|
bij het bestemmingsplan
"Fluvium Midden - Westervoortsedijk West"
(plannummer: NL.IMRO.0202.809-0305)
Het bestemmingsplan Fluvium Midden - Westervoortsedijk West is door de gemeenteraad
vastgesteld op 13 juli 2015. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep
aangetekend bij de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
In haar uitspraak van 14 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1541) heeft de Afdeling het besluit
tot vaststelling op drie onderdelen vernietigd:
Inmiddels heeft de gemeenteraad voor het vernietigde onderdeel 1 het bestemmingsplan
herzien conform de uitspraak van de Afdeling. Hiertegen is beroep ingediend.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in reparatie van de overige door de Afdeling
in haar uitspraak betrokken onderdelen 2 en 3. Het genoemde onderdeel 1 is in dit
bestemmingsplan eveneens opgenomen.
De overige onderdelen van het gedeeltelijk vernietigde bestemmingsplan blijven ongewijzigd.
In paragraaf 6.6 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de inhoud van de aanpassingen als gevolg
van de uitspraak van de Afdeling.
Het plangebied ligt op de noordelijke Rijnoever tussen Nijmeegseweg en Mercatorweg en maakt voor het oostelijk gedeelte onderdeel van het industrieterrein in Arnhem Noord. De noordgrens loopt door het voormalige gasfabriekterrein, langs de Van Oldenbarneveldtstraat en de Leeghwaterstraat.
Aan de oostzijde wordt de grens langs de Mercatorweg gevormd door een lijn die is getrokken op een afstand van circa 40 meter ten oosten van de gebouwen van de voormalige Corus locatie. Aan de oostzijde daarvan buiten het plangebied ligt het voormalige Billitonterrein dat deels is herontwikkeld.
De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Rijn. In het westen wordt de grens gevormd door de Veilingstraat en verder langs de Westervoortsedijk.
De exacte begrenzing is op de verbeelding (plankaart) en op het kaartje 'ligging plangebied' weergegeven.
Ligging plangebied |
Fluvium
Het noordelijk deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het voormalige gasfabriekterrein.
Dit terrein ondergaat een transformatie door van een grotendeels verlaten bedrijventerrein
naar een nieuw en onderscheidend verblijfsgebied met wonen, werken en voorzieningen.
Het wordt een overgangsgebied tussen de binnenstad en het industrieterrein aan de
oostkant.
Het gehele voormalige gasfabriekterrein, ook wel Fluvium genoemd, wordt de komende
jaren getransformeerd tot een aantrekkelijk nieuw woon- en werkgebied.
Dit gebied valt in twee delen uiteen, een noordelijk en een zuidelijk deel. De ontwikkeling
naar een nieuw woongebied start in het noordelijk deel van Fluvium, dat is opgenomen
in een separaat bestemmingsplan, genaamd Fluvium Noord. Het overige deel zal wat later
ontwikkeld worden en maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Om de ontwikkeling op het Fluviumgebied mogelijk te maken moeten de geldende bestemmingsplannen
worden aangepast.
Actualisering van bestemmingsplannen
Algemeen geldt de noodzaak om de geldende bestemmingsplannen voor dit gebied te herzien
is de wettelijke plicht om bestemmingsplannen die ouder zijn dan 10 jaar te actualiseren.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening bestaat een actualiseringsplicht. Voor het
onderhavige gebied geldt een bestemmingsplan dat onherroepelijk is geworden in 2004
en dus uiterlijk in 2014 herzien moet worden.
Aanpassing milieucategorieën
Bij actualisatie van bestemmingsplannen geldt in het algemeen als uitgangspunt dat
de planologische situatie uit het vorige bestemmingsplan zoveel mogelijk wordt overgenomen.
Bij dit bestemmingsplan zijn de bestaande functies en bebouwings(mogelijkheden) uit
het vorige plan overgenomen voor zover deze niet conflicteren met de bovengenoemde
transformatie naar een woongebied. Concreet betekent dit dat de mogelijkheden voor
bedrijfsvestiging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan zijn enigermate teruggebracht.
De milieucategorieën van toegestane bedrijven binnen de bestemming "Bedrijventerrein"
worden namelijk teruggebracht van maximaal categorie 4 naar maximaal categorie 3,
respectievelijk van categorie 3 naar categorie 2.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Omdat het een bestemmingsplan is dat voor een aanzienlijk deel bestaande functies betreft, wordt hier ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.
Het plangebied is een laaggelegen nat gebied dat in tijden van hoge rivier- en grondwaterstanden regelmatig onderliep. Verschillende beken waterden via de broeklanden af op de rivier. In deze periode (16e-en 17e eeuw) zal ook het tracé van de Broekstraat zijn definitieve plaats in het gebied hebben gekregen. De Broekstraat zal in oorsprong als een soort hooggelegen dijkweg zijn aangelegd. Ook de Westervoortsedijk, onderdeel van de oude Rijndijk, is een sterk element in de oude structuur. De ligging van de Rietgrachtbeek verandert in de loop van de tijd. Uiteindelijk zal deze in de 20e eeuw ondergronds worden gelegd.
Kort na 1797 ontstond op de latere Coberco-locatie de eerste industrie, te weten de
houtzaagmolen “De Vlijt”. In 1877 presenteerde H. Heuvelink Jr. een uitbreidingsplan
voor het zuidoostelijke deel van Arnhem. Deze bebouwing kreeg een min of meer gesloten
karakter. De herenhuizen werden in veel gevallen in blokken van twee of zelfs meer
gerealiseerd. Naast een beperkte woonfunctie op de Boulevard werd het gebied ook gebruikt
voor het aanleggen van nieuwe industrieterreinen. Er was al enige industrie verschenen
aan het begin van de Westervoortsedijk in de vorm van de houtzagerij en een gasfabriek.
Het gebied van de Weerdjes en het gebied zuidelijk van de Westervoortsedijk zijn voormalige uiterwaardengebieden die in de 20e eeuw getransformeerd werden naar stedelijke gebieden. In 1904 presenteerde ir. W.F.C. Schaap een stedenbouwkundig plan voor o.a. het industrieterrein 't Broek, het spoorwegemplacement en een uitgestrekte arbeiderswijk. In 1912 werden de straten aangelegd voor de realisering van de woonbuurt de “Van Verschuerwijk”. In 1915 besloot het bestuur van de stad tot de aanleg van een bedrijventerrein met een spoorwegemplacement aan de oostzijde van de stad, in aansluiting op het bestaande slachthuis en de gasfabriek. Het terrein werd 4 meter opgehoogd. Aan de zuidzijde van de Westervoortsedijk werd naast het bedrijventerrein een woonbuurt met arbeiderswoningen aangelegd; de Rijnwijk.
Met de realisering van naoorlogse bebouwing halverwege de vorige eeuw en met de bouw van de stadskantoren rond 1990, maakt het gebied een schaalsprong. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw, ontstonden plannen voor de eerste revitalisering van het bedrijventerrein. De nadruk bij de revitalisering ligt op het terrein van de voormalige gasfabriek en de zone ten oosten daarvan. In het plangebied zijn diverse cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd. De panden in de Van Verschuerwijk zijn alle aangewezen als beschermde Rijksmonumenten, evenals gebouwen aan de Van Oldenbarneveldtstraat waar voorheen de gemeentelijke dienst Milieu en Openbare Werken (MOW, later Stadsbeheer) was gevestigd. De arbeiderswoningen aan de Broekstraat en het pakhuis van de architect Wybenga aan de Rijnkade zijn eveneens beschermde rijksmonumenten.
Gasfabriek
Op het Fluviumterrein stond tussen 1860 en 1960 de Arnhemse gasfabriek. In die 100 jaar is door de gasproductie de bodem ernstig verontreinigd, o.a. met teer en cyanide en daardoor nu ongeschikt voor woningbouw. Inmiddels worden de gronden gesaneerd.
De huidige en feitelijke situatie in het plangebied is nu dat er bedrijfspanden staan, deels in gebruik en
deels niet meer in gebruik. Langs de Van Oldenbarneveldtstraat ligt de bebouwing er vervallen bij.
Delen van het plangebied zijn in ontwikkeling.
Het zuidelijke puntje van het voormalige gasfabriekterrein (Fluvium Zuid) is inmiddels gesaneerd. De gronden zijn opnieuw uitgegeven en grotendeels bebouwd met bedrijfsgebouwen.
Het gebied Centrum-Oost waar Fluvium een onderdeel van uitmaakt, ligt zeer dicht bij het stadscentrum.
De Eusebiuskerk en het Stadskantoor tekenen zich duidelijk af als 'skyline' aan de rand van het gebied.
In het gebied zelf zijn de stedelijke kwaliteiten van het centrum echter nergens herkenbaar. Braakliggende terreinen, versleten bedrijfsbebouwing en infrastructuur, en een geïsoleerd gelegen verouderd woonbuurtje bepalen het beeld in negatieve zin. Aan de bebouwing is te zien dat het gebied tientallen jaren lang met weinig aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is gebruikt.
Het Coberco-complex is inmiddels goeddeels gesloopt, waarmee het oude MOW-terrein als enige
waardevolle industriële relict van formaat overblijft. Verder is er nog een fraai betonnen bedrijfsgebouw aan de Nieuwe Kade, en de prachtig gerestaureerde Van Verschuerwijk. Alle overige bebouwing heeft nauwelijks architectonische waarde.
De locatie zelf heeft door zijn geografische ligging een grote potentie. De ligging aan de Rijn, maar ook de relatieve nabijheid van geliefde woongebieden als het Spijkerkwartier, de binnenstad en de aanwezigheid van enkele industriële monumenten bieden een goede basis voor een hoogwaardige en bijzondere stedelijke herontwikkeling. Met name de herontwikkeling van de oude MOW-gebouwen gelegen aan de Broekstraat hoek Van Oldenbarneveldtstraat en het Coberco-complex bieden een unieke kans om het plangebied weer tot leven te wekken. Vier lange routes, waarvan er drie grenzend aan het plangebied, verbinden Centrum-Oost met de nabij aanwezige stad. Dit zijn de Rijnkade/Nieuwe Kade, de Westervoortsedijk, de Van Oldebarneveldtstraat en de Broekstraat. Via deze routes zal de locatie fysiek en mentaal gehecht moeten raken aan de bewoonde wereld.
De Westervoortsedijk is een hoofdweg of radiaal in Arnhem. Deze vormt onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur. De Westervoortsedijk is de centrale gebiedsontsluitingsweg voor het gebied en de oostelijk daarvan gelegen bedrijventerreinen (Westervoortsedijk, het Broek) en industriepark Kleefse Waard. Naar het centrum toe wordt het ruimtelijke profiel steeds smaller en de bebouwing komt steeds dichter aan de rand van de weg. Het ruimtelijk beeld van de weg is nogal gefragmenteerd. De Westervoortsedijk loopt midden door de projectlocatie en is een belangrijke route naar de centrumring rond het stadscentrum. Alleen de naam herinnert er aan dat deze weg het tracé van een oude rivierdijk volgt. Het onderscheid tussen binnendijks en buitendijks is door terreinophogingen niet meer zichtbaar. De weg vraagt om een grote opknapbeurt en profielwijziging waarin een balans gezocht wordt tussen doorstroming en het ontsluiten van de locatie, rekening houdend met de nieuwe functies. De reconstruering van de weg heeft in 2013 plaats gevonden.
De Broekstraat ontsluit de zuidzijde de Van Verschuerwijk en aan de zuidzijde het toekomstige woon-werkgebied Fluvium Noord. De straat heeft een fraai profiel door oude kastanjes en kinderkopjes. De weg loopt door in noordoostelijke richting naar de wijk 't Broek en vormt een belangrijke structuurdrager met een groen karakter.
Op schaalniveau van de stad vormt de Van Oldenbarneveldtstraat een belangrijke verbindingslijn tussen het Spijkerkwartier en de Rijn. Het noordelijk deel heeft een ander karakter (wonen, kastanje-beplanting) dan het zuidelijk deel (hoofdzakelijk bedrijvigheid).De kwaliteit van de route is echter sterk wisselend. Bij de rivier is de route een desolate industriestraat die in niets meer herinnert aan de fraaie stadsstraat in het Spijkerkwartier.
Het gebied zelf is amorf, randen zijn detonerend en rafelig. Er is sprake van losse solitaire bebouwing zonder samenhang en uitstraling. De bebouwingsdichtheid is laag. Mede als gevolg van de lopende revitalisering liggen delen van gebieden braak.
Overzicht plangebied
De industriële gebieden maken deels onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein Arnhem Noord. Het gaat om de volgende drie gebieden:
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012).
De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
a. eerst bezien of en hoe groot de feitelijke ruimtelijke vraag is;
b. dan bezien of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
c. als nieuwbouw echt nodig is, dan een optimale (multimodale) bereikbaarheid garanderen.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de 'Wro-agenda' is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven. In de provinciale verordening is deze structuurvisie doorvertaald naar concrete aanwijzingen waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De provincie werkt aan een nieuwe provinciale structuurvisie. waarin behalve ruimtelijke ook andere omgevingsaspecten worden opgenomen.
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
Elke gemeente in Nederland moet de plannen die zij heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling van de stad vastleggen in een document: een structuurvisie. Het is hét richtinggevende document voor overheden, maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers. De structuurvisie 'Arnhem 2020/ doorkijk 2040' is op 10 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.
De Structuurvisie schetst een ruimtelijke ontwikkelingsperspectief van de ruimtelijke ambities in hoofdlijnen. De ontwikkelingen zijn gebaseerd op een aantal ruimtelijke kenmerken van Arnhem (landschappelijke ondergrond, ruimtelijke milieus, het groen-blauwe netwerk) en versterken deze door daarop voort te bouwen. In combinatie met een inzet ten aanzien van het toekomstige mobiliteitsnetwerk gericht op fiets, openbaar vervoer en het beter benutten van verkeersruimte, zijn zogenoemde “koersgebieden” aangewezen. Dit zijn ruimtelijke milieus in de stad waar belangrijke ontwikkelingen in het verschiet liggen, met name herstructurering en transformatie. Voor de ontwikkelingsrichting van deze gebieden geeft de structuurvisie indicaties. Verschillende typen koersgebieden worden daarbij onderscheiden: gemengd stedelijk gebied, woonlandschappen, werklandschappen, stationsknooppunten en het buitengebied. Verder zijn er drie structuurvisie-uitwerkingsgebieden gemarkeerd.
Voorts wordt de bestaande ruimtelijke hoofdstructuur van de stad gekarakteriseerd
Het plangebied is onderverdeeld in het bestaande bedrijventerrein en het te realiseren woongebied Fluvium.
Het bestaande bedrijventerrein Westervoortsedijk wordt gekarakteriseerd als Koersgebied Werklandschap, waarin wordt ingezet naar vormen van lichtere bedrijvigheid, waarmee ruimte wordt geboden voor een ontwikkeling naar een meer gemengd milieu.
Het gebied Fluvium maakt onderdeel uit van het Koersgebied Oostelijk Centrum Gebied, met een streefbeeld naar een creatief woon/werkmilieu in een nieuw levendig stedelijk gebied, dat inspeelt op de industriële historie van de locatie.
Woonvisie 2015
In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. In deze Woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie is rekening gehouden met wet- en regelgeving en de beleidskaders van andere overheden zoals Brussel, het Rijk, de provincie en de Stadsregio.
Met instrumenten als het Woningbouwkompas (WK), de Gebiedsgerichte uitwerking van de 24 wijken en een uitvoeringsgericht woonprogramma (de woonagenda) stuurt de gemeente op een gedifferentieerde woningvoorraad in de stad en op o.a. de (fysiek en sociale) samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad en de woon en leefomgeving in wijken.
De hoofddoelen van de Woonvisie zijn:
Het Arnhemse woonbeleid speelt hiermee in op de behoefte en wensen van alle woonconsumenten en draagt bij aan meer diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten bezitten.
Wonen, welzijn en zorg
Er ligt op het gebied van wonen, welzijn en zorg een stevige fysieke opgave. Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijz. woonconcepten, gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden, eventueel aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.
