Plan: | Het Vennehof |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.bphetvennehof-ow01 |
Aan de Rozenstraat 19 ligt de bedrijfslocatie van Trivium Aluminium Packaging Netherlands B.V . Deze locatie bevindt zich midden in een woonwijk. Trivium heeft haar bedrijfsactiviteiten in december 2021 beëindigd en heeft besloten haar activiteiten elders te gaan voortzetten. De raad heeft in april 2021 de ruimtelijke en programmatische kaders voor de herontwikkeling van deze bedrijfslocatie vastgesteld met als uitgangspunt dat er woningen worden ontwikkeld. Daarbij is toen ook een voorkeursrecht op grond van artikel 5 Wet voorkeursrecht gemeenten gevestigd. De gemeente is bereid daar een ontheffing voor te verlenen en de grond te laten verkopen aan een externe partij, mits de ontwikkeling conform de gemeentelijke randvoorwaarden worden uitgevoerd.
De locatie kent in het vigerende bestemmingsplan "Woongebieden 2018" de bestemming Bedrijf. De beoogde ontwikkeling is hiermee niet in overeenstemming. Om de woningbouw planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening gevolgd.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader om maximaal 104 woningen mogelijk te maken in de vorm van appartementen en grondgebonden woningen.
Het plangebied is gelegen aan de Rozenstraat nr. 19. Dit is gelegen in de buurt genaamd 't Hoorntje en hoort bij de wijk Noordwest. Het betreft het gebied tussen de Rozenstraat, Dahliastraat, Zonnebloemstraat en Narcisstraat. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de achtertuinen van de woningbouw aan de Davidstraat. Aan de noordzijde door een hondenuitlaatplaats en buurthuis 'T Turfke.
Figuur 1.1: indruk van de ligging van het plangebied
De vigerende situatie is vastgelegd in het bestemmingsplan "Woongebieden 2018". Op 20 september 2018 heeft de gemeenteraad van Veenendaal dit bestemmingsplan vastgesteld. Het plangebied is daarnaast ook gelegen binnen de 'Correctieve Herziening Woongebieden 2018', het 'Parapluplan 2020' en het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluplan 2022'. Met deze plannen worden bestaande regels geactualiseerd, onder andere voor de woonbestemming. De regels uit deze bestemmingsplannen zijn voor zover relevant verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.
Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf' en kent een maximale bouwhoogte van 4, 8 en 12 meter. Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in de milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan, evenals een aluminiumverpakkingsindustrie. Ook heeft het gebied de Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3", die in het parapluplan is gewijzigd naar "Waarde - archeologie - hoog". Deze dubbelbestemming geeft aan dat dit aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
Voorts ligt het plangebied binnen een gebiedsaanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied. Deze gronden zijn aangeduid ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Voor diverse werkzaamheden is een omgevingsvergunning benodigd.
Van de verbeelding van het bestemmingsplan "Woongebieden 2018" is in figuur 1.2 een uitsnede opgenomen.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Woongebieden 2018"
Het bouwplan voor woningbouw is strijdig met de vigerende bestemming "Bedrijf". Om voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Het plangebied is gelegen midden in de woonwijk Noord West in de buurt 't Hoorntje. De begrenzingen bestaan uit de Rozenstraat, Dahliastraat, Zonnebloemstraat en Narcisstraat en buurtcentrum 'T Turfke.
De aanwezige woningen zijn voornamelijk woonhuizen in de (sociale) huur en koopsector. Ten westen en noorden van het plangebieden, staan enkele lage appartementencomplexen tussen de 9 en 12 meter hoog. Aan de andere zijden van het plangebied zijn het voornamelijk grondgebonden woningen die het straatbeeld bepalen.
Figuur 2.1: luchtfoto met aanduiding plangebied
Door het opstellen en vaststellen van dit bestemmingsplan komt de bestemming 'Bedrijf' te vervallen. De bestemming 'Wonen, Groen en Verkeer' komt hiervoor in de plaats. Deze functies passen binnen het karakter van de omgeving en sluiten aan op het gevoerde beleid om wonen binnen de woongebieden te laten prevaleren.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.
