direct naar inhoud van Regels
Plan: Dorpen Menterwolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1987.BPDorpen2017-0401

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Dorpen Menterwolde met identificatienummer NL.IMRO.1987.BPDorpen2017-0401 van de gemeente Menterwolde;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan kan worden onderscheiden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 afschuiven:

het verplaatsen van grond van een helling;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt en/of door middel van het houden van dieren;

1.9 agrarisch bouwperceel:

een op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van een bestemmingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.12 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.13 bedrijfsbebouwing:

één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;

1.15 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.16 belemmeringenstrook:

een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;

1.17 beperkt kwetsbaar object:

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.18 beroepsmatige activiteiten aan huis:

het beroep en/of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, mag worden uitgeoefend;

1.19 bestaand:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;'
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.20 bestaande situatie als bedoeld in artikel 3.5.2 sub a:
  • 1. de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 de Wet Natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de wet is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming of;
  • 2. indien een vergunning als bedoeld onder 1 ontbreekt: de bestaande activiteit en de daarbij behorende stikstofdepositie die ten hoogste feitelijk door die bestaande activiteit werd veroorzaakt vóór 1 januari 2015 of;
  • 3. ingeval de stikstofdepositie die de activiteit in de periode vóór 1 januari 2015 veroorzaakte hoger was dan de stikstofdepositie waarvoor eerder toestemming was verleend als bedoeld onder 1: de feitelijk veroorzaakte stikstofdepositie als bedoeld onder 2;
1.21 bestaand stedelijk gebied:

gebied, dat geen deel uitmaakt van het buitengebied, zoals vastgesteld door Provinciale Staten, op grond van de provinciale Omgevingsverordening;

1.22 bestaande staloppervlakte:
  • 1. gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden, en de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden, zoals op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is of gerealiseerd kan worden op grond van een omgevingsvergunnning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 biologische regelgeving:

regelgeving zoals opgenomen in de Landbouwkwaliteitswet, het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en in het bijzonder verordening (EG) 834/2007 en de bijbehorende bepalingen in verordening (EG) 889/2008 en verordening (EG) 1235/2008. Specifiek voor dierlijke productie is tevens de Wet dieren, het Besluit Diervoeders, de Regeling Diervoeders 2012, het Besluit Dierlijke producten en de Regeling Dierlijke producten 2012 van toepassing;

1.26 bijgebouw:

een opzichzelfstaand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.27 bijzondere woonvorm:

een woonvorm, bestaande uit al dan niet zelfstandige wooneenheden met voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één of meer huishoudens;

1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak:

1.30 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.35 buitengebied:

gebied, dat deel uitmaakt van het buitengebied, zoals vastgesteld door Provinciale Staten, op grond van de provinciale Omgevingsverordening;

1.36 chalet:

een demontabel bouwwerk, ten behoeve van recreatief verblijf, bestaande uit hout of kunststof en zonder vaste verankering in de grond;

1.37 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de verschijningsvorm van dat bouwwerk en/of gebied;

1.38 dagrecreatie:

een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag waarbij een overnachting niet is toegestaan, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;

1.41 detailhandelsactiviteiten aan huis of aan (agrarisch) bedrijf:

het in beperkte mate als nevenactiviteit verkopen en/of leveren van goederen verband houdende met het aan huis of bedrijf gebonden beroep of bedrijf, alsmede van goederen die ter plaatse in het kader van het aan huis of bedrijf gebonden beroep of bedrijf zijn vervaardigd en dit vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf met bijbehorende gebouwen waarvan de woonfunctie respectievelijk oorspronkelijke bedrijfsfunctie in hoofdzaak behouden blijft;

1.42 dienstverlening en dienstverlenend bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de vorm van een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend bedrijf, alsmede schoonmaakbedrijven, wassalons, kappersbedrijven, schoonheidsinstituten, videotheken, reisbureaus, apotheken, galerieën, fotoateliers en daarmee naar de aard gelijk te stellen bedrijven, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.43 diepploegen:

grondbewerking waarbij de grond dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt opgenomen, gekeerd en verkruimeld;

1.44 egaliseren:

het vlak of gelijk maken van de grond;

1.45 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.46 erfinrichtingsplan:

een plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode in overleg met het betrokken bedrijf de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het bouwpwerceel en de landschappelijke inpassing van de bebouwing en opslag- of andere voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd;

1.47 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.48 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, spoorweg of andere activiteiten;

1.49 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.50 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder en Activiteitenbesluit;

1.51 gevellijn:

een langs de naar de weg gekeerde gevel als zodanig aangeduide lijn;

1.52 gewoon onderhoud en herstel:

activiteiten die gericht zijn op het behoud van een bouwwerk waarbij vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen;

1.53 glastuinbouwbedrijf:

agrarisch bedrijf waarbij de teelt van gewassen in een kas plaatsvindt onder gecontroleerde omstandigheden;

1.54 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.55 high impact zone:

een veiligheidsafstand bestaande uit een cirkel met een straal gelijk aan de masthoogte + 1/3 van de lengte van het rotorblad van een windturbine;

1.56 hobbymatige paardenhouderij:

een niet-bedrijfsmatige paardenhouderij waar niet meer dan vijf paarden voor de hobby worden gehouden;

1.57 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.58 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.59 horeca, ondersteunend/ondergeschikt:

een inrichting zonder, planologische, hoofdbestemming horeca, waar tegen betaling (kleine) eetwaren en/of dranken kunnen worden geconsumeerd en/of kan worden gelogeerd;

1.60 horecabedrijf, categorie I:

een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden en/of logies worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven, met uitzondering van coffeeshops;

1.61 horecabedrijf, categorie II:

een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt, en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's, met uitzondering van coffeeshops;

1.62 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.63 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.64 intensieve veehouderij:

agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren, alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving en met uitzondering van het houden van leghennen volgens het 'vrije-uitloopsysteem';

1.65 internetwinkel:

een vorm van detailhandel, waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren, dat alleen verloopt via e-mail, fax, internet, post of telefoon, waardoor er geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen behoudens een beperkte afhaalmogelijkheid en waarbij het bedrijfspand en/of de woning niet de uitstraling heeft van een winkelpand, geen toonbank heeft en de goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de bedrijvenfunctie (aan huis), zijnde een magazijn en/of de opslag van goederen;

1.66 kamerverhuurpand:

ruimte(n) in een (deel van een) gebouw die geschikt is voor of geschikt te maken is voor (nacht)verblijf, niet vallende onder het begrip logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet zijnde een zelfstandige woonruimte als bedoeld in de Huisvestingswet, ongeacht de duur van het verblijf en al dan niet tegen betaling;

1.67 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.68 kampeerplaats:

een afgeschermd terrein van beperkte omvang waarop één tot ten hoogste drie kampeermiddelen voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;

1.69 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.70 kap:

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 20° en minder dan 70°;

1.71 karakteristieke gebouwen:

gebouwen die kunnen worden beschouwd als een onderdeel van het cultureel erfgoed vanwege hun cultuurhistorische waarde, architectonische- en/of kunsthistorische waarde, situationele- en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;

1.72 karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen:

de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlak

1.73 kas:

gebouw, niet zijnde een tunnelkas, waarvan de constructie bestaat uit hout, metaal of anderszins en dat afgedekt is met glas of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal;

1.74 kiosk:

een solitair gebouw, geplaatst in de openbare ruimte, van beperkte omvang welke voor consumptie- en/of detailhandelsdoeleinden mag worden gebruikt;

1.75 kleinschalige windturbine:

een windturbine voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind, met een ashoogte van maximaal 15 meter;

1.76 kleinschalige windturbine - HAT-type:

windturbines met twee, drie of meer wieken bevestigd aan een horizontale as (Horizontale As Turbines; HAT-type), evenwijdig aan de richting van de wind, waarbij de wieken loodrecht op de richting van de wind staan;

1.77 kleinschalige windturbine - VAT-type:

windturbines met de as loodrecht op de richting van de wind (Verticale As Turbines; VAT-type), waarbij de wieken/bladen evenwijdig aan de as zijn bevestigd. Deze turbines vangen de wind die loodrecht op de wieken komt, ongeacht de richting. Bijzondere horizontale as-turbines zonder wieken vallen hier ook onder;

1.78 kwetsbaar object:

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.79 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toekende waarde, gekenmerkt door het visueel waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;

1.80 maaiveld:

de bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft,met dien verstande dat daar waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het 'aangrenzende maaiveld' wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw;

1.81 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.82 maatwerkmethode:

methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel op bedrijfsniveau overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van het bouwperceel;

1.83 manegebedrijf:

paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;

1.84 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.85 mestopslagplaats:

een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest;

1.86 mestsilo:

een constructie van beton, hout of staal bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven ten behoeve van de opslag van mest. Onder een mestsilo wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.87 mestvergistingsinstallatie:

installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen, inclusief installaties voor opslag en bewerking van het biogas, en voor-, tussen- en naopslag van mest;

1.88 monovergisting (kleinschalig):

het vergisten van uitsluitend dierlijke mest met een verwerkingscapaciteit van ten hoogste 25.000 m3 mest per jaar (zoals bedoeld in artikel 3.129c van het Activiteitenbesluit);

1.89 natuurlijke waarden:

biotische en abiotische waarden van een gebied;

1.90 nevenactiviteiten:

aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;

1.91 normaal agrarisch gebruik:

gebruik dat gelet op de betemming noodzakelijk is voor een goede agrarische bedrijfsvoering en agrarisch gebruik van de gronden;

1.92 objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen:

objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwonngen bij zorginstellingen, sociale werkplaatsen, cellencomplexen of daarmee geljk te stellen inrichtingen;

1.93 ondersteunende en ondergeschikte horeca:

er is sprake van ondersteunende dan wel ondergeschikte horeca wanneer men in een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming horeca heeft, (kleine) eetwaren en/of dranken kan consumeren en/of kan logeren en men daarvoor moet betalen;

1.94 onzelfstandige woonruimte:

een verblijfsruimte die door de aard van de inrichting en gebruik, het privé-domein is van een bewoner die daarbij is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen;

1.95 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid , onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.96 ophogen:

door het verzetten van grond een oppervlak de gewenste mate van ophoging geven;

1.97 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;

1.98 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, dat is ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en/of pony's;

1.99 peil:
  • 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.100 plattelandswoning:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf; de bedrijfswoning blijft juridisch-planologisch deel uitmaken van het agrarisch bedrijf;

1.101 productiegerichte paardenhouderij:

grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;

1.102 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, dan wel andere inrichtingen die veiligheidsafstanden hebben die buiten het terrein van de betreffende inrichting liggen en die in acht moeten worden gehouden bij de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten evenals zijnde geprojecteerd;

1.103 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.104 sleufsilo:

een onafgedekte constructie van beton, dan wel een gemetselde constructie ten behoeve van de opslag van kuilvoer;

1.105 stacaravan:

een caravan die als een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dient te worden aangemerkt;

1.106 supermarkt:

een grootschalig detailhandelsbedrijf, veelal onderdeel van een supermarktketen, met een grote verscheidenheid aan levensmiddelen.

