direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden
Plan: Buitengebied Asenray
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000128-VG01

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsuitoefening uitsluitend in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;
  • b. intensieve agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. bedrijfsgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 1 agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' het op de verbeelding weergegeven aantal vakantiewoningen met per recreatiewoning een oppervlak van ten hoogste 100 m2;
  • g. opslag van goederen ter plaatse van de aanduiding 'opslag' voor opslag van goederen die vallen binnen de milieucategorieën 1 en 2 van uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee gelijk te stellen zijn;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' uitsluitend een tweede agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen. De gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' horen bij het bouwvlak waarmee ze via de aanduiding 'relatie' zijn verbonden. Agrarische activiteiten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Met daarbij behorende:

  • k. verkeervoorzieningen;
  • l. parkeervoorzieningen
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. openbare nutsvoorzieningen;
  • o. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geproduceerde of bewerkte agrarische producten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een oppervlak van ten hoogste 100 m2;
  • p. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen
  • a. op de als 'Agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwen ten dienste van de onder 3.1genoemde functies worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogtste 10 meter;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • d. nieuwbouw van een agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan, behoudens herbouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met inachtneming van de bouwregels;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt het aantal bedrijfswoningen ten hoogste 1;
  • f. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • g. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • h. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800 m3.
3.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen bedraagt per bouwvlak ten hoogste 100 m2
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,50 meter
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de bouw van silo's is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de bouwhoogte van silo's bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 15 meter;
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheiding bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 2 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 5 meter;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van teeltondersteunende voorzieningen, bedraagt ten hoogste 1,00 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op kwaliteitsverbetering van het buitengebied, nadere eisen stellen aan de de realisatie van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde) ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' , ten aanzien van;

  • a. het landschappelijk inpassen van nieuwe bebouwing;
  • b. het realiseren van een regenwatervoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2 teneinde tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten ten behoeve van het agrarische grondgebruik te plaatsen buiten de als 'Bouwvlak' aangeduide gronden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is deze voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' op te richten;
  • b. de bouwwerken uitsluitend aanwezig zijn zolang de teelt het vereist met een een maximum van 6 maanden;
  • c. de hoogte van hagelnetten ten hoogste 4 meter bedraagt;
  • d. de hoogte van andere teeltondersteunende voorzieningen ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  • e. de totale oppervlakte aan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen per agrarisch bedrijf, buiten de als bouwvlak aangeduide gronden, ten hoogste 1 hectare bedraagt;
  • f. aangetoond is dat er geen overwegende bezwaren vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem bestaan;
  • g. er voldaan is aan de eisen die gesteld zijn in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid;
  • h. aangetoond is dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. aangetoond is dat er een bedrijfseconomische noodzaak bestaat voor het plaatsen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
3.4.2 Schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden buiten de als 'Bouwvlak' aangeduide gronden voor het houden van dieren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er per aaneengesloten 2 hectare als agrarische bestemde gronden ten hoogste 1 schuilgelegenheid opgericht mag worden;
  • b. het bebouwingsoppervlak van de schuilgelegenheid ten hoogste 30 m2 bedraagt;
  • c. de oppervlakte van het perceel waarop de schuilgelegenheid gerealiseerd wordt ten minste 2000 m2 bedraagt;
  • d. de goothoogte ten hoogste 2 meter bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid ten hoogste 3 meter bedraagt;
  • f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten hoogste 5 meter van de perceelsgrens;
  • g. aangetoond is dat er ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarop de dieren gehuisvest worden, geen ruimte is voor het oprichten van een schuilgelegenheid, dan wel dat de betreffende gronden niet grenzen aan het bouwvlak waarop de dieren gehuisvest zijn;
  • h. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend in het landschap is of gemaakt dient te worden.
3.4.3 Hoogzitten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2 ten behoeve van het oprichten van een hoogzit buiten de als 'Bouwvlak' aangeduide gronden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het bebouwingsoppervlak van de hoogzit ten hoogste 6 m2 bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de hoogzit ten hoogste 4 meter bedraagt;
  • c. de hoogzit gerealiseerd wordt op een afstand van ten hoogste 5 meter van gronden met de bestemming 'bos';
  • d. de afstand tot een andere hoogzit ten minste 500 meter bedraagt;
  • e. aangetoond is dat er ter plaatse van de bestemming 'bos', geen ruimte is voor het oprichten van een hoogzit;
  • f. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
  • g. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de hoogzit passend in het landschap is of gemaakt dient te worden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden als volkstuin;
  • b. het beoefenen van lawaaisporten;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking / -verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor horeca;
  • f. het gebruik van gronden buiten een bouwvlak voor buitenopslag;
  • g. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • h. het gebruik van gebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • i. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • j. het gebruik bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • k. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • l. het gebruik van gronden voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen van derden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Kamperen bij de boer