De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig aan de Rozenstraat 19 is niet strijdig met de uitgangspunten uit de NOVI. De ontwikkeling draagt bij aan de woningvoorraad die aansluit bij de woningbehoefte.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.
Conclusie
Het onderhavige plan valt niet onder een van de projecten met bijzonder rijksbelang. Er zijn daarom geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Toetsing
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in het beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen (ECLI:NL:RVS:2015:953). Met voorliggend plan worden 104 woningen mogelijk gemaakt, waardoor de ontwikkeling gekenmerkt kan worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling en daardoor ladderplichtig is. Navolgend volgt een beschrijving van de behoefte.
Behoefte
Met voorliggend bestemmingsplan worden 104 woningen mogelijk gemaakt binnen de rode contour van Veenendaal. De locatie betreft een binnenstedelijk plan.
Vanuit diverse beleidsstukken (Hoofdstuk 3) blijkt dat de woningen binnen de behoefte aan extra woningen binnen de rode contour passen. Er is nog een behoefte aan een substantiële uitbreiding van het aantal woningen in Veenendaal. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie wordt vermeld dat de gemeente Veenendaal de opgave heeft om 3.750 woningen te realiseren in de periode 2013-2028. Dit zal door middel van inbreiding gerealiseerd moeten worden.
Conclusie
Met voorliggend bestemmingsplan worden de 104 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen op inbreidingslocaties in Veenendaal (zie Bijlage 2 Laddertoets Duurzame Verstedelijking).
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
Conclusie
Met voorliggende ontwikkeling wordt uitwerking gegeven aan het provinciaal beleid wat betreft de woningbehoefte in de provincie.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.
Conclusie
De woningbouw past binnen het programma wonen van de provincie. Het plan zal niet leiden tot extra bodemdaling. Het plangebied ligt in een boringsvrije zone (grondwaterbeschermingsgebied). Met dit bestemmingsplan wordt deze gebiedsaanduiding opnieuw op de locatie gelegd, zodat met de uitwerking van de plannen rekening gehouden moet worden met deze zone.
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:
Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.
Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.
Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.
Conclusie
De ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten in het bodem-, water en milieuplan van de provincie.
In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.
3.1 Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).
Conclusie
De locatie van de ontwikkeling ligt niet in beschermd natuurgebied. Verder blijkt uit Bijlage 1 Stikstofonderzoek dat de ontwikkeling geen onevenredig negatief effect heeft op beschermde natuurgebieden in de directe omgeving.
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met het beleid van de regio FoodValley.
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Conclusie
Er is geen strijdigheid met de visie Natuurlijk Ontwikkelen.
Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:
De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met de omgevingsvisie van het waterschap.
Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:
Conclusie
Het plan is in lijn met het Omgevingsprogramma van het waterschap.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met de Strategische Visie.
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie van Veenendaal. Hier is verdichting en transformatie een van de speerpunten. Het transformeren van een bedrijfslocatie naar woningen is een manier om te komen tot verdichting van de woningen in Veenendaal.
Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:
Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.
Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem.
Conclusie
De ontwikkeling dient te voldoen aan het puntensysteem. Om dit te borgen is in de regels middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voldaan dient te worden aan het puntensysteem (5.2.7 Voorwaardelijke verplichting Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal).
Op 23 juni 2022 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2022-2025 vastgesteld. Onder de nieuwe Woningwet is het vanaf 1 januari 2022 weer verplicht dat gemeenten een Woonvisie opstellen. De Woonvisie 2022-2025 zal in deze de Woonvisie 2014-2019 vervangen die eerst werd aangehouden door de intreding van de Omgevingswet in 2024.