Kamerverhuur
Het beleid ten aanzien van kamerverhuur staat het kamersgewijs verschaffen van woonverblijf met maximaal vier personen per (zelfstandige) woning toe. De intensiteit van de bewoning en de mate van overlast bij een dergelijk gebruik zijn immers vergelijkbaar met die van een huishouden bestaande uit vier personen. Voor een woning die kamersgewijs wordt verhuurd aan vijf of meer personen (anders dan in gezinsverband) is een melding brandveilig gebruik op grond van het Bouwbesluit bij de gemeente verplicht. Er is dan sprake van een kamerverhuurbedrijf. In gebieden waar zich veel kamerverhuurbedrijven bevinden kan het noodzakelijk zijn om een maximum vast te leggen aan het aantal kamerverhuurbedrijven, dit aantal te bevriezen of terug te dringen om de leefbaarheid in een gebied of wijk te waarborgen.
Arnhem kiest er in haar Welstandsnota 2012 (2013) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria (zie Welstandsnota 2012). Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.
Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitsplan.
Wanneer het om een gemeentelijk- of rijksmonument gaat dan gelden de standaard criteria niet maar gaat het altijd om maatwerk.
De welstandskaart geeft aan dat in het plangebied voor het industrieterrein geen welstandstoets
geldt.
Voor het te ontwikkelen gebied Fluvium is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat als
toetsingskader voor welstand geldt.
Welstandsniveaus uit het nieuwe welstandsbeleid |
Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal verstigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De stadsregio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.
De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2, 2004). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer (zoals Lightrail) en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Hierin wordt zelfs een inhaalslag gemaakt.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets. De actualisatie richt zich nog meer op een robuust en samenhangend verkeers- en vervoerssysteem in 2020 door te streven naar betrouwbare doorstroming, voldoende capaciteit, keuzemogelijkheden door verbetering van de overstap en sublieme reisinformatie zowel thuis en onderweg.
In 2009 is de gemeentelijke discussienota 'Arnhem Aantrekkelijk Bereikbaar' opgesteld. Hierin wordt aangegeven wat het SVVP in 2000 tot doel had en wat daarvan terecht gekomen is. Deze evaluatie is aangevuld met het resultaat van een raadpleging van een externe klankbordgroep, het Arnhemse digipanel en de gemeentelijke organisatie. Op basis hiervan wordt in de discussienotitie een eerste voorzet gegeven voor de hoofdlijnen van een geactualiseerde visie op het verkeer en vervoer in Arnhem. Voor een deel zijn deze hoofdlijnen een voortzetting van het in de afgelopen jaren gevoerde beleid. Zo blijven belangrijke uitgangspunten het beter benutten van de bestaande ruimte en het stimuleren van openbaar vervoer en fiets. Nieuw is dat we ons niet meer uitspreken tegen de groei van de automobiliteit en dat we meer aandacht vragen voor handige manieren om met deze groei om te gaan en deze groei te beperken, zoals dynamisch verkeersmanagement (slim doorrijden en doseren), het faciliteren van de parkeervraag en mobiliteitsmanagement. Ook de leefbaarheid wordt een steeds belangrijker uitgangspunt bij het slim doseren van verkeer.
De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 vastgesteld (2012). De Structuurvisie biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau. Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden. In de structuurvisie is ook de wegencatergorisering opgenomen. De verkeersruimte in Arnhem wordt duurzaam veilig (her-)ingericht waarbij twee typen wegen worden onderscheiden: de gebiedsontsluitingswegen (1e en 2e orde) en verblijfsgebieden. De gebiedsontsluitingswegen vormen het Arnhemse hoofdwegennet en kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten hebben of krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.
In mei 2013 is de beleidsnota fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota geeft uitgangspunten voor de versterking van het fietsgebruik:
De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.
In mei 2013 is eveneens de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:
Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003.
In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.
Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.
Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is
in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de
woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast
woningen is er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en
zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde
industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond
geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder
te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden
naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden.
Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet
geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting
tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen
worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere waarde).
Voor het verlenen van een hogere waarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde”
van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
In 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan
Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard
en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen
en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar
vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. Als gebieden intensiever
gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken
worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid
tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate
de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de
totale leefomgevingskwaliteit toe.
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht
uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het
toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen
voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken
van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005
en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma
Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
Hinder
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op
hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen)
in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen
opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn
opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit
categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder
veel hinder veroorzaakt.
Geurhinder van industriële bedrijven
Op 13 december 2010 is het beleidsplan geur vastgesteld. Dit beleidsplan gaat in op
geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde
gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's
als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur
is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid
van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van
de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu
en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de
Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten
opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor
het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van
gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2012 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene
Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke
planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 is in 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit
beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt
hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's.
Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens
het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen.
Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding,
de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad in 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora-
en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid
wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast
kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten,
alsmede voor hun directe leefomgeving.
Sinds 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van
bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele
andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
Vogels zijn met name beschermd in het broedseizoen. Er is echter een lijst uit 2009
met vogelsoorten waarvan de nesten het hele jaar door zijn beschermd. Daarin is ook
een lijst met vogelsoorten opgenomen die alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende
feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen, de categorie 5-soorten .
Compensatie
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling.
Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk
wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen
wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen
moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het plan is een groenbalans opgenomen,
waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
In 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar
om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door
versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende
ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in
en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling.
Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk
wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen
wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen
moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans
opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) (2010 – 2020)
De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen van 0 – 25 jaar. De gemeente streeft er naar, volgens de richtlijnen van de NUSO, per hectare netto woongebied 300 m2 (= 3%) te reserveren voor speelruimte (formeel en informeel).
Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van 'spelen', maar gaat het vooral om ontmoeting en sport.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan
(NWP) 2009-2015 uit 2009. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in
de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal
Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water
en diverse vormen van gebruik van water. De bescherming tegen overstromingen vindt
niet alleen meer plaats via preventie (de waterkering zelf) maar ook door de ruimtelijke
planning en rampenbeheersing: het principe van meerlaagse veiligheid.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven
afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer;
het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon,
gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog
tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen
terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en
–kwanteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening
en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige
(her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.
In de Waterwet (22 december 2009) zijn onder meer de gemeentelijke watertaken opgenomen:
de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten
bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn
en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid
van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan
(2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling
moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
Voor het gedeelte van het plangebied zonder nieuwe ontwikkelingen (Industrieterrein)
is getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige
bestemmingen/functies toelaat.
Voor de ontwikkellocatie Fluvium is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater)
de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging
gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in
de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta
(Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag.
De belangrijkste uitgangspunten van het
verdrag zijn:
Inmiddels is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.
Provinciaal beleid
Nota Belvoir
Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de
provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen
bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te
kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving,
kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht
beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar
speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief,
de Veluwezoom en het Rivierengebied.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming'
naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een
vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen.
Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe
erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol
geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans
en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse
cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk
zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht
van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast
blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen
in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag
van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk
is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor
deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie.
De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en
beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart
voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming
globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen
kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten,geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleiddat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
Rijksbeleid
Per 1 januari 2011 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw en grootschalige
renovatie aangescherpt tot 0,6 (Bouwbesluit is onderdeel van Rijksbeleid). Verwachting
is dat deze voor nieuwbouw per 2015 0,4 wordt en per 2020 nul. Dit laatste betekent
energieneutrale gebouwen.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaamheid in ontwikkelingen
is vastgelegd in het Programmaplan Arnhem Energiestad 2011-2014 en in de Structuurvisie
2020-2040 (31 mei 2011, respectievelijk 10 december 2012 door de gemeenteraad van
Arnhem vastgesteld).
Bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten moet de initiatiefnemer
een energievisie opstellen. Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie
van energieconcepten gekozen worden. Uitgangspunt van de visie is een Energieprestatie
op Locatie (EPL) van 8 met zicht op verdere verduurzaming.
Voor duurzaam bouwen hanteert Arnhem de volgende ambities, gebaseerd op de 'Gemeentelijke
Praktijk Richtlijn Gebouw', waarbij de score 8 voor energie ongeveer overeenkomt met
een EPL van 8:
- Energie 8, - Milieu 7, - Gezondheid 7, - Gebruikswaarde 7,5, - Toekomstwaarde 7 .
De gemeente Arnhem heeft als doel bovenstaande streefwaarden voor gemeentelijke bouwwerken, gedurende de programmaperiode, bij planvorming in 100% te halen. Marktpartijen worden gestimuleerd en gefaciliteerd met als doel deze streefwaarden te bereiken.
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd
in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis
op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat
door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen
in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren
verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad
van ons land en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme &
vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische
clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren,
waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale
positie op te bouwen.
De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid
van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt
de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs-
en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur
van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken
hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om
het ondernemingsklimaat te versterken.
Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat
voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het
aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt
is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar
opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.
Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001), blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van (kleinschalige) bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening. In dat kader past ook het faciliteren van de bedrijvendynamiek als het gaat om startende bedrijvigheid en zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers). Tot slot richt wijkeconomie zich in samenhang met het detailhandelsbeleid eveneens op het behoud en de versterking van de winkel- en eventuele horecavoorzieningen in de wijk.
In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008 – 2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik/transformatie van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het prioriteren, beperken en faseren van nieuwbouwplannen.
Het nieuwe kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in het centrum van de stad (onder andere Arnhem Centraal). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is in principe ongewenst.
Kantoorbebouwing
In Arnhem is het aanbod van nieuwe gronden voor bedrijventerreinen beperkt; er is
slechts een aantal bedrijventerreinen in ontwikkeling (grond in uitgifte). Eén daarvan
is Industriepark Kleefse Waard: dit terrein kent een specifieke segmentering, te weten:
bedrijven in hogere milieucategorieën in de Energie- en Milieutechnologie en watergebonden
bedrijven. In de toekomst blijven de uitbreidingsmogelijkheden gering. Daarom is het
beleid om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare gronden en steeds alert te blijven
welke functies wel en welke niet thuishoren op bedrijventerreinen. Dit laatste is
onder andere afhankelijk van de typering en het profiel van het specifieke bedrijventerrein,
maar ook van de vraag of er alternatieve typen locaties voor deze functies beschikbaar
zijn.
Het doel is om zowel de bestaande als nieuwe bedrijventerreinen aantrekkelijk, ruimte-intensief
en goed bereikbaar te laten zijn én te houden. In het Regionaal Plan Bedrijventerreinen
(RPB), dat in 2011 in stadsregionaal verband is vastgesteld, staat onder andere het
toepassen van de SER-ladder, het voorkomen van overaanbod en het voortvarend aanpakken
van herstructurering centraal. Deze beleidslijn sluit goed aan bij de reeds bestaande
werkwijze in Arnhem.
Met de nota Detailhandelsbeleid Arnhem: herijking 2008 is het beleid voor detailhandel geactualiseerd. Centraal in de nota staat hoe het beste op ontwikkelingen kan worden ingespeeld om Arnhem haar positie als belangrijk koopcentrum te laten behouden en hoe de positie kan worden versterkt. Tevens hoe een evenwichtig detailhandelsaanbod voor de consument in de binnenstad, de stadsdeelcentra, de buurt- en wijkcentra en op de perifere locaties kan worden behouden en uitgebouwd. De beleidsuitgangspunten in het detailhandelsbeleid uit 2001 zijn niet gewijzigd. De belangrijkste aanbevelingen en actiepunten in de nota zijn:
Het is van belang – zeker in economisch mindere tijden en met een continu veranderend consumentengedrag – dat er geïnvesteerd blijft worden in het up-to-date houden en waar nodig versterken van het bestaande winkelapparaat. Bovendien wordt het vestigen van ontbrekende en vernieuwende formules in de binnenstad gestimuleerd.
De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste
ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende
en faciliterende rol van de gemeente, zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat.
Horecaontwikkeling is afgestemd op de functie van het gebied. De ontwikkeling van
de attractieve stad vraagt om horecaontwikkeling met name in de binnenstad en omgeving.
In de detailhandelgebieden (Kronenburg, Presikhaaf) heeft horeca vooral een belangrijke
ondersteunende functie voor de detailhandel. Ook in de toeristische centra van de
stad heeft de horeca een ondersteunende functie. In woonwijken heeft horeca een verzorgende
functie. En langs de radialen heeft het een bovenwijkse of stedelijke functie.
Het gemeentelijk beleid krijgt mede gestalte door vergunningverlening en handhaving.
Dit gebeurt integraal; dat wil zeggen dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar
worden afgestemd (bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, voedsel- en brandveiligheid,
milieu, gezondheid). Zo ontstaat duidelijkheid voor de horeca ondernemers en andere
belanghebbenden. Daarnaast wil de gemeente een goede gesprekspartner zijn voor ondernemers
en ontwikkelingen stimuleren.
De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod
per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is
nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie
voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid
bestaat uit de volgende elementen:
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie
zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie
zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat
bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast
zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een
bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem
erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat
de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig. Gezien de aanwezigheid van een
seksinrichting binnen het betreffende CBS - telgebied is het niet waarschijnlijk,
dat er een situatie zal ontstaan, dat een vergunningaanvraag gehonoreerd zal worden.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen
seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij
er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment
8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag
voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.
In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het te realiseren woongebied Fluvium grenst aan het gezoneerde industrieterrein Arnhem Noord. Dit industrieterrein heeft invloed op het woongebied. Uit onderzoek is gebleken dat een op het terrein aanwezig recyclingbedrijf een dusdanige geluidsbelasting op de geprojecteerde woningen veroorzaakte dat zonder te nemen maatregelen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet leek te kunnen worden gegarandeerd.De geluidsbelasting vanwege het bedrijf zou de in de Wet geluidhinder genoemde grenswaarden voor geluid overstijgen, zodat een ontheffing op grond van die wet niet kon worden verleend en de voorgestane ontwikkeling derhalve niet zou kunnen worden gerealiseerd op basis van de geldende milieuwetgeving.
Om de ontwikkeling toch mogelijk te kunnen maken heeft de gemeente Arnhem besloten gebruik te maken van de mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet (Chw) in dit verband biedt. Daartoe heeft zij een aanvraag voor aanwijzing van het plangebied als ontwikkelingsgebied op grond van artikel 2.2. van de Chw ingediend. Deze aanvraag is gehonoreerd bij Koninklijk Besluit van 28 september 2012, Staatsblad 504, 2012).
De opzet bij toepassing van de mogelijkheden uit de Crisis- en herstelwet lag in het uitgesteld realiseren van een geluidsscherm rondom het bovengenoemde recyclingsbedrijf, zodat uiteindelijk de geluidsbelasting tot beneden de grenswaarden uit de Wet geluidinder zou afnemen.
Uit nader onderzoek is echter inmiddels gebleken dat met het nemen van overdrachtsmaatregelen, zoals vlies- of dove gevels ten behoeve van de het dichtst bij het bedrijf geprojecteerde woningen de geluidsbelasting beneden de grenswaarden uit de Wet geluidhinder komen te liggen, zodat een ontheffing op grond van die wet kan worden verleend.
Er kan dus worden voldaan aan de milieukwaliteitsnormen, waarbinnen de bestaande milieukwaliteit valt.
Toepassing van de regeling uit de Crisis- en herstelwet is derhalve niet meer noodzakelijk.
In de volgende paragraaf wordt nader op het aspect geluid ingegaan.
De geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige objecten in het Oostelijk centrumgebied en Fluvium als gevolg van geluidsemissies door bedrijven, valt in twee facetten uiteen: inrichtingen die op het gezoneerde industrieterrein liggen en inrichtingen die daarbuiten liggen en toch invloed hebben op de te realiseren woningen.
Geluidzone Het oostelijke deel van het plangebied, dat samenvalt met het bedrijventerrein Westervoortsedijk West, is onderdeel van het gezoneerde industrieterrein. Dat wil zeggen dat de geluidemissies van de bedrijven bij elkaar opgeteld, getoetst moeten worden aan de zonegrens en eventueel aan MTG-punten (Maximaal Toelaatbare Geluidbelasting). Woningen die binnen de zone liggen of geprojecteerd zijn, te weten tussen de grens van het gezoneerde industrieterrein en de zonegrens (50 dB(A)-grens), moeten worden beschermd tegen het industrielawaai en worden daarom meegenomen in het onderzoek naar de effecten van het gezoneerde terrein. Dit onderzoek is door de gemeente Arnhem zelf uitgevoerd met behulp van een rekenmodel voor het gezoneerde industrieterrein. Het model wordt tevens gebruikt om de nieuwe geluidzone vast te leggen, die voor de geprojecteerde woningen van belang is. De nieuwe zone is vastgelegd in een facet bestemmingsplan (Bestemmingsplan Geluidszone industrieterrein Arnhem Noord, NL.IMRO 0202.825-0302).