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 teneinde kleinschalig kamperen mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het kampeerterrein gesitueerd dient te zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', of indien aan is getoond dat dit niet mogelijk is, op de gronden die direct grenzen aan de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. dat het kamperen plaatsvindt gekoppeld aan een agrarisch bedrijf op het naastgelegen bouwvlak;
  • c. het terrein dat voor kamperen bij de boer gebruikt wordt ten hoogste 0,5 hectare bedraagt;
  • d. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet - permanent karakter (zoals tenten, caravans of vouwwagens);
  • e. het aantal kampeermiddelen ten hoogste 40 bedraagt;
  • f. het oppervlak per staanplaats ten minste 40 m2 bedraagt;
  • g. aangetoond is dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  • h. aangetoond is dat er per standplaats ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • i. voor een uitbreiding tot 25 kampeermiddelen er voorzien dient te zijn in een goede landschappelijke inpassing;
  • j. voor een uitbreiding van het aantal kampeermiddelen boven 25 en tot en met 40 er nieuw groen gerealiseerd moet worden conform de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid;
  • k. aangetoond is dat de voorzieningen ten behoeve van het kamperen ter plaatse van de aanduiding bouwvlak gerealiseerd worden.
3.6.2 Recreatiewoningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 teneinde recreatiewoningen, ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak' mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het aantal recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 5;
  • b. de recreatiewoningen gerealiseerd worden binnen bestaande bebouwing;
  • c. per recreatiewoning het oppervlak ten hoogste 100 m2 bedraagt;
  • d. aangetoond is dat er per recreatiewoning ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • e. permantente bewoning van een recreatiewoning niet is toegestaan;
  • f. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke waarden;
  • g. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing
  • h. aangetoond is dat het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven;
3.6.3 Niet - agrarische nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de activiteiten plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de activiteiten niet de functies horeca of detailhandel betreffen;
  • c. de oppervlakte die voor de nevenactiviteit wordt gebruik niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • d. aangetoond is dat er geen sprake is van een verkeersaantrekkende activiteit die de omgeving onevenredig belast;
  • e. aangetoond is dat er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is;
  • f. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de activiteiten niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • g. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • h. aangetoond is dat er geen onevenredige hinder wordt toegebracht aan het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
3.6.4 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of (gedeelte van) het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er is sprake van een objectieve indicatiestelling (bijvoorbeeld een doktersverklaring) waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt, met uitzondering van een familierelatie in de eerste lijn (ouder-kind-relatie);
  • b. aangetoond is dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven
  • c. de afhankelijke woonruimte uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gerealiseerd mag worden;
  • d. aangetoond is dat er sprake is van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • e. bij de behandeling van een aanvraag tevens wordt getoetst aan stedenbouwkundige en andere ruimtelijke aspecten;
  • f. voor het bouwen van bouwwerken ten behoeven van het afhankelijk wonen de regels uit artikel 3.2van toepassing zijn maar dat het vloeroppervlak dat voor de afhankelijke woonruimte gebruikt wordt ten hoogste 70 m2 mag bedragen;
  • g. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijvoorbeeld een stacaravan);
  • h. er mag geen tweede woning ontstaan;
  • i. per bouwperceel kan op enig moment slechts één ontheffing van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • j. de ontheffing is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg komt te vervallen.
3.6.5 Huisvesting tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 voor het huisvesten van tijdelijke werknemers, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. aangetoond is dat een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. tijdelijke huisvesting uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' in bestaande bebouwing of tijdelijke woonunits plaatsvindt;
  • c. de tijdelijke huisvesting enkel werknemers betreft die werkzaam zijn binnen het agrarische bedrijf dat ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' waar zij gehuisvest zijn, gevestigd is;
  • d. het aantal te realiseren woonunits bedraagt ten hoogste 10;
  • e. huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan in kampeermiddelen met een niet - permanent karakter (zoals tenten, caravens of vouwwagens);
  • f. het aantal te huisvesten tijdelijke werknemers ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 20;
  • g. de goothoogte van woonunits die gerealiseerd worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • h. de bouwhoogte van woonunits die gerealiseerd worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • i. de totale vloeroppervlakte die voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in gebruik is bedraagt ten hoogste 120 m2;
  • j. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de tijdelijke huisvesting niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • k. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • l. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast wordt;
  • m. de ontheffing is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan tijdelijke werknemers komt te vervallen.
3.6.6 Verlenen van zorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 voor het het bieden van werk en verzorging aan hulpbehoevende mensen, dagrecreatie in de vorm van het bieden van dagarrangementen, excursies en bezichtigingen van (sier)tuinen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. aangetoond is dat de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • b. de activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en binnen de bestaande bouwmassa worden uitgevoerd. Alleen wanneer de noodzaak daartoe is aangetoond is uitbreiding of vervangende nieuwbouw van bestaande bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan waarbij voor het bouwen van bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde de regels uit artikel 3.2 van toepassing zijn;
  • c. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de tijdelijke huisvesting niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • d. aangetoond is dat er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is;
  • e. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing
  • f. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast wordt;
  • g. aangetoond is dat de dagrecreatieve activiteiten kleinschalig zijn en ten dienste staan van extensieve recreatie in het buitengebied c.q. ondersteunend zijn aan wandel- en fietsroutes.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren;