In de Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt: “De Woonvisie is richtinggevend en normstellend voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en nieuwbouw van woningen in onze gemeente. Zo blijft het prettig wonen in Veenendaal voor iedereen. Veenendaal is een aantrekkelijke woongemeente. We streven naar behoud van de huidige aantrekkelijkheid, ook onder de groeiende en veranderende woningbehoefte in de komende jaren. We spannen ons nu maximaal in om voor de lange termijn te sturen op de gewenste kwantiteit en kwaliteit. Keuzes van nu zijn namelijk van groot belang voor de toekomst. Een verkeerde keuze nu, kan groot effect hebben op de lange termijn. Van goede keuzes zullen we daarentegen nog lang profijt hebben. Vanzelfsprekend passen we nieuwbouw altijd met zorg en aandacht voor de omgeving in.”
Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering op 6 speerpunten:
Conclusie
Dit bestemmingsplan voor het Trivium terrein (Rozenstraat 19) voorziet in de planologische-juridische regeling om in het plangebied 104 woningen te realiseren. De woningen variëren van grondgebonden woningen tot appartementen. De omliggende wijk bestaat veelal uit sociale huurwoningen. Om een dynamisch woonmilieu te kunnen bewerkstelligen is gekozen om 60% van de woningen in het betaalbare segment uit te voeren. Zo word 50% als betaalbare koopwoning en minimaal 10% als sociale koopwoning gerealiseerd. Door te voorzien in woningen in verschillende segmenten, onder andere voor lage inkomens, wordt voldaan aan de woonvisie.
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 29 januari 2004 het Groenstructuurplan vastgesteld. Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
Conclusie
Het plan is in overleg met de beleidsdiscipline groen opgesteld en in het plan wordt voldaan aan de uitgangspunten uit het Groenstructuurplan van de gemeente Veenendaal.
Groencompensatie vormt een onderdeel van het totale groenbeleid en heeft als doel dat bij nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met bestaande groene structuren. Doordat er praktisch toepasbare spelregels voor groencompensatie zijn vastgesteld, kunnen de gevolgen voor het groen bij nieuwe ontwikkelingen overzichtelijk worden gehouden. Hieronder volgt een opsomming van de uitgangspunten voor groencompensatie:
Conclusie
Het plan is in overleg met de beleidsdiscipline groen opgesteld en in het plan wordt voldaan aan de uitgangspunten uit het Groenstructuurplan van de gemeente Veenendaal.
Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.
Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.
Conclusie
Er is een apart beeldkwaliteitsplan (Zie Bijlage 11 Beeldkwaliteitsplan) opgesteld en goedgekeurd door de welstandscommissie. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt dit beeldkwaliteitsplan seperaat ter vaststelling aangeboden aan de raad.
Het beoogde bouwplan gaat uit van de realisatie van maximaal 104 woningen.
Alle woningen moeten conform de Ruimtelijke programmatische kaders van 16 maart 2021 levensloopbestendig worden opgeleverd. Voor de Sociale koopwoningen en Betaalbare woningen categorie A geldt een uitzondering. Hiervoor geldt een inspanningsverplichting om zoveel als mogelijk te voldoen aan eisen ten aanzien van Levensloopgeschiktheid binnen het standaard woonconcept van de Exploitant.
60% van de woningen zal worden aangeboden in het betaalbare segment. Hiervan bestaat minimaal 10% uit sociale koopwoningen en 50% uit betaalbare koopwoningen.
In de noordwestelijke hoek van het plangebied wordt een appartementencomplex gerealiseerd met circa 34 appartementen variërend van ca. 50 m2 GBO tot ca. 85 m2 GBO. De overige circa 70 woningen betreffen rijwoningen, verdeeld over rijen van 4 tot 10 woningen per rij. De parkeerplaatsen worden op enkele plekken in het plangebied geconcentreerd. Navolgend volgt een inrichtingsschets van de nieuwe situatie.
Figuur 4.1 Inrichtingstekening nieuwe situatie (concept)
Het plangebied is gelegen midden in de woonwijk Noord West in de buurt 't Hoorntje. In de wijk is een diversiteit aan woningtypen aanwezig, maar over het algemeen domineren rijtjeswoningen en twee-onder-een-kap woningen in twee bouwlagen met een langskap. Ten westen en noorden van het plangebieden, staan enkele lage appartementencomplexen tussen de 9 en 12 meter hoog.
