direct naar inhoud van Artikel 30 Wonen
Plan: Buitengebied Asenray
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000128-VG01

Artikel 30 Wonen

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - motorenherstelwerkplaats' het herstellen van motorvoertuigen op een oppervlakte van ten hoogste 140 m2;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf' het opvangen van kinderen in een kinderdagverblijf.

Met daarbij behorende:

  • d. verkeersvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. extensief recreatief medegebruik.
30.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

30.2.1 Gebouwen
  • a. op de als ‘wonen’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 30.1genoemde functies worden gebouwd;
  • b. het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen en nieuwe woningenis binnen deze bestemming niet toegestaan, behoudens herbouw en het bepaalde in 30.2.1 onder c, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • c. ten behoeve van de uitbreiding van hoofdgebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan met niet meer dan 20% wordt vergroot;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gelijk aan de voorgevel van de hoofdgebouwen op de belendende percelen binnen deze bestemming gesitueerd, met dien verstande dat, wanneer de voorgevels van de belendende percelen niet in dezelfde lijn zijn gelegen, de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gesitueerd binnen de zone tussen de voorgevels op de belendende percelen;
  • e. indien er geen belendende percelen zijn, mag er niet voor de voorgevel gebouwd worden;
  • f. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • g. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • h. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient voor vrijstaande woningen tenminste 2,5 meter en voor geschakelde aan de niet aangebouwde zijnde van het hoofdgebouw tenminste 2,5 meter te bedragen;
  • i. de inhoud van de woning bedraagt ten hoogste 800m3;
  • j. het maximale bebouwingspercentage bedraagt:
    • 1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m2 maximaal 70%
    • 2. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 200 m2 en 400 m2 maximaal 60%;
    • 3. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 400 m2 en 600 m2 maximaal 50%;
    • 4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m2 maximaal 40%;
30.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel voor woondoeleinden maximaal 100 m2, waarbij het bepaalde in 30.2.1 onder h van overeenkomstige toepassing is;
  • c. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
30.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst;

30.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 30.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
30.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van gebouwen als afhankelijke woonruimte.
30.5 Afwijken van de gebruiksregels
30.5.1 Kleine economie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 30.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond is dat er geen onevenredige hinder wordt toebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • b. aangetoond is dat door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • c. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, niet meer dan 50 % van de begane grond en maximaal 30 % van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • d. aangetoond is dat het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  • e. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  • f. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de ontheffing wordt verleend;
  • g. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldings- c.q. vergunningsplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 1 of A van de Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan (bijlage 1);
30.5.2 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 30.4 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of (gedeelte van) het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een objectieve indicatiestelling (bijvoorbeeld een doktersverklaring) waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt, met uitzondering van een familierelatie in de eerste lijn (ouder-kind-relatie);
  • b. aangetoond is dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven
  • c. de afhankelijke woonruimte uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gerealiseerd mag worden;
  • d. aangetoond is dat er moet is van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • e. bij de behandeling van een aanvraag tevens wordt getoetst aan stedenbouwkundige en andere ruimtelijke aspecten;
  • f. voor het bouwen van bouwwerken ten behoeven van het afhankelijk wonen de regels uit artikel 30.2van toepassing zijn maar dat het vloeroppervlak dat voor de afhankelijke woonruimte gebruikt wordt ten hoogste 70 m2 mag bedragen;
  • g. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijvoorbeeld een stacaravan);
  • h. er mag geen tweede woning ontstaan;
  • i. per bouwperceel kan op enig moment slechts één ontheffing van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • j. de ontheffing is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg komt te vervallen.