Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Laren-West
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0417.L017BPLarenWest-2101

Artikel 12 Natuur

12.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
  2. de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone (evz)’;
  3. behoud en herstel van onverharde wegen met de daaraan ontleende landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard (sv-o)';
  4. waterhuishoudkundige doeleinden;
  5. recreatief en educatief medegebruik;
  6. onverharde paden;

    met de daarbij behorende:
  7. nutsvoorzieningen.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Gebouwen

 
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: 
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone (evz)’ mag een ecoduct worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 10 meter, gemeten vanaf maaiveld;
  2. de breedte van de ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone (evz)’ toegestane ecoduct bedraagt maximaal 40 meter;
  3. de hoogte van lantaarnpalen mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.

12.3 Afwijken van de bouwregels

 
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2 ten behoeve van:
  1. schuilgelegenheden met een inhoud van ten hoogste 35 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, mits deze verplaatsbaar zijn, geen aan zijn oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreffen en onontbeerlijk zijn in verband met in het gebied uit te voeren werken en werkzaamheden;
  2. terrein- en erfafscheidingen en informatie- en aanwijsborden met een bouwhoogte van het hoogste 2 meter,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de cultuurhistorische, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de aanwezige natuurwaarden.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.4.1 Verbod

 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 
  1. het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
  2. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem met meer dan 0,1 meter, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het ophogen van gronden met bagger- of grondspecie;
  3. het aanbrengen van boven en/of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  4. het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
  5. het aanleggen van kampeer- en caravanterreinen en dagcampings, speelvelden en banen voor sportbeoefening;
  6. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
  7. het vergraven van land tot water;
  8. het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;
  9. het permanent aanleggen van dammen of soortgelijke constructies, die de watergang beïnvloeden, in waterlopen.
  10. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  11. het winnen van bosstrooisel en mos.

12.4.2 Uitzonderingen op verbod

 
Het in artikel 12 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds vergund en in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

12.4.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning

 
De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 12 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische- en natuurwaarden van de gronden;
  2. een schriftelijk advies is ingewonnen van een landschapsarchitect.