Door de invoering van de nieuwe geluidzone is een aantal bedrijven buiten het gezoneerde bedrijventerrein komen te liggen.
Voor een volledig overzicht van de onderzochte akoestische situatie van het industrieterrein wordt verwezen naar Bijlage 3 Milieuaspecten onderzoek woningbouw Fluvium Midden bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Geluid wegverkeerslawaai Het bovengenoemd onderzoek gaat in op de geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai op de toekomstige geluidsgevoelige bestemmingen. De geluidsbelastingen worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijke beleid.
Conclusie wegverkeerslawaai
Ten gevolge van het wegverkeer op de wegen Westervoortsedijk en Van Oldenbarneveldtstraat
wordt de voorkeurswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder overschreden. De maximale
ontheffingswaarde (63 dB) wordt niet overschreden. In paragraaf 4.4 zijn hiervoor
maatregelen onderzocht. Als bron- en overdrachtsmaatregelen niet haalbaar of gewenst
zijn, is nieuwbouw alleen mogelijk indien door de gemeente Arnhem hogere waarden vastgesteld
worden vanwege het wegverkeer op deze wegen.
In het kader van het Bouwbesluit zal moeten worden aangetoond dat wordt voldaan aan
de vereiste geluidwering van de gevel. Daarnaast zal bij het vaststellen van hogere
waarden rekening moeten worden gehouden met de Nota uitvoeringsbeleid hogere waarden
van de gemeente. Aandachtspunt hierbij is dat voor de geluidsklasse “zeer onrustig”
en “lawaaiig” er per woning minimaal een verblijfsruimte aan een geluidluwe gevel
ligt. Ten aanzien van het gemeentelijk beleid wordt voldaan voor de wettelijk-gezoneerde
wegen voldaan wordt aan de incidentele waarde voor de gebiedstypering ‘Stedelijke
zone’: geluidsklasse lawaaiig (tot 63 dB).
Inmiddels is voor de daarvoor in aanmerking komende woningen een hogere waarde verleend.
Industrielawaai en bedrijvigheid
Gezoneerde industrieterrein
Vanwege het gezoneerde industrieterrein Arnhem-Noord wordt de voorkeurswaarde van
50 dB(A) overschreden. Voor delen van het bouwplan wordt de maximale ontheffingswaarde
van 55 dB(A) overschreden.
Waar sprake is van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A)
door het gezoneerde industrieterrein dienen maatregelen bij de nieuwe woningen genomen
te worden. Dat kan bijvoorbeeld door het realiseren van dove gevels of vliesgevels.
Als op de betreffende locaties geen verblijfsruimten zijn geprojecteerd, dan zijn
deze maatregelen niet noodzakelijk. Indien gekozen wordt voor een dove gevel of vliesgevel,
dan zijn voor de realisatie en instandhouding van deze maatregel in de regels van
het bestemmingsplan voorwaarden opgenomen.
Voor alle woningen met een geluidsbelasting tussen 50 en 55 dB(A) is een hogere waarde
vastgesteld.
Bedrijventerrein (individuele bedrijven
)
Vanwege het bedrijventerrein zijn er een tweetal effecten:
• Geluidsbelasting vanwege bedrijven bij woningen (woon- en leefklimaat).
• Effect van nieuwe woningen op de bedrijven.
Uit de beschouwing van de optredende geluidsbelastingen ter plaatse van Fluvium Midden
voldoen alle bedrijven op individuele basis aan de normstelling voor het langtijdgemiddeld
beoordelingsniveau uit het gemeentelijk beleid. Cumulatief wordt ook aan deze normstelling
voldaan.
Ten aanzien van de maximale geluidniveaus treedt een knelpunt op vanwege het bedrijf
De Smidse. Er is sprake van hoge piekgeluiden vanuit de geopende overheaddeur en vanwege
laad- en losactiviteiten aan de zijde van de Westervoortsedijk. Vanwege deze hoge
maximale geluidsniveaus kiest de gemeente Arnhem ervoor om maatregelen bij de toekomstige
woningen te treffen. Deze maatregel staat beschreven in hoofdstuk 5.4. De Smidse hoeft
geen aanpassingen in haar bedrijfsvoering te doen.
De gemeente beoogt met deze gebouwgebonden oplossing het woningbouwplan Fluvium Midden
te
realiseren, binnen de redelijkerwijs te hanteren beoordelingskaders voor geluid.
De geluidssituatie van De Smidse bij het woningbouwplan Fluvium Midden wordt vastgelegd
in
maatwerkvoorschriften, waarbij de gebouwgebonden oplossing in de regels van het bestemmingsplan
is geborgd. Dit met als doel om de rechten van De Smidse te respecteren en te formaliseren.
Uit de beschouwing van de effecten van de nieuwe woningen op de bedrijven (paragraaf
5.4) blijkt dat door de realisatie van de nieuwe woningen bedrijven niet meer kunnen
voldoen aan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Door de gemeente
Arnhem dienen maatwerkvoorschriften vastgesteld te worden om de bedrijven niet in
hun bedrijfsvoering te belemmeren. Het gaat hierbij om de volgende bedrijven:
• Gasunie;
• Drukkerij Leeflang;
• De Smidse.
Het bestemmingsplan Fluvium Midden - Westervoortsedijk-West maakt woningbouw mogelijk
van maximaal 200 woningen. Daarnaast bestemt het bestemmingsplan ten oosten van de
Van Oldenbarneveldtstraat geen nieuwe bedrijvigheid. Daar verandert per saldo dus
niets.
De woningbouw in Fluvium Midden komt in de plaats van bedrijvigheid. Om de effecten
op de luchtkwaliteit zo ruim mogelijk te bekijken (worst case) is uitgegaan van een
toename van 200 woningen.
Op basis van artikel 4 lid 1 van de Regeling Niet in Betekenende Mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
en bijlage 3a voorschrift 3A.2 blijkt dat deze toename van het aantal woningen niet
in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en er derhalve
niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden.
Tevens geldt dat ter plaatse geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding.
De heersende achtergrondconcentratie (2018, worst-case) ter plaatse van het plan bedraagt
voor stikstofdioxide (NO2) 21 ìg/m3 en 20 ìg/m3 voor fijn stof (PM10).
Zie voorts bijlage 3, Milieuaspecten onderzoek woningbouw Fluvium Midden bij de toelichting.
Binnen het plangebied liggen ondergrondse aardgasleidingen. Daarnaast is er een Gasontvangststation (GOS) aanwezig.
Ondergrondse aardgasleiding
Plaatsgebonden risico
(dit is het risico op een bepaalde plaats. Het is de kans dat een persoon, die zich
permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks gevolg
van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour).
De ondergrondse aardgasleidingen hebben een diameter van 8 en 12 inch en een maximale
druk van 40 bar. Hoewel de leidingen geen 10-6 PR contour hebben is op de plankaart een zakelijke rechtstrook (belemmerende strook)
van 4 meter vanuit de hartlijn van de leiding (beide zijden) aangegeven.
Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van
gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de gastransportleidingen
moeten onderstaande activiteiten binnen deze strook achterwege blijven:
Ondergrondse groepsrisico (dit is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een
bepaalde grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke)
stoffen.
De norm voor het groepsrisico is een oriënterende waarde).
In het kader van de verantwoording van het groepsrisico is een groepsrisicoberekening
uitgevoerd.
Uit deze berekening volgt dat woongebied-1 niet ligt binnen het invloedsgebied van
het groepsrisico van de ondergrondse aardgasleidingen. Woongebied-2 ligt wel binnen
het invloedsgebied van het groepsrisico van de ondergrondse aardgasleidingen. In de
huidige situatie heeft woongebied-2 als bestemming bedrijven. Uit de groepsrisicoberekening
volgt dat door de bestemmingsplanwijziging van bedrijven naar wonen het groepsrisico
minimaal toeneemt. De toename is nauwelijks waarneembaar en blijft ruim onder de oriënterende
waarde.
Als onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico is een advies aan de Veiligheids-
en gezondheidsregio Gelderland-Midden/brandweer (VGGM) gevraagd. Uit dit advies blijkt
dat het grootste gevaar bij ondergrondse aardgasleidingen wordt veroorzaakt doordat
er tijdens onderhoud aan de leidingen iets mis kan gaan waardoor er gas vrijkomt.
Het maatgevende scenario is een fakkelbrand als gevolg van externe beschadiging van
de leiding.
Het gebied rondom de buisleiding heeft de bestemming bedrijven, wonen, wegverkeer
en verblijfsgebied. Voordat met de werkzaamheden aan de leiding wordt begonnen moeten
omwonenden hierover worden geïnformeerd. De omwonenden kunnen zichzelf ingeval van
een incident in veiligheid brengen. Daarnaast gaat het in de directe omgeving van
de ondergrondse aardgasleiding om grondgebonden woningen en niet om appartementen
of flats.
Bij een incident met de buisleiding zal de brandweerinzet zich richten op het blussen
en voorkomen van secundaire branden door koeling van aangestraalde objecten. Het daadwerkelijk
stoppen van de uitstroom kan alleen door de Gasunie worden uitgevoerd.
Uit bovenstaande volgt dat de ondergrondse aardgasleiding geen belemmering voor het
plangebied vormt.
Gasontvangststation
Het gasontvangststation (GOS) binnen het plangebied heeft een capaciteit van 43.000
nm3/uur.
Op het GOS zijn algemene voorschriften van toepassing onder andere met betrekking
tot veiligheidsafstanden ten opzichte van objecten (woningen, bedrijven etc.) opgenomen.
Deze veiligheidsafstanden zijn afhankelijk van de capaciteit van de GOS. Voor een
GOS met bovengenoemde capaciteit geldt ten opzichte woningen een veiligheidsafstand
van 25 meter.
Deze afstand is kleiner als er zich bedrijven (in plaats van woningen) in de omgeving
bevinden. In dat geval kan worden volstaan met een veiligheidsafstand van 4 meter
(afstand GOS-bedrijf).
Beschrijving bestaande situatie
Ecologische gebiedsbeschrijving en bekende natuurwaarden
In oktober en november 2008 is het plangebied driemaal bezocht door De Groene Ruimte
BV. Tijdens het veldbezoek zijn de mogelijkheden voor beschermde soorten in beeld
gebracht. De resultaten van het veldonderzoek staan in het rapport 'Quickscan planlocatie
Fluvium-Noord, Arnhem' (De Groene Ruimte, 2008).
In 2009 is, naar aanleiding van het veldonderzoek in 2008, nader onderzoek uitgevoerd
naar het voorkomen van streng beschermde vleermuizen en vogels en de Steenmarter (De
Groene Ruimte, 2010).
Beschrijving van de groenstructuur
Over het geheel genomen is er weinig groen aanwezig. Alleen aan Broekstraat, Oldenbarneveldtstraat
en Westervoortsedijk staan bomenrijen. Op de hoek Broekstraat – Westervoortsedijk
ligt een plantsoen met bomen. In het centrale deel van het gebied staan wat grotere
bomen, zoals Witte abelen, Populieren, Boswilgen en Hazelaars. Nabij de bomen is een
aantal overhoekjes. Langs de randen van de verhardingen in op braakliggende terreinen
groeien ruigtekruiden.
In het gebied staan geen waardevolle bomen die op de 'Waardevolle bomenlijst 2013'
staan.
Beschrijving ontwikkelingen
Activiteiten die effecten hebben op de (potentiële) natuurwaarden.
De gebouwen in het gebied worden veelal gesloopt of zijn al gesloopt. Verder worden
de bomen aan de Westervoortsedijk vervangen. In de uitvoering van de werkzaamheden
worden de maatregelen getroffen om de functionaliteit van het leefgebied van de aanwezige
beschermde soorten te waarborgen en wordt invulling gegeven aan de zorgplicht. Dit
is beschreven in Ecologisch werkprotocol Fluvium-Noord, opgesteld door De Groene Ruimte
BV (7 juli 2011).
Gedurende de werkzaamheden en uiteindelijk in de nieuwe inrichting zal het leefgebied
in stand blijven voor de aanwezige beschermde soorten, te weten steenmarter, gewone
dwergvleermuis, ruige dwergvleerrmuis en huismus. Daarvoor moeten in de nieuwbouw
verblijven worden opgenomen voor huismus, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis.
Verder zullen diverse algemeen voorkomende vogelsoorten hun leefgebied behouden door
het bestaande en het nieuwe groen (bomen, lanen, plantsoenen en tuinen).
Activiteiten die effect hebben op de groenstructuren en het gebruik.
Het toekomstig woongebied en de Westervoortsedijk krijgen een gehele nieuwe inrichting.
Doort de saneringswerkzaamheden wordt het meeste groen en de veel bomen verwijderd.
Alleen de bomen aan de Broekstraat en aan de Nieuwe Kade en een deel van de bomen
aan de Van Oldenbarneveldtstraat blijven behouden.
Groenbalans
De huidige bestemming kent geen specifieke groenbestemming. In dit nieuwe bestemmingsplan
worden openbere groengebieden aangelegd en deze krijgen een passende groenbestemming.
Daarnaast blijven de bestaande bomen zoveel mogelijk gehandhaafd en worden langs de
Westervoortsedijk en de nieuwe woonstraten en pleinen nieuwe bomen worden aangeplant.
De balans qua oppervlak groen en qua aantal bomen wordt daarmee positief. Het exacte
aantal bomen wordt in de planvorming verder uitgewerkt. Het oppervlak groen met een
passende groenbestemming wordt ongeveer 5.000 m2.
Er wordt voldaan aan de regels voor de groencompensatie van de gemeente.
Groenbalans | Oppervlak groen | Aantal bomen |
Huidige situatie | 0 | 62 stuks bomen van gemeente 40 stuks bomen, eerder weggehaald voor sanering |
Nieuwe situatie | Ong. 5.000 m2 | Minimaal 102 stuks |
Saldo | + 5.000 m2 | Minimaal 0; De verwachting is dat het saldo positief wordt. |
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Beschrijving van de bestaande situatie (de watersystemen in het plangebied).
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied komt geen (zichtbaar) oppervlaktewater voor. In de Van Oldenbarneveldtstraat
ligt een persleiding van het poldergemaal Het Broek. Via deze persleiding wordt overtollig
oppervlaktewater vanaf Het Broekgemaal op de Rijn geloosd.
Grondwater
Voor de ontwikkeling van dit industrieterrein is het gehele terrein opgehoogd. Van
nature was dit gebied een uiterwaarde van de IJssel met de daarvoor kenmerkende bodemopbouw
van (zware) klei. Kenmerkend voor deze bodems is de slechte waterhuishouding; weinig
doorlatend en door hoge grondwaterstanden over het algemeen zeer nat. De natuurlijke
grondwaterstand bevindt zich dan ook onder de zandige ophooglaag, ongeveer 4 m. -
mv. In het gedeelte tussen de rivier en de Westervoortsedijk varieert het voorkomen
van zand- en kleilagen sterk waardoor ook het grondwater behoorlijk kan variëren.
Daarbij komt dat in de zone langs de Nederrijn, de rivierwaterstanden ook invloed
zullen hebben op de voorkomende grondwaterstanden.
Langs de Van Oldenbarneveldtstraat, aan de noordzijde van het plangebied, komt grondwater
voor op 2 m. - mv. Deze grondwaterstand is ongewoon en niet verklaarbaar vanuit het
grondwatersysteem en of ophogingen.
Afvalwatersysteem
Het plangebied is voorzien van een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Bij hevige neerslag
zal een deel van het hemelwater overstromen naar de watergang langs de Broeksloot.
Voor de ontwikkeling van het naastgelegen Oostelijk Centrumgebied wordt dit stelsel
voor een klein gebied aangepast (het stuk tussen de Nieuwe Kade en de Westervoortsedijk).
Hemelwater dat op dit deelgebied valt wordt straks gezamenlijk met het hemelwater
vanuit de ontwikkelingsgebieden afgevoerd naar een wadi. Binnen het plangebied liggen
een paar grote transportriolen, namelijk in de Westervoortsedijk en de Van Oldenbarneveldtstraat.
Verder ligt vanaf het Rijngemaal in de Nieuwe Kade en de Westervoortsedijk een persleiding
van het waterschap waardoor het grootste deel van het afvalwater van Arnhem-Noord
wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie bij Duiven.
