Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Laren-West
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0417.L017BPLarenWest-2101

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Laren-West" van de gemeente Laren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0417.L017BPLarenWest-2101 met de bijbehorende regels en bijlage.
 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 

1.5 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het al dan niet in directe verbinding staat en daaraan functioneel ondergeschikt is;
 

1.6 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt; deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
 
Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een (raam)prostitutiebedrijf.
 
Hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang van maximaal 7 kinderen en een bed and breakfast.
 

1.7 aardkundig monument:

een natuurmonument dat zijn belang ontleent aan zijn aardkundige (geologische, geomorfologische, hydrologische en/of bodemkundige) betekenis.

1.8 aardkundig waardevol gebied:

een gebied waarin aardkundige (geologische, geomorfologische, hydrologische en/of bodemkundige) onderdelen in het landschap aanwezig zijn die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van een gebied;

1.9 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en zijkant, op meer dan 1 meter van de voorgevelrooilijn, van het hoofdgebouw. Gronden die gekoppeld zijn middels de aanduiding 'relatie' worden geacht onderdeel uit te maken van hetzelfde achtererfgebied;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in: 
  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  4. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  5. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  6. bomenteelt: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;

1.11 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 architectuur- en tuinhistoricus:

specialist op het gebied van architectuur- en tuinhistorie.

1.14 ASVV/CROW:

Uitgave 'Parkeerkencijfers-basis voor parkeernormering', publicatie 182, van het CROW (Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte).

1.15 bebouwde kom:

een gebied met samenhangende bebouwing, waarvan de begrenzing wordt bepaald door de feitelijke plaats in de omgeving waar de bebouwing haar aaneengesloten karakter verliest.

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.17 bebouwingspercentage:

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

1.18 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.19 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.20 belemmeringenstrook:

een strook aan weerszijden van een buisleiding die dient te worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan die buisleiding.

1.21 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning.

1.22 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.33 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.34 dak:

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.35 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.37 dienstverlening:

het beroepsmatig verlenen van diensten waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in:
  1. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening en dergelijke:
    het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden; 
  2. publieksgerichte dienstverlening:
    dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak publiekgerichte baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke.

1.38 erf:

de gronden met een woonbestemming, gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.

1.39 evenementen:

grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen en thematische markten.

1.40 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 goot, druiplijn of boeiboord:

de laagste snijlijn van het dakvlak met de gevel.

1.42 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.43 horeca:

het bedrijfsmatig voeren van een horecagelegenheid, met als hoofdactiviteit het verstrekken van sterke en zwakalcoholische dranken, zoals een café, hieronder niet begrepen hotel, herberg of andere logiesverstrekkende functies.

1.44 kampeerterrein:

een terrein met daarbijbehorende voorzieningen dat is ingericht voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf.

1.45 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodaties.

1.46 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.47 KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport:

archeologisch onderzoek, uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.48 kwekerij:

een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.

1.49 landschappelijke waarde:

waarden in landschappelijk-esthetische geomorfologische zin.

1.50 landschapsarchitect:

een bij de NVTL geregistreerde tuin- en landschapsarchitect.

1.51 landschapsdeskundige:

een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschap.

1.52 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, sociaal-culturele doeleinden, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.53 manege:

gebruiksgericht houden van paarden, in hoofdzaak gericht op het bieden van paardrijdaccommodatie en het geven van paardrijlessen aan derden.

1.54 mantelzorg:

de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een aantoonbaar hulpbehoevende (zoals op fysiek gebied en/of psychisch en/of psycho-sociaal vlak) door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit  uit de sociale relatie.

1.55 monumentendeskundige:

een door de gemeente aangewezen deskundige commissie op het gebied van monumenten.

1.56 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.57 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.58 ondergeschikte functie/aard:

functie waarvoor maximaal 25% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.59 ondergeschikte horeca:

niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.60 ondergronds:

beneden peil.

1.61 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.62 overkapping:

bijgebouw in de vorm van een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal drie wanden.

1.64 schuilgelegenheid:

overdekte ruimte, opgetrokken uit natuurlijke materialen, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan vee dan wel hobbydieren gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheden is geen opslag toegestaan.

1.65 seksbedrijf:

een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.66 terreinen:

afgebakende grasvelden, beplante of onaangetaste stukken grond die om een huis of ander gebouw liggen en daarbij horen qua functie.

1.67 uitbouw:

een gebouw dat aan een hoofdgebouw is gebouwd en daarmee functioneel en bouwkundig één geheel vormt.

1.68 vloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van alle bovengrondse bouwlagen gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, inclusief trapgaten, lift- en leidingschachten exclusief schalmgaten of vides.

1.69 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 

1.70 voorgevelrooilijn:

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing.

1.71 Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.72 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

1.73 woonzorgcomplex:

een complex van zorgwoningen (zie ook 1.76) met een bouwwijze die gericht is op beschermd wonen, met een complexgewijs aangeboden zorg- en servicearrangement, maar met een consequente contractuele scheiding tussen wonen, zorg en service.

1.74 zendmast:

bouwwerk, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.75 zorginstelling:

een instelling ten behoeve van wonen in combinatie met een zorgfunctie met bijbehorende maatschappelijke voorzieningen.

1.76 zorgwoning:

een woning die geschikt is voor mensen met een zorgindicatie en/of waarbij de woonfunctie wordt gecombineerd met een bepaalde zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) van de woning.