1.107 torensilo:

een opslagplaats voor stort- of bulkgoederen in de vorm van poeders of korrelvormige producten zoals graan en veevoer;

1.108 trekkershut:

een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van eenvoudige (houten) constructie met slaap- en kookgelegenheid, maar zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet in plaats van een zelf meegenomen tent of caravan;

1.109 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijfen, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.110 verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter:

verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gedurende de periode tussen 15 maart en 31 oktober van elk jaar gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 15 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen stacaravans;

1.111 volwaardig agrarisch bedrijf:

duurzaam agrarisch bedrijf waarvan het aannemelijk is dat het aan ten minste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid biedt of op termjin zal bieden;

1.112 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.113 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.114 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.115 vrijgekomen gebouwen:

gebouwen die blijvend zijn of worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of bestemd;

1.116 windturbine:

door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.117 wonen:

het verblijf houden of gehuisvest zijn in een woning;

1.118 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.119 woongebouw:

een gebouw dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

1.120 zelfstandige woonruimte:

een woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.121 zorgboerderij:

een zorgfunctie als neven- of hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, wordt gecombineerd met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

1.122 zorgwoning:

een complex van ruimten, bedoeld voor een specifieke doelgroep die zorg behoeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 ashoogte van een kleinschalige windturbine:

de hoogte gemeten vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

2.8 wieklengte van een kleinschalige windturbine

de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf;

2.9 bouwhoogte bij HAT type:

de som van de mastlengte en de afstand vanaf de rotor tot aan het bovenste verticaal staande rotorblad;

2.10 bouwhoogte bij VAT type:

de som van de mastlengte en de rotorhoogte;

2.11 rotordiameter:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m2 of kleiner;
  • 2. overstekende daken;
  • 3. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Afsluiterlocatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Afsluiterlocatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een afsluitervoorziening ten behoeve van een aardgastransportleiding;
  • b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming staan.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de afsluiterlocatie;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 3,5 m;
  • c. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

Artikel 4 Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond met daarbij behorende paden en sloten;
  • b. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • c. intensieve veehouderijbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat de stalvloeroppervlakte ten behoeve van de intensieve veehouderij niet meer bedraagt dan de ter plaatse van de aanduiding 'oppervlakte (m2)' aangegeven oppervlakte;
  • d. het kleinschalig vergisten van dierlijke mest (monovergisting);
  • e. hobbymatige en productiegerichte paardenhouderijen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;
  • f. logeerhuis annex vakantiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • g. (twee)jaarlijks autocrossevenement, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - autocross';
  • h. kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'
  • i. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • j. water;
  • k. recreatieve paden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • n. behoud van het karakteristieke erf met beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’;

in de bestemming is voorts begrepen:

  • o. berging van water;
  • p. bestaande detailhandelsactiviteiten in producten van eigen kweek en/of streekeigen producten;
  • q. opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • r. glastuinbouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kas'.

in de bestemming zijn niet begrepen:

  • a. mestopslagplaatsen, mestsilo's en sleufsilo's buiten het in lid 4.2.1 sub a bedoelde bouwvlak;
  • b. risicovolle inrichtingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee; deze schuilstallen hebben een maximale oppervlakte van 25 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. per bouwvlak is ten hoogste één grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijven'. Alsdan is het in de verbeelding aangeven maximum aantal bedrijven toegestaan;
  • c. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding ‘relatie’ wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 13 m;
  • e. de dakhelling bedraagt niet minder dan 20º;
  • f. voor het houden van dieren mag slechts één bouwlaag worden gebruikt;
  • g. het aantal bedrijfswoningen bedraagt per bouwperceel niet meer dan één, dan wel het bestaande aantal; ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten’ is geen bedrijfswoning toegestaan;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 1.000 m3;
  • i. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt niet minder dan 35º;
  • j. wat betreft niet-ingebouwde bedrijfswoningen bedraagt de goothoogte niet meer dan 4 m en de bouwhoogte niet meer dan 9 m;
  • k. ligboxstallen waarvan de lichtsterkte meer bedraagt dan 150 lux zijn niet toegestaan, tenzij de stallen tussen 20.00 uur en 06.00 uur zijn voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren; dit geldt niet voor bestaande stallen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • m. op de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is uitsluitend het gestelde onder a tot en met e van overeenkomstige toepassing;
  • n. kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kas' en met dien verstande dat de oppervlakte van kassen per bedrijf niet meer bedraagt dan 1.000 m2;
  • o. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn aangewezen als rijksmonument.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. 8 m voor mestsilo's;
    • 2. 15 m voor torensilo's;
    • 3. 5 m voor overige bouwwerken;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak;
  • c. het verschil tussen goot- en bouwhoogte in die zin dat dit ten minste 2 m dient te bedragen.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het woon- en leefklimaat;
  • het bebouwingsbeeld;
  • landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 sub c voor een vergroting van de stalvloeroppervlakte van een bestaand volwaardig intensieve veehouderijbedrijf met maximaal 15%, uitsluitend indien dit noodzakelijk is om daarmee tegemoet te komen aan aangescherpte eisen op het gebied van milieu of bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben, mits het aantal dieren, zoals vergund op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan, niet toeneemt;
  • b. lid 4.1 juncto lid 4.2.1 voor het bouwen van een zelfstandige sanitaire eenheid bij een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 4.6 onder b tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, mits de agrarische hoofdfunctie wordt behouden en de agrarisch functie in ruimtelijke en in visuele zin primair blijft;
  • c. lid 4.2.1 sub d en j voor een goothoogte van:
    • 1. een bedrijfswoning tot ten hoogste 6 m;
    • 2. bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 6 m, met dien verstande dat er sprake moet zijn van evenwichtigheid van de maatvoering van bedrijfsgebouwen in relatie tot de overige in het gebied aanwezige bebouwing en landschap;
  • d. lid 4.2.1 sub d voor een bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 14 m, met dien verstande dat er sprake moet zijn van evenwichtigheid van de maatvoering van bedrijfsgebouwen in relatie tot de overige in het gebied aanwezige bebouwing en landschap en dat voor het houden van dieren slechts één bouwlaag mag worden gebruikt;
  • e. lid 4.2.1 sub g voor de bouw van een tweede bedrijfswoning mits:
    • 1. wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de tweede bedrijfswoning nodig is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 3. de omvang van het bedrijf is aan te merken als een duurzaam volwaardig tweepersoonsbedrijf wat door middel van een bedrijfsplan dient te worden aangetoond;
  • f. lid 4.1 juncto lid 4.2.2 voor de bouw van een paardenbak ten behoeve van een op een aangrenzend woonperceel aanwezige hobbymatige paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 1.500 m2 bedraagt;
    • 2. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport een paardenbak met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m2 is toegestaan;
    • 3. de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden ten minste 20 m bedraagt en ingeval de paardenbak een oppervlakte heeft van 1.200 m2 de afstand ten minste 30 m bedraagt;
    • 4. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
    • 5. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    • 6. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 800 m2 ten hoogste vier bedraagt;
    • 7. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 1.200 m2 ten hoogste zes bedraagt;
    • 8. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
    • 9. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd zoals omschreven in de Beleidsnotitie Paardenhouderij, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen aan de situering, de oppervlakte en de verschijningsvorm van de paardenbak en ter voorkoming van lichthinder.
  • g. lid 4.2.1 sub a en lid 4.2.2 voor de bouw van voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. objectief wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwvlak op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is, en:
    • 2. de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer zoveel mogelijk aansluiten op bebouwing binnen het bouwvlak, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwvlak niet mag worden overschreden, en;
    • 3. andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad, en;
    • 4. over de landschappelijke aanvaardbaarheid en de wijze van inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke dan wel een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, en:
    • 5. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Voor het gebruiken van gebouwen ten behoeve van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis gelden de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen en overkappingen, waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie ten opzichte van de bestaande situatie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen voor mesterijen, fokkerijen en/of het houden van pluimvee, met uitzondering van de aangeduide intensieve veehouderijbedrijven;
  • c. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen voor het houden van dieren in meer dan één bouwlaag bij de als zodanig aangeduide intensieve veehouderijen;
  • d. het gebruik van ligboxstallen waarvan de lichtsterkte meer bedraagt dan 150 lux zijn niet toegestaan, tenzij de stallen tussen 20.00 uur en 06.00 uur zijn voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
  • e. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor houtteelt en bosbouw;
  • f. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten verbonden aan een agrarisch bedrijf;
  • g. het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij agrarische bedrijfswoningen;
  • h. inpandige opslag van caravans, boten of gelijksoortige vervoers- of kampeermiddelen;
  • i. het gebruik of laten gebruiken van gronden ten behoeve van (volwaardige) glastuinbouwbedrijven, met uitzondering van het gebruik als kwekerij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij.

In afwijking van het bepaalde in sub a wordt niet tot een strijdig gebruik gerekend het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, indien:

  • dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en); of
  • toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats; of
  • toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarde zoals bepaald in het 'Programma Aanpak Stikstof';
  • toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen; of
  • van het bevoegd gezag een vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming is verkregen waarbinnen een toename is toegelaten dan wel van het bevoegd gezag een schriftelijke bevestiging is ontvangen dat voor de toename geen natuurbeschermingswetvergunning is vereist.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en 4.5 ten behoeve van:

  • a. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de agrarische hoofdfunctie blijft behouden en de agrarische functie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
    • 2. de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht op het agrarische bouwperceel;
    • 3. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
    • 4. detailhandel is beperkt tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten;
    • 5. degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)gebruiker van het bedrijf te zijn;
    • 6. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
    • 7. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende bedrijfsomgeving;
    • 8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
    • 9. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
    • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij agrarische bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische hoofdfunctie behouden blijft en de agrarische functie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
    • 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 15;
    • 3. de kampeerplaatsen zijn gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak. Indien dat niet mogelijk is, moeten de kampeerplaatsen direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak worden gerealiseerd;
    • 4. er geen stacaravans, chalets en/of trekkershutten worden opgericht;
    • 5. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en een kampeerplaats minimaal 25 m bedraagt;
    • 6. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en het hoofdgebouw op het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
    • 7. de afstand van een kampeerplaats tot de erfgrens van het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
    • 8. de onderlinge afstand tussen kleinschalige verblijfsrecreatieterreinen minimaal 500 m bedraagt;
    • 9. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd;
    • 10. permanente bewoning anders dan van dienstwoningen niet is toegestaan;
    • 11. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting niet is toegestaan;
    • 12. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
    • 13. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de kampeerplaatsen en landschappelijke inpassingen, onder andere door het aanbrengen van beplantingen;
  • c. inpandige opslag van caravans, boten of gelijksoortige vervoers- of kampeermiddelen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 2. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 3. de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf blijft behouden;
    • 4. de inpandige opslag is alleen toegestaan in gebouwen die niet meer voor agrarische doeleinden worden gebruikt, dan wel als zodanig niet meer functioneel zijn;
    • 5. maximaal 25% van de oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen mag voor inpandige opslag worden gebruikt;
  • d. het gebruik van de bedrijfswoning voor wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, waarvan de woning deel uitmaakte, mits:
    • 1. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak niet toeneemt;
    • 2. omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
    • 3. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Na het toestaan van de afwijking blijft de bestemming Agrarisch en wordt de woning aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning'. De bouwregels van lid 4.2.1 blijven van toepassing, met dien verstande dat de bouw van een nieuwe bedrijfswoning ten behoeve van het agrarisch bedrijf niet is toegestaan.

4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf tot respectievelijk ten hoogste 1 ha (ter plaatse van de in de Nota Agrarische bouwblokken en landschap benoemde 'rode' gebieden) en 1,5 ha (ter plaatse van de in de Nota Agrarische bouwblokken en landschap benoemde 'gele' gebieden), met dien verstande dat:

  • a. de uitbreiding tot een oppervlakte tussen de 1 en 1,5 hectare alleen mogelijk is met toepassing van de maatwerkmethode, onder begeleiding van een onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  • b. aan de omvang, situering en vormgeving van het agrarisch bouwperceel, bedoeld in sub a, een erfinrichtingsplan ten grondslag moet liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met de in sub f genoemde randvoorwaarden;
  • c. de wijziging nodig is in verband met een vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, dan wel vanwege andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden, ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarisch bedrijf;
  • d. de wijziging niet tot gevolg heeft dat de omgevingskwaliteit onevenredig wordt aangetast;
  • e. er sprake is van een goede infrastructurele ontsluiting;
  • f. de volgende randvoorwaarden in aanmerking zijn genomen:
    • 1. de historische gegroeide landschapsstructuur;
    • 2. de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 4. het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op het bouwperceel worden gesloopt;
    • 5. het woon- en leefklimaat van omwonenden;
    • 6. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
  • g. Het gebruik van de ingevolge sub a nieuw op te richten bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, is uitsluitend toegestaan indien:
    • 1. de bebouwing en de voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan zijn gebouwd en/of aangelegd;
    • 2. de erfbeplanting is aangelegd en instandgehouden conform het erfinrichtingsplan.
4.8.2 Aanduiding 'intensieve veehouderij'

Burgemeester en wethouder kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt ontnomen.