Waterkering
Langs de zuidrand van het plangebied ligt de noordelijke waterkering van de Rijn.
Deze is in eigendom van het Waterschap Rijn en IJssel en is als kademuur zichtbaar
in het landschap. Ter bescherming van de waterkering is een beschermingszone aangewezen,
bestaande uit een kernzone en een binnenbeschermingszone. De kernzone heeft binnen
het plangebied een breedte van ongeveer 5 m. Evenwijdig aan de kernzone ligt de binnenbeschermingszone.
Deze heeft aan de binnenzijde een breedte van circa 15 meter op maaiveld en gaat ondergronds
verder onder een denkbeeldige lijn van 1:5. Daarnaast wordt de waterkering beschermd
door het 'profiel van de vrije ruimte'. Dit profiel is bedoeld om toekomstige dijkaanpassingen
mogelijk te maken en is vooral vertikaal gericht. Het 'profiel van de vrije ruimte'
valt binnen de beschermingszone en is dan ook niet apart aangegeven op de plankaart.
De verschillende zones en het 'profiel van de vrije ruimte' zijn gedetailleerd en
gedifferentieerd aangegeven op de legger van het waterschap. Deze legger wordt beschermd
door de Keur.
Overleg gemeente en waterbeheerders
De waterparagraaf is naar het waterschap gestuurd. Eventuele opmerkingen zullen in
het bestemmingsplan worden verwerkt.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn geen belemmeringen aanwezig voor de bestaande
situatie.
Gevolgen voor het bestemmingsplan: Op de plankaart zijn de persleidingen van het Waterschap
Rijn en IJssel, zowel de rioolpersleiding als de voor het polderwater, opgenomen.
Beschrijving bodemkwaliteit in het plangebied
Voor het bestemmingsplan is met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente
Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige
bodemverontreiniging in het betreffende plangebied.
Uit de inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied de volgende potentiële en/of aangetoonde en/of gesaneerde gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn (zie bijlage ligging mogelijke gevallen):
Adres bronlocatie | BISnr. | Aangetoond of potentieel of gesaneerd geval |
Omschrijving | |
1 | Leeghwaterstraat, NS-geval 5 |
G0042-01 | Gesaneerd geval | Oorspronkelijk een verontreiniging met minerale olie en aromaten in grond en grondwater. Na actieve sanering en monitoring is een kleine restverontreiniging met minerale olie in de grond achtergebleven. |
2 | NS-goederenemplacement, NS-geval 55 |
G0735-02 | Ernstig, niet urgent (niet spoedeisend) | Grondverontreiniging met zware metalen, PAK en minerale olie. |
3 | NS-goederenemplacement, NS-geval 60 |
G0735-03 | Gesaneerd geval | Verontreiniging met zware metalen in grondwater. Na monitoring blijkt sprake te zijn van stabiele situatie. |
4 | NS-goederenemplacement, Wbb-geval 5 |
G0735-08 | Ernstig, niet urgent (niet spoedeisend) | Grondverontreiniging met PAK. |
5 | Westervoortsedijk 67D (Billitonterrein) | G0012-01 | Gesaneerd geval | Verontreiniging met zware metalen. Gesaneerd door middel van isolatie (folie, leeflaag, afdeklaag en schermwand). |
6 | Westervoortsedijk 67D (Billitonterrein) | G0012-02 | Ernstig, niet spoedeisend | Verontreiniging met lood in de grond als gevolg van emissie in het verleden. |
7 | L.J Costerstraat (weg) | G2956-01 | Ernstig | Verontreiniging met zware metalen in de grond. Tracé verontreiniging nog niet afgeperkt. |
8 | Leeghwaterstraat 6 | V0072-01 | Potentiëel geval | Verontreinigingen (twee spots) met minerale olie in de grond. Daarnaast ook sterke verontreinigingen met zware metalen in grond en grondwater. |
9 | L.J. Costerstraat 5 | V0197-01 | Potentiëel geval | Verontreiniging met minerale olie in de grond op achterterrein locatie. Daarnaast is ook nog een matige restverontreiniging met minerale olie in de grond aanwezig na de uitgevoerde sanering in 1995 (voorzijde). |
10 | L.J. Costerstraat 5 | V0197-02 | Nieuw geval | In de grond en in het grondwater is een hoge PH aangetroffen. |
11 | L.J. Costerstraat 5 | G0197-03 0197.51.01 en 0197.52.01 |
Ernstig, niet spoedeisend | Verontreiniging met VOCl in het grondwater en plaatselijk (> T waarde) in de grond. Er is een saneringsplan opgesteld. Op 19 september 2012 is onder voorwaarden ingestemd met saneringsplan. |
12 | L.J. Costerstraat 5 | In de grond en in het grondwater zijn sterk verhoogde gehalten aan zware metalen aangetroffen. | ||
13 | Westervoortsedijk/ LJ Costerstraat |
V0093-02 | Potentiëel geval | Verontreiniging met nikkel in het grondwater. |
14 | Westervoortsedijk 65 (Corus) | G0093-01 | Ernstig, niet spoedeisend | Verontreiniging met minerale olie en (plaatselijk) vluchtige aromaten in de grond en in het grondwater. |
15 | Westervoortsedijk 7 e.o. (vml gasfabriek) | G0017-01 | Gesaneerd geval | Verontreiniging met PAK, zware metalen en vluchtige aromaten. Gesaneerd door het aanbrengen van een leeflaag. |
Het gebied heeft de bodemfunctieklasse Industrie en als achtergrondwaarde klasse Wonen (op de ontgravingskaart)
Conclusies bodem
De geïnventariseerde bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van
het plangebied. Er zijn een aantal gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig.
De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt op basis van de uitgevoerde
inventarisatie naar verwachting geen risico voor de volksgezondheid bij de aanwezige
bestemmingen/functies in het bestemmingsplangebied (bedrijfsterrein/industrie).
Ook ter plaatse van de geplande woningbouw op het voormalig gasfabriekterrein (Fluvium)
is de ondergrond gesaneerd. Er bestaat daar geen risico voor de volksgezondheid. De
leeflaag op het voormalig gasfabrieksterrein moet in stand gehouden worden. Bij graafwerkzaamheden
onder de leeflaag is een saneringsplan noodzakelijk en toestemming van het bevoegd
gezag Wet bodembescherming (gemeente Arnhem).
Archeologie
Het plangebied ligt in Arnhem-Noord, in de overgangszone van het rivierengebied naar de Zuidoost-Veluwe-stuwwal. De stuwwal ontstond in de voorlaatste ijstijd toen landijs zich vanuit Scandinavië naar Nederland bewoog. Hierbij werd de grond tot wallen opgestuwd; aan de randen ontstonden diepe glaciale bekkens. Het IJsseldal en de Gelderse Vallei zijn voorbeelden van dergelijke bekkens. Door het permanent bevroren zijn van de bodem kon sneeuw- en smeltwater niet wegzakken en ontstonden in de laatste ijstijd door de hiermee gepaard gaande erosie diepe dalen in de stuwwal. Puin werd in de lagere delen en aan de voet van de stuwwal afgezet. Dergelijke puinwaaiers bevinden zich noordelijk van het plangebied, vanaf ongeveer de Johan de Wittlaan. In het plangebied kunnen deze zich ook bevinden, al dan niet afgedekt door rivierafzettingen of door rivieractiviteit weggeslagen.
De rivierafzettingen hangen samen met het geologische tijdvak van het Holoceen dat de ijstijd vanaf circa 8800 v. Chr. opvolgde. Het klimaat verbeterde zich, vegetatie nam toe en de rivieren kregen minder sediment vanuit het achterland te verwerken en namen een rustig, meanderend patroon aan. De Rijn stroomde in de oude rivierdalen van zijn ijstijdvoorganger en begon rond 3.000 v. Chr. door de benedenstroomse opstuwwing van zeewater meer en meer sediment af te zetten. Langs de rivier ontstonden hoge, zavelige oeverwallen en hiertussenin vormden zich in de laagten komgebieden waar de rivier kleideeltjes afzette. De Nederrijn-stroomgordel ('stroomgordel' betekent een rivier met oeverwallen) nam aan het einde van de prehistorie de functie van de oudere Meinerswijk-stroomgordel over. De Rijn stroomde dwars door Arnhem-Zuid en kwam ter hoogte van het plangebied langszij de stad, om vervolgens met een s-vormige bocht af te buigen en bij het Roermondplein de stad weer te naderen. In 1530-36 ontstond nabij Arnhem de huidige loop van de Rijn, gegraven in opdracht van de hertog als alternatief voor de inmiddels bijna volledig verzandde Rijnstrangen in Arnhem-Zuid.
De zuidelijke zone van het plangebied valt samen met een oude Rijnoeverwal; het overige deel betreft een uitgestrekt komgebied. Oeverwallen hebben een hoge archeologische verwachting omdat ze goede mogelijkheden voor vestiging bodem. Dit niet alleen vanwege de hogere ligging, maar ook vanwege de zandige bodemmatrix die goede mogelijkheden voor landbouw (akkerbouw) bood. Het overige deel van het plangebied betreft een voormalig komgebied. Hier geldt een lage archeologische verwachting. Vanwege de natte omstandigheden werden komgebied extensief gebruikt en is er minder kans op aanwezigheid van archeologische waarden.
In het plangebied zijn geen vindplaatsen bekend. De meeste vindplaatsen nabij het plangebied liggen ten westen daarvan en hangen samen met de oude binnenstad, de plaats waar vanaf de vroege middeleeuwen binnen de in de 13e eeuw ontstane vesting werd gewoond. Met de Westervoortsedijk heeft het plangebied wel een potentiële archeologische waarde. De omgeving van deze dijk is na de Tweede Wereldoorlog opgehoogd waardoor de dijk als zodanig niet meer herkenbaar is, maar deze structuur 'De weg naar IJsseloord', gaat al terug tot de middeleeuwen. In 2012 en 2013 zijn in de omgeving van de Westervoortsedijk (west) en Lage Kade ophogingslagen van stadsafval vanaf circa 1880 gevonden, inclusief honderden (archeologisch) nagenoeg complete voorwerpen. Het handelt hierbij om voorwerpen van glas en aardewerk, maar bijvoorbeeld ook sabels.
Zoals voor veel delen in en nabij de oude binnenstad kent het plangebied naar verwachting ook een Tweede Wereldoorlog-verleden. Dat geldt althans voor het noordelijk aangrenzende spoorwegemplacement.
Conclusie
Het plangebied heeft een gedifferentieerde archeologische verwachtingskans. Het zuidelijke
deel heeft vanwege de aanwezigheid van oeverwalgronden een hoge archeologische verwachting.
Hier doorheen loopt ook de Westervoortsedijk als cultuurhistorische en potentieel
archeologische waarde. Concreet geldt hier een verwachting op stadsafval uit de late
19e eeuw, een verwachting die zich uitstrekt tot in het gebied met een lage archeologische
verwachting, de komgebieden. Extrapolatie van Tweede Wereld-verwachtingen nabij het
plangebied maakt dat ook met deze tijdlaag in het plangebied rekening moet worden
gehouden.
Voor de locatie van het oude gasfabriekterrein waar nu gesaneerd wordt, geldt geen
archeologische verwachting meer. De aanwezige archeologie wordt thans, gedurende de
saneringswerkzaamheden, gedocumenteerd. Het is derhalve niet nodig om een dubbelbestemming
met betrekking tot archeologische verwachting voor dit gebied op te nemen.
Cultuurhistorie
Historische ontwikkeling
Zie paragraaf 2.2 en bijlage 4 Cultuurhistorische quickscan .
Cultuurhistorische karakteristieken
Het gebied wordt met name gekenmerkt door haar industriële geschiedenis. Het ligt
in het voormalige broeklandgebied ten oosten van de stadskern van Arnhem, een gebied
dat al in de middeleeuwen onder de invloedsfeer van de stad lag, maar door de bodemgesteldheid
voornamelijk extensief gebruikt werd. Pas in de 19de eeuw, maar vooral vanaf het interbellum, werden vanuit de stad delen van het Broek
stedelijk ontwikkeld, waarbij het noordelijke deel voor woningbouw geschikt werd gemaakt
en in het zuidelijke deel industrie gevestigd werd. Daarbij bleven oude structuren
en wegen in het gebied als vaste ankerpunten herkenbaar, zoals, in het onderzoeksgebied
de Westervoortsedijk en de Johan van Oldenbarneveldtstraat. De agrarische voorgeschiedenis
is bovengronds volledig uitgewist, mede door de ophoging van het terrein.
Het onderzoeksgebied dateert in zijn huidige verschijningsvorm in basis uit het interbellum,
toen, rond 1920, een eenvoudig industriestratenplan werd aangelegd en een groot spooremplacement
werd gerealiseerd op een voordien aanzienlijk opgehoogd terrein. Deze ingrepen vormden
een vervolgfase in de omvorming van het voormalige weidegebied in een grootschalig
industrieterrein, een ontwikkeling die in de 19de eeuw in gang was gezet en met de vestiging van verschillende gemeentelijke en energiebedrijven
serieuze vormen had aangenomen. De in het interbellum toegevoegde fase is nog goed
herkenbaar aan het uit die periode daterende interne stratenplan, de aanwezigheid
van het immense spooremplacement en in de positionering van enkele bedrijfsgebouwen.
Hoewel de oudste bouwsubstantie in de Tweede Wereldoorlog grotendeels werd verwoest,
zijn in enkele gebouwen restanten van de vooroorlogse bebouwing bewaard gebleven.
Door de komst van nieuwe bedrijven en ingrijpende verbouwing en schaalvergroting van
bestaande gebouwen is het historische bebouwingsbeeld vervaagd en verrommeld geraakt.
De zuidwesthoek van het onderzoeksgebied is geheel nieuw ingevuld, evenals het aangrenzende
terrein westelijk van de Johan van Oldenbarneveldtstraat en het gebied oostelijk van
het onderzoeksgebied.
In het hart van het gebied, aan de L.J. Costerstraat is echter nog min of meer sprake
van een samenhangend ensemble van enkele in kern historische bedrijfsgebouwen, het
oude stratenplan en elementen als bedrijfssporen en oude bestratingen.
Historisch-ruimtelijke structuren
Uit de periode voor 1900
In het plangebied bevinden zich de volgende historisch-ruimtelijke structuren:
Periode 1900-1940
Historisch-bouwkundige objecten
In het plangebied bevinden zich geen objecten met monumentenstatus; wel bevinden zich objecten met (hoge) cultuurhistorische waarde:
Zeer hoge cultuurhistorische waarde
Hoge cultuurhistorische waarde
Attentiewaarde
Ook bevindt zich bebouwing van beperkte historische waarde aan de Nieuwe Kade 15 (de bebouwing uit de jaren '50 is sterk aangetast).
Historische groenstructuren
In het plangebied bevinden zich geen groenstructuren uit de periode voor de aanleg
van het industriegebied. De volgende groenstructuren hebben betekenis voor het straatbeeld
ter plekke (maar staan niet aangeduid op de waardevolle bomenlijst van Arnhem):
Overige/ artefacten
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren aanwezig. Op de hoek van de Nieuwe Kade met de Veilingstraat staat het voormalig zaadpakhuis van de Heidemaatschappij (1914). Dit gebouw van architect Wiebinga is beschermd als rijksmonument. Aan de noordzijde grenst het plangebied o.a. aan het rijksbeschermd stadsgezicht Van Verschuerwijk (dat uit vele rijksmonumenten bestaat).
Waardering
Voor het oostelijk gedeelte van het plangebied is een cultuurhistorische waardekaart
bijgevoegd, waarop de waardevolle objecten en structuren staan aangeduid. Het betreft
hier o.a. de Westervoortsedijk, de Van Oldebarneveldtstraat, het kantoorgebouw van
de Zuivelbond aan de L.J. Costerstraat 5, en de voormalige eierveiling (Bron en nadere
onderbouwing: “Cultuurhistorische quickscan Bestemmingsplangebied Fluvium-noord- Westervoortsedijk
Gemeente Arnhem Oostelijk deelgebied + spooremplacement”, Monumenten Advies Bureau,
december 2013).
Het gebied ten oosten van de Veilingstraat is gewaardeerd met de waarde 'basiskwaliteit',
hetgeen betekent dat cultuurhistorische waardevolle componenten slechts een bescheiden
rol spelen (bron: cultuurhistorische Analyse Rijnwijk, Monumenten Advies Bureau, 2002.).