Het plangebied is nu een 'eiland' in een gebied met een diversiteit aan architectuurstijlen. Op deze plek is het daarom een kans om met het programma en in beeld iets te maken met een eigen signatuur (zie Bijlage 11 Beeldkwaliteitsplan). Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de woningen aan de Davidsstraat die een monumentale status hebben.
De parkeerplaatsen in het ontwikkelgebied worden op enkele plekken gecentreerd evenals het groen. Gecentreerd in het plangebied komt een openbaar speel- en beweeghof waar alle bewoners gebruik van kunnen maken.
4.2 Vogelvlucht noord-west (concept)
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.
Wet milieubeheer
De Wet milieubeheer (Wm) regelt een groot aantal verschillende aspecten en wordt daarom wel als een raamwet beschouwd. De wet legt in grote lijnen vast welke wettelijke instrumenten er zijn om het milieu te beschermen en welke uitgangspunten daarvoor gelden. De nadere uitwerking op detailniveau wordt geregeld via AmvB’s en ministeriële regelingen.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en wanneer een sanering met spoed moet worden aangepakt. De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging. De mate van risico's bepalen de spoedeisendheid van een saneringsnoodzaak.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. Wanneer sprake is van spoed, is het nemen van maatregelen (op korte termijn) verplicht. Wanneer een sanering niet met spoed hoeft plaats te vinden, dan wordt het moment van sanering bepaald door een geplande projectontwikkeling of andere gewenste maatschappelijke ontwikkeling. Voorbeelden van niet-spoedeisende gevallen zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Provincie Utrecht in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het toepassen van bouwstoffen, grond of baggerspecie.
Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit. Daarnaast beschikt de Gemeente Veenendaal over een Nota bodembeheer waarin gebiedsspecifieke regels zijn opgenomen voor grondverzet binnen de gemeente en binnen het hierin vastgelegde regionale bodembeheergebied.
Op de planlocatie zijn meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. De bodem is nu niet geschikt voor de beoogde functie (wonen met tuin). Dit betekent dat de grond en het grondwater gesaneerd moet worden. In 2017 is door de provincie een beschikking afgegeven (Bijlage 3 Beschikking bodemsanering) waarin de aanwezige bodem- en waterverontreiniging wordt beschreven. Hierin is aangegeven dat als de activiteiten van het bedrijf worden verplaatst en de functie wordt gewijzigd, een herbeoordeling nodig is. In het kader van de Wet milieubeheer / Activiteitenbesluit is recent vastgesteld dat er ook enkele nieuwe verontreinigingen zijn toegevoegd ten gevolge van bedrijfsactiviteiten.
Op dit moment worden diverse vervolgonderzoeken uitgevoerd en wordt het Saneringsplan opgesteld met als doel de bodem geschikt te maken voor de beoogde bestemming. In de anterieure overeenkomst is overeengekomen wie deze kosten gaat dragen en wie verantwoordelijk wordt voor de restverontreinigingen. Hiermee wordt geborgd dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Op de planlocatie is vervuiling aanwezig. Dit betekent dat na de sloop zowel bodem- als grondwatersanering moet plaatsvinden waarbij daar waar noodzakelijk een leeflaag van tenminste 1 meter dikte met een gebruiksbeperking wordt gerealiseerd. De (voormalige) eigenaar / inrichtinghouder is met de ontwikkelaar overeengekomen dat de ontwikkelaar deze kosten zal (laten) dragen. De hoogte van de kosten zorgen dan ook niet voor een belemmering in de financiële haalbaarheid van het plan.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Klimaattoets
Voor de ontwikkeling op de Triviumlocatie is een klimaatonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4 Klimaattoets). Hierin is voor verschillende thema's (wateroverlast, droogte, hittestress en schaduw, waterveiligheid en biodiversiteit) opgenomen welke maatregelen er genomen zullen worden in het plangebied. Hierbij is een koppeling gemaakt met het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal waarin concrete maatregelen worden genoemd waar punten voor kunnen worden verdiend. Door het uitvoeren van deze maatregelen worden de belangen van het klimaat en de waterhuishoudkundige aspecten geborgd.
