direct naar inhoud van Artikel 26: Wonen - Boerderij
Plan: Veenhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2010BP022-vg02

Artikel 26: Wonen - Boerderij

26.1. Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed&breakfast;

alsmede voor:

  • c. monumenten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';
  • d. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. hobbymatig agrarisch gebruik en hobbymatig houden van dieren;
  • f. straten en paden;
  • g. (openbare) groenvoorzieningen;
  • h. (openbare) nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterstaatkundige voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. gebouwen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
26.2. Bouwregels
26.2.1. Algemeen

De goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt, in afwijking van het bepaalde in 26.2.2, 26.2.3 en 26.2.4, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' en 'karakteristiek' niet meer dan de bestaande hoogte.

26.2.2. Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, in de vorm van boerderijen, gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens dan wel de aangegeven 'gevellijn';
  • b. het aantal hoofdgebouwen, in de vorm van een boerderij, bedraagt per bouwvlak ten hoogste één;
  • c. het aantal wooneenheden per hoofdgebouw bedraagt niet meer dan één;
  • d. het wonen mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw;
  • e. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m²;
  • f. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)“ aangegeven hoogte;
  • g. het hoofdgebouw moet voorzien zijn van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
  • h. bij verbouw en vervangende bouw dient de bestaande hoofdvorm van de boerderij behouden te blijven.
26.2.3. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsbebouwing

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfsbebouwing, bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 100 m²;
  • c. de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 25 m;
  • e. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de afstand van de bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • f. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een woning bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een woning bedraagt ten hoogste 80% van de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw;
  • h. indien een aan- of uitbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60°.
26.2.4. Voormalige bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van voormalige bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van voormalige bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. voormalige bedrijfsgebouwen moeten zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten minste 20° en ten hoogste 60° bedraagt.
26.2.5. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van afscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen.
26.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het Beschermd dorpsgezicht;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de woonsituatie;
  • h. de sociale veiligheid;
  • i. de externe veiligheid.
26.4. Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 26.2.2 onder c ten behoeve van het splitsen in twee wooneenheden, mits:
    • 1. de inhoud van het te splitsen hoofdgebouw minimaal 1.000 m³ bedraagt;
    • 2. de gesplitste wooneenheden elk een minimale inhoud van 500 m³ hebben;
    • 3. per wooneenheid maximaal 50 m² aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag worden gerealiseerd, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt;
    • 4. de splitsing er niet toe leidt dat het behoud van de hoofdvorm van de boerderij wordt aangetast;
  • b. het bepaalde in lid 26.2.3 ten behoeve van het realiseren van extra stalruimte bij woningen voor het uitoefenen van een agrarische hobby, met dien verstande dat:
    • 1. de bijbehorende oppervlakte cultuurgrond minimaal 20.000 m2 bedraagt;
    • 2. er dient te worden gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de eigen woning;
    • 3. de oppervlakte maximaal 100 m² bedraagt;
    • 4. in aanvulling op het bepaalde onder 3 eenmalig nog eens 100 m2 aan stal- en stallingsruimte kan worden toegevoegd, indien sprake is van hobbymatig agrarisch beheer van gronden van natuurbeherende instanties, mits:
      • a. er een beheercontract is overeengekomen tussen de natuurbeherende instantie en de particulier die om uitbreiding verzoekt en;
      • b. aannemelijk wordt gemaakt dat er geen andere oplossing (op eigen erf of in de nabije omgeving) voorhanden is.
26.5. Specifieke gebruiksregels
26.5.1. Toegestaan gebruik
  • a. inpandige opslag van caravans, boten, en daarmee gelijk te stellen goederen;
  • b. de uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
    • 3. maximaal 30% van de oppervlakte van de gebouwen wordt aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m²;
    • 4. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
    • 5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden werkactiviteiten uitoefent;
    • 6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, hetgeen betekent dat:
      • a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteit qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • b. niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
      • c. werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in bijlage 1 Bedrijvenlijst;
      • d. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • e. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
  • c. het gebruik van de woning en bijbehorende gebouwen voor een Bed & Breakfastvoorziening is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. de vestiging van de Bed & Breakfastvoorziening uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel is toegestaan;
    • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen wordt aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m2;
    • 4. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
    • 5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de Bed & Breakfastvoorziening uitoefent;
    • 6. aan maximaal 5 personen nachtverblijf mag worden verschaft;
    • 7. een Bed & Breakfastvoorziening geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken, mag vertonen;
    • 8. als de Bed & Breakfastvoorziening in een vrijstaand bijgebouw bij de bedrijfswoning wordt uitgeoefend, dan moet het bijgebouw op het erf behorende bij de woning staan;
    • 9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteit qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 10. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning;
26.5.2. Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen voor een bedrijf, anders dan in de zin van aan huis verbonden werkactiviteiten;
  • c. het gebruik van de gronden voor paardenbakken.

26.6. Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 26.5.2 sub c in die zin dat paardenbakken met bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m2;
    • 2. de paardenbak geplaatst wordt op of grenzend aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
    • 3. de afstand tot de woning van derden minimaal 30 m bedraagt; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
    • 4. de afstand tot het perceel van derden minimaal 3 m bedraagt;
    • 5. de paardenbak geen significante negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van de woonomgeving van derden heeft;
    • 6. per bedrijfswoning maximaal één paardenbak is toegestaan;
    • 7. een open omheining toegepast wordt met een maximale hoogte van 1,5 m;
    • 8. de paardenbak wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend is in het buitengebied;
    • 9. de verlichting is afgeschermd en alleen gericht op de paardenbak;
    • 10. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 4 m bedraagt;
    • 11. er niet meer dan 60 LUX/m² wordt geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;
    • 12. de verlichting niet wordt gebruikt tussen 23:00 uur en 07:00 uur.
26.7. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
26.7.1. Vergunningplicht

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', is het verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
26.7.2. Uitzondering

Het bepaalde in lid 26.7.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
26.7.3. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan de cultuurhistorische, ruimtelijke en natuurlijke waarden van het Beschermd dorpsgezicht;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand niet kan worden hersteld;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • d. het delen betreft van een pand of bijgebouwen die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
26.8. Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voorzover het betreft voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wijzigen ten behoeve van:

  • a. sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
  • b. bedrijven genoemd in bijlage 1 Bedrijvenlijst onder de categorieën 1 en 2 dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen bedrijven;
  • c. maneges;

met dien verstande dat:

    • 1. de hierboven genoemde functies uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
    • 2. de hierboven genoemde functies zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
    • 3. bij de maatvoering van de gebouwen zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    • 4. gestreefd wordt de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    • 5. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en de woonsituatie van de nabijgelegen woningen;
    • 6. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
    • 7. voorzover de wijziging betrekking heeft op de functie manege geldt dat vestiging uitsluitend mogelijk is in de nabijheid van kernen en op gronden die omsloten zijn door de bestemming 'Agrarisch';
    • 8. de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
    • 9. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het Beschermd dorpsgezicht, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;