Conclusie
Behoud (en bescherming) van de belangrijke historische ruimtelijke structuren en karakteristieke
bebouwing in het plangebied is te overwegen:
Aanbevelingen
Het verdient aanbeveling om bij nieuwe ontwikkelingen te verwijzen naar de industriële
geschiedenis van het plangebied. Er liggen kansen om deze concreet te visualiseren
op het voormalige gasfabriekterrein (dmv inzet aangetroffen restanten van gashouders)
Beschrijving energie in het plangebied
Er is voor deze ontwikkeling een energievisie opgesteld: Energievisie Fluvium Noord
en Groot Rijnwijk, Arnhem (Evert Vrins Energieadvies, 2010-196,14 mei 2012, update,
zie bijlage 2)
Om de duurzaamheid van het gebied te meten is de Energie Prestatie op Locatie (EPL)
gebruikt. De EPL is een getal tussen 0 en 10, waarbij de 10 staat voor klimaatneutraal.
De ambitie voor het plangebied is om minimaal een EPL van 8 te halen.
De energievisie brengt verschillende energieopties voor het gebied in beeld en beschrijft
de consequenties daarvan voor de locatie, de woningen, de projectontwikkeling, de
bewoners en gebruikers.
Conclusie energie in het plangebied
De energiedoelstelling (EPL van 8 met mogelijkheid verdere verduurzaming) is te realiseren
met zowel collectieve systemen, individuele woningmaatregelen en een combinatie van
deze twee mogelijkheden.
Als collectieve systeem is de aansluiting op een warmtenet, of de toepassing van open
WKO (Warmte Koude Opslag), eventueel in combinatie met riothermie, mogelijk. Als individuele
woningmaatregelen zijn opties als vergaande isolatie van de schil van de woningen,
gesloten WKO met een warmtepomp, luchtwarmtepomp, zonnecollectoren en zonnepanelen
mogelijk. Deze collectieve en individuele mogelijkheden en een combinatie ervan zijn
op dit moment realistische energieopties.
De energiemarkt is echter in beweging en nieuwe energietechnieken en bouwconcepten
worden voortdurend ontwikkeld. Gezien het afnemende tempo waarin ontwikkelingen plaatsvinden
bieden kleinschalige energieoplossingen per deelontwikkeling de mogelijkheid steeds
de nieuwste technieken op energiegebied te kunnen toepassen. De ontwikkeling van energieneutrale/'energienotaloze'
woningen is daar een goed voorbeeld van.
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van circa 270 woningen. Een dergelijk
bouwproject kan worden gezien als stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in
categorie D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De omvang
van het project ligt echter ver onder de grens van 2000 woningen, waarbij er sprake
is van m.e.r.-beoordelingsplicht.
Op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit milieueffect-rapportage moet echter
wel worden nagegaan of kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige
gevolgen voor het milieu kan hebben. Indien dit niet kan worden uitgesloten, is het
alsnog nodig een m.e.r.-beoordeling op te stellen.
De toets of er, ondanks het feit dat de omvang onder de drempelwaarde uit het Besluit
m.e.r. blijft, sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen wordt aangeduid
als een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of m.e.r.-toets. Deze toets kan worden opgenomen
in de toelichting van het bestemmingsplan.
De voorliggende paragraaf betreft de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Evenals bij de m.e.r.-beoordelingsplicht, moet bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling
worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling
(richtlijn 85/337/EEG).
Deze criteria hebben, samengevat, betrekking op:
Criteria
De criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling zijn als uitgangspunt genomen. De hoofdcriteria zijn reeds genoemd. Hieronder volgt een overzicht van de criteria.
1.Kenmerken van de projecten
Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
2. Plaats van de projecten
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van
invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
3. Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de
criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:
Beoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebaseerd op de beschrijving van het plan en de
ten behoeve van de ontwikkeling uitgevoerde onderzoeken.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan op zich en in samenhang
met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken
van het gebied zelf, voor de directe omgeving en voor gevoelige gebieden in de omgeving.
Een nadere m.e.r.-beoordeling is niet nodig.
De opgave bij de planontwikkeling is gelegen in een transformatie naar een nieuw stedelijk gebied, waarbij de inzet is gericht op meerdere ambities:
Belangrijke historische lijnen in het studiegebied zijn de Westervoortsedijk, en de
Nieuwe Kade. De lijnen zijn ontstaan als veelal hoger gelegen verbindingen tussen
stad en achterland. De lijnen vinden hun oorsprong vanuit de landschappelijke onderlegger
en lopen nagenoeg parallel aan de rivier.
Het stedenbouwkundig ontwerp kent twee lagen: de landmeetkundige van het grondvlak
van de stad en die van het gewenste toekomstige stadsbeeld. De eerste laag wordt beschreven
in termen als routes en plekken. Hiermee wordt het onderscheid tussen openbaar gebied
en privéruimtes aangeduid, en de locatie ingeweven in de stadstructuur. De tweede
laag beschrijft het gewenste stadsbeeld dat op het grondvlak kan groeien. Het programma
is hierbij sturend, maar niet leidend. Het programma zet de herontwikkeling in gang,
maar kan in de loop der decennia wijzigen. Het grondvlak van de stad is minder dynamisch
en bepaalt voor lange tijd de stadsstructuur. In de volgende hoofdstukken worden zowel
het grondvlak als het gewenste stadsbeeld nader uitgewerkt. Een proefverkaveling toont
vervolgens een (mogelijke) symbiose van beide lagen op de locatie.
Het grondvlak van de stad: routes en plekken
Op basis van de hiervoor beschreven ontwerpmotieven is een raamwerk van routes en
plekken uitgewerkt. Dit stelsel van openbare ruimtes bepaalt de ruimtelijke context
voor het te ontwikkelen bouwprogramma. In het ontwerp kan onderscheid gemaakt worden
tussen een formeel netwerk van straten dat de locatie inweeft in de stadsstructuur
en een circuit dat diverse informele stedelijke ruimtes binnen de locatie aaneenrijgt.
Het formele netwerk
Vier routes zijn dominant; de Westervoortsedijk, de Nieuwe Kade langs de Rijn, de
Van Oldenbarneveldtstraat en de Broekstraat. Dit zijn de routes die het meest direct
aantakken op verschillende delen van de omringende stad.
Westervoortsedijk
Midden door het plangebied ligt de Westervoortsedijk. Deze route van/naar het centrum
heeft een stedelijk laanprofiel met ventwegen. Vanaf de ventwegen zijn de bouwblokken
ontsloten. De Westervoortsedijk verwerkt de hoofdstroom van het verkeer en wordt tegelijkertijd
van scheidende weg een verbindende ruimte. De dwarsverbindingen krijgen vorm door
een drietal oversteken voor langzaam verkeer. Deze zijn zo gepositioneerd dat ze aansluiten
op dwarsroutes tussen Fluvium en Rijnwijk. De continuïteit in de Westervoortsedijk
wordt gewaarborgd door laanbeplanting waardoor het een volwaardig ingerichte stadsstraat
wordt.
Van Oldenbarneveldtstraat
De Van Oldenbarneveldtstraat kan binnen het bereik van dit plan slechts aan één zijde
worden ontwikkeld. De braakliggende oostzijde (gedeeltelijk) is onderdeel van andere
planprocessen. Om toch kwaliteit te bieden zal nauwgezet aangesloten moeten worden
op de karakteristiek van de straat ter hoogte van de Van Verschuerwijk. Dit betekent
minimaal het herstellen en continueren van de laanbeplanting en grasbermen aan weerszijden
van de straat.
Broekstraat
De Broekstraat gaat richting Rijn over in de Badhuisstraat. In de Broekstraat wordt nieuwbouw geconfronteerd met de bestaande bebouwing van de Van Verschuerwijk en in de Badhuisstraat met de ontwikkelingen op het Cobercoterrein. Zowel in woningtypologie als architectuur vraagt deze extra aandacht. De confrontatie met het beschermde stadsgezicht van de Van Verschuerwijk vraagt om een rustige gevelbehandeling zowel wat schaal- en maatsprongen betreft als in architectonische expressie. De Badhuisstraat kent hierin meer vrijheid, afhankelijk van en in afstemming met Coberco.
Dwarsstraten
Tussen de Nieuwe Kade, Westervoortsedijk en de Van Oldenbarneveldtstraat zijn dwarsstraten
opgespannen die de deelgebieden en bouwblokken omsluiten en ontsluiten. Zoveel als
mogelijk is voor de ontsluiting van de deelgebieden gebruik gemaakt van bestaande
wegtracé's. Voor een intensief bebouwd stadsdeel is de bestaande wegenstructuur echter
te grofmazig en moeten er een aantal nieuwe straten worden toegevoegd.
In Fluvium is het stratennet getrokken rond het monumentale MOW-complex en is aansluiting gezocht op de route door de Van Verschuerwijk. De bestaande Broekstraat blijft daarbij één van de verbindingen tussen de Westervoortsedijk (Rietgrachtstraat) en de Van Oldenbarneveldtstraat. Om Fluvium te kunnen ontsluiten zijn twee extra routes tussen de Van Oldenbarneveldtstraat en de Westervoortsedijk voorzien. Een ervan, Thomas J. Witteroosstraat, ligt direct ten zuiden van het MOW-complex en de andere, nog naamloos, op de grens met bedrijventerrein Fluvium-zuid. Met deze hoofd- en dwarsstraten ontstaat een stratennet dat ruimtelijke samenhang biedt en het mogelijk maakt bouwblokken met 'overmaat' te ontwikkelen.
Het informele netwerk
In aanvulling op het formele stratennet wordt een aanvullend stelsel van routes ontwikkeld.
Dit stelsel rijgt de diverse informele openbare ruimtes en bouwblokken aaneen, en
biedt binnen de planopzet een rijkdom aan diverse stedelijke ruimtes. Belangrijke
stedelijke ruimtes in het plan vormen enkele bewoonde binnenhoven. Deze ruimtes bieden
een kwalitatief tegenwicht aan het nabij gelegen industrieterrein en de drukke Westervoortsedijk.
Omdat de hoven nadrukkelijk onderdeel zijn van het stelsel van informele routes vraagt
de vormgeving van de toegangen om de grootst mogelijk zorgvuldigheid. Ook de niveauverschillen
tussen de hoven en de omringende straten mogen niet te groot worden.
In het plangebied wordt een nieuwe hof voorzien. Samen met de Van Verschuerwijk
en de hof in het MOW ( Transformatorplein) vormen ze een reeks van drie onderling
verbonden verschillende plekken. De eerste nieuwe hof, Transformatorplein, wordt gevormd
door oude en nieuwe bebouwing op het MOW-terrein. Dit bedrijfscomplex is gerenoveerd
en uitgebreid met nieuwe woningen en ateliers. In een terloopse compositie omsluiten
oude en nieuwe gebouwen meerdere ruimtes, waaronder een centraal gelegen hof. Dit
is een informeel gebruikte plek die ruimte biedt aan tijdelijke activiteiten. Rond
de hof zijn woningen en ateliers gelegen en het is dé plek waar de buurteconomie zich
kan ontwikkelen. De hof is via toegangen aan alle zijden verbonden met de omringende
stad.
Ten zuiden van het MOW-complex is de tweede nieuwe hof voorzien. Dit is een hof die
gevormd wordt door vier omringende woningbouwblokken. Karakter
Het oostelijk centrumgebied is een stadsdeel dat gekenmerkt wordt door een industrieel
verleden. De opgave voor de nieuwe ontwikkeling is deze sfeer te vertalen naar een
uniek en onderscheidend stadsdeel. Kenmerken van de industriële bouwwijze en de daarbij
horende vormentaal moeten dienen als inspiratie en beeldende randvoorwaarde voor de
toekomstige ontwikkeling. Deze stoerheid is terug te vinden in de opzet van het stedenbouwkundig
plan, de inrichting en materialiseren van de openbare ruimte en de architectuur.
Stedenbouwkundig wordt ingezet op bouwblokken met overmaat en opgebouwd uit verschillende
woning- en gebouwtypologieën en schalen. De openbare ruimte is sober en robuust met
gebakken klinkers en kasseien. Stenige en doorlopende vloeren bij pleintjes met markante
bomen. De inrichting nodigt uit om de ruimte te gebruiken. De architectuur wordt ingevuld
met stoer en robuust materiaal; metselwerk in aardetinten, beton, industrieel gedetailleerd
staal. Er zijn contrasten in materialen (baksteen, lichtgekleurde banden van beton,
omlijstingen, zinken daken). Gevels vormen grafische patronen door verticale en horizontale
lijnen, grote gevelopeningen opgedeeld in kleinere “ramen” afgewisseld met grote gesloten
geveloppervlakken.
Diversiteit in de straatwanden
In elke straat staan diverse woning- en gebouwtypen door elkaar. Het zullen robuuste
volumes zijn die aaneengeschakeld de straten vormen. Het typologisch verschil tussen
de gebouwen wordt ondergeschikt gemaakt aan het stadsbeeld. Door de afwisseling in
typologie en bouwhoogte krijgen de straten een stedelijker beeld. Ook individuele
woningen kunnen zich voegen in de straatwanden.
Bebouwingsbeeld langs de stadsstraten
In de smallere stadsstraten in het plangebied worden de straatwanden eveneens gevormd
door aaneengeschakelde bebouwing van afwisselende lengte en hoogte. Hier kan de bebouwing
echter een kleinere maat krijgen dan langs de Westervoortsedijk of Nieuwe kade. Ook
individuele woningen kunnen zich voegen in de straatwanden.
Bebouwingsbeeld Westervoortsedijk
De Westervoortsedijk wordt een stedelijke laan met parallelwegen. Langs deze parallelwegen
staan diverse type woongebouwen. Dit varieert van grote stadshuizen tot benedenbovenwoningen,
woon-werkwoningen tot appartementen.
De Binnenhof
De Binnenhof en de autovrije woonstraten worden -in contrast met het terloopse straatbeeld-
ontworpen als samenhangende architectonische composities.
Hiermee wordt het contrast tussen de buitenschil van de stadsblokken en de binnenschil
doelbewust aangezet.
Verkeersstructuur
In het verkeersraamwerk is de Westervoortsedijk de belangrijkste gebiedsontsluitingsweg.
De doorstroming op deze weg is gunstig door T-aansluitingen en Rijnwijk en Fluvium
middels parallelwegen aan te sluiten. Op de hoofdrijbaan van de Westervoortsedijk
mag maximaal 50 km/u worden gereden, net als op de Van Oldenbarneveldtstraat tot aan
de Van Verschuerbuurt. De Nieuwe Kade, Broekstraat, Badhuisstraat, Veilingstraat en
de nieuwe stadsstraten worden allen ingericht als onderdeel van een verblijfsgebied;
hier geldt een maximale snelheid van 30 km/u.
De programmering bestaat voornamelijk uit woningen. Het programma bedraagt circa 180
woningen, bestaande uit ongeveer 140 grondgebonden woningen en ongeveer 40 appartementen.
In aanvulling op dit programma wordt ingezet op het ontwikkelen van werk- en atelierruimtes,
woon- werkwoningen, of kleinschalige bedrijfsactiviteiten.
Het plangebied moet plaats bieden aan uiteenlopende woningtypes in diverse prijsklassen.
Zowel huurwoningen als koopwoningen zullen worden gerealiseerd. Van het totale woningaantal
in het te ontwikkelen gebied van het Nieuwe Kadekwartier, waar circa 800 woningen
komen zal minimaal 27% sociale woningbouw zijn. Daarvan wordt een deel in dit plangebied
gerealiseerd.
Midden door de locatie ligt de Westervoortsedijk. Deze invalsweg naar het centrum
heeft een stedelijk laanprofiel, deels met ventwegen. Langs de ventwegen worden de
bouwblokken ontsloten. Langs de Westervoortsedijk staan stadswoningen, appartementsgebouwen
en woningen met werkruimtes aan de straat. Deze mix van programma's moet de Westervoortsedijk
opladen tot een stedelijke straat.
Het gaat om wonen in een centrumstedelijk woonmilieu aan de rand van het stadscentrum
van Arnhem, dat aantrekkelijk is voor verschillende leeftijdsgroepen, oude en nieuwe
bewoners, huurders en kopers. Er zal sprake zijn van veel menging van functies en
woningtypen. De locatie is voor veel doelgroepen geschikt, waaronder jongere en oudere
1- en 2-persoonshuishoudens (appartementen) als gezinshuishoudens (grondgebonden woningen).