Boringsvrije zone
Het plangebied ligt op de rand van de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen in de boringsvrije zone de bijzondere zorgplicht (art. 3.12 Interim Omgevingsvisie Provincie Utrecht). Dit houdt in dat activiteiten waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die tot nadelige gevolgen voor de bescherming van het grondwater kunnen leiden, moeten worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf.
Vanuit het aspect water en klimaat zijn er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn die volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een veiligheidscontour hebben die tot het plangebied reikt. Er zijn eveneens geen inrichtingen met veiligheidsafstanden vanuit het vuurwerk- en activiteitenbesluit aanwezig binnen het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen
Het plangebied is niet gelegen aan of in de directe omgeving van vaarwegen, spoorwegen of rijkswegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Er zijn eveneeens geen buisleidingen aanwezig. De gemeentelijke routering voor transport van gevaarlijke stoffen loopt niet langs het plangebied.
Elektromagnetische straling
Er zijn geen bronnen van elektromagnetische straling (hoogspanningslijnen) aanwezig in de directe omgeving van het plan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bouwplan.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.
In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.
De locatie is in het geldende bestemmingsplan 'Parapluplan 2020' evenals in het ontwerp bestemmingsplan 'Parapluplan 2022' aangewezen als een gebied met een hoge archeologische vewrachtingswaarde. Daarom is archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5 Archeologisch onderzoek).
De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) laten zien dat er reeds vrij diepgaande ontgravingen dan wel bodemverstoringen hebben plaatsgevonden ten gevolgde van de inrichting van het bestaande fabrieksterrein. Naast een dik pakket cunet-/bouwzand zijn hieronder sterk gevlekte, recent vergraven/gestorte lagen grond aanwezig. Recente verstoringen reiken tot een diepte van gemiddeld 120 cm -mv, met uitschieters tot wel 145/160 cm -mv. De onverstoorde bodem betreft direct de C-horizont. Binnen het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied is nog een restant (gordel)dekzandafzettingen, in dikte toenemend in de naar het zuiden toe aflopende flank van een stuwwalheuvel. Onder de (gordel)dekzandafzettingen, tussen circa 1,5 tot 2 meter (in zuidelijke richting) onder het huidige maaiveld, komen grondmorene-afzettingen voor. De sterke mate van erosie gedurende de voorlaatste als de laatste ijstijd heeft geresulteerd in nog wat plaatselijk restanten keileem en wat vooral overblijft is keizand (lemige materiaal is verspoeld richting lagere delen rondom de stuwwalheuvel). In het noordoostelijke deel van het plangebied is onder het verstoringsniveau directe sprake van grondmorene-afzettingen. Het blijft echter mogelijk dat hierboven oorspronkelijk nog een dunne afdekkende laag gordeldekzand heeft gelegen, maar zal hier al reeds volledig zijn ontgraven ten behoeve van de inrichting als fabrieksterrein. Dit is ook volledig in overeenstemming met het in het bureauonderzoek besproken hoogtebeeld van het fabrieksterrein, wat duidt op ontgraving/egalisatie van het terrein. Intacte restanten van de oorspronkelijke/van nature gevormde bodemopbouw zijn niet aangetroffen. Er zijn verder geen archeologisch relevante indicatoren aangetroffen.
Geconcludeerd wordt dat op basis van de resultaten van het booronderzoek, waarbij sprake is van een diepgaand verstoorde bodemopbouw en restanten van het te verwachten oorspronkelijke/van nature gevormde bodemprofiel ontbreken, er geen aanleiding meer is om nog intacte/in situ gelegen restanten van een archeologische vindplaats binnen het plangebied te verwachten. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen. De gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek, waarbij nog een hoge verwachting gold voor de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum en een middelhoge verwachting voor de perioden Laat-Neolithicum t/m de Middeleeuwen, dient dan bijgesteld te worden naar een lage verwachting. Voor de perioden Nieuwe tijd was en blijft de verwachting laag.
Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling voor het aspect archeologie. De locatie kan worden vrijgegeven van de archeologische verwachting. In dit bestemmingsplan is daarom geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.
De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.
Het plangebied is niet gelegen in belangrijk cultuurhistorisch waardevol gebied. Ook heeft de locatie geen belangrijke cultuurhistorische kenmerken. De bebouwing op het terrein is niet aangewezen als monument of als cultuurhistorisch waardevol.
Op de verschillende themakaarten is nog wel te zien dat er een gegraven waterloop van voor 1832 ligt die nu fungeert als kavelscheidende sloot. Daarnaast zijn diverse woningen in de directe omgeving (aan de Davidsstraat) aangewezen als rijksmonumenten. In het ontwerp voor de herontwikkeling is daarom rekening gehouden met een goede inpassing van / aansluiting op deze monumenten.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.
Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.
Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.
Het plangebied aan de Rozenstraat 19 ligt niet in verdacht gebied. Een nader onderzoek is vooraf daarom niet vereist en dit aspect vormt geen belemmering voor het beoogde plan.
Vanuit het aspect ontplofbare oorlogsresten zijn er geen belemmeringen om aan het plan mee te werken. Mocht er tijdens de werkzaamheden toch ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen, dan dient te worden gehandeld overeenkomstig het protocol 'Onverwacht aantreffen van CE'.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 6 Ecologische Quick Scan). Navolgend komen de resultaten aan bod.
Soortbescherming
De voorgenomen werkzaamheden kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming ten
aanzien van een aantal soorten. Voor aanvang van de werkzaamheden dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar deze soorten.
Huismus en gierzwaluw
De productiehal op de onderzoekslocatie is geschikt als broedplaats voor de huismus en gierzwaluw. Nader onderzoek naar het gebruik van de onderzoekslocatie door deze soorten is benodigd. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden in het broedseizoen van huismus en gierzwaluw. Op basis van dit onderzoek kan worden vastgesteld of een ontheffingsaanvraag ten aanzien van deze soorten aan de orde is.
Algemene broedvogels
Ten aanzien van de algemene broedvogels is overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen wanneer opgaande vegetatie wordt verwijderd buiten het broedseizoen. Nesten van algemene soorten in de te slopen bebouwing dienen verwijderd te worden wanneer deze niet als zodanig in gebruik zijn.
Vleermuizen
In alle bebouwing op de onderzoekslocatie zijn geschikte verblijfplaatsen aangetroffen die gebruikt kunnen worden door gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Aanvullend onderzoek is nodig om de functie van de bebouwing op de onderzoekslocatie voor vleermuizen vast te stellen. Op basis van dit aanvullend onderzoek zal moet worden vastgesteld of een ontheffingsaanvraag aan de orde is.
Gebiedsbescherming
Toename van stikstofdepositie in Natura 2000 gebieden als gevolg van het planvoornemen is op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek middels een modelberekening (AERIUS calculator) wordt noodzakelijk geacht (Bijlage 1 Stikstofonderzoek).
Zoals hierboven is aangegeven is nader onderzoek nodig, dit onderzoek is inmiddels uitgevoerd. Uit de onderzoeksresultaten van het jaarrond onderzoek blijk dat er geen soorten zijn aangetroffen en dat er dus verder geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. De rapportage hiervan wordt nog opgeleverd.