4.8.3 Vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, voor zover het vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven betreft, wijzigen:

  • a. ten behoeve van een woonfunctie;
  • b. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten;
  • c. ten behoeve van bedrijven welke voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel hiermee wat betreft geur, stof, geluid en gevaar vergelijkbare bedrijven;

met dien verstande dat:

    • 1. het aantal woningen per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan één bedraagt;
    • 2. de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
    • 3. de ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte en nokhelling gehandhaafd blijft behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
    • 4. de verbouw uitsluitend inpandig plaatsvindt;
    • 5. de activiteiten genoemd onder b en c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
    • 6. de activiteiten genoemd onder b en c zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat de opslag van materialen of goederen op het erf anders dan ter verwezenlijking van de bestemming wordt uitgesloten;
    • 7. gestreefd wordt niet meer in gebruik zijnde opstallen te saneren, doch dat de sloop van monumentale of karakteristieke gebouwen daarbij zoveel mogelijk wordt voorkomen;
    • 8. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 9. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
    • 10. er geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag ontstaan;
    • 11. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen voor detailhandelsactiviteiten mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
    • 12. de detailhandel beperkt is tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten;
    • 13. de onder a, b en c genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure onderling uitwisselbaar zijn.
4.8.4 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1’ wijzigen in de bestemming Woongebied met dien verstande dat:

  • a. de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen;
  • b. het aantal woningen niet meer bedraagt dan één, met dien verstande dat de woning wordt gebouwd overeenkomstig het provinciaal volkshuisvestingsbeleid en binnen de op basis van dit beleid aan de gemeente toegewezen woningbouwcapaciteit;
  • c. bij de wijziging een nieuw bouwvlak wordt bepaald en bouwregels worden gegeven, waarbij rekening dient te worden gehouden met de aanwezige bebouwingskenmerken en de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden;

De wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' vervalt 2 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, indien er op dat moment geen concreet wijzigingsplan met onderbouwing bij het college van burgemeester en wethouders is ingediend.

4.8.5 Afwegingskader

Bij de voorbereiding van de in lid 4.8.1 tot en met lid 4.8.4 bedoelde wijzigingsbevoegdheden zal rekening worden gehouden met:

  • a. de aspecten bodem, archeologie, water en milieutechnische aspecten;
  • b. de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een vrijstelling c.q. ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.

Artikel 5 Agrarisch - Kwekerij

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond met daarbij behorende paden en sloten;
  • b. kwekerijbedrijven;
  • c. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • d. plattelandswoning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  • e. water;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;

in de bestemming is voorts begrepen:

  • g. berging van water;
  • h. bestaande detailhandelsactiviteiten in producten van eigen kweek en/of streekeigen producten;
  • i. opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.

in de bestemming zijn niet begrepen:

  • a. risicovolle inrichtingen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen, waaronder begrepen kassen, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per kwekerijbedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%;
  • d. de dakhelling bedraagt niet minder dan 20º;
  • e. bedrijfswoningen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’, alsdan is geen bedrijfswoning toegestaan;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m3;
  • g. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt niet minder dan 35º;
  • h. wat betreft niet-ingebouwde bedrijfswoningen bedraagt de goothoogte niet meer dan 4 m en de bouwhoogte niet meer dan 9 m;
  • i. op de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is uitsluitend het gestelde onder a tot en met d van overeenkomstige toepassing.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en afmeting van gebouwen;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak;
  • c. het verschil tussen goot- en bouwhoogte in die zin dat dit ten minste 2 m dient te bedragen.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het woon- en leefklimaat;
  • het bebouwingsbeeld;
  • landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1 sub c en h voor een goothoogte van:
    • 1. een bedrijfswoning tot ten hoogste 6 m;
    • 2. bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 6 m, met dien verstande dat er sprake moet zijn van evenwichtigheid van de maatvoering van bedrijfsgebouwen in relatie tot de overige in het gebied aanwezige bebouwing en landschap;
  • b. lid 5.2.1 sub b en e voor de bouw van een tweede bedrijfswoning mits:
    • 1. wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de noodzaak voor de tweede bedrijfswoning vanuit het aspect toezicht wordt onderbouwd;
    • 3. de omvang van het bedrijf is aan te merken als een duurzaam volwaardig tweepersoonsbedrijf wat door middel van een bedrijfsplan dient te worden aangetoond.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Voor het gebruiken van gebouwen ten behoeve van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis gelden de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
5.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor houtteelt en bosbouw;
  • b. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten verbonden aan een kwekerijbedrijf;
  • c. het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij agrarische bedrijfswoningen;
  • d. inpandige opslag van caravans, boten of gelijksoortige vervoers- of kampeermiddelen;
  • e. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen voor mesterijen, fokkerijen en/of het houden van pluimvee;
  • f. het gebruik of laten gebruiken van kassen met assimilatiebelichting die de lichtuitstraling op 10 m afstand met minder dan 100% afschermt en de gebruikte lampen zichtbaar zijn, zo ook is in de periode van 1 september tot 1 mei van 20.00 uur tot 24.00 uur het gebruik van assimilatiebelichting niet toegestaan. Deze regel geldt niet voor bestaande kassen.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 en 5.5 ten behoeve van:

  • a. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een kwekerij, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de agrarische hoofdfunctie blijft behouden en de agrarische functie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
    • 2. de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht op het agrarische bouwperceel;
    • 3. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
    • 4. detailhandel is beperkt tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten;
    • 5. degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)gebruiker van het bedrijf te zijn;
    • 6. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
    • 7. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende bedrijfsomgeving;
    • 8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
    • 9. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is, ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
    • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. inpandige opslag van caravans, boten of gelijksoortige vervoers- of kampeermiddelen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 2. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 3. de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf blijft behouden ;
    • 4. de inpandige opslag is alleen toegestaan in gebouwen die niet meer voor agrarische doeleinden worden gebruikt, dan wel als zodanig niet meer functioneel zijn;
    • 5. maximaal 25% van de oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen mag voor inpandige opslag worden gebruikt;
  • c. het gebruik van een zelfstandige woonruimte, of een deel daarvan, als twee of meer onzelfstandige woonruimtes, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een goed woon- en leefmilieu in de woning of de omgeving van de woning. Dit betekent dat:
      • het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
      • er geen ander kamerverhuurpand op minder dan 100 meter, rondom gemeten van gevel tot gevel, is gelegen;
    • 2. het aantal onzelfstandige woonruimtes niet meer dan vier bedraagt;
    • 3. uitsluitend (tijdelijke) werknemers van het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning deel uitmaakt, worden gehuisvest;
    • 4. de kamerverhuur alleen in het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning plaatsvindt;
    • 5. de kamerverhuur wordt gerealiseerd in bestaande bebouwing. Nieuwbouw ten behoeve van kamerverhuur wordt niet toegestaan;
    • 6. er geen prostitutie- of seksinrichting wordt opgericht;
    • 7. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid.

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften kunnen worden verbonden ten aanzien van de termijn waarvoor de vergunning geldt en het maximum aantal bewoners van het kamerverhuurpand.

  • d. het gebruik van de bedrijfswoning voor wonen, anders dan ten behoeve van de kwekerij, waarvan de woning deel uitmaakte, mits:
    • 1. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak niet toeneemt;
    • 2. omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
    • 3. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Na het toestaan van de afwijking blijft de bestemming Agrarisch - Kwekerij en wordt de woning aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning'. De bouwregels van lid 5.2.1 blijven van toepassing, met dien verstande dat de bouw van een nieuwe bedrijfswoning ten behoeve van de kwekerij niet is toegestaan.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, voor zover het vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven betreft, wijzigen:

  • a. ten behoeve van een woonfunctie;
  • b. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten;
  • c. ten behoeve van bedrijven welke voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel hiermee wat betreft geur, stof, geluid en gevaar vergelijkbare bedrijven;

met dien verstande dat:

    • 1. het aantal woningen per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan één bedraagt;
    • 2. de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
    • 3. de verbouw uitsluitend inpandig plaatsvindt;
    • 4. de ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokhelling en oppervlakte gehandhaafd blijft behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
    • 5. de activiteiten genoemd onder b en c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
    • 6. de activiteiten genoemd onder b en c zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat de opslag van materialen of goederen op het erf anders dan ter verwezenlijking van de bestemming wordt uitgesloten;
    • 7. gestreefd wordt niet meer in gebruik zijnde opstallen te saneren, doch dat de sloop van monumentale of karakteristieke gebouwen daarbij zoveel mogelijk wordt voorkomen;
    • 8. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 9. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
    • 10. er geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag ontstaan;
    • 11. wat betreft detailhandel de voorwaarden, zoals opgenomen in het bepaalde in lid 5.6 onder a sub 3 en 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 12. de opslag van materialen of goederen op het erf anders dan ter verwezenlijking van de bestemming wordt uitgesloten;
    • 13. de onder a, b en c genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure onderling uitwisselbaar zijn.
5.7.2 Afwegingskader

Bij de voorbereiding van de in lid 5.7.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid zal rekening worden gehouden met:

  • a. de aspecten bodem, archeologie, water en milieutechnische aspecten;
  • b. de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een vrijstelling c.q. ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven beorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • b. bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  • c. bestaande bedrijven uitsluitend zoals vermeld in het overzicht 'bestaande bedrijven met bestemming 'Bedrijf' dat is opgenomen als Bijlage 3 bij de regels;
  • d. bedrijfswoningen;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. water en groenvoorzieningen;
  • h. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • i. verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’;
  • j. vulpunt lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘vulpunt lpg’;
  • k. zend-/ontvangstinstallaties, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’;
  • l. tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
  • m. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

en tevens voor:

  • n. bed and breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';

met dien verstande dat:

  • o. bij de bedrijven detailhandel uitsluitend is begrepen voor zover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is, alsmede internetwinkels;

Binnen de bestemming zijn paden, sierbestrating en overige verharding inbegrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

In de bestemming zijn niet begrepen: inrichtingen bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de in lid 6.1 genoemde bedrijven.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt per bouwperceel niet meer dan één, dan wel niet meer dan het bestaande aantal. Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ is geen bedrijfswoning toegestaan;
  • c. een bedrijfswoning mag uitsluitend in combinatie met een bedrijfsgebouw worden gebouwd;
  • d. de bedrijfswoningen worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel op ten hoogste de bestaande afstand van die bouwgrens;
  • e. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e bedraagt de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' niet meer dan is aangegeven;
  • g. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 4 m en 10 m, dan wel de bestaande hoogtes indien deze meer bedragen;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m3, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is;
  • i. de bestaande oppervlakte van gebouwen mag met ten hoogste 5% van de oppervlakte van de gebouwen worden uitgebreid;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder i mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%) de totale oppervlakte aan gebouwen per bouwperceel dit percentage niet overschrijden;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder i is het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarische bedrijfsgebouwen' niet toegestaan om gebouwen te vergroten of nieuwe gebouwen op te richten, anders dan vervangende nieuwbouw;
  • l. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • m. ter plaatse van het bedrijf aan de W.A. Scholtenweg - hoek Westeind te Zuidbroek gelden in aanvulling op de bouwregels de ruimteljke uigangspunten en randvoorwaarden zoals opgenomen in bijlage Bijlage 4 Stedenbouwkundig advies W.A. Scholtenweg;
  • n. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • o. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn aangewezen als rijksmonument.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen niet meer dan 6 m mag bedragen. In afwijking hiervan bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste 40 m, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangst-installatie’;
  • b. buiten het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kraan', waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
  • landschap, natuur en milieu;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1 sub a voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits sprake is van een eenmalige uitbreiding van 20% van de totale oppervlakte van de bestaande gebouwen en mits er geen uitbreidingsruimte is binnen het bouwvlak;
  • b. lid 6.2.1 sub d voor het bouwen van een bedrijfswoning achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
  • c. lid 6.2.1 sub i voor het eenmalig uitbreiden, binnen het bouwvlak, van de gebouwen met 20% van de totale oppervlakte van de bestaande gebouwen;
  • d. lid 6.2.1 sub m, in die zin dat de bebouwing qua omvang, situering, verschijningsvorm en nokrichting afwijkend van de ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals opgenomen in Bijlage 4 Stedenbouwkundig advies W.A. Scholtenweg mag worden gebouwd, mits:
    • 1. met alternatieve ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze wordt ingepast;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. de vestiging van bedrijven op de in lid 6.1 sub a genoemd gronden, die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven in de milieucategorie 1 en 2, evenmin als de vestiging van bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.1 en hoger;
  • b. de vestiging van bedrijven op de in lid 6.1 sub b genoemde gronden, die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven in de milieucategorie 1 tot en met 3.1, evenmin als de vestiging van bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.2 en hoger;
  • c. de vestiging van nieuwe bedrijven op de in lid 6.1 sub c genoemde gronden die tot een hogere milieucategorie behoren dan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' genoemd, tenzij sprake is van een voortzetting van de bestaande activiteiten;
  • d. de vestiging van nieuwe bedrijven op de in lid 6.1 sub c genoemde gronden die tot een hogere milieucategorie behoren dan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' genoemd, tenzij sprake is van een voortzetting van de bestaande activiteiten;
  • e. het gebruik van het bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning aan de W.A. Scholtenweg - hoek Westeind te Zuidbroek, indien niet is voldaan aan de ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden zoals opgenomen in het 'stedenbouwkundig advies W.A. Scholtenweg Zuidbroek' dat als Bijlage 4 Stedenbouwkundig advies W.A. Scholtenweg bij de regels is gevoegd.
  • f. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • g. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • h. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • i. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5 ten behoeve van:

  • a. de vestiging van bedrijven op de in lid 6.1 sub a genoemde gronden die niet zijn genoemd in milieucategorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven en van bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.1, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven van miilieucategorie 1 en 2.
  • a. de vestiging van bedrijven op de in lid 6.1 sub b genoemde gronden die niet zijn genoemd in milieucategorie 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven en van bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.2, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven van de miilieucategorieën 1 tot en met 3.1.
6.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.
6.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Woongebied met dien verstande dat:

  • a. het aantal woningen per bouwperceel niet meer dan één bedraagt;
  • b. de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw.