Voor hen die enerzijds in een creatief milieu en anderzijds in de luwte van de binnenstad
willen wonen is er straks een nieuwe woonwijk met het bruisende centrum op loopafstand.
De doelgroepen hebben ieder hun eigen woonwensen en voorkeuren. Ten behoeve van de
verkoop- en verhuurbaarheid dient hier bij de ontwikkeling rekening mee te worden
gehouden.
Kwaliteitsaspecten
Het gaat om woningen met een eigen binnenstedelijke kwaliteit. Het wonen in binnenstedelijke
dichtheden met een karakteristiek/hoge omgevingskwaliteit in de directe omgeving van
hoogstedelijke voorzieningen vraagt om een eigen definitie van de waarde en betekenis
van het wonen. Buitenwijkversies van wonen kunnen niet overgebracht worden naar deze
binnenstedelijke locatie. Het gaat om een eigen kwaliteit en identiteit van wonen.
Om de nieuwbouw voldoende toekomstwaarde te geven, zullen de woningen niet te klein
moeten zijn. Het centrum telt al veel kleine appartementen. Het woonoppervlak dient
dan ook minimaal 70 m2 te bedragen. Daarmee kunnen de woningen in principe ook levensloopbestendig worden
gemaakt (zie hierna). Voor de middeldure woningen gaat het al gauw om 90 à 120 m2 woonoppervlak. Voor het dure segment moet worden gedacht aan ca. 120 tot 150 m2. Elke woning dient over een afsluitbare berging van voldoende oppervlakte te beschikken.
De woningen dienen verder over voldoende buitenruimte te beschikken. Bij de grondgebonden
woningen gaat het om een (stads)tuin, bij de appartementen om een ruime als verblijfsgebied
bruikbare buitenruimte (minimaal 8 m2), bijvoorbeeld een balkon, loggia of dakterras/-tuin.
Het is gewenst om tot een flexibele woningplattegrond te komen met vrije indeelbaarheid.
75 % van de woningen dient te voldoen aan de eisen met betrekking tot levensloopbestendig
bouwen, die de gemeente Arnhem stelt. De woningen zijn daarmee geschikt voor alle
leeftijdsgroepen, inclusief zelfstandig wonende ouderen. Het rijksbeleid is dat mensen
steeds langer thuis zorg moeten kunnen ontvangen en dus langer zelfstandig kunnen
blijven wonen. Dat vraagt om zorggeschikte woningen.
Particulier opdrachtgeverschap en consument gericht bouwen
Vraaggericht bouwen staat centraal in de nieuwbouw. In het woonbeleid van de gemeente
Arnhem (Arnhemse woonvisie 2015) wordt belang gehecht aan het individueel en collectief
particulier opdrachtgeverschap, alsook aan consument gericht bouwen. Het vergroot
de keuzevrijheid, leidt tot een gevarieerd stadsbeeld, draagt bij aan de sociale cohesie
en kan tevens een bijdrage leveren aan de verlaging van de bouwkosten.
Als wens wordt daarom meegegeven dat een deel van de grondgebonden woningen in de
vorm van particulier opdrachtgeverschap worden gerealiseerd. Als dit niet mogelijk
is, worden de woningen gebouwd met inachtneming van de wensen van de toekomstige koper,
waarbij er minimaal sprake is van consumentgericht bouwen, waarbij de bewoners kunnen
kiezen uit een ruim aanbod aan ontwerp-/indelingsvarianten en uitrustingspakketten
voor de woning.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6 lid 2 sub a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat
bij stedelijke ontwikkelingen ook moet worden gekeken naar de regionale behoefte van
een project. De Socrates analyse regionale woningmarkt Stadsregio Arnhem Nijmegen
uit 2014 geeft aan dat uit prognoses blijkt dat er in de Subregio Arnhem nog steeds
sprake is van een doorgaande huishoudensgroei tot 2030. Er is een behoorlijke vraag
naar woningen en er is dan ook ruimte om nieuwe plannen zoals in Fluvium te ontwikkelen.
Kwalitatief is in Fluvium gevarieerd centrumstedelijk wonen met een daarbij behorende
woonkwaliteit en identiteit aan de orde.
Om te bepalen of er in het onderhavige geval sprake is van een stedelijke ontwikkeling,
wordt is aangesloten bij de definitie van dit begrip, zoals dat is opgenomen in artikel
1 van het Bro van belang. In dit artikel wordt een 'stedelijke ontwikkeling' als volgt
gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein,
of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.".
Hieruit blijkt dat de beoogde woningbouwontwikkeling binnen de reikwijdte van deze
definitie valt. De 'ladder' is derhalve van toepassing.
De te nemen 'treden van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro benoemd. Hierbij
staan drie stappen c.q. vragen centraal:
a. Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?
b. is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins?
c. indien uit de beschrijving, bedoeld onder b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Trede 1: Bepalen van de actuele regionale behoefte
De regionale behoefte is onderzocht middels de Socrates analyse regionale woningmarkt
Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014). Uit deze analyse blijkt dat er in de Subregio Arnhem
nog steeds sprake is van een doorgaande huishoudensgroei tot 2030. Er is een behoorlijke
vraag naar woningen en er is dan ook ruimte om nieuwe plannen zoals in het Centrumgebied
Oost, oftewel Fluvium (Midden) te ontwikkelen. In cijfers voor de periode 2010 - 2020
is een geprognotiseerde behoefte aan circa 10.800 woningen, waarvan 2358 gerealiseerd
t/m 2012 en 8400 nog moet worden gerealiseerd. De harde planvoorraad per 1-1-2013
is 5350. De zachte planvoorraad bedraagt circa 3200 tot het jaar 2020. De woningbouwplannen
voor Fluvium vallen onder die zachte planvoorraad (is dus meegerekend bij de vergelijking
behoefte prognoses en plancapaciteit). Kwalitatief is in Fluvium gevarieerd centrumstedelijk
wonen met een daarbij behorende woonkwaliteit en identiteit aan de orde. Volgens de
genoemde analyse bestaat hier behoefte aan.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk
gebied?
De beoogde woningbouwlocatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Er is sprake
van een transformatie. De potentiële ontwikkellocatie heeft jaren geleden haar bedrijfsmatige
functie verloren. Na sloop van de voormalige gasfabriek heeft het Fluviumterrein jarenlang
braak gelegen. De locatie is inmiddels volledig gesaneerd en reeds gedeeltelijk bebouwd.
De locatie maakt onderdeel uit van het Centrumgebied Oost, een grote ontwikkellocatie
gelegen tegen het centrum van Arnhem, en dus in directe nabijheid van voorzieningen
als openbaar vervoer, winkels, horeca en overige voorzieningen.
Uit hiervoor vermeldde passage blijkt dat middels ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan
binnen bestaand stedelijk gebied aan (een deel van) de behoeftevraag kan worden voldaan.
Trede 3 is dan ook niet van toepassing.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan met de mogelijkheid tot oprichting
van circa 180 woningen voldoet aan artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
In de vorige paragrafen is het gebied al uitvoerig beschreven. De ruggengraat van
het gebied is de Westervoortsedijk. Over deze gebiedsontsluitingsweg rijdt het verkeer
van en naar de aanliggende wijken, alsook verkeer van en naar de centrumring. Om deze
verkeersstroom in goede banen te leiden is er een ruim profiel geraliseerd. De rijrichtingen
zijn over grotere delen gescheiden door middenberm, middenstrook en opstelstroken
voor afslaand verkeer. In deze middenstrook zijn ook middensteunpunten aangelegd die
de oversteek vergemakkelijken. Parkeren vindt langs parallelwegen plaats. Er is gestreefd
naar een minimaal aantal kruisingen met een voorkeur voor T-aansluitingen. Aansluitende
zijstraten worden zoveel mogelijk via de parallelwegen ontsloten.
De bestaande Van Oldenbarneveldtstraat (ten zuiden van de Broekstraat), de Leeghwaterstraat
en de L.J. Costerstraat zijn en blijven gebiedsontsluitingswegen. Langs deze wegen
worden divers bedrijven ontsloten. Gelet op de relatief geringe verkeersintensiteit
liggen langs deze gebiedsontsluitingswegen parkeervoorzieningen. Vrijliggende fietsvoorzieningen
zijn niet aanwezig.
In de nieuw in te richten delen van de wijk komen diverse nieuwe woonstraten. Deze
straten worden samen gevoegd tot verblijfsgebieden (30 km/u-zones). In het eindbeeld
ontstaan twee verblijfsgebieden: het gebied tussen Westervoortsedijk-Nieuwe Kade/Rijnkade-Kadestraat
en het gebied tussen Westervoortsedijk-Eusebiusbuitensingel-Boulevard Heuvelink/Johan
de Wittlaan-Van Oldenbarneveldtstraat. In deze verblijfsgebieden wordt auto en fietsverkeer
gemengd. Ook de parallelwegen van de Westervoortsedijk vallen binnen het verblijfsgebied.
Alleen in uitzonderingen wordt eenrichtingverkeer ingesteld, zoals bijvoorbeeld op
de parallelwegen. Langs de woonstraten is veelal aan beide zijden parkeergelegenheid
en aan beide zijden een trottoir. De rijbaanbreedte van woonstraten blijft relatief
smal zodat de snelheid laag blijft en de oversteekbaarheid goed. Om de verblijfskwaliteit
te benadrukken komen er voldoende snelheidsremmende maatregelen.
Voor fietsverkeer worden alleen op de hoofdroutes vrijliggende fietsvoorzieningen
noodzakelijk geacht. Langs de Westervoortsedijk zijn reeds deels vrijliggende fietsvoorzieningen
gerealiseerd. Voor die delen waar een parallelweg is aangelegd maakt ook het fietsverkeer
hiervan gebruik.
Het openbaar vervoer bestaat uit enkele buslijnen die over de Westervoortsedijk liggen.
Deze lijnen hebben elke een basisfrequentie van 2x per uur per richting en doen meerdere
halteparen aan in het bestemmingsplangebied.
Voor het parkeren geldt dat er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd behorend
bij de verschillende woon-, werk- en overige functies in het gebied. Veelal beschikken
woningen over een eigen parkeerplaats in private sfeer en is er voor bezoekers parkeergelegenheid
in het openbaar gebied. Om parkeeroverlast door werkers en bezoekers van het centrum
tegen te gaan wordt het parkeren gereguleerd. In een deel van de openbare parkeergelegenheid
is inmiddels betaald parkeren ingevoerd, waarbij bewoners en bedrijven de mogelijkheid
hebben een ontheffing (vergelijkbaar met een vergunning) aan te schaffen.
De volgende ontwikkelingen spelen op dit moment in en rondom het plangebied.
Reconstructie Westervoortsedijk
In 2013 is de het laatste stuk van de Westervoortsedijk gereconstrueerd. Hiermee is
de Westervoortsedijk ter hoogte van het bedrijventerrein en het Oostelijk Centrumgebied
een volwaardige entree van de stad vanuit het oosten.
Locatiestudie ProRail uitbreiding opstelcapaciteit
ProRail heeft in de regio Arnhem-Nijmegen onderzoek gedaan naar locaties voor extra
opstelcapaciteit. Eén van de locaties die daarvoor in beeld was, is Arnhem Goederen
(het spooremplacement). Inmiddels heeft NS / ProRail de gemeente laten weten dat voo
extra opstelcapaciteit niet gekozen is voor de locatie Arnhem Goederen.
Grondpositie NS Stations
NS Stations is de eigenaar van de meeste gronden in het deelgebied spooremplacement.
Voor NS Stations is dit geen strategische locatie. NS Stations zal de gronden geheel
of gedeeltelijk en al of niet gefaseerd verkopen of ontwikkelen. De verschillende
opties worden momenteel onderzocht.
NS heeft de gemeente hierover geinformeerd, NS onderzoekt met ProRail samen welke
sporen weg kunnen en welke gronden dan beschikbaar komen voor (her)ontwikkeling.
Voormalige Corus-locatie
De ruim 4 hectare grote voormalige Corus-locatie gelegen aan de L.J. Costerstraat
e.o. is eind 2010 leeg komen te staan en is in 2014 in zijn geheel verkocht.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid, de milieu- en omgevingsaspecten. Daarnaast is zijn de ruimtelijke opzet en het programma voor het te ontwikkelen gebied besproken. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen
te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden
verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en
tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende
plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal
als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te
worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Artikel 16 Algemene aanduidingsregels
Door middel van gebiedsaanduidingen wordt op de plankaart aangegeven welke gebieden
binnen het plan bepaalde kenmerken bezitten die consequenties hebben voor de in dit
gebied opgenomen bestemmingen en die daarom aanleiding geven om aanvullende bepalingen
in de regels op te nemen. Deze aanduidingen worden hieronder aangegeven.
geluidzone-industrie
De gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' maken momenteel nog deel uit van het
gezoneerde industrieterrein Arnhem Noord zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Volgens
deze wet is een industrieterrein een terrein, waaraan in hoofdzaak een bestemming
is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele
terrein, of een gedeelte daarvan, de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen
als genoemd in onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamd
'grote lawaaimakers').
Op grond van de Wet geluidhinder bestaat de verplichting om rondom een terrein als
bovengenoemd een geluidszone vast te stellen, waarbuiten de geluidsbelasting, vanwege
dit terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Binnen de geluidszone zijn in beginsel geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan.
Omdat het gebied een transformatie doormaakt van bedrijventerrein naar een meer centrumachtige
woon-werkomgeving past het niet meer om op alle bedrijfsgronden nog de 'grote lawaaimakers'
toe te laten Daarom is grens van het gezoneerde industrieterrein gelegd op de Van
Oldenbarneveldstraat. Alle gronden ten westen hiervan vallen daardoor buiten het (gezoneerde)
industrieterrein. Op deze gronden mogen zich geen 'grote lawaaimakers' meer vestigen.
Dit houdt dan in dat deze gronden gaan behoren tot de bovengenoemde geluidszone.Deze
geluidszone is met een specifieke aanduiding op de verbeelding weergegeven.
milieuzone-bodembeschermingsgebied 1 en 2.
Deze aanduidingen zien op de bescherming van de grondlaag die is aangebracht in het
gebied waar in het verleden bodemverontreiniging is aangetroffen. Dit is het gebied
van het voormalige Billitonterrein ten noorden van de Westervoortsedijk en het zuidelijk
deel van Fluvium Zuid. Tussen deze grondlagen en de verontreinigde bodem zijn tevens
een beschermnend afdekfolie of afdekdoek (geotextiel) aangebracht. Deze voorzieningen
worden door deze aanduiding eveneens beschermd. Het toekomstige woongebied wordt momenteel
eveneens gesaneerd, waarbij hier ook afdekdoek zal;worden aangebracht.
bentonietcementwand
Deze aanduiding betreft een bentoniet-cementwand die, ter voorkoming van verspreiding
van bodemverontreiniging in genoemd gebied van het voormalige Billitonterrein, in
de grond is geplaatst. Ter plaatse van de cementwand en 5 meter ter weerszijden hiervan
mogen geen bouwwerken worden opgericht. Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning hiervan afwijken voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw
zijnde.
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt
van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan
en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan
zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is onderzocht
welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw-
en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is
het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan
wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg
de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging
veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk,
economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende
bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom
aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming
(na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming
wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd.
Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie
onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen
de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Per bestemming wordt ingegaan op:
In dit bestemmingsplan zijn twee bedrijfsbestemmingen opgenomen: Bedrijventerrein
(artikel 4) en Bedrijf - Nutsvoorziening (artikel 3). De bestemming Bedrijf - Nutsvooziening
is een specificatie van de bestemming Bedrijventerrein (zie heronder onder 6.3.3.)
en is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen. Dit zijn bedrijven,
gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van
telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen.
Er is gekozen om deze voorzieningen/bedrijven specifiek als nutsvoorziening te bestemmen.
Een algemene bedrijfsbestemming maakt naast nutsvoorzieningen op deze locatie ook
andere bestemmingen mogelijk zoals een autobedrijf en dat is hier niet wenselijk.
Naast de nutsvoorzieningen/-bedrijven die expliciet zijn bestemd, zijn er nutsvoorzieningen
van geringe omvang zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die niet apart bestemd
zijn. Voor dergelijke voorzieningen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van
de bestemmingsregels.