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Onderzocht is de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van het plangebied Trivium te Veenendaal (Bijlage 7 Akoestisch onderzoek). Vanwege de Rondweg-West is sprake van geluidbelastingen van maximaal 45 dB (inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde conform de Wet geluidhinder van 48 dB. Vanwege de wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur rondom het plangebied is sprake van geluidbelastingen van maximaal 54 dB (exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh). Op deze wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Het gemeentelijk geluidbeleid beschrijft dat de gemeente Veenendaal bij 30 km/uur-wegen (hoewel hier de Wet geluidhinder niet van toepassing is) dezelfde voorwaarden stelt als voor een weg mét een zone. Ervan uitgaande dat de voorkeurswaarde in dit geval 53 dB is (48 dB, zonder aftrek van 5 dB), wordt deze voorkeurswaarde op de rand van het nieuwe bouwvlak langs de Dahliastraat lokaal met 1 dB overschreden. In de verdere planuitwerking dient er derhalve rekening mee gehouden te worden, dat de voorwaarden en inspanningsverplichtingen uit het geluidbeleid van toepassing zijn. Zo geldt de inspanningsverplichting om een geluidluwe zijde te realiseren en hier een verblijfsruimte aan te situeren. Omdat nog geen nadere planuitwerking bekend is, kan thans niet getoetst worden aan dergelijke voorwaarden en inspanningsverplichtingen.
De gecumuleerde geluidbelasting (alle wegen samen) bedraagt tot 55 dB (exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh). Een dergelijke gecumuleerde geluidbelasting kan als akoestisch acceptabel beschouwd worden. Uiteraard dient bij de verdere planuitwerking en dimensionering van de gevel een op de berekende geluidbelasting afgestemde geluidwering van de gevel bereikt te worden, zodat ook binnen in de woningen sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.
Uit het akoestische onderzoek is gebleken dat er een goed woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied gerealiseerd kan worden, mits aan de voorwaarden en inspanningsverplichting van het geluidbeleid wordt voldaan. Hiermee zijn er verder geen belemmeringen vanuit het onderdeel geluid.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Direct ten noorden van het plangebied ligt buurtcentrum 't Turfke'. Een buurthuis valt onder milieucategorie 2 waarbij het aspect geluid maatgevend is. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk en 10 meter in gemengd gebied. De woningen liggen op ruim 10 meter afstand van het buurthuis. Dit is in gemengd gebied voldoende afstand. Daarnaast zal het gebouw medio 2030 verdwijnen. De woningen zijn dan ook goed inpasbaar nabij het buurthuis.
Er liggen geen andere bedrijven of voorzieningen die in het kader van bedrijven- en milieuzonering effect kunnen hebben op de voorgenomen ontwikkeling.
Vanuit het aspect bedrijven- en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.
De gewenste ontwikkeling kan gezien worden als project wat 'niet in betekende mate' van belang is voor de luchtkwaliteit, waardoor het effect van het project op de luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden.
Andersom gezien wordt navolgend in beeld gebracht wat de luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied is. In de tabel wordt een overzicht gegeven van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) en van de waarden ter plekke van het plangebied. Daaruit blijkt dat de huidige bekende achtergrondconcentraties en de verwachte achtergrondconcentraties ruim lager zijn dan de grenswaarden.
Grenswaarden luchtkwaliteit en waarden ter plekke van het plangebied (bron: Geoloket)
De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor fijn stof en zeer fijn stof van respectievelijk 20 µg/m3 en 10 µg/m3. Dit ligt duidelijk lager dan de wettelijke grenswaarden. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, is zal de jaargemiddelde concentratie van (zeer) fijn stof verder afnemen in de toekomst. De toekomstige concentratie van PM10 voldoet in 2030 aan de advieswaarde. De huidige en toekomstige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat.
Door de omvang van de ontwikkeling, is het 'niet in betekende mate' van belang voor het effect op de luchtkwaliteit. Ook blijkt dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit.
Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.
Het Inrichtingsplan dient te voldoen aan de “Notitie parkeernormen Veenendaal 2020”. Hierbij heeft de Exploitant de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de parkeernormen door het maken van een mobiliteitsplan. Exploitant heeft voldoende aangetoond dat met de inzet van voldoende fietsvoorzieningen en deelauto/-fietsgebruik een mobiliteitscorrectie van maximaal 10% op de normatieve parkeerbehoefte kan worden toegepast. Partijen hebben naar aanleiding van participatie besloten om af te zien van het maken van een mobiliteitsplan, zodat er geen korting wordt toegepast op het normatief voorgeschreven aantal parkeerplaatsen.