Artikel 7 Bedrijf - Openbaar nut

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Openbaar nut' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een gasontvangststation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation';
  • b. overige openbare nutsvoorzieningen, inclusief ondergrondse en bovengrondse leidingen;
  • c. verkeer en verblijf;
  • d. erf- en terreinafscheidingen, groenvoorzieningen en water;
  • e. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nok-hoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 3,5 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 m.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en bebossing;
  • b. het behoud van het areaal van de tot 'bos en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland' en de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gebieden;
  • c. water;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. zend-/ontvangstinstallaties, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’;

Binnen de bestemming zijn speelplaatsen en paden begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  • a. er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bestaande bouwwerken, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ niet meer bedraagt dan 40 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2.2 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 m, mits dit niet leidt tot aantasting van de kwaliteit en kwantiteit van de in lid 8.1 sub b genoemde bos- en natuurgebieden.

Artikel 9 Centrum

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 3;
  • b. detailhandel;
  • c. dienstverlening;
  • d. kantoren;
  • e. maatschappelijke voorzieningen;
  • f. galerie en museum;
  • g. horeca, categorie I en II;
  • h. bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  • i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen en water;
  • l. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • m. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel volumineus’;
  • n. een (week)markt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - markt';
  • o. standplaatsen voor ambulante detailhandel;
  • p. verhuur van maximaal 7 kamers in het hoofdgebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur';

en tevens voor:

  • q. het bestaande garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage'.
  • r. verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';

Binnen de bestemming zijn paden, sierbestrating en overige verharding inbegrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen ten behoeve van detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, galerie en museum, horeca en bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, galerie en museum, horeca en bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat deze gebouwen, waarbij gelet op de omvang en functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen zijn toegestaan indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals genoemd in artikel 45.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden;
  • b. het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan één;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m3;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%;
  • e. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • f. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn aangewezen als rijksmonument.
9.2.2 Hoofdgebouwen ten behoeve van wonen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwperceel bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a mag het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - nieuwbouwlocatie' niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m en een breedte van ten hoogste 20 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen een bestaand hoofdgebouw is gebouwd indien deze meer bedraagt;
  • d. de hoofdgebouwen worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel op ten hoogste de bestaande afstand van die bouwgrens;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • f. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
  • g. de dakhelling bedraagt minimaal 40°;
  • h. ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, met een maximum van 200 m2 per hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;
  • i. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - uitbouw' is een uitbouw van het pand Spoorstraat 22 toegestaan met een oppervlakte van maximaal 10 m2, een goot- en bouwhoogte van ten hoogste één bouwlaag en een diepte van ten hoogte 3 m;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • k. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn aangewezen als rijksmonument;
  • l. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 9.2.3.
9.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in lid 9.2.2, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, dan wel in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 30 m;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat de bouwhoogte in een strook van 3 m vanuit de bouwperceelgrens niet meer bedraagt dan 3 m met daarbij opgeteld de afstand van de aan- en uitbouw, het bijgebouw of de overkapping tot deze grens;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan:
    • 1. 60 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2;
    • 2. 80 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;

met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd.

9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen niet meer dan 6 m mag bedragen;
  • b. buiten het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
  • landschap, natuur en milieu;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.1 sub a voor zover het betreft de parkeernormen zoals genoemd in artikel 45.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving;
  • b. lid 9.2.2 sub b voor de bouw van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
  • c. lid 9.2.2 sub d voor de bouw van een hoofdgebouw op ten minste 2 m afstand van de zijdelingse perceelgrens;
  • d. lid 9.2.4 voor de bouw van een trappartij en een vlonder direct aan het Muntendammerdiep (realiseren van een verblijfsplek). Bij het in behandeling nemen van een verzoek om afwijking, zal het bepaalde in Artikel 38 Waterstaat - Waterkering in acht genomen moeten worden;
  • e. lid 9.2.2 sub j voor het vergroten van de oppervlakte tot maximaal 20 m2;
  • f. lid 9.2.3 sub a voor de bouw van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen buiten het bouwvlak of op een grotere afstand dan 30 m uit de bouwgrens tot een maximum oppervlak van 30 m2;
  • g. lid 9.2.3 sub b voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m daarvoor;
  • h. lid 9.2.3 sub d voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • i. lid 9.2.3 sub e voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 80 m2 indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2 of voor een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, indien de oppervlakte van en bouwpercel meer bedraagt dan 1.000 m2;
  • j. lid 9.2.4 sub b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan.
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
9.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. de vestiging van bedrijven welke niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven of bedrijven in een hogere categorie dan categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5 ten behoeve van:

  • a. de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven onder de voor die gronden van toepassing zijnde categorieën;
  • b. de vestiging van bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
  • c. het gebruik van een zelfstandige woonruimte, of een deel daarvan, als twee of meer onzelfstandige woonruimtes, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een goed woon- en leefmilieu in de woning of de omgeving van de woning. Dit betekent dat:
      • het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
      • er geen ander kamerverhuurpand op minder dan 100 meter, rondom gemeten van gevel tot gevel, is gelegen;
    • 2. het aantal onzelfstandige woonruimtes niet meer dan zeven bedraagt;
    • 3. de kamerverhuur alleen in het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning plaatsvindt;
    • 4. de kamerverhuur wordt gerealiseerd in bestaande bebouwing. Nieuwbouw ten behoeve van kamerverhuur wordt niet toegestaan;
    • 5. er geen prostitutie- of seksinrichting wordt opgericht;
    • 6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid.

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften kunnen worden verbonden ten aanzien van de termijn waarvoor de vergunning geldt en het maximum aantal bewoners van het kamerverhuurpand.

9.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.

Artikel 10 Cultuur en ontspanning

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. museale voorzieningen;
  • b. horeca, categorie I, ten dienste van de museale voorzieningen, tot een maximale vloeroppervlakte van 50 m2;
  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen;
  • f. verkeer- en verblijfsvoorzieningen.

Binnen de bestemming zijn speelplaatsen, paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, dient te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  • b. buiten het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.

Artikel 11 Detailhandel

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. groenvoorzieningen en water;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;

Binnen de bestemming zijn speelplaatsen, paden, sierbestrating en overige verharding inbegrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%;
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen binnen het bouwvlak dienen te worden opgericht tot een maximum oppervlakte van 30 m2 en tot een maximale bouwhoogte van 3 m bij platte afdekking, dan wel 6 m bij afdekking met een kap, waarbij de maximale goothoogte 3 m bedraagt, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens van de niet aangebouwde zijde en op de achterperceelgrens ten hoogste 3 m mag bedragen en
    • 2. de bouwhoogte vanaf deze zijdelingse perceelgrens en achterperceelgrens mag toenemen onder een hoek van maximaal 45° tot een maximale bouwhoogte van 6 m op een afstand van 3 m uit deze perceelgrenzen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak niet meer bedraagt dan 9 m, met uitzondering van reclamemasten die niet hoger mogen zijn dan 6 m, en buiten het bouwvlak niet meer dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn en hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
11.4.1 Centrum

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Centrum', mits:

  • b. de geluidsbelasting vanwege het verkeer op geluidgevoelige objecten niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde of een vast te stellen hogere grenswaarde;
  • c. de wijziging geen onaanvaardbare belemmering van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven en instellingen oplevert;
11.4.2 Afwegingskader

Bij de voorbereiding van de in lid 11.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid zal rekening worden gehouden met:

  • a. de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 12 Groen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en water;
  • b. openbare nutsvoorzieningen;
  • c. het behoud van het areaal van de 'bos en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', alsmede de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gebieden;
  • d. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin'.

Binnen de bestemming zijn speelplaatsen, paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgend regel:

  • a. er mogen geen bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' en met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bestaande bouwwerken, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.2.2 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 m, mits dit niet leidt tot aantasting van de kwaliteit en kwantiteit van de in lid 12.1 sub c genoemde bos- en natuurgebieden.

Artikel 13 Horeca

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca, categorie I en II;
  • b. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 3;
  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;
  • f. openbare wandelpaden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘pad’.

Binnen de bestemming zijn speelplaatsen, paden, sierbestrating en overige verharding inbegrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan één;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  • b. buiten het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn en hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.

Artikel 14 Kantoor

14.1 Bestemmingsomschrijving

de voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoor;
  • b. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;

Binnen de bestemming zijn paden, speelvoorzieningen, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan één;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  • b. buiten het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn en hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

Artikel 15 Maatschappelijk

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. kinderopvang;
  • c. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’;
  • d. evenemententerrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • e. galerie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - galerie';
  • f. begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • g. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • h. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • i. woon- en zorgvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  • j. de instandhouding van de historische molen;
  • k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen en water;
  • n. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van aanduiding 'karakteristiek'.

In de bestemming zijn paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' niet meer dan is aangegeven en bedraagt het aantal bouwlagen niet meer dan twee;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag de totale oppervlakte aan gebouwen dit percentage niet overschrijden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - jeugdsoos' bedragen de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m en bedraagt de dakhelling minimaal 35°;
  • g. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn aangewezen als rijksmonument.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  • b. buiten het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn en hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
15.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeersituatie;
  • stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
  • landschap, natuur en milieu;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 15.2.1 sub a voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits sprake is van een eenmalige uitbreiding van 20% van het totale vloeroppervlak van de bestaande bedrijfsbebouwing.
15.5 Specifieke gebruiksregels
15.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
15.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik als zorgwoning.
15.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.
15.7 Wijzigingsbevoegdheid
15.7.1 Zorgboerderij

Burgemeester en wethouders kunnen het plan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’ wijzigen ten behoeve van het verplaatsen en/of vergroten van een bouwvlak met inbegrip van de vereisten omtrent de begrenzing van het buitengebied zoals omschreven in de provinciale verordening, met dien verstande dat:

  • a. de nieuwe ontwikkeling aansluit op het bestaand stedelijk gebied en wordt aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen;
  • b. er sprake is van een goede inpassing in de bestaande omgeving en het bebouwingsbeeld;
  • c. parkeren op eigen erf plaatsvindt en er sprake is van een goede infrastructurele ontsluiting;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet worden verkleind;
  • e. het woon- en leefklimaat van omwonenden niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • g. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van de al op het perceel aanwezige bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%.
15.7.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen het gebied ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' wijzigen in de bestemming Woongebied ten behoeve van de bouw van woningen, met dien verstande dat:

  • a. de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8,5 m bedragen;
  • b. het aantal woningen niet meer bedraagt dan vier, met dien verstande dat de woningen gefaseerd worden gebouwd overeenkomstig het provinciaal volkshuisvestingsbeleid en mits de bouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid en binnen het op basis van dit beleid aan de gemeente toegewezen woningbouwcontingent;
  • c. de woningen vrijstaand of twee aaneen worden gebouwd;
  • d. zorg wordt gedragen voor een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de omgeving;
  • e. de vormgeving van de woningen aansluit bij de lokale, historische architectuur;
  • f. bij de wijziging wordt een nieuw bouwvlak bepaald en worden bouwregels gegeven.

De wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' vervalt 2 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, indien er op dat moment geen concreet wijzigingsplan met onderbouwing bij het college van burgemeester en wethouders is ingediend.

15.7.3 Afwegingskader

Bij de voorbereiding van de in lid 15.7.1 en lid 15.7.2 bedoelde wijzigingsbevoegdheden zal rekening worden gehouden met:

  • a. de aspecten bodem, archeologie, water en milieutechnische aspecten;
  • b. de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een vrijstelling c.q. ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.