Vergelijking vigerend bestemmingsplan
De bestemming is gegeven aan een nieuw gasontvangststation gelegen ter hoogte van de Jacob van Deventerstraat. In het vigerende bestemmingsplan paste het vorige gebouw binnen de meer algemenere bestemming bedrijfsdoeleinden III. Nu is de functie meer specifiek als zodanig bestemd.
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' (artikel 4) zijn bedrijven toegestaan zoals genoemd in de bedrijvenlijst die als
bijlage bij de regels is opgenomen.
De bedrijvenlijst is gebaseerd op de categorale bedrijfsindeling uit de uitgave van
de publicatie 'bedrijven en milieuzonering (Vereniging van Nederlandse Gemeenten,
editie 2009)'. Het betreft een selectie uit de volledige opsomming van bedrijven,
die gebaseerd is op de SBI (Standaardbedrijfsindeling) van het centraal Bureau voor
de Statistiek. Om tot de SBI te komen is elk bedrijfstype beoordeeld op basis van
een aantal milieucriteria, die betrekking hebben op onder meer de aspecten geur, stof,
geluid, gevaar en verkeer. Daarbij is per bedrijfstype voor elk milieucriterium een
afstand bepaald, deze afstand is zodanig groot dat wanneer die afstand van een gemiddeld
modern bedrijf van dar type (in een rustige woonwijk) wordt gewoond, geen aanmerkelijke
hinder meer wordt ondervonden van het betrokken soort milieubelasting.
Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. Op de plankaart zijn deze categorieën door middel van functieaanduidingen (zie ook hieronder) aangegeven. Hiermee wordt een onderscheid gemaakt tussen welke bedrijven binnen de aangegeven categorieën zijn toegestaan. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken kunnen eveneens door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels worden toegestaan.
Parkeren
Het vigerend bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Westervoortsedijk' kent voor alle bedrijfsbestemmingen
(dus alle opgenomen toegestane bedrijfscategorieën) een parkeernorm van 1 parkeerplaats
per 50 m2 bedrijfsvloeroppervlak (bvo), voor zover dit bedrijfsvloeroppervlak wordt gebruikt
als bedrijfsruimte.
Voor kantoorruimte geldt in dit vigerende bestemmingsplan de norm van 1 parkeerplaats
per 125 m2 kantoorruimte.
In het ontwerpbestemmingsplan Fluvium Midden-Westervoortsedijk West is in artikel
4 Bedrijventerrein opgenomen dat voor parkeren op eigen terrein voldaan moet worden
aan een parkeernorm van minimaal 1 parkeerplaats per 50 m2 bedrijfsvloeroppervlak. De parkeernorm in artikel 4 zal worden aangepast naar 1 parkeerplaats
per 125 m2 bvo. Deze norm is reeds opgenomen in het geldende voor bedrijventerrein Het Broek,
gelegen direct oostelijk van het bedrijventerrein Westervoortsedijk. Uit ervaring
blijkt dat deze parkeernorm goed aansluit bij de behoefte op dergelijke bedrijventerreinen.
Wij zijn van mening dat deze voor te stellen norm om twee redenen beter aansluit op
de praktijk.
Ten eerste geldt dat het gebied tussen de binnenstad en het gezoneerd bedrijventerrein,
dus ter plaatse van het voormalige gasfabriekterrein (Fluvium), transformeert. Er
vinden veranderingen plaats in samenstelling van typen bedrijven. De bedrijvigheid
wordt kleinschaliger en vormt een overgang tussen het nieuwe woongebied en het oostelijk
gelegen industrieterrein. Het gebied van de Veilingstraat en omstreken ligt in die
overgangszone en kent geen grote industriële bedrijvigheid meer. Het gebied ten oosten
van de Van Oldenbarneveldtstraat kent dit soort bedrijvigheid voor nog wel.
Ten tweede zijn bedrijfseconomische veranderingen waarneembaar op bedrijfslocaties
in het plangebied. De huidige bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels sterk veranderd.
Veel arbeidsprocessen worden tegenwoordig geautomatiseerd uitgevoerd. Ongeacht of
het een kleinschalig bedrijf is of een 'grote lawaaimaker'. Van arbeidsintensieve
handelingen is steeds minder sprake. Dit betekent concreet dat er per bedrijf minder
werknemers zijn en dus ook minder parkeerplaatsen benodigd zijn. Daarnaast vervult
internet een grote rol in de informatievoorzienig, waardoor bedrijven ook bezoekersextensiever
zijn geworden; het aantal bezoekers (kijkers) ligt lager en de bezoekduur is korter.
De norm van minimaal 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo gaat gelden voor de gehele bestemming bedrijventerrein. Er wordt dus geen onderscheid
gemaakt in gezoneerd en gedezoneerd industrieterrein. Een onderscheid is ook niet
noodzakelijk. Binnen het gezoneerd industrieterrein zijn immers ook diverse kantoorlocaties
aan de Westervoortsedijk gesitueerd. Overigens blijft tevens de afwijkingsmogelijkheid
(artikel 4.5) in stand om uitzonderingsgevallen te kunnen faciliteren.
De volgende bedrijven zijn in principe binnen de bestemming "Bedrijventerrein ” niet toegestaan: detailhandel, kantoren (hierop zijn enkele uitzonderingen toegelaten, zie hieronder), horeca-activiteiten, agrarische bedrijven, recreatiebedrijven en seksinrichtingen. Aan deze bedrijven, voor zover deze mogelijk gemaakt dienen te worden is daarvoor een aparte aanduiding te worden toegekend (zie hieronder).
Bouwregels
Binnen de bestemming "Bedrijventerrein" zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone
(het bouwvlak) en de onbebouwbare zone (enkele smalle stroken langs de wegen in het
plangebied) die buiten dit vlak valt. De bouwzone is bedoeld voor de (bedrijfs)gebouwen
met daar waar mogelijk en/of gewenst extra mogelijkheden tot uitbreiding. Op de plankaart
zijn de toegestane maximale bebouwingspercentages en bouwhoogten aangegeven. In de
onbebouwbare zone zijn over het algemeen de voorerven opgenomen.
Binnen deze bestemming is het tevens mogelijk wegen, fiets- en wandelpaden, trottoirs
en parkeervoorzieningen te realiseren.
Functieaanduidingen
Door middel van functieaanduidingen wordt op de plankaart aangegeven welke functies binnen de bestemming gelden die tevens als zodanig zijn bestemd. Deze functies gelden alleen op de aangegeven plaats. De functieaanduidingen worden hieronder aangegeven.
Bedrijf tot en met categorie 2.
Deze functieaanduiding houdt in dat alleen bedrijven kunnen worden gevestigd die voorkomen
in categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst.
Bedrijf tot en met categorie 3.
Deze functieaanduiding houdt in dat alleen bedrijven kunnen worden gevestigd die voorkomen
in categorie 1, 2 en 3 van de bedrijvenlijst.
Daarnaast worden door middel van functieaanduidingen de volgende functies binnen de
bestemming "Bedrijventerrein" ook als zodanig bestemd. Ook deze aanduidingen gelden
alleen voor de op de plankaart aangegeven plek
Specifieke vorm van bedrijf (SB 1-8)
Ten behoeve van een aantal bestaande bedrijven, die niet als zodanig in de voor de
diverse onderdelen van het plangebied geldende bedrijfscategorieën vallen, zijn aanduidingen
opgenomen. Hiermee zijn deze bedrijven specifiek als zodanig bestemd. Dit houdt in
dat, mocht een bedrijf ter plaatse de bedrijfsvoering beëindigen, uitsluitend een
identiek bedrijf of een bedrijf dat past in de voor de locatie geldende bedrijvenlijst,
die onderdeel van de regels uitmaakt, zich ter plaats mag vestigen. Voor de volgende
bedrijven zijn specifieke aanduidingen opgenomen: een recyclingbedrijf, een metaalbewerkingsbedrijf,
een zand- en grindhandel, een meubelfabriek en een constructiewerkplaats, een vlakdrukkerij,
groothandel in bouwmaterialen en eenaannemersbedrijf/timmerbedrijf.
Kantoor (K)
Langs de Westervoortsedijk en de Van Oldenbarneveldtstraat liggen een aantal kantoren.
Deze zijn gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan, waarin kantooractiviteiten
expliciet zijn toegelaten. Het betreft hier de mogelijkheid om 70-30% (kantoor-bedrijfsruimte)
te realiseren in een strook max. 50 meter van de Westervoortsedijk (met een afwijkingsmogelijkheid
tot max.150 meter van de Westervoortsedijk). Deze kantoorpanden kennen nu uiteindelijk
een volledig kantoorgebruik en worden nu met deze functieaanduiding positief bestemd.
Op de plankaart zijn deze met een specifieke functieaanduiding opgenomen.
In verband met veranderende inzichten in kantorenbeleid en de huidige marktomstandigheden
zijn de mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe grootschalige kantoormogelijkheden
niet meer opgenomen in dit plan.
Specifieke vorm van kantoor (SK-1)
De specifieke vorm van kantoorgebruik houdt in dat het kantoorgebruik uitsluitend
op één van de bouwlagen boven de begane grondlaag is toegestaan.
Deze functieaanduiding is gegeven aan een pand gelegen aan de Nieuwe Kade 18 op een
bestaand pand op de hoek Veilingstraat/Westervoortsedijk.Ten aanzien van het pand
aan de Nieuwe Kade geldt dat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is om de
hoogbouwlijn langs de kade door te zetten. Dit kan alleen worden bereikt door de functiemogelijkheden
in dat pand te verruimen.
Om die reden is er voor gekozen om de functie van de lagen boven de begane grondlaag
van dat pand die nu nog beperkt is tot bedrijf, te verruimen met een invulling van
kantoorunits.
Voor het pand hoek Veilingstraat Westervoortsedijk is er vanuit stedenbouwkundig oogpunt
eveneens geen bezwaar om de bedrijfsmogelijkheden hier enigszins te verruimen in de
vorm van een kantoorunit op de verdieping. Voor het overige blijft uitgangspunt de
ruimte voor kantoren in panden zoveel mogelijk te beperken.
Bedrijfswoning (BW)
in het plangebied zijn twee bedrijfswoningen aanwezig aan de Veilingstraat, Deze bedrijfswoningen
zijn met een functieaanduiding "bedrijfswoning" als zodanig positief bestemd.
Vergelijking met het geldende bestemmingsplan.
Een belangrijk deel van het plangebied maakt een transformatie door van een grotendeels
verlaten bedrijventerrein naar een nieuw en onderscheidend verblijfsgebied met wonen,
werken en voorzieningen. Het wordt een overgangsgebied tussen de binnenstad en het
industrieterrein aan de oostkant waarbij Fluvium de komende jaren getransformeerd
tot een nieuw woon- en werkgebied.
De huidige voor het plangebied geldende bedrijfsbestemmingen in categorieën III en
IV (3 en 4) passen niet in deze ontwikkeling qua invloed op de toekomstige woonomgeving.
Het geldende bestemmingsplannen moet daar dus op worden aangepast.
Ten behoeve hiervan zijn de toegelaten bedrijfscategorieën hiervoor aangepast naar
de categorieën 2 en 3. De bijbehorend bedrijvenlijst is hierop aangepast en verder
geactualiseerd.Bestaande bedrijven die niet passen in deze categorieën zijn vanuit
rechtzekerheidsoogpunt specifiek als zodanig bestemd.
Zoals boven is aangegeven, is de nieuwvestiging van kantoren niet meer in het gebied
toegestaan. Daarom is er voor gekozen om de regeling (70-30% kantoor-bedrijfsruimte)
die was opgenomen in het geldende bestemmingsplan niet meer in dit bestemmingsplan
op te nemen. Dit betekent voor die gebieden waar (nog) geen invulling is gegeven aan
deze regeling een inperking van de gebruiksmogelijkheden. Op twee uitzonderingen na
zijn uitsluitend bestaande kantoren toegelaten.
De bestemming verkeer is opgedeeld in twee sub-bestemmingen te weten: "Verkeer-Verblijfsgebied" en "Verkeer- Wegverkeer". Hieronder wordt ingegaan op deze twee bestemmingen.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen,
voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken
(30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie.
De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.
Deze bestemming is opgenomen voor het verblijfsgebied tussen de twee bestemmingsvlakken
met een woonbestemming.
Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer
De bestemming "Verkeer - Wegverkeer" is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.
Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan zijn de wegen eveneens met een verkeersbestemming
geregeld.
De bestemming 'Verkeer-verblijfsgebied' is niet in het geldende plan opgenomen. Voor
deze gronden geldt nog een bedrijfsbestemming.
Langs de Westervoortsedijk ligt gedeeltelijk een zone voor woonbebouwing tot een maximale
hoogte van 20 meter, die geheel mag worden bebouwd. Voor het overige deel van het
plangebied gelden maximale bouwhoogten van 12 en 9 meter. Het binnengebied mag voor
maximaal 45% worden bebouwd.
In deze bestemming is ten behoeve van flexibiliteit bij de planinvulling geen onderscheid
gemaakt tussen zones voor hoofd- en bijgebouwen.
In het plangebied mogen maximaal 200 woningen worden opgericht. In de akoestische
onderzoeken, zoals opgenomen in de bijlagen bij dit bestemmingsplan wordt op basis
van het huidige stedenbouwkundig plan uitgegaan van realisatie van circa 180 woningen
(circa 140 grondgebonden en circa 40 appartementen). De circa 20 extra mogelijk te
maken woningen betreffen geen nieuwe appartementblokken, maar zijn bedoeld voor splitsing
van woningen (boven-benedenwoningen).
In de zone met hoofdbebouwing langs de Westervoortsedijk is ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van centrum-1' op de begane grond een centrumfunctie voorzien met
gezondheids- en welzijnszorg en dienstverlenende bedrijven. Daarnaast moeten in het
bestemmingsgebied ook voorzieningen voor kinderopvang kunnen worden gerealiseerd.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan.
Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden
verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de
bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt
als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor
het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis'
en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige
aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden)
noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening
expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel,
prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).
Voor het realiseren van woningen aan de zijde van de Van Oldenbarneveldtstraat geldt
dat deze slechts mogen worden gebouwd, indien ze zijn voorzien van een vliesgevel
of dove gevel of vergelijkbare bouwkundige voorziening Hierdoor wordt geborgd dat
de geluidsbelasting als gevolg van de geluidemissies van bedrijfsfuncties op het aangrenzende
industrieterrein lager of gelijk zal zijn dan 55 dB(A). Deze verplichting geldt ook
voor de Voorts dienst voor deze woningen en de woningen langs de Westervoortsedijk
een ontheffing van voorkeursgrenswaarde voor geluid vanwege wegverkeer te worden verleend.
Artikel 7 bevat verscheidene waarborgen waarmee beperking van omliggende bedrijvigheid
wordt voorkomen. Deze waarborgen komen er in de kern op neer dat maatregelen (dove
gevels, vliesgevels etc.) aan de voorziene woningen moeten worden getroffen.
In de bestemming "Wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen
en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing,
in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.
Zie voor aanpassing van deze regels in verband met de uitspraak van de Afdeling van
14 juni 2017 het gestelde in paragraaf 6.6.
Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden uitsluitend bestemd voor bedrijven,
waarbij geen woningen zijn toegestaan.
De SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) 2012 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en een specifiek belang beschermen In dit bestemmingsplan zijn de volgende vijf dubbelbestemmingen opgenomen.
In het noorden van het plangebied langs de Leeghwaterstraat ligt een aardgasleiding. Deze is primair bestemd als gasleiding. De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergeschikt. Voor de zone van deze leiding, waarvan de maat in dit artikel is opgenomen, zijn beperkingen van de bouwmogelijkheden opgenomen. Bouwen ten behoeve van de secundaire bestemmingen is slechts middels een afwijking van de regels mogelijk. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen, ten aanzien van werken en werkzaamheden in en aan de grond.
Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan is de leiding ook als zodanig bestemd. De bestemming wordt dus niet veranderd.
Deze bestemming ziet op de bescherming van een rioolpersleiding. Deze leiding loopt langs de Westervoortsedijk in het zuiden van het plangebied.
Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan is de ondergrondse rioolpersleiding langs de Westervoortsedijk ook als zodanig bestemd. De bestemming wordt dus niet veranderd.
De leiding voor afvalwater die het tracé van de Van Oldenbarneveldstraat volgt heeft
deze bestemming gekregen.
Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan is een vergelijkbare bestemming opgenomen. In dit bestemmingsplan is gewijzigde tracé van deze leiding bestemd.
Archeologie
Artikel 11 Waarde - Archeologie (hoge verwachting) en Artikel 12 Waarde - Archeologie (lage verwachting)
Deze dubbelbestemmingen gelden voor de zone in het gebied waarvoor een hoge archeologische
verwachting, respectievelijk een lage archeologische verwachting geldt. Deze artikelen
bevatten een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften
en nadere eisen. De zones waarbinnen sprake is van een archeologische verwachting
zijn op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse
van de op de plankaart aangegeven zones een omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven
wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt
een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt
afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden
geroerd.
Het belangrijkste verschil tussen beide bestemmingen is het grondoppervlak van afzonderlijke
bouwwerken die zonder beperking mogen worden gebouwd. Voor het gebied met een hoge
verwachting mogen bouwwerken tot 200 m2 worden gebouwd en voor gebieden met een lage verwachting is dat 2000 m2. Daarboven geldt een onderzoeksplicht en eventueel een omgevingsvergunningsplicht
voor het roeren van de grond.
Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan is deze bestemming niet opgenomen en worden de archeologische
waarden ook niet op een andere wijze beschermd.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
Deze bestemming ziet op het oude, over de westervoortsedijk lopende tracé, dat aansluit op het nieuwe tracé van de waterkering en de in dat kadser al gerealiseerde dijkverbetering voor het gebied.
De waterkering wordt primair bestemd. Dit om de bescherming van de waterkering te garanderen. Dit betekent dat het belang van de waterkering bovengeschikt is boven de onderliggende bestemmingen.
Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan is de bestemming van de waterkering eveneens met een apart hiervor opgenomen bestemming geregeld.
Artikel 16.7 Karakteristieke bebouwing
Dit artikellid biedt een afwegingskader voor behoud (en bescherming) van de aanwezig karakteristieke bebouwing. Zonder vergunning mag ter plaatse niet worden gesloopt.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke
overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik
en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor
de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden
zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe
omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor
het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota 'beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen' zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving
2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen
worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht
te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin
wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving
en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt
in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk
wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is
onder meer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht,
buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal
op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie
van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk
het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan.
Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het
bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden
via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe
de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt
als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de
Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden
of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen
zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren
van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding
maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente Arnhem heeft met de stichting Volkshuisvesting een tweetal ontwikkel- en realisatie overeenkomsten gesloten over de grondexploitatie (een anterieure overeenkomst) met betrekking tot het ontwikkelingsgebied Fluvium. Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van een deel van de gemeentelijke kosten. Daarnaast worden de gemeentelijke kosten gedekt door subsidies en grondopbrengsten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is daardoor niet meer noodzakelijk.
Het overige deel van het plangebied met de bedrijfsmatige bestemmingen is beheermatig van aard. De uitvoering van dit deel brengt geen kosten met zich mee. Een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid kan achterwege gelaten worden.
In haar uitspraak heeft Afdeling het plangedeelte met de bestemming 'Wonen" en de parkeerregeling uit artikel 19 vernietigd.
In het onderstaande worden de aanpassingen aan de regels van het bestemmingsplan beschreven.
Definities
Aan artikel 1 Begrippen zijn de volgende definities in verband met de aanpassing van
de bestemming 'Wonen' uit artikel 7 toegevoegd:
- 1.5 ander geluidgevoelig gebouw
- 1.28 geluidsgevoelige ruimte
- 1.29 geluidsluwe buitenruimte
- 1.30 geluidsluwe gevel
- 1.63 verblijfsruimte
Voorts is de definitie 'recyclingbedrijf' uit artikel 1.37 aangepast. Hierin zijn
nu de aan het recyclingbedrijf aan de Leeghwaterstraat 6a verleende vergunningen op
grond van de Wet milieubeheer expliciet betrokken, zoals aangegeven door de Afdeling
in haar uitspraak van 14 juni 2017.
Wonen
De bestemming "Wonen" wordt opnieuw aan artikel 7 van de planregels toegevoegd.
Hierin zijn de bestaande regelingen met betrekking tot het nemen van geluidstechnische
maatregelen ter voorkoming/beperking van geluidsoverlast als gevolg van industrielawaai
en individuele bedrijven aangepast. Voorts zijn een tweetal nieuwe regelingen op dit
vlak opgenomen.
De regeling met betrekking tot de te realiseren woningen langs de Westervoortsedijk
is uitgebreid met de verplichting tot het realiseren van dove gevels, vliesgevels
of gelijkwaardige bouwkundige voorzieningen, tenzij kan worden aangetoond dat ook
zonder bouwkundige voorzieningen de etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) in geluidgevoelige
ruimtes niet wordt overschreden en er tevens aan bepaalde maximale geluidswaarden
vanwege bedrijfsactiviteiten wordt voldaan.
De verplichting tot het realiseren van geluidwerende maatregelen voor de bebouwing
langs de van Oldenbarnenveldtstraat en de achterzijde van de geprojecteerde woningen
langs de Westervoortsedijk in verband met industrielawaai vanwege het gezoneerde industrieterrein
is tekstueel enigszins vereenvoudigd maar inhoudelijk niet aangepast.|
Daarnaast zijn respectievelijk de aanduidingen 'geluidzone -1'en geluidzone -2' opgenomen.
De eerste voorziet in beschermende maatregelen in de vorm van bouwtechnische akoestische
maatregelen als gevolg van cumulatie industrielawaai en lawaai van overige bedrijven
en de tweede staat uitsluitend het bouwen toe in het centraal in het bestemmingsvlak
'Wonen' gelegen vlak met de bouwaanduiding 'maximale bouwhoogte 12 meter' indien voldaan
wordt aan de voorkeurswaarde voor industrielawaai. Verder bevat artikel 7 nog andere
waarborgen waarmee eveneens beperking van omliggende bedrijvigheid wordt voorkomen.
Deze waarborgen komen er in de kern op neer dat maatregelen (dove gevels, vliesgevels
etc.) aan de voorziene woningen moeten worden getroffen.
Ten behoeve van deze regeling is een nieuw geluidsonderzoek uitgevoerd uitgevoerd
door DGMR. Dit onderzoek is als bijlage 3 aan de toelichting gehecht.
Voorts zijn op de verbeelding enkele aanpassingen uitgevoerd. Zo is bijvoorbeeld de
zone langs de Westervoortsedijk waarop de aangepaste regeling uit artikel 7, lid 2
onder d van toepassing is in noordelijke richting vergroot tot aan de kruising met
de Broekstraat.
Verder zijn een aantal aanduidingen met betrekking tot de maximale bouwhoogten binnen
het bestemmingsgebied omlaag gebracht en nader gepreciseerd. Voor het overige is bestemming
ongewijzigd gebleven.
De gebiedsaanduidingen die in de deels vernietigde versie van het bestemmingsplan
op dit plandeel van toepassing waren, te weten: geluidszone industrie, geluidszone
weg, milieuzone bodembeschermingsgebied 1 en geluidszone individuele bedrijven worden
hernieuwd opgenomen, waarbij de geluidszone individuele bedrijven is uitgebreid.
Parkeerregeling
De parkeerregeling is met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling aangepast.
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar
Provincie en het Waterschap. Daarnaast is het bestemmingsplan ter informatie naar
de Gasunie en Rijkswaterstaat gestuurd.
Naar aanleiding van een reactie van de Gasunie is het nieuwe gasontvangststation specifiek
als zodanig bestemd.
Voor het overige hebben de reacties niet geleid tot aanpassing van het plan.
Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen
tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd.
Dit is gebeurd op woensdag 11 december 2013 in de Arnhemse Koerier en het digitale
gemeenteblad.
Het bestemmingsplan heeft in ontwerpversie ter inzage gelegen van 23 januari 2014 tot en met 5 maart 2014. Gedurende de terinzageligging zijn zeven zienswijzen ingediend, welke zijn opgenomen en beantwoord in het Zienswijzenrapport Bestemmingsplan Fluvium Midden-Westervoortsedijk West. Naar aanleiding hiervan én als gevolg van ambtshalve wijzigingen heeft aanpassing van het bestemmingsplan plaatsgevonden.
Na vaststelling van het bestemmingsplan op 13 juli 2015 is beroep aangetekend. Zie
hiervoor paragraaf 1.1
Na vernietiging van het bestemmingsplan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State, zie bijlage 6, is het plan opnieuw vastgesteld op 5 maart 2018. Tegen dit besluit is opnieuw beroep
aangetekend.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 24 april 2019 (Bijlage ) het beroep op één
onderdeel, lid 1.58
recyclingbedrijf, gegrond verklaard en zelf voorzien in de zaak door deze definitie aan te vullen.
Het beroep is voor het overige niet ontvankelijk verklaard. De aangepaste definitie
is in dit plan opgenomen. Daarmee is de procedure geëindigd en het bestemmingsplan
onherroepelijk geworden.
van het bestemmingsplan
Fluvium Midden - Westervoortsedijk West
(plannummer: NL.IMRO.0202.809-0305)
het bestemmingsplan Fluvium Midden - Westervoortsedijk West met identificatienummer NL.IMRO.0202.809-0305.gml van de gemeente Arnhem.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
een bijbehorend bouwwerk behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest
gebouw dat op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit word aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouw, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
Onder de Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem wordt verstaan: de 'Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003', dan wel zoals deze beleidsregels komen te luiden na wijziging ervan.
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.
de grens van een bestemmingsvlak.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
de grens van een bouwvlak.
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een grens van een bouwperceelgrens.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf en internetverkoop wordt hieronder niet begrepen.
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, kapsalon, kopieerservicebedrijf, een autorijschool en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit en artikel 1 van de Wet geluidhinder
bij een woning of ander geluidsgevoelig gebouw behorende buitenruimte (zoals een tuin
of balkon) waar de geluidbelasting als gevolg van:
1. wegverkeer niet hoger is dan 48 dB Lden en
2. industrielawaai niet hoger is dan 50 dB(A).
gevel van een woning of ander geluidsgevoelig gebouw waar de waar de geluidbelasting
als gevolg van:
1. wegverkeer niet hoger is dan 48 dB Lden en
2. industrielawaai niet hoger is dan 50 dB(A).
Een op grond van de artikelen 40 en 52 van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A);
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
een horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.
horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 0.6.00 uur, zoals nachtclubs.
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels, pensions en bed en breakfast -bedrijven met meer dan vier slaapplaatsen.
een gebouwdat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media verloopt.
een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.
Een op de als bijlage 2 van deze regels deel uitmakende Verkavelingskaart opgenomen bouwperceel waarvoor geldt dat sprake is van een significante geluidsuitstraling en/of geluidsimmissie bij de toetspunten.
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn.
het verrichten van bedrijfsmatige activiteiten, met maximaal 6 werknemers op een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 250 m2, met uitzondering van detailhandel en horeca, met een ruimtelijke uitstraling passend in een woongebied.
bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
het aan de Leeghwaterstraat 6 te Arnhem gevestigde recyclingbedrijf, voor zover het betreft de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten zoals vergund in de revisievergunning van 24 mei 2007 (kenmerk MPM4823), inclusief de veranderingsvergunning van 12 november 2008 (kenmerk MPM13449), de melding verandering inrichting van 3 maart 2008 (kenmerk MPM13686) en de veranderingsvergunning van 21 september 2009 (kenmerk MPM17265/2009-006558), welke als bijlage 2, bijlage 3, bijlage 4 en bijlage 5 aan de planregels zijn gehecht, of een wijziging van (een van deze) vergunningen of gemelde wijzigingen, voor zover de milieuhinder daardoor niet toeneemt.
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
Een op bijlage 2, Verkavelingskaart, bij deze regels opgenomen beoordelingspunt gelegen op een locatie buiten de geluidszone of bij een woning die in de geluidszone is gelegen.
verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit en artikel 1.1, onderdeel d, van het Besluit geluidhinder.
het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).
een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 meter bedraagt.
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn voor de uitoefening van detailhandel, met inbegrip van bijbehorende magazijnruimte of werkruimte.
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor Bedrijf - Gasontvangststation aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn, met inachtneming va het bepaalde in Artikel 16, bestemd:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.1 voor het bouwen van ondergeschikte bouwwerken, zoals trappartijen, toegangen tot gebouwen tot een maximum van 3 meter buiten de bouwgrens.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor Verkeer - Wegverkeer aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de aangegeven maximum aantal rijstroken, bestemd voor:
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Dagperiode (07.00 – 19.00 uur) |
Avondperiode (19.00 – 23.00 uur) |
Nachtperiode (23.00 – 07.00 uur) |
|
Waarde op de gevel (niet zijnde een dove gevel) | |||
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
Maximaal geluidsniveau veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen | -- | 70 dB(A) | 70 dB(A) |
Maximaal geluidsniveau veroorzaakt door andere piekgeluiden | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 65 dB(A) |
Grenswaarden in geluidsgevoelige ruimten / verblijfsruimten | |||
Maximaal geluidsniveau | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A |
Het bepaalde in artikel 16.1 is onverminderd van toepassing.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2, onder d, e en f indien is aangetoond dat als gevolg van gewijzigde omstandigheden wordt voldaan aan maximale toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden industrielawaai, met dien verstande dat geen toepassing gegeven kan worden aan deze afwijkingsbevoegdheid indien dit leidt tot beperkingen in de, ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan bestaande en legaal aanwezige, bedrijfsvoering van de aan de Westervoortsedijk gevestigde bedrijf De Smidse, zoals omschreven in het rapport van Peutz van 11 december 2013 (kenmerk F 20454-1-RA-001) en de maatwerkvoorschriften van 3 maart 2014 (kenmerk 2014.0.021.383/mj).
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse leiding voor het transport van
gas met een diameter van ten hoogste 12 inch e n een druk van ten hoogste 40 bar met
de daarbij behorende belemmeringenstrook.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 8.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en
werkzaamheden:
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4 zijn slechts toelaatbaar, indien door de
uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten
gevolgen:
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor transport van afvalwater door een rioolpersleiding.
Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter ten behoeve van in lid 9.1 genoemde bestemming.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere bestemming(en) mits:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in dit lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:
De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor transport van afvalwater door een een afvalwaterriool.
Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter ten behoeve van in lid 10.1 genoemde bestemming.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere bestemming(en) mits:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in dit lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.4 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:
De voor 'Waarde - Archeologie (hoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachtingskans)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 11.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
Het verbod, als bedoeld in lid 11.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachtingskans)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 200 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachtingskans)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
De voor 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 12.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
Het verbod, als bedoeld in artikel 12.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 2000 m2 en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
De als "Waterstaat-Waterkering" aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterkering en de daarvoor benodigde voorzieningen.
Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de waterkering.
Burgemeester en wethouders zijn door middel van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 13.2, met inachtneming van de volgende regels:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie ' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bebouwing als gevolg van het industrielawaai.
In aanvulling op het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan mogen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie -' geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies worden gebouwd tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder en, voorzover van toepassing, de voorwaarden die zijn opgenomen in het ten behoeve van dit bestemmingsplan genomen besluit hogere waarden.
De gronden ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - weg” zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van de weg.
In afwijking van het bepaalde bij de bestemming 'Wonen' in artikel 7 mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd binnen de 'Geluidzone - weg' (48 dB contour wegverkeerslawaai), tenzij wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde, een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder en, voorzover van toepassing, de voorwaarden die zijn opgenomen in het besluit hogere grenswaarden.
Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - bodembeschermingsgebied-1" zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige afschermingslaag.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De in lid 16.3.2 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:
gehoord.
Ter plaatse van de aanduiding "Milieuzone - bodembeschermingsgebied-2" zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige afschermingslaag.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De in lid 16.4.2 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:
De gronden gelegen binnen 5 meter ter weerszijden van de op de plankaart gegeven aanduiding "milieuzone-bentonietcementwand" mogen slechts in overeenstemming met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemmingen worden gebruikt, indien de belangen, gediend met instandhouding van de bentonietcementwand, niet worden geschaad.
Het is verboden op de in lid 1 genoemde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
het permanent opslaan van goederen.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 16.5.2 lid 2, met uitzondering van het sub a bepaalde, gehoord de wandbeheerder.
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasontvangststation' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' wordt de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouw(en) nagestreefd
Het bepaalde in lid 16.7.2 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 19.1 en 19.2:
Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 19.1 en 19.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 20.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het bepaalde in lid 20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 20.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in lid 20.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.