Het plan voldoet aan de notitie parkeernormen 2020. De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.
De ontwikkeling wordt gezien als een stedelijk ontwikkelingstraject (D 11.2 uit het Besluit m.e.r.) waardoor een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Deze m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd is als bijlage toegevoegd (Bijlage 9 m.e.r.-beoordeling).
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling van het realiseren van 104 woningen met bijbehorende voorzieningen nabij de Rozenstraat 19 in Veenendaal geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (en de omgeving) zal hebben, mits de genoemde aanvullende onderzoeken naar huismus, gierzwaluw en dwergvleermuis en naar bodem worden uitgevoerd. Er is derhalve geen m.e.r.-procedure noodzakelijk.
De onderzoeksresultaten van het jaarrond onderzoek naar huismus, gierzwaluw en dwergvleermuis laten zien dat er geen soorten zijn aangetroffen. Daarmee is een volledige m.e.r.-beoordeling inclusief aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarbij geconcludeerd is dat er geen m.e.r.-procedure noodzakelijk is.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor: Groen, Verkeer en Wonen.
Daarnaast komt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' voor.
In paragraaf 6.3 Bestemmingen wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.
De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.
In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.
Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Dit type groen bevat bos, perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming. Op de gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden.
Bij additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.
Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.
Verkeer
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer.
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime bouwmogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: bankjes, prullenbakken, pleinen.
Wonen
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.
Hoewel wonen in een vrijstaand bijgebouw niet toegestaan is geldt er een uitzondering ten behoeve van mantelzorg. Deze is wettelijk geregeld (bijlage II van het Besluit omgevingsrecht). Hierover is daarom geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er is één uitzondering waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzonderingen is de erker- en luifelregeling.
Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als volgt is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel:
Daarnaast is er een regeling opgenomen voor aanbouwen aan de zijgevel van hoofdgebouwen. Bijbehorende bouwwerken mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.
Bij gestapelde woningen zijn de maximale bouwhoogten op de verbeelding aangeduid. Voor overige aaneengebouwde, twee-aan-een, en vrijstaande woningen geldt de standaardmaat van 6 meter (goothoogte) en 10 meter (bouwhoogte).
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.
Milieuzone - boringsvrije zone (gebiedsaanduiding)
Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Omgevingsverordening regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk.
Overgangsrecht
In hoofdstuk 4 zijn het overgangsrecht en slotregels geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Voor de ontwikkeling van Trivium is een anterieure overeenkomst gesloten om de kosten te dekken.
Daarnaast is er een overeenkomst gesloten over het dragen van de kosten voor de bodemsanering.
Hiermee is de financiële haalbaarheid van het plan geborgd.
Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.
Op 11 oktober 2022 en op 29 maart 2023 zijn fysieke informatieavonden geweest. Hiermee is invulling gegeven aan de het "Veens stappenplan Participatie". De omwonenden zijn door middel van een brief hiervan op de hoogte gesteld en er was een goede opkomst met ruim 100 bezoekers. De ontwikkelaar heeft hier, ondersteunt door de gemeente, de plannen gepresenteerd. Omwonenden hebben hun kanttekeningen bij het plan kunnen ventileren en deze zijn meegenomen bij de ontwikkeling. Veelal wordt ingezoomd op parkeren en verkeersveiligheid. Hier wordt, waar mogelijk, rekening mee gehouden in het plan (zie bijlage 10 Participatieverslag). Gedurende de inzage termijn zal nog een fysieke bijeenkomst worden georganiseerd om de plannen, het bestemmingsplan en de verdere procedure toe te lichten aan de omwonenden.
In het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit omgevingsrecht wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende de inzagetermijn toegezonden aan de provincie Utrecht en het Waterschap Vallei en Veluwe.
Korte samenvatting ter inzage legging en eventuele verwijzing naar zienswijzennota.