Artikel 16 Maatschappelijk - Begraafplaats

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats;
  • b. groenvoorzieningen en water;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. aula en opbaarruimte , uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - aula';

In de bestemming zijn paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.

Artikel 17 Natuur

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gronden van natuurlandschappelijke waarde;
  • b. bos en bebossing;
  • c. het behoud van het areaal van de tot 'bos en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', alsmede de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gebieden;
  • d. water;
  • e. openbare nutsvoorzieningen.

Binnen de bestemming zijn speelplaatsen en paden begrepen. Onder ‘water’ is tevens de berging van water begrepen.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  • a. er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bestaande bouwwerken, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.2.2 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 m, mits dit niet leidt tot aantasting van de kwaliteit en kwantiteit van de in lid 12.1 sub c genoemde bos- en natuurgebieden.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen c.q. aanleggen van voet- en fietspaden;
  • b. het ophogen, egaliseren en/of afgraven van gronden.
17.4.2 Afwegingskader

De in lid 17.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het areaal van de tot het bos- en natuurgebied behorende gronden;
  • b. de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied.
17.4.3 Uitzondering

Het in lid 17.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

Artikel 18 Recreatie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatieve voorzieningen;
  • b. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen en water;
  • e. openbare nutsvoorzieningen.

In de bestemming zijn paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 4 m.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

Artikel 19 Sport

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. binnen- en buitensportvoorzieningen;
  • b. ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  • c. zwembad, ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen en water;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’;
  • i. evenemententerrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein'.

Onder binnen- en buitensportvoorzieningen worden mede verstaan voorzieningen zoals was- en kleedruimten, kantine, bergings- en stallingsruimten en verenigingsgebouwen.

Binnen de bestemming zijn speelplaatsen, paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ mag niet meer dan 40 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

Artikel 20 Sport - Manege

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. manegebedrijf;
  • b. bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen en water;
  • e. openbare nutsvoorzieningen.

Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt per bouwperceel niet meer dan één;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer dan 800 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen en omheining van de paardenbak mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
20.3 Specifieke gebruiksregels
20.3.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Voor het gebruiken van gebouwen ten behoeve van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis gelden de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

Artikel 21 Verkeer

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor intern en doorgaand verkeer;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van bebouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • f. water;

en tevens voor:

  • g. een (week)markt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - markt';

met dien verstande dat:

  • 1. behoudens verbeteringen met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken gehandhaafd blijft;
  • 2. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals bermbeplanting, bushaltes en dergelijke zijn begrepen.

Binnen de bestemming zijn paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen
  • a. ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen.
21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt.

De brug ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' is aangewezen als rijksmonument.

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaatsing van bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek.
21.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.

Artikel 22 Verkeer - Railverkeer

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. spoorwegvoorzieningen en overige voorzieningen voor het wegverkeer;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. water;

met dien verstande dat:

  • 1. binnen de bestemming zijn de bij het railverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals bermbeplanting, wachtruimte, spoorwegovergangen en dergelijke begrepen;
  • 2. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een wijziging van het aantal spoorbanen voorziet.

Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

22.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 m.

Artikel 23 Water

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding en de scheepvaart;
  • b. een visvijver, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - diepe waterplas';

Binnen de bestemming zijn tevens kunstwerken, bruggen, dammen, voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart, oeverstroken en groenvoorzieningen begrepen.

In de bestemming zijn geen ligplaatsen voor woonschepen begrepen.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

23.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan bouwwerken rechtstreeks ten dienste van het afmeren, geleiding en regeling van het vaarverkeer is niet toegestaan.

23.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het dempen en het geheel of gedeeltelijk verondiepen van de visvijver ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - diepe waterplas'.

Artikel 24 Water - Karakteristieke waterloop

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water - Karakteristieke waterloop’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen met een waterhuishoudkundige functie;
  • b. gemalen;
  • c. kaden en oeverstroken;
  • d. kunstwerken;

met dien verstande dat het beloop en het profiel van de waterlopen, almede de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met de waterlopen samenhangen of hebben samengehangen, worden gehandhaafd en de herkenbare verkaveling zichtbaar blijft.

24.2 Bouwregels
24.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

24.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan bouwwerken rechtstreeks ten dienste van de bestemming is niet toegestaan.

24.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het verleggen van de waterloop;
  • b. het wijzigen van het profiel van de waterloop.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het diepploegen van de gronden;
  • b. het ophogen van de gronden;
  • c. het egaliseren van de gronden;
  • d. het afschuiven van de gronden.
24.4.2 Afwegingskader

De in lid 24.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. de noodzaak van de werken en werkzaamheden is aangetoond;
  • b. de in lid 24.1 genoemde waarden niet worden aangetast.
24.4.3 Uitzondering

Het in lid 24.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

Artikel 25 Woongebied

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • b. groenvoorzieningen en water;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen met een functie voor intern verkeer;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

al dan niet in combinatie met:

  • h. hobbymatige paardenhouderijen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' , en in aanvulling en afwijking daarop ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenhouderij, bestaand gebruik, bestaande oppervlakte' een paardenhouderij waar niet meer dan acht paarden worden gehouden';
  • i. theeschenkerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theeschenkerij';
  • j. fitnesscentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - fitness';
  • k. bed and breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • l. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • m. dienstverlenend bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • n. hobbymatige agrarische activiteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - agrarisch hobby';
  • o. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garagebox';
  • p. galerie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - galerie';
  • q. horecabedrijf categorie I of II, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca'; met dien verstande dat de aanduiding 'horeca' vervalt indien het gebruik als horecabedrijf binnen 2 jaar na de intwerkingtreding van het bestemmingsplan niet is hervat;
  • r. museum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'museum';
  • s. kinderopvang uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - kinderopvang';
  • t. woon- en zorgvoorzieningen, al dan niet in de vorm van gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  • u. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • v. opslag van materialen ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.

Binnen de bestemming zijn paden, speelvoorzieningen, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwperceel bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a mag het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - nieuwbouwlocatie' niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' mogen woningen tot het maximum aangeduide aantal aaneen gebouwd worden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedraagt het aantal woningen niet meer dan is aangegeven;
  • e. de woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen gestapeld worden gebouwd;
  • f. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m en een breedte van ten hoogste 20 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen een bestaand hoofdgebouw is gebouwd indien deze meer bedraagt; in afwijking hiervan wordt het hoofdgebouw van het perceel aan de Beneden Veensloot 47 gebouwd binnen het bouwvlak in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m en een breedte van ten hoogste 8 m;
  • g. de hoofdgebouwen worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel op ten hoogste de bestaande afstand van die bouwgrens. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' wordt de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn gebouwd dan wel tot maximaal 5 m achter de gevellijn;
  • h. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is; het voorgaande geldt niet voor de aangebouwde zijden van aaneen gebouwde woningen;
  • i. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
  • j. in afwijking van het bepaalde in sub i bedragen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' niet meer dan is aangegeven;
  • k. de dakhelling bedraagt minimaal 40°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
  • l. ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, met een maximum van 200 m2 per hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;
  • m. in afwijking van het bepaalde in sub m is het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarische bedrijfsgebouwen' niet toegestaan om gebouwen te vergroten of nieuwe gebouwen op te richten, anders dan vervangende nieuwbouw;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • o. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn aangewezen als rijksmonument.
  • p. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 25.2.2.
25.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in lid 25.2.1, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, dan wel in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 30 m;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat de bouwhoogte in een strook van 3 m vanuit de bouwperceelgrens niet meer bedraagt dan 3 m met daarbij opgeteld de afstand van de aan- en uitbouw, het bijgebouw of de overkapping tot deze grens;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan:
    • 1. 60 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2;
    • 2. 80 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;

met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd;

  • f. in afwijking van het bepaalde in sub c en d is het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarische bedrijfsgebouwen' niet toegestaan om gebouwen te vergroten of nieuwe gebouwen op te richten, anders dan vervangende nieuwbouw;

met dien verstande dat voor woningen, die zijn gelegen binnen het door Provinciale Staten vastgesteld buitengebied, zoals bedoeld in artikel 2.13.8 van de Omgevingsverordening provincie Groningen, geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2, dan wel de bestaande oppervlakte.

25.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
25.2.4 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

  • a. garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garagebox';
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. voor zover de garagebox deel uitmaakt van een bouwperceel behorende bij een woning wordt de oppervlakte niet betrokken bij de in lid 25.2.2 sub d bedoelde gezamenlijke oppervlakte.
25.2.5 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van hobbymatige paardenhouderijen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van hobbymatige paardenhouderijen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenhouderij, bestaand gebruik, bestaande oppervlakte', gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2, waarvan ten hoogste 75 m2 voor de stalling van paarden mag worden benut;
  • b. in aanvulling en afwijking op het bepaalde sub a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenhouderij, bestaand gebruik, bestaande oppervlakte' de bestaande oppervlakte toegestaan;
  • c. de sub a en b bedoelde oppervlakte wordt niet betrokken bij de in lid 25.2.2 bedoelde gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een woning;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
  • e. een paardenbak met vier lichtmasten is toegestaan, waarvan de oppervlakte niet meer dan 800 m2 bedraagt, met dien verstande dat de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de paardenbak is voorzien van een open omheining en dat de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
  • g. voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' en de woningen die zijn gelegen binnen het door Provinciale Staten vastgestelde buitengebied, zoals bedoeld in artikel 2.13.8 van de Omgevingsverordening provincie Groningen, geldt dat de gezamenlijke oppervlakte hoofd- en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • c. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak;
  • d. de situering, de oppervlakte en de verschijningsvorm van een paardenbak en de verlichting van de paardenbak met het oog op een goede landschappelijke inpassing zoals omschreven in de Beleidsnotitie Paardenhouderij.
25.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
  • landschap, natuur en milieu;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 25.2.1 sub f en g voor de bouw van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
  • b. lid 25.2.1 sub h voor de bouw van een hoofdgebouw op ten minste 2 m afstand van de zijdelingse perceelgrens;
  • c. lid 25.2.2 sub a voor de bouw van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen buiten het bouwvlak of op een grotere afstand dan 30 m uit de bouwgrens tot een maximum oppervlak van 30 m2, met dien verstande dat voor woningen, die zijn gelegen binnen het door Provinciale Staten vastgesteld buitengebied, zoals bedoeld in artikel 2.13.8 van de Omgevingsverordening provincie Groningen, geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
  • d. lid 25.2.2 sub b voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m daarvoor;
  • e. lid 25.2.2 sub d voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • f. lid 25.2.2 sub e voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 80 m2 indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2 of voor een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, indien de oppervlakte van en bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;
  • g. lid 25.2.3 sub a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan;
  • h. lid 25.1 juncto lid 25.2 voor het bouwen van een zelfstandige sanitaire eenheid bij een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein, zoals bedoeld in lid 25.6 onder b tot een bebouwd oppervlakte van ten hoogste 50 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, met dien verstande dat voor woningen, die zijn gelegen binnen het door Provinciale Staten vastgesteld buitengebied, zoals bedoeld in artikel 2.13.8 van de Omgevingsverordening provincie Groningen, geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
  • i. lid 25.2.5 sub e voor een paardenbak met een oppervlakte van 1.200 m2 en ten hoogste zes lichtmasten.

met dien verstande dat:

de bepalingen in artikel 25.4 sub a tot en met f en sub h niet van toepassing zijn op de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarische bedrijfsgebouwen'.

25.5 Specifieke gebruiksregels
25.5.1 Algemeen

Het gebruik als genoemd in lid 25.1 onder i tot en met s mag niet meer dan 50% van het vloeroppervlak van gebouwen bedragen.