  • a. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het (half)verharden van paden en wegen;
  • c. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van houtopstanden.
3.7.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. vallen onder de kapvergunningplicht zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • c. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
3.7.3 Voorwaarde voor verlening van een omgevingsvergunning

De in artikel 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de betreffende en omringende gronden.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  • a. de totale oppervlak van het bouwvlak gelijk blijft;
  • b. de vormverandering noodzakelijk dient te zijn vanuit een efficiënte agrarische bedrijfsvoering;
  • c. een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn, hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;
  • d. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijkewaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • f. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
  • g. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid.
3.8.2 Vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  • a. de totale omvang van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1,5 hectare;
  • b. aangetoond is dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf noodzakelijk is in verband met de continuiteit van het agrarisch bedrijf;
  • c. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden niet onevenredig aan worden getast door uitbreiding van het bouwvlak;
  • d. een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn;
  • e. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • f. aangetoond is dat de wijziging niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • g. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
  • h. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid.
3.8.3 Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen ten behoeve een wijziging van gebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen in de functie 'wonen' en het realiseren van nieuwe woningen, met dien verstande dat:

  • a. de agrarische functie in zijn geheel dient te komen vervallen;
  • b. hergebruik plaats dient te vinden in de bestaande bouwmassa en overtollige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • c. de inhoud van de ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te realiseren en bestaande woningen bedraagt ten minste 350 m3;
  • d. de inhoud van de ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te realiseren en bestaande woningen bedraagt ten hoogste 800 m3;
  • e. er ten behoeve van de woonfunctie geen nieuwe bebouwing opgericht mag worden en dat voor het bouwen van bijgebouwen gebruik gemaakt moet worden van de mogelijkheden uit artikel 3.2.2 of van bebouwing die aanwezig is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • f. aangetoond is dat het gebruik niet leidt tot een belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. voldaan dient te worden aan de normen voor wat betreft aantal parkeerplaatsen zoals die zijn opgenomen in Bijlage 3 Parkeernormen;
  • h. voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder;
  • i. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • j. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • k. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig wordt aangetast.
3.8.4 Wijzigen naar camping

