  • Gasdrukmeet- en regelstation van Essent en gasontvangstation van de Gasunie,
  • Propaantank Twins Seasons, Stockholmstraat (voorheen gas- en oliehandel),
  • Kegelligplaats,
  • Rijksweg A7 (Weg der Verenigde Naties),
  • Provinciale weg N46 (Beneluxweg),
  • Van Starkenborghkanaal-Eemskanaal,
  • Hogedruk-aardgasleiding, N-505-41-KR-065.

Uit nader onderzoek is gebleken dat aan veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor risicobronnen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Voor het groepsrisico van het Shell LPG-tankstation geldt een lichte overschrijding van de oriëntatiewaarde. De gemeente Groningen heeft in 2009 besloten om de met het gebruik van het LPG-tankstation gepaard gaande risico's te aanvaarden.

Voor het gasdrukmeet- en regelstation van Essent, het gasontvangstation van de Gasunie en voor de propaantank gelden effectafstanden, echter een groepsrisicoverantwoording zoals deze voor BEVI-bedrijven bestaat, is niet noodzakelijk. Binnen een afstand van 25 meter van het gasontvangstation is de bouw van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Uit het onderzoek blijkt dat het GR vanwege de A7 in de bestaande situatie de oriëntatiewaarde overschrijdt. De vaststelling van het bestemmingsplan leidt echter niet tot een toename van het GR. De verantwoording Groepsrisico is in 2011 gedaan voor het bestemmingsplan 'Oosterpoort'.

Uit onderzoek (2008) voor het Eemskanaal is gebleken dat in de huidige situatie het groepsrisico laag is en onder de oriëntatiewaarde blijft. Verdere berekening en verantwoording van het groepsrisico kan in deze tevens achterwege blijven.

Voor de hogedruk-aardgasleiding N-505-41-KR-065 kan er op basis van eerdere berekeningen voor een dergelijke leiding in een plangebied met een hogere bevolkingsdichtheid worden geconcludeerd dat het groepsrisico voor dit plangebied niet van enige betekenis is.

De regionale brandweer heeft uit beoordeling van de aspecten 'bestrijdbaarheid' en 'zelfredzaamheid' het volgende geconstateerd.

Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt dat nabij de geplande nieuwbouw aan het Eemskanaal (ter hoogte van 'Kop van Oost') geen primaire bluswatervoorzieningen aanwezig zijn. Daarom adviseert de regionale brandweer om dit gebied in de uitvoeringsfase te voorzien van adequate bluswatervoorzieningen. Hierbij geldt de handleiding B&B als uitgangspunt.

Op grond van de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid wordt geadviseerd in de Kop van Oost in het geplande woningcomplex (hoogbouw) langdurig verblijf van grote groepen verminderd zelfredzame personen uit te sluiten.

De gemeente stemt in met de adviezen van de brandweer, maar is van mening dat langdurig verblijf van grote groepen verminderd zelfredzame personen reeds op grond van de bestemmingsomschrijving van de bestemming Wonen is uitgesloten. Deze groepen vallen onder de functie 'maatschappelijk', die hier niet is toegestaan.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.5.5 Bodem

In het voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Er zijn geen ontwikkellocaties benoemd.

Voor dit plan is een bodeminventarisatie uitgevoerd. Deze is als bijlage 4 bij deze plantoelichting gevoegd. Het gebied is volgens de bodemfunctiekaart voornamelijk bestemd voor de functies 'bebouwing', 'infrastructuur', 'industrie', 'ander groen' en 'oppervlaktewater'. De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie.

Bodemverontreiniging kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging.

Bronverontreiniging

Eventuele bronverontreiniging wordt veroorzaakt door huidige of voormalige bedrijfsfuncties en/ of dempingen en ophogingen met verontreiniging.

Binnen het plangebied bevinden zich diverse locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten in het verleden of een eerder bodemonderzoek. Binnen het plangebied bevinden zich voornamelijk (voormalige) bedrijventerreinen, dempingen en ophogingen waardoor de bodem plaatselijk verontreinigd kan zijn.

Bij vier locaties in het plangebied is een geval van ernstige bodemverontreiniging vastgesteld. Op deze vier locaties is inmiddels de sanering gestart en afgerond.

Bij de aanpak van de bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik. Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen.

Voor de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk.

Diffuse verontreinigingen

Eventuele diffuse bodemverontreiniging ontstaat door jarenlang gebruik en is niet tot een specifieke bron te herleiden. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in dit plangebied een diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt ten aanzien van PAK's (10 VROM). Deze voldoet echter wel aan de kwaliteit 'wonen'.

Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' in acht genomen te worden.