25.5.2 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
25.5.3 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van woonfuncties, met uitzondering van mantelzorg;
  • b. het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van horeca en detailhandel, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'detailhandel'. Indien de gronden zijn voorzien van de aanduidingen 'specifieke vorm van horeca - theeschenkerij' en 'specifieke vorm van sport - fitness' is ondergeschikte horeca toegestaan;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
25.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.5 ten behoeve van:

  • a. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
    • 2. de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
    • 3. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
    • 4. naast producten van eigen kweek of met eigen producten gemaakte eindproducten, mogen in beperkte mate door derden gefabriceerde producten worden verkocht waarvoor 10% van het toegestane bruto-vloeroppervlak mag worden aangewend;
    • 5. degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
    • 6. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Ver-ordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
    • 7. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 8. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
    • 9. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij woningen, met dien verstande dat:
    • 1. de woning een legale nevenfunctie heeft op het gebied van toerisme en/of recreatie;
    • 2. het perceel behorende bij de woning een minimale oppervlakte heeft van 2.000 m2;
    • 3. het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 15;
    • 4. de kampeerplaatsen zijn gesitueerd binnen het bestemmingsvlak;
    • 5. er geen stacaravans, chalets en/of trekkershutten worden opgericht;
    • 6. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en een kampeerplaats minimaal 25 m bedraagt;
    • 7. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en het hoofdgebouw op het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
    • 8. de afstand van een kampeerplaats tot de erfgrens van het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
    • 9. de onderlinge afstand tussen kleinschalige verblijfsrecreatieterreinen minimaal 500 m bedraagt;
    • 10. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd;
    • 11. permanente bewoning anders dan van dienstwoningen niet is toegestaan;
    • 12. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting niet is toegestaan;
    • 13. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
    • 14. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de kampeerplaatsen en landschappelijke inpassingen, onder andere door het aanbrengen van beplantingen.
25.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.
25.8 Wijzigingsbevoegdheid
25.8.1 Paardenhouderij

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat de aanduiding 'paardenhouderij' wordt toegevoegd aan (een deel) van het bouwperceel voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van een hobbymatige paardenhouderij bij een woning, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 1.500 m2 bedraagt;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen niet meer bedraagt dan 100 m2, waarvan ten hoogste 75 m2 voor de stalling van paarden mag worden benut;
  • c. de in sub a en b bedoelde oppervlakte wordt niet betrokken bij de in lid 25.2.2 bedoelde gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een woning;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m bedragen;
  • e. de afstand tussen de paardenhouderij en een woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  • f. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport een paar-denbak met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m2 is toegestaan;
  • g. de gebouwen en de paardenbak worden gesitueerd achter de woning;
  • h. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
  • i. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
  • j. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 800 m2 niet meer dan vier bedraagt;
  • k. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 1.200 m2 niet meer dan zes bedraagt;
  • l. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
  • m. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd zoals omschreven in de Beleidsnotitie Paardenhouderij, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen aan de situering, de oppervlakte en de verschijningsvorm van de paardenbak en ter voorkoming van lichthinder.
25.8.2 Afwegingskader

Bij de voorbereiding van de in lid 25.8.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid zal rekening worden gehouden met:

  • a. de aspecten bodem, archeologie, water en milieutechnische aspecten;
  • b. de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een vrijstelling c.q. ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.

Artikel 26 Woongebied - Borgenland

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Borgenland' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • b. groenvoorzieningen en water;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen met een functie voor intern verkeer;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. openbare nutsvoorzieningen.

Binnen de bestemming zijn paden, speelvoorzieningen, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

26.2 Bouwregels
26.2.1 Afstemming beeldkwaliteit

Met de realisering van bebouwing dienen de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden, zo ook de beeldkwaliteitseisen, zoals verwoord in de 'Ruimtelijke onderbouwing, ex artikel 19 lid 1 WRO Woningbouw Borgenland, Muntendam' in acht te worden genomen. Deze is als Bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan Borgenland bij de regels gevoegd.

26.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwperceel bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - nieuwbouwlocatie' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • b. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m en een breedte van ten hoogste 20 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen een bestaand hoofdgebouw is gebouwd indien deze meer bedraagt;
  • c. de hoofdgebouwen worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel op ten hoogste de bestaande afstand van die bouwgrens;
  • d. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is; het voorgaande geldt niet voor de aangebouwde zijden van aaneen gebouwde woningen;
  • e. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 4 m en 12 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
  • f. de dakhelling bedraagt minimaal 40°;
  • g. ten hoogste 35% van een bouwperceel mag worden bebouwd, met een maximum van 200 m2 per hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;
  • h. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 26.2.3.
26.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in lid 26.2.2, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, dan wel in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 30 m;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat de bouwhoogte in een strook van 3 m vanuit de bouwperceelgrens niet meer bedraagt dan 3 m met daarbij opgeteld de afstand van de aan- en uitbouw, het bijgebouw of de overkapping tot deze grens;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan:
    • 1. 60 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2;
    • 2. 80 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;

met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd.

26.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
26.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
  • landschap, natuur en milieu;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 26.2.2 sub b en c voor de bouw van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
  • b. lid 26.2.2 sub d voor de bouw van een hoofdgebouw op ten minste 2 m afstand van de zijdelingse perceelgrens;
  • c. lid 26.2.3 sub a voor de bouw van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen buiten het bouwvlak of op een grotere afstand dan 30 m uit de bouwgrens tot een maximum oppervlak van 30 m2;
  • d. lid 26.2.3 sub d voor het bouwen van aan- of uitbouwen of bijgebouwen met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • e. lid 9.2.3 sub e voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 80 m2 indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2 of voor een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, indien de oppervlakte van en bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;
  • f. lid 26.2.3 sub b voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m daarvoor;
  • g. lid 26.2.4 sub a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan.
26.5 Specifieke gebruiksregels
26.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
26.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van woonfuncties, met uitzondering van mantelzorg;
  • b. het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van horeca en detailhandel;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
26.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5 ten behoeve van:

  • a. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
    • 2. de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
    • 3. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
    • 4. naast producten van eigen kweek of met eigen producten gemaakte eindproducten, mogen in beperkte mate door derden gefabriceerde producten worden verkocht waarvoor 10% van het toegestane bruto-vloeroppervlak mag worden aangewend;
    • 5. degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
    • 6. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
    • 7. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 8. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
    • 9. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

Artikel 27 Woongebied - Burgemeester Venemastraat

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Burgemeester Venemastraat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • b. groenvoorzieningen en water;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen met een functie voor intern verkeer;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. openbare nutsvoorzieningen.

Binnen de bestemming zijn paden, speelvoorzieningen, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

27.2 Bouwregels
27.2.1 Afstemming beeldkwaliteit

Bij de realisatie van de bestemming wordt mede uitgegaan van de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden die zijn opgenomen in het document 'Nieuwe Lintbebouwing langs de Burgemeester Venemastraat', d.d. 6 juli 2009, dat als Bijlage 6 Beeldkwaliteitsplan Burgem. Venemastraat bij de regels is gevoegd..

27.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het totaal aantal woningen bedraagt ten hoogste 7;
  • b. er mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • c. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • d. de hoofdgebouwen worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  • f. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 9 m;
  • g. de dakhelling bedraagt minimaal 30°;
  • h. de hoofdrichting en de nokrichting van de hoofdgebouwen is loodrecht op de weg;
  • i. ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) , met een maximum van 200 m2 per hoofdgebouw;
  • j. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 27.2.3.
27.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in lid 27.2.2, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, dan wel in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 30 m;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. vrijstaande bijgebouwen staan op ten minste 5 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat de bouwhoogte in een strook van 3 m vanuit de bouwperceelgrens niet meer bedraagt dan 3 m met daarbij opgeteld de afstand van de aan- en uitbouw, het bijgebouw of de overkapping tot deze grens;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan:
    • 1. 60 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2;
    • 2. 80 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;

met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd.

27.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
27.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
27.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
  • landschap, natuur en milieu;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • c. lid 27.2.3 sub a voor de bouw van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen buiten het bouwvlak of op een grotere afstand dan 30 m uit de bouwgrens tot een maximum oppervlak van 30 m2;
  • d. lid 27.2.3 sub b voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m daarvoor;
  • e. lid 27.2.3 sub e voor het bouwen van aan- of uitbouwen of bijgebouwen met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • f. lid 27.2.3 sub voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 80 m2 indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2 of voor een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, indien de oppervlakte van en bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;
  • g. lid 27.2.4 sub a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan.
27.5 Specifieke gebruiksregels
27.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
27.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van woonfuncties, met uitzondering van mantelzorg;
  • b. het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van horeca en detailhandel;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
27.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.5 ten behoeve van:

  • a. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
    • 2. de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
    • 3. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
    • 4. naast producten van eigen kweek of met eigen producten gemaakte eindproducten, mogen in beperkte mate door derden gefabriceerde producten worden verkocht waarvoor 10% van het toegestane bruto-vloeroppervlak mag worden aangewend;
    • 5. degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
    • 6. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
    • 7. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 8. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
    • 9. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

Artikel 28 Woongebied - Tolweg

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Tolweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen en bijzondere woonvormen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • b. groenvoorzieningen en water;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen met een functie voor intern verkeer;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, straatmeubilair en steigers.

Binnen de bestemming zijn paden, speelvoorzieningen, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Afstemming beeldkwaliteit

Bij de realisatie van de bestemming wordt mede uitgegaan van het vastgestelde beleid met betrekking tot de beeldkwaliteit en de inrichting van de openbare ruimte, zie hiervoor het beeldkwaliteitsplan dat als Bijlage 7 Beeldkwaliteitsplan Tolweg Muntendam (deel 1) en Bijlage 8 Beeldkwaliteitsplan Tolweg Muntendam (deel 2) bij de regels is gevoegd.

28.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aantal woningen' bedraagt ten minste 125 en ten hoogste 139;
  • b. er mogen uitsluitend vrijstaande woningen of blokken van ten hoogste 18 aaneengesloten woningen worden gebouwd;
  • c. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • d. de voorgevelbouwgrens, zoals die ontstaat na de realisering van de bouw van een woning, mag niet worden overschreden;
  • e. de afstand van de voorgevels van de woningen tot de rand van de weg of het voetpad bedraagt ten minste 5 m en ten hoogste 6,5 m;
  • f. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 16 m, gemeten vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
  • g. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste:
    • 1. bij vrijstaande woningen aan weerszijden 4 m;
    • 2. bij halfvrijstaande woningen en hoekwoningen aan één zijde 3 m;
  • h. ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen), met een maximum van 200 m2 per woning;
  • i. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 6 m en 9,5 m;
  • j. de hoofdgebouwen worden gebouwd met een kapconstructie, met een dakhelling van ten minste 30°.
  • k. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 28.2.3.
28.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in lid 28.2.2, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt bij vrijstaande woningen aan weerszijden minimaal 1 m en bij halfvrijstaande woningen en hoekwoningen aan één zijde minimaal 1 m;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
  • d. bij toepassing van een platte afdekking bedraagt de bouwhoogte en hoogste 3,5 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan:
    • 1. 60 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2;
    • 2. 80 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;

met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd.

28.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
28.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
  • landschap, natuur en milieu;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 28.2.2 sub g voor de bouw van een hoofdgebouw op ten minste 2 m afstand van de zijdelingse perceelgrens;
  • b. lid 28.2.3 sub b voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen bijbehorende bouwwerken tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m daarvoor;
  • c. lid 28.2.4 sub a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan.
28.5 Specifieke gebruiksregels
28.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
28.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van woonfuncties, met uitzondering van mantelzorg;
  • b. het gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van horeca en detailhandel;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
28.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.5 ten behoeve van:

  • a. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
    • 2. de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
    • 3. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
    • 4. naast producten van eigen kweek of met eigen producten gemaakte eindproducten, mogen in beperkte mate door derden gefabriceerde producten worden verkocht waarvoor 10% van het toegestane bruto-vloeroppervlak mag worden aangewend;
    • 5. degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
    • 6. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
    • 7. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 8. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
    • 9. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

Artikel 29 Leiding - Buisleiding

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Buisleiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de instandhouding van ondergrondse aardgascondensaatleidingen en transportleidingen voor het vervoer van aardgascondensaat en fomatiewater;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de bestemming ‘Leiding - Buisleiding’ voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

29.2 Bouwregels
29.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen;
  • b. ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de leiding worden gebouwd.
29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsverguning afwijiken van het bepaalde in lid 29.2, in die zin dat er gebouwen en andere bouwwerken in de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, mits het geen kwetsbaar object betreft en de belangen van de leiding niet worden geschaad.

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

29.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande (vergunde) gebruik;
  • b. het langdurig of permanent opslaan van goederen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
29.5.2 Uitzondering

Het in lid 29.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
29.5.3 Afwegingskader

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 29.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

29.5.4 Adviesprocedure

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 30 Leiding - Gas

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de instandhouding van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de bestemming ‘Leiding - Gas’ voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

30.2 Bouwregels
30.2.1 Gebouwen
  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen;
  • b. ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
30.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de leiding worden gebouwd.
30.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits het geen kwetsbaar object betreft en de belangen van de leiding niet worden geschaad.

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

30.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande (vergunde) gebruik;
  • c. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie enhet onderhoud van de gastransportleiding.
30.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
30.5.2 Uitzondering

Het in lid 30.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
30.5.3 Afwegingskader

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 30.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

30.5.4 Adviesprocedure

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 31 Leiding - Hoogspanning

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het beheer en het onderhoud van een ondergrondse hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de bestemming ‘Leiding - Hoogspanning’ voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

31.2 Bouwregels
31.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
31.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen.
31.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsleiding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen. Indien door de bouw, de situering, dan wel de hoogte van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding, wordt geen afwijking verleend.

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van beplanting en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
31.4.2 Uitzondering

Het in lid 31.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
31.4.3 Afwegingskader

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 31.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

31.4.4 Adviesprocedure

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te belissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 32 Leiding - Hoogspanningsverbinding

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse hoogspanningsverbinding;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de bestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

32.2 Bouwregels
32.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
32.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd, zoals voor de hoogspanningsverbinding noodzakelijke masten en/of andere steunpunten.
32.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsleiding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen. Indien door de bouw, de situering, dan wel de hoogte van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding, wordt geen afwijking verleend.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van beplanting en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
32.4.2 Uitzondering

Het in lid 32.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
32.4.3 Afwegingskader

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 32.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

32.4.4 Adviesprocedure

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te belissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 33 Leiding - Persleiding

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Persleiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. rioolpersleidingen;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de bestemming ‘Leiding - Persleiding’ voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

33.2 Bouwregels
33.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen;
  • b. ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
33.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de leidingen worden gebouwd.
33.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits de belangen van de leiding niet worden geschaad.

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
33.4.2 Uitzondering

Het in lid 33.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. het normale onderhoud van de leiding of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
33.4.3 Afwegingskader

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 33.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

33.4.4 Adviesprocedure

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 34 Waarde - Archeologie

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

34.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere voorkomende bestemming(en), gelden voor het bouwen de volgende regels:

  • a. voor de aanvraag van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een bouwplan met een oppervlakte groter dan 50 m2 of dieper roeren van de bodem dan 30 cm wordt een archeologisch onderzoeksrapport van een daartoe bevoegde instantie overlegd op grond waarvan kan worden vastgesteld in hoeverre archeologische waarden worden verstoord en in hoeverre deze verstoring aanvaardbaar is;
  • b. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; of
    • 3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  • c. De verplichting in lid 34.2 onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte met niet meer dan 50 m2 wordt vergroot of de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking, dieper dan 30 cm;
  • c. het graven of vergraven, verruimen of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecom- municatieleidingen,drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  • e. het verlagen van het waterpeil;
  • f. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd.
34.3.2 Uitzondering op verbod

Het verbod als bedoeld in lid 34.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
  • c. bij extreme omstandigheden het graven van geulen voor afvoer van regenwater betreffen;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder archeologisch onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
34.3.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 34.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde in-stantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
34.3.4 Adviesprocedure

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 34.3.3 sub c wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

34.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden bestemd voor 'Waarde - Archeologie deze bestemming wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. alvorens de onder a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 35 Waarde - Grootschalig open lanschap

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Grootschalig open lanschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de landschappelijke openheid.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

35.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;
  • b. het gebuik van de gronden voor houtteelt, met uitzondering van het bestaande gebruik.
35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
35.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van houtwallen en –singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen.
35.3.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 35.3.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 35.1 omschreven waarden.

Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

35.3.3 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 35.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

Artikel 36 Waarde - Landschap en cultuurhistorie

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap en cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, met inbegrip van de wegbeplanting en de daarmee samenhangende slingertuinen.

Bij de beoordeling van verzoeken om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels en wijzigingen dienen de hieronder beschreven specifieke ruimtelijke kenmerken van het gebied in acht te worden genomen. Deze dienen tevens als referentiekader bij het stellen van nadere eisen en bij de inrichting van de openbare ruimte.

36.1.1 Specifieke ruimtelijke kenmerken Noordbroek

De aanwijzing van een deel van Noordbroek als gebied voor de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden is gericht op bescherming van de historische wegenstructuur, de grotendeels historische bebouwing, de waardevolle groenstructuur en, in samenhang hiermee, de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten van de nederzetting.

Noordbroek kan worden getypeerd als een agrarisch, landelijk dorp. De karakteristieken van de hoofdoriëntatieas in het dorp, de Noorder-, Hoofd- en Zuiderstraat, dienen te worden behouden. Dit betreft de lintbebouwing, de monumentale bomen langs de weg en in de particuliere tuinen, de open groene plekken en de vergezichten op het open land.

Een verdere verdichting van het lint met nieuwe woningen past niet binnen deze lijn. Eventuele vervangende nieuwbouw zal voornamelijk binnen de hoofdvorm van het bestaande gebouw moeten plaatsvinden, voorzover de woningen als 'karakteristiek' zijn aangeduid.

De open groene plekken in het dorp bepalen mede het karakter van Noordbroek. Deze plekken dienen daarom onbebouwd te blijven. Hiertoe worden de doorzichten in het lint, de groenstroken in de wijken en het groen van de Grachtlaan gerekend.

36.1.2 Specifieke ruimtelijke kenmerken Zuidbroek

De aanwijzing van een deel van Zuidbroek als gebied voor de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden is gericht op bescherming van de historische wegenstructuur, de beeldbepalende bebouwing, de waardevolle groenstructuur en, in samenhang hiermee, de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten van de nederzetting.

De karakteristieken van de hoofdoriëntatie-as in het dorp, de weg Uiterburen en Kerkstraat, dienen te worden behouden. Dit betreft de lintbebouwing, de monumentale bomen langs de weg en in de particuliere tuinen, de slingertuinen en de door-zichten naar het achterliggende gebied.

Een verdere verdichting van het lint met nieuwe woningen past niet binnen deze lijn. Eventuele vervangende nieuwbouw zal voornamelijk binnen de hoofdvorm van de het bestaande gebouw moeten plaatsvinden, voor zover de woningen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn weergegeven. Gestreefd dient te worden naar het behoud van de beplanting, het voorkomen van onnodige kap en het verplichten van herplant.

36.1.3 Specifieke ruimtelijke kenmerken Muntendam

De gronden zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van de landschappelijke openheid. Tevens zijn de gronden bestemd voor extensieve dagrecreatieve activiteiten zoals wandelen en fietsen en het gebruik als schapen- of ponyweide en vergelijkbare hobby's in de agrarische sfeer.

Het historisch bebouwingslint langs de Tussenklappen bestaat naast de historische bebouwing tevens uit beeldbepalende bomen en de daarmee samenhangende slingertuinen.

36.1.4 Specifieke ruimtelijke kenmerken Meeden

De aanwijzing van een deel van Meeden als gebied voor de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden is gericht op bescherming van de historische wegenstructuur, de beeldbepalende bebouwing, de waardevolle groenstructuur en, in samenhang hiermee, de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten van de nederzetting.

Meeden kan worden getypeerd als een landelijk wegdorp. De karakteristieken van de hoofdoriëntatie-as in het dorp, de Hereweg, dienen te worden behouden. Dit betreft de lintbebouwing, de monumentale bomen langs de weg en in de particuliere tuinen en de doorzichten naar het achterliggende gebied. Vooral de doorzichten naar het noorden zijn karakteristiek.

Een verdere verdichting van het lint met nieuwe woningen past niet binnen deze lijn. Eventuele vervangende nieuwbouw zal voornamelijk binnen de hoofdvorm van de het bestaande gebouw moeten plaatsvinden, voor zover de woningen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn weergegeven.

De slingertuinen voor de boerderijen bepalen mede het karakter van Meeden. Deze plekken dienen daarom, net als de overige open groene plekken, onbebouwd te blijven. Hiertoe worden ook de doorzichten in het lint, de groenstroken in de wijken en de bosstroken in het noorden en zuiden van dorp.

36.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn, indien hierdoor kan worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden van het betreffende gebied, bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de indeling van van buitenaf zichtbare gevels of gevelonderdelen;
  • b. de plaats en afmetingen van gebouwen en bouwwerken;
  • c. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel;
  • d. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m.
36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
36.3.1 Vergunningplicht

Binnen het in lid 36.1 omschreven gebied is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rooien of vellen van boom- en struikbeplanting, onverminderd het ter zake bepaalde in de Boswet of de daarop steunende regels;
  • b. het beplanten van gronden met boom- en struikbeplanting;
  • c. het kappen van de beeldbepalende wegbeplanting in combinatie met verplichte herplant;
  • d. het aanbrengen, wijzigen van de soort verharding, dan wel uitbreiden van verhardingen met een grotere oppervlakte dan 50 m2.
36.3.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 36.3.1 wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke structuur en samenhang van het gebied aangewezen voor de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals omschreven in lid 36.1.

36.3.3 Uitzondering vergunningplicht

Het in lid 36.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. betrekking hebben op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'.
36.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing te slopen.

Bij de beslissing door het bevoegd gezag omtrent de verlening van een omgevingsvergunning wordt het toetsingscriterium in acht genomen dat door het slopen, dan wel door de hiervan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de dorpskarakteristiek, waarvan de kenmerkende elementen zijn beschreven in lid 36.1, niet onevenredig wordt aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen met het slopen worden gediend.

In het geval dat de bebouwing tevens een aanduiding 'karakteristiek' heeft dan gaan de bepalingen waarin de omgevingsvergunning voor het slopen op grond van de enkelbestemming voor.

Artikel 37 Waarde - Reliëf

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van het reliëf van glaciale ruggen en dekzandruggen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

37.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden;
  • b. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;
  • c. het gebuik van de gronden voor houtteelt, met uitzondering van het bestaande gebruik.
37.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het college van burgemeester kan afwijken van het bepaalde in lid 37.2 sub a voor het afgraven, egaliseren en afschuiven van glaciale ruggen, indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug.

37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
37.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van houtwallen en –singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen.
37.4.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 37.4.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 37.1 omschreven waarden.

Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

37.4.3 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 37.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

Artikel 38 Waterstaat - Waterkering

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor het waterbeheer en de waterkering.

38.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het waterbeheer en de waterkering, alsmede bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.

38.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 38.2 voor de bouw van bouwwerken die niet ten dienste staan van het waterbeheer en de waterkering;
  • b. Een afwijking als bedoeld in sub a wordt slechts toegestaan onder voorwaarde dat de belangen van het waterbeheer en de waterkering niet onevenredig worden geschaad en nadat hierover advies is ingewonnen bij het waterschap/de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 39 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 40 Algemene bouwregels

40.1 Afstemming welstandstoets

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  • b. de dakhelling;
  • c. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  • de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
  • de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing niet wordt verminderd.

Voor de bouwonderdelen van gebouwen of bouwwerken, niet zijnde vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, die niet zijn genoemd in de regels van dit bestemmingsplan, zoals onder andere dakkapellen, is het welstandsbeleid van de gemeente Menterwolde bepalend voor de wijze waarop deze kunnen worden gebouwd.

40.2 Vrijgekomen gebouwen in het buitengebied
40.2.1 Bouwregels

Voor na 14 december 1994 vrijgekomen en vrijkomende (voormalige agrarische) gebouwen in het buitengebied gelden de volgende bouwregels:

  • a. de gebouwen mogen niet worden vergroot;
  • b. er mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, anders dan vervangende nieuwbouw.
40.2.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvind van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundige karakteristieke gebouwen;
  • landschap, natuur en milieu;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 40.2.1 voor:

  • a. het vergroten van vrijgekomen gebouwen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte met niet meer dan 20% toeneemt;
    • 2. aan de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen geen afbreuk wordt gedaan;
  • b. het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits:
    • 1. voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
    • 2. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    • 3. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
    • 4. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
    • 5. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden, en;
    • 6. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • c. het oprichten van een of meer nieuwe bijgebouwen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen met niet meer dan 20% toeneemt;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bijgebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld.
  • d. het oprichten van een of meer nieuwe bijgebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits:
    • 1. voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
    • 2. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    • 3. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
    • 4. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
    • 5. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden, en;
    • 6. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;

Artikel 41 Algemene gebruiksregels

41.1 Strijdig gebruik

Het bestemmingsplan verzet zich tegen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken die zijn bestemd voor wonen ten behoeve van (bedrijfsmatige) kamerverhuur, met uitzondering van de panden die zijn voorzien van de aanduiding 'kamerverhuur';
  • c. het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden.
41.2 Afstemming Algemene Plaatselijke Verordening

Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.

Artikel 42 Algemene aanduidingsregels

42.1 geluidzone - industrie
42.1.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ de volgende aanvullende regel:

  • a. voor het bouwen van gebouwen geldt dat deze op grond van de basisbestemming toelaatbare geluidsgevoelige gebouwen slechts mogen worden gebouwd, indien de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, verkregen hogere grenswaarde of vastgestelde maximaal toegestane geluidbelasting.
42.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • a. de geluidszone is komen te vervallen.
42.2 overige zone - karakteristieke laagte
42.2.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristieke laagte' zijn de gronden aangewezen voor bescherming van de laagte die vanuit de natuurlijke oorsprong met een waterloop samenhangt of heeft samengehangen.

42.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Binnen het in lid 42.2 omschreven gebied is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het diepploegen, ophogen, egaliseren en afschuiven van de laagte.
  • b. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    • 2. normaal agrarisch gebruik betreffen;
    • 3. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
  • c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt uitsluitend verleend indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de karakteristieke laagte.
42.3 veiligheidszone - bevi
42.3.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - bevi’ de volgende regels:

  • a. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd.
  • b. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan, mits:
    • 1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen; en
    • 2. is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
42.3.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik.

42.3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding ‘veiligheidszone - bevi’ wordt verwijderd, mits de betreffende inrichting is gewijzigd of buiten gebruik is gesteld;
  • b. de aanduiding ’veiligheidszone - bevi’ voor de inrichting wordt gewijzigd (verkleind), mits door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.
42.4 veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation
42.4.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse de volgende regels:

  • a. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd binnen de 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation 1';
  • b. er mogen geen beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd binnen de 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation 2'.
42.4.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen de 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation 1' voor beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwwerken binnen de 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation 2' voor kwetsbare objecten.
42.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding ‘veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation 1’ en 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation 2' worden verwijderd, mits het betreffende gasontvangststation is verplaatst, verwijderd of buiten gebruik is gesteld.
42.5 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
42.5.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regel:

  • a. de bouw van nieuwe (bijzonder) kwetsbare objecten is niet toegestaan.
42.5.2 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden gebouwen en/of terreinen te gebruiken als een object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag bestaand gebruik worden voortgezet.
42.5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

42.6 vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende aanvullende regels:

42.6.1 Bouwregels

De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan:

  • a. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de stellinghoogte van de molen;
  • b. buiten een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a, vermeerderd met 1/50 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

Het voorgaande is niet van toepassing op bestaande gebouwen.

42.6.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de hoogte van de bebouwing teneinde aantasting van de vrije windvang en het zicht op de molen te voorkomen.

42.6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde n lid 42.6.1 voor een hogere bouwhoogte, uitsluitend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element. Voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt het advies van de beheerder van de molen ingewonnen.

42.6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van opgaande beplanting met een groeihoogte van meer dan de stellinghoogte van de molen.

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element.

Artikel 43 Algemene afwijkingsregels

43.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten behoeve van het tijdelijk plaatsen en het gebruik van een vrijstaande unit voor de huisvesting in verband met mantelzorg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. een mantelzorgunit mag alleen worden geplaatst op een bouwperceel waar een (bedrijfs)woning aanwezig is;
  • b. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg van de persoon of personen die de mantelzorg ontvang(t)en;
  • c. de oppervlakte van de mantelzorgunit wordt niet betrokken bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning;
  • d. er is geen sprake van zelfstandige bewoning;
  • e. er is verzekerd dat de mantelzorgunit na beëindiging van de mantelzorg weer wordt verwijderd;
  • f. er vindt geen splitsing van eigendom van het betreffende perceel plaats;
  • g. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
43.2 Kleinschalige windturbines

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan en het oprichten van kleinschalige windturbines toestaan, met dien verstande dat:

  • a. de windturbines worden geplaatst:
    • 1. binnen het bouwvlak; of:
    • 2. het daarbij behorende bouwperceel; of
    • 3. binnen een afstand van 25 m vanaf het bouwvlak, mits:
      • niet geplaatst achter het perceel van een derde;
      • niet buiten het bouwperceel voor zover dat ligt in het buitengebied zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening provincie Groningen;
      • voorzien van een positief advies van een onafhankelijk deskundige op het gebied van landschap en stedenbouw;
  • b. wordt voldaan aan de volgende maatvoering:
    • 1. de rotormeter van een VAT type bedraagt maximaal 2 m;
    • 2. bij plaatsing op het maaiveld bedraagt de ashoogte maximaal 15 m;
    • 3. bij plaatsing op een gebouw mag de hoogte van een windturbine niet meer dan 1/3 van de bouwhoogte van het gebouw bedragen, tot een maximum van 5 m;
  • c. wordt voldaan aan de volgende afstandscriteria:
    • 1. de onderlinge afstand tussen kleinschalige windturbines bedraagt minimaal 3 keer de rotordiameter;
    • 2. de afstand tussen een kleinschalige windturbine en de bijbehorende bebouwing bedraagt maximaal 100 m;
    • 3. de afstand tussen een kleinschalige windturbine en gasinfrastructuur die is opgenomen in het bestemmingsplan bedraagt minimaal 25 m;
    • 4. de afstand tussen een kleinschalige windturbine en de belemmeringenstrook van een ondergrondse hoogspanningsleiding of bovengrondse hoogspanningsverbinding bedraagt minimaal de hoogte van de windturbine + rotorblad.
  • d. er binnen bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in Bijlage 9 Beleidskaart kleinschalige windturbines' geen wiekturbines (HAT type) zijn toegestaan. Uitzondering hierop vormen de bedrijventerreinen zoals aangegeven in Bijlage 9 Beleidskaart kleinschalige windturbinesIn deze gebieden zijn wiekturbines (HAT type) wel toegestaan;
  • e. kleinschalige winturbines (HAT type en VAT type) niet zijn toegestaan in de gebieden 'natuur, bos en water', zoals aangegeven in Bijlage 9 Beleidskaart kleinschalige windturbines. Uitzondering hierop vormen kleinschalige windturbines voor waterhuishoudkundige doeleinden tot een ashoogte van maximaal 10 m;
  • f. kleinschalige windturbines aan alle relevante wet- en regelgeving voldoen, zoals vermeld in het 'Beleid kleinschalige windturbines' d.d. december 2015.
43.3 Horeca buiten centrumgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan en ondersteunende en ondergeschikte vormen van horeca buiten het centrumgebied toestaan, met dien verstande dat:

  • a. de hoofdfunctie in hoofdzaak gehandhaafd en in ruimtelijke en visuele zin primair blijft. Dit betekent dat:
    • 1. de uitstraling van het pand wordt bepaald door de hoofdfunctie en niet door de horeca-activiteit. Dit betekent dat ten behoeve van horeca-activiteit geen nieuwbouw en/of verbouw van de buitenzijde van het pand wordt toegestaan;
    • 2. de horeca-activiteit is qua openingstijden gekoppeld aan de openingstijden van de hoofdfunctie (indien van toepassing)
    • 3. de horeca-activiteit dezelfde toegang moet hebben als de hoofdactiviteit. Hierbij geldt dat geen aparte ingang voor het horeca-gedeelte wordt toegestaan;
    • 4. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de hoofd- en bijgebouwen gebruikt mag worden voor de horeca-activiteit;
    • 5. maximaal 25% van het perceel gebruikt mag worden voor de horeca-activiteit;
    • 6. degene die de horeca-activiteit uitoefent ook (hoofd)bewoner van de woning respectievelijk (hoofd) gebruiker van het bedrijf dient te zijn. Hierbij geldt dat in principe geen personeel ten behoeve van de horeca-activiteit in dienst genomen mag worden;
    • 7. ten behoeve van de horeca-activiteit geen buitenopslag mag plaatsvinden;
    • 8. eventuele reclame-uitingen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening dienen te beperken tot een bord of borden van beschei-den omvang. Hierbij geldt gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m² en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m. Verder moet voor plaatsing van een reclamebord een vergunning aangevraagd worden.
  • b. de horeca-activiteit geen onevenredige hinder en/of beperking voor de omgeving oplevert en hier geen afbreuk aan doet. Dit betekent dat:
    • 1. de horeca-activiteit geen onevenredige hinder voor de omgeving mag veroorzaken. Hierbij geldt dat de afstand van de locatie waar de horeca-activiteit feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde woning minimaal 10 meter bedraagt;
    • 2. de horeca-activiteit geen onevenredige hinder, bijvoorbeeld ten aanzien van geluid, voor de omgeving mag veroorzaken. Hierbij geldt voor horeca-activiteiten die buiten plaatsvinden dat de afstand van de locatie waar de horeca-activiteit feitelijk gevestigd wordt tot de perceelgrens minimaal 10 meter bedraagt;
    • 3. er geen sprake is van beperking voor de nabijgelegen (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijk-heden worden beperkt;
    • 4. de horeca-activiteit geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse. Hierbij geldt als uitgangspunt dat in principe op eigen terrein dient te worden geparkeerd. Uitsluitend in uitzonderlijke gevallen is het mogelijk dat geparkeerd wordt in de openbare ruimte. Hierbij is structureel parkeren op de weg (rijbaan en de berm) niet aanvaardbaar.
  • c. voor een horeca-activiteit waarbij logies wordt verstrekt aanvullende criteria gelden. Dit betekent dat:
    • 1. de oppervlakte van het permanente woongedeelte van het hoofdgebouw niet minder mag bedragen van 75 m²;
    • 2. er maximaal drie kamers met in totaal 10 slaapplaatsen gerealiseerd mogen worden;
    • 3. er geen keukenblok in de kamers geplaatst mag worden;
    • 4. de logiesverstrekking geen onevenredige hinder voor de omgeving mag veroorzaken. Hierbij geldt dat de afstand van de locatie waar de logiesverstrekking feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde woning minimaal 10 meter bedraagt;
    • 5. permanente bewoning en het gebruik als seksinrichting niet is toegestaan.
43.4 Overige afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  • e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes ten behoeve van de telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet zijn overwogen;
    • 2. het bebouwingsbeeld van de omgeving niet wordt verstoord;
    • 3. de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken c.q. andere hoge landschappelijke elementen of langs grote infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt geplaatst;
  • f. het bepaalde in het bestemmingsplan voor het vergroten van vrijgekomen (agrarische) gebouwen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte met niet meer dan 20% toeneemt;
    • 2. aan de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen geen afbreuk wordt gedaan;
  • g. het bepaalde in het bestemmingsplan voor het houden van (week)markten, met dien verstande dat het houden van (week)markten al bij recht is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - weekmarkt'.
43.5 Uitzonderingen
  • a. De in lid 43.4 onder c bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet ten aanzien van:
    • 1. de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m),
    • 2. de ashoogte van windturbines (ten hoogste 15 m);
    • 3. de staloppervlakte van grondgebonden en intensieve veehouderijbedrijven;
    • 4. het uitbreidingspercentage van de oppervlakte van gebouwen voor niet-agrarische functies (ten hoogste 20%);
    • 5. de maximale oppervlakte van woningen en bijgebouwen zijnde in het buitengebied (ten hoogste 300 m2);
    • 6. de hoogte van antennes (ten hoogste 40 m);
  • b. De in lid 43.4 onder b tot en met e toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
43.6 Afwegingskader

De in lid 43.2 tot en met lid 43.4 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. het bebouwingsbeeld.

Artikel 44 Algemene wijzigingsregels

44.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  • a. de bouw van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m3 en een maximum bouwhoogte van 5 m;
  • b. de herinrichting en de verbetering van de woningkwaliteit, mits:
    • 1. het aantal woningen binnen het wijzigingsgebied niet toeneemt;
    • 2. wat betreft goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en oppervlakte, wordt voldaan aan de bestemming Woongebied;
    • 3. de situering van woningen aansluit op de bestaande stedenbouwkundige structuur;
    • 4. het bebouwde oppervlak per door wegen omsloten gebied met niet meer dan 10% toeneemt;
    • 5. van de ontsluiting voor motorvoertuigen de begrenzing van de rijbaan, behoudens bij aansluiting op andere wegen, met niet meer dan 2 m wordt verlegd;
  • c. de aanleg van wandel- en fietspaden, zoals voorgesteld in de Dorpsvisies.
44.2 Afwegingskader
  • a. de in lid 44.1 bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. het bebouwingsbeeld;
  • b. de in lid 44.1 sub b bedoelde wijziging is bedoeld voor herstructureringsgebieden. Deze wijziging moet passen binnen het provinciaal en gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.

Artikel 45 Overige regels

45.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 46 Overgangsrecht

46.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10 %;
  • c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
46.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 47 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Dorpen Menterwolde'.