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het omzetten van gronden binnen deze bestemming naar een recreatieve bestemming met de aanduiding 'camping', met dien verstande dat:

  • a. bebouwing uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gerealiseerd wordt;
  • b. het terrein dat voor de camping gebruikt wordt ten hoogste 1 hectare bedraagt;
  • c. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet - permanent karakter (zoals tenten, caravans of vouwwagens);
  • d. het aantal kampeermiddelen ten hoogste 40 bedraagt;
  • e. het oppervlak per standplaats ten minste 40 m2 bedraagt;
  • f. aangetoond is dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  • g. er per standplaats ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd wordt;
  • h. het oppervlak aan bebouwing dat in gebruik is ten behoeve van de camping ten hoogste 200 m2 bedraagt;
  • i. voor het bouwen de bouwregels van het betreffende bouwvlak van toepassing zijn;
  • j. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • k. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid.
3.8.5 Wijzigen naar recreatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de functie agrarisch ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' naar een bij het gebied passende recreatieve bestemming, met dien verstande dat:

  • a. het kleinschalige vormen van recreatieve bedrijvigheid betreft, zoals:
  • dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kinderboerderij of museum alsmede hiermee qua aard en omvang overeenkomstige voorzieningen;
  • verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een pension, vakantieappartementen en een groepsaccommodatie, zoals een kampeerboerderij / kamphuis;
  • kampeermiddelen, stacaravans, trekkershutten en losstaande recreatiewoningen zijn niet toegestaan.
  • b. de agrarische bedrijfsuitoefening op het betreffende bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen;
  • c. hergebruik is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing; in geval van nieuwbouw dient tenminste 50% van het bestaande bebouwde oppervlak en inhoud van de opstallen te worden gesloopt, waarbij een totaal bebouwd oppervlak van maximaal 800 m2 aanwezig mag blijven;
  • d. per verblijfsrecreatieve voorziening het oppervlak ten hoogste 100 m2 bedraagt;
  • e. er per verblijfsrecreatieve voorziening ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd wordt;
  • f. voldaan dient te worden aan de normen voor wat betreft aantal parkeerplaatsen zoals die zijn opgenomen in Bijlage 3 Parkeernormen;
  • g. permanente bewoning van een recreatiewoning niet is toegestaan;
  • h. horeca is niet toegestaan, behoudens als ondergeschikte nevenactiviteit ten dienste van de hoofdfunctie;
  • i. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke waarden;
  • j. aangetoond is dat het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • k. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • l. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • m. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast worden;
3.8.6 Wijzigen naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen ten behoeve van het veranderen van de functie van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. de agrarische functie in zijn geheel dient te komen vervallen;
  • b. hergebruik plaats dient te vinden in de bestaande bouwmassa en overtollige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • c. er ten behoeve van de woonfunctie geen nieuwe bebouwing opgericht mag worden en dat voor het bouwen van bijgebouwen gebruik gemaakt moet worden van de mogelijkheden uit artikel 3.2.2 of van bebouwing die aanwezig is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. aangetoond is dat het gebruik niet leidt tot een belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. voldaan dient te worden aan de normen voor wat betreft aantal parkeerplaatsen zoals die zijn opgenomen in Bijlage 3 Parkeernormen;
  • f. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • h. er geen nieuwe woning mag worden gerealiseerd;
  • i. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
  • j. de regel van Artikel 30 Wonen wordt van overeenkomstige toepassing verklaard.
3.8.7 Gebruiksgerichte paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de functie agrarisch ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming Sport - Gebruiksgerichte paardenhouderij, met dien verstande dat:

  • a. de agrarische bedrijfsuitoefening op het betreffende bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen;
  • b. voldaan dient te worden aan de normen voor wat betreft aantal parkeerplaatsen zoals die zijn opgenomen in bijlage Bijlage 3 Parkeernormen;
  • c. aangetoond is dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  • d. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de regel van artikel Sport - Gebruiksgerichte paardenhouderij wordt van overeenkomstige toepassing verklaard.
  • f. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
  • g. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • h. aangetoond is dat de verkeerssituatie in de directe omgeving de te verwachtte toename van verkeer kan verwerken;
